Theater / Voorstelling

Een nieuwe start

recensie: Mijn Nederland (Theatergroep Hekgolf)

Een eigen paradijs maken in een nog te bouwen wijk bij een grote stad, dat is het streven van vijf mannen en vrouwen van verschillende nationaliteiten. Daartoe moeten ze zich eerst inschrijven voor een kavel in Blok 46 in de nieuwbouwwijk ‘Nieuw Holland’. Om de volgende dag op tijd te zin voor de inschrijving, brengen ze met z’n vijven de nacht door op het bouwterrein. Daar delen ze hun verhalen met ons.

~

Ondanks hun verschillende nationaliteiten en achtergronden blijken de kopers één overeenkomst hebben: ze zien hun nog te bouwen huis als een nieuwe start. Tijdens de lange nacht vertellen de vijf elk in een spotlicht hun achtergrondverhaal. Op dat moment lijkt de tijd om hen heen even stil te staan.

Oude bewoners

Zonder dat het vijftal het weet loopt er op het terrein nog een zesde persoon rond. Hij heeft een andere reden om over het verlaten bouwterrein te dwalen: de hoorbare wind op het bouwterrein bestaat uit namelijk stemmen uit het verleden, zijn verleden. De man komt voor de geesten van zijn Afrikaanse voorouders, slaven die drie eeuwen geleden door honger en verwaarlozing zijn omgekomen, en die nu klagend over het nieuwe land zwerven. Voordat de nieuwe bewoners zich daar kunnen vestigen, moeten eerst de oude worden geëerd.

Kleur van Nederland

~

Ook dit zestal heeft een overeenkomst: om op dit punt in hun leven te komen, hebben ze alle zes moeten strijden. Om te overleven, maar ook om ondanks vooroordelen of heersende tradities hun dromen te volgen. De Turkse vrouw werd door haar broer aangevallen met een mes omdat ze een Nederlandse vriend had. Maar ze heeft zich opgewerkt tot een succesvolle zakenvrouw. De Afrikaanse makelaar wilde niet de ongeschoolde asielzoeker blijven die hij was toen hij in Nederland aankwam. Door scholing en hard werken is hij makelaar geworden en beheert hij nu het Nieuw Holland-project.

De cast representeert de verschillende nationaliteiten en culturen die naast en met elkaar leven in Nederland. Hun strijd voor dat Nederlandse bestaan blijkt niet alleen uit hun verhalen, maar heeft ook sporen nagelaten in de taal die ze hebben moeten leren spreken. De intonatie en het accent van hun moedertaal zijn gebleven. Het gebrekkige maar karakteristieke Nederlands van de Duitse, de Marokkaan en de Afrikaan geeft Mijn Nederland net dat beetje meer charme en levendigheid.

Nieuw initiatief

~

Het stuk Mijn Nederland is ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen artistiek leider en regisseur Elles Pleijter en journalist Özkan Gölpinar. Ze hielden elkaars werk al langer in de gaten. Toen bleek dat ze veel ideeën over het theatervak deelden, kon een gezamenlijk project niet uitblijven. Mijn Nederland was het gevolg, een stuk waaruit hun maatschappelijk engagement duidelijk spreekt.

Spiegel

Op het eerste gezicht lijken de verhalen van de verschillende personages in het stuk als los zand aan elkaar te hangen. Maar langzamerhand worden de overeenkomsten duidelijk, en daarmee komt ook de boodschap van Mijn Nederland helder naar voren: succes komt je niet aanwaaien, dat moet je zelf creëren. Of zoals een van de acteurs zegt: “Je bent verantwoordelijk voor je eigen geluk.” Hoe cliché het ook klinkt, het zet je in deze voorstelling aan tot denken. Vanuit een bijna onmogelijke positie zijn de zes personages er in geslaagd hun eigen identiteit te vinden. Mijn Nederland is daarmee een stuk dat je de vraag doet stellen waar jouw ‘stukje Nederland’ zich bevindt.

Mijn Nederland wordt nog tot en met 28 januari 2006 opgevoerd. Klik hier voor een actuele speellijst.

Film / Films

Ere God, ere Satan

recensie: The Devil's Miner

In 2004 trokken de filmmakers Kief Davidson (USA) en Richard Ladkani (Oostenrijk) naar het Boliviaanse Potosi om vast te leggen hoe kinderen dagelijks hun leven wagen in de zilvermijnen van de Cerro Rico. In hun documentaire The Devil’s Miner volgen we de 14-jarige mijnwerker Basilio Vargas. Hoewel zijn bestaan uitzichtloos lijkt, doet hij zijn uiterste best zich vanuit de hel een weg naar buiten te hakken.

Een normaal, gelukkig gezin. Dat is de indruk die je krijgt als je de broertjes Basilio en Bernardino ziet lachen en stoeien met hun kleine zusje Vanessa. Wanneer Vanessa haar armpjes rond Basilio’s nek klemt en hem lieflijk aanspreekt als pappa, wordt echter in één klap duidelijk hoe de verhoudingen werkelijk liggen bij familie Vargas. Sinds de dood van hun vader is Basilio namelijk de man in huis, wat automatisch betekent dat hij moet zorgen voor brood op de plank. Omdat de arme stad Potosi niet uitblinkt in werkgelegenheid, is Basilio gedoemd tot werken in de zilvermijnen.

Tio

~

Dat het werk in de mijnen van Potosi niet ongevaarlijk is, wordt duidelijk door de bijnaam van de Cerro Rico: ‘berg die mensen levend opeet’. Niet minder dan 8 miljoen mannen vonden er de dood. Toch beweert Basilio’s moeder nooit ongerust te zijn: ze zegt alle vertrouwen te hebben in de voorman van de mijnwerkersploeg. Een behoorlijk nuchtere opmerking, zeker in vergelijking met de angst die de dorpelingen hebben voor Tio, oftewel Satan die volgens hen de mijnen domineert. De mijnwerkers zitten in een bizarre geloofsstrijd: boven de grond eren ze God, onder de grond de duivel.

Intrigerend

Vooral door deze geloofskwestie onderscheidt The Devil’s Miner zich van de gemiddelde Derde Wereld-documentaire. Natuurlijk zien we schrijnende beelden van kinderen in krottige huisjes of in mijnen waar het veertig graden is. Maar de aandacht voor het feit dat ze daarnaast hun God af vallen, omdat ze denken zo hun hachje te kunnen redden, maakt dit document extra bijzonder en intrigerend. In het gedeelte waarin het dorp carnaval (een onmiskenbaar Katholiek feest) viert, komen de twee geloven een paar keer tot een vreemde clash. Om te beginnen tijdens de optocht, waarin een als Tio verklede persoon op het gezin Vargas afkomt en Bernardino duidelijk bang is. Ten tweede tijdens de mis waar de gelovigen boete doen voor hun geloof in Tio. Iets waar de ietwat wanhopige pastoor ze keer op keer maar weer voor vergeeft.

Positief

Dat de filmmakers besloten hebben om het leven van Basilio te volgen, heeft ongetwijfeld te maken met zijn sterke karakter en positieve toekomstbeeld. Het gegeven dat hij naar school gaat en zijn leven niet in de mijnen wenst te slijten, geeft de kijker het gevoel dat hij wel op zijn pootjes terecht zal komen. Misschien een naïeve gedachte omdat veel mijnwerkers voor hun vijfendertigste overlijden aan stoflongen (en Basilio er al vier jaar in de mijnen op heeft zitten). Maar ach, een mens moet blijven geloven nietwaar? In deze mooie documentaire bijvoorbeeld.

Film / Films

Hollywood-clichés

recensie: An Unfinished Life

De twee krasse knarren Einar (Robert Redford) en Mitch (Morgan Freeman) bewonen een armzalige ranch in Iowa. Cowboyboer Einar is na de dood van zijn zoon cynisch en wraakzuchtig geworden. Dagelijks voorziet hij zijn knecht Mitch van een shot morfine en zet hij hem in de ‘olie’. Hulpbehoevend en mismaakt na een aanval door een grizzlybeer is hij Einars enige gezelschap. Na de dagelijkse klussen bezoekt Einar het graf van zijn zoon terwijl Mitch vanaf de veranda speurt naar zijn grizzly. Een metafoor voor alle schuld, dood en verdriet in de film.

Met de komst van schoondochter Jean (Jennifer Lopez) en dochter Griff (Becca Gardner) komt de onderdrukte woede van Einar tot explosie. Het bestaan van een kleindochter zet Einar onder druk. Gedwongen geeft hij hen onderdak. Einar is Jeans laatste optie. Berooid en op de vlucht voor haar ex Gary is de ranch haar laatste toevlucht.

Voorspelbaar

~

Jennifer Lopez acteert niet overtuigend als een geslagen vrouw op zoek naar stabiliteit en inkomen. Jean vindt een baan als serveerster en flirt ondertussen met de rechtschapen Crane, de plaatselijke sheriff. De kersverse romance krijgt een hoogtepunt in zijn dienstauto – ook geslagen vrouwen hebben liefde nodig – en Jean voorziet de reacties van Griff en Einar. Lopez blijft haar best doen maar helaas is ze na deze scène alleen nog maar Lopez, een kont in een spijkerbroek. Gardner daarentegen zet de onzekere prepuber Griff verfrissend neer. Het schuwe meisje, gewend aan de bizarre vriendjes van moeder, volgt haar eigen inzichten, hunkerend naar een vaderfiguur. Door haar onschuldige vragen komt de waarheid over haar vader boven en ontdooit ze, voorspelbaar, de vijandige Einar. Redford en Freeman acteren zichtbaar meer ontspannen in haar buurt. Vooral de scene waarin het drietal samen eet is grappig omdat Griff hier de krasse knarren confronteert met de gedachten van een elfjarige.

Freeman is een goede sidekick voor Redford. Als Mitch beseft hij het eerst dat het leven op de ranch stilstaat. Hij gaat de strijd aan en Einar voert mokkend zijn bevelen uit. Redford speelt eindelijk eens zijn eigen leeftijd, 68, en is vooral goed op momenten dat hij kwaad is of kortaf naar zijn omgeving.

Opgeslokt in de clichés

~

Ook al kijkt de film gemakkelijk weg, hij blijft visueel fragmentarisch en onuitgewerkt. Teveel personages hebben een emotionele last. Niet verwonderlijk dat de film twee jaar op de plank is blijven liggen en regisseur Lasse Hallström zich nooit heeft uitgelaten over diva Lopez. Hallström regisseerde ooit My Life as a Dog (1985) en What’s Eating Gilbert Grape (1993), films waarin hij naar Zweedse traditie focust op gecompliceerde, intermenselijke relaties. De latere The Cider House Rules (1999), Chocolat (2000) en The Shipping News (2001) waren al minder, maar nu lijkt hij helemaal opgeslokt door de Hollywood-clichés. Het is te hopen voor Hallström dat hij een andere weg inslaat en inziet dat de foundation van Lopez hem weinig oplevert. Desalniettemin krijgt hij nog een kans omdat hij contractueel vastzat aan Miramax en het voorgekookte script van Mark & Virginia Spragg. Hadden die het abc van schuld en boete opgehangen aan minder karakters dan had de film wellicht een authentiekere dynamiek gehad. Nu is het hoogstens een traktatie voor onze krasse moeders, fans van tranen en melodrama. Wij zitten ons al snel te vervelen en moeten vechten tegen de opkomende slaap.

Film / Films

Een tijdloos sprookje

recensie: Pelikaanman (Pelikaanimies)

De Finse Liisa Helminen (1950) heeft volgens de persmap 30 films geregisseerd, 49 films geschreven en 35 films geproduceerd. Met Pelikaanman, in Nederland in nagesynchroniseerde versie uitgebracht, voegt ze een mooie kinderfilm aan haar lijst toe. De film is gebaseerd op een Fins sprookje van Leena Krohn en heeft al diverse prijzen gewonnen in verschillende landen.

Een pelikaan belandt op een strandje in Finland en is zo gefascineerd door de mensen dat hij wat kleren zoekt en besluit om ook als een mens door het leven te gaan. Hij krijgt een baantje achter de schermen bij de opera en sluit vriendschap met de jongen Emiel en het meisje Elsa, die zijn ware identiteit kennen. Het leven als meneer Vogel gaat hem prima af, totdat ook de grote mensen ontdekken dat hij in werkelijkheid een pelikaan is.

~

Met subtiele beelden wordt deze pelikaan in beeld gebracht. Als hij aan komt vliegen zie je alleen een vogelschaduw. Wanneer hij vervolgens uit het strandtentje komt zie je een verdwaasde jongeman die vogelgeluiden uitstoot. Zo wordt de pelikaan verder ook in beeld gebracht: als een man. Alleen in incidentele flitsen zie je de eigenlijke pelikaan. Dat zijn altijd schaduwen, reflecties of afdrukken (bijvoorbeeld van zwemvliezen in het zand). Samen met de veren die soms op de grond dwarrelen zijn dit prachtige details die de film tot een sprookje maken.

Prima acteerprestaties

Pelikaanman is een tijdloos, maar toch heel actueel verhaal. Het draagt vele boodschappen uit. Het vertelt het verhaal van gescheiden ouders, van de verplichte verhuizing die hieruit volgt en hoe dit het leven van een tienjarig jongetje helemaal op zijn kop kan zetten. Ook zien we hoe twee buitenbeentjes een vriendschap sluiten en daar allebei beter van worden. Maar het laat vooral de weg naar volwassenheid en onafhankelijkheid zien en hoe belangrijk het hiervoor is om naar jezelf te luisteren.

~

Hierbij draait het natuurlijk vooral om de jongen Emiel, gespeeld door Roni Haarakangas. Hij zet geloofwaardig een droevig jongetje neer, zonder dat het sentimenteel wordt, en hoe verder de film komt, hoe energieker hij wordt. Kari Ketonen (1971) is ook een geweldig acteur. Stuntelig, houterig en met grote verbaasde ogen ís hij echt een pelikaanman. Zijn grootste uitdaging was om de karaktertrekjes van een mens en een vogel te combineren, en dat is hem prima gelukt.

Voor jong en oud

Pelikaanman is een mooi verhaal voor jong en oud. Het is echter geen spektakelstuk, waardoor iets oudere kinderen in eerste instantie negatief kunnen zijn en dingen kunnen roepen als: “Het is nep, je ziet niet eens dat hij in een pelikaan verandert”. Maar ondertussen zullen ze er toch van genieten. Alle ingrediënten voor een goede film zijn namelijk aanwezig: spanning, humor, actie en kindergeheimen. Gaan dus met het kroost!

Film / Films

Verhaalloze zwarte komedie

recensie: Kiss Kiss Bang Bang

Het warrige verhaal van Kiss Kiss Bang Bang wordt in voice-over verteld door Harry Lockhart (Robert Downey Jr.), de centrale figuur. Hij is een kruimeldief die per ongeluk voor acteur wordt aangezien. Als research voor zijn rol als detective leert hij de kneepjes van het vak van detective Perry van Shrike (Val Kilmer), die ‘Gay Perry’ wordt genoemd en inderdaad nogal gay is.

Knipoog

~

Filmcriticus Pauline Kael schreef ooit dat de meeste films niet meer inhoud hebben dan ‘kiss kiss bang bang’. Dit geldt in hoge mate voor Kiss Kiss Bang Bang, dat inderdaad veel gezoen en nog veel meer geknal bevat, maar zoals de titel al laat zien moeten we dit met een knipoog nemen. Regisseur Shane Black speelt met het genre van de detectiveroman uit de jaren vijftig. De rode lijn door het verhaal is de fictieve speurder Jonny Gossamer, held uit tientallen pulpromans.

Scriptschrijver

Regisseur Black kon zijn vorige leven als scriptschrijver (o.a. van de Lethal Weapon-films) niet vergeten, en schreef ook het script voor deze film. Dat resulteert in een constante stroom van grappen, zowel in de dialogen als in de acties. “This isn’t good cop, bad cop. This is fag and New Yorker,” vertelt Harry droog aan een verdachte uit een zaak van Perry. Zijn eigen versie van Russisch roulette is hilarisch, en zo zitten er nog veel meer visuele grappen in de film. Als Black zijn nieuwe carrière als regisseur niet zit zitten, heeft hij in ieder geval iets om op terug te vallen.

Samenspel

~

Het samenspel tussen Downey Jr. en Kilmer is perfect, ze vullen elkaar steeds aan. Waar Harry onzeker, onhandig en ongetalenteerd is, is Gay Perry hard, zelfverzekerd en succesvol.
Er zitten weinig cliché homograppen in de film, de meeste grappen zijn verrassend, zelfs de ‘I will survive’-ringtone van Gay Perry is niet vervelend.

Geweld

Hoewel het met het gekus uit de titel nog meevalt, is het geweld vrijwel constant aanwezig. Van een faggot gun tot het elektrocuteren van lichaamsdelen, het zit er allemaal in. Nergens wordt het echter smerig of bloederig, zelfs om het geweld valt te lachen. Het feit dat de film wordt verteld door de hoofdrolspeler werkt ook op de lachspieren. Downey Jr. heeft een perfecte droge toon en houdt gelukkig op het juiste moment zijn mond. Voor Lord of the Rings-fans zit er tegen het einde nog een briljante grap in.

Als humoristische zwarte comedydetective is de film geslaagd. Helaas blijft het knagen dat het verhaal gewoon te idioot voor woorden is, en daardoor moeilijk te volgen valt. Waar andere ‘vage’ films als Pulp Fiction erom roepen vaker gezien te worden, is één keer Kiss Kiss Bang Bang meer dan genoeg. Een volgende keer zouden de gaten in het plot waarschijnlijk teveel opvallen en de grappen niet meer leuk zijn. Maar naast alle grootschalige kerstfilms is het een welkome afwisseling.

Boeken
recensie: Geoff King - American Independent Cinema

Wie een boek schrijft over de Amerikaanse ‘independent’ films, stuit altijd op het probleem van de definitie van dit begrip. Een indie-film is immers net zo’n vage aanduiding als alternatieve muziek. In plaats van vast te houden aan strikte definities (die immers te veel films ofwel omvatten ofwel uitsluiten: Terminator 2 is in principe ook een ‘indie’), stelt de auteur van American Independent Cinema zich pragmatisch op. Met een interessant en goed leesbaar boek als resultaat.

De opmars aan het einde van de jaren tachtig en door de jaren negentig heen van de films van regisseurs als Steven Soderbergh, Jim Jarmusch, de broertjes Coen, David O. Russell en Kevin Smith, in de volksmond typische indie-films, is een opmerkelijk gegeven. De films hebben immers een basis in het schemergebied dat tussen (Europese) kunstfilm en commerciële Hollywoodcinema bestaat, maar werden, zeker in de jaren negentig, razend populair. De gevolgen zijn vandaag de dag goed te merken. Indie-films zijn big business. De meeste van bovengenoemde regisseurs scoren nog steeds en bovendien hebben ze de weg gebaand voor een nieuwe generatie populaire filmmakers, zoals Alexander Payne, Sofia Coppola en Paul Thomas Anderson.

Scène uit <i>Julien Donkey-Boy</i>
Scène uit Julien Donkey-Boy

Geoff King brengt met dit boek deze ontwikkeling in kaart. Het eerste wat daarbij opvalt is dat hij zich juist niet op regisseurs als bovenstaande concentreert – die doorgaans immers als filmauteurs beschouwd worden; hij richt zijn blik op de films als zodanig en hun basis in de filmindustrie. (Terecht, want een indie-icoon als Steven Soderbergh maakt naast ‘alternatieve’ films immers ook pure Hollywoodkaskrakers). Dit hangt ermee samen dat zijn definitie van een indie-film niet statisch is. Een film kan volgens de auteur op vijf verschillende punten ‘independent’ zijn: de filmindustrie, de verteltechniek, de vorm, het genre en de inhoud. Deze uiterst heldere indeling heeft ook zijn weerslag in de structuur van het boek, dat eenvoudigweg in vijf hoofdstukken is opgesplitst.

Internet

Het eerste hoofdstuk geeft een zeer toegankelijk overzicht van de commerciële Hollywood-infrastructuur en hoe de indie-film daar in past, en behandelt bovendien als een van de eerste boeken het internet als distributiemedium. Enige waakzaamheid is wel geboden, omdat de auteur zich hier uitsluitend op eerder gepubliceerde literatuur baseert. Kings visie van een indie-verteltechniek als zodanig (hoofdstuk 2) is ook niet origineel: deze is overgenomen van David Bordwell. Veel interessanter is het hoofdstuk over vorm, waarin hij gedetailleerd de bewust toegepaste vormgeving van een aantal indie-films onder de loep neemt. Tot een conclusie kan de auteur echter niet komen, want zoals hij zelf toegeeft gaat het gaat te ver om de visuele stijl van de films een definiërende factor te noemen. Waarmee we weer terugkomen op het probleem van het begrip ‘independent’.

Scène uit <i>Stranger Than Paradise</i>
Scène uit Stranger Than Paradise

De laatste twee hoofdstukken beslaan genre en inhoud (‘alternative visions’). Het gebruik van genreconventies wordt kort (misschien te kort) onder de loep genomen, en King komt tot de voor de hand liggende conclusie dat indie-films een soort genre op zich zijn geworden. Tenslotte neemt de auteur de overheersende thematiek (seksuele taboes, de zwarte cinema en uiteraard gender) onder de loep, met een nadruk op de New Queer Cinema en de invloed van de homofilms van provocateur Gregg Araki. De overduidelijke uitkomst laat zich evenzeer raden: indie-films brengen meer stekelige thema’s aan de orde dan mainstream-films.

Toegankelijk

Het geheel van deze vijf hoofdstukken is een compacte en bruikbare staalkaart van de indie-films. American Independent Cinema is helder en toegankelijk in opzet en vorm, waarbij het een groot voordeel is dat King grotendeels afziet van het idee van regisseurs als indie-auteurs, en zich pragmatisch opstelt door een groot aantal films afzonderlijk te behandelen. Maar toch kun je er je vraagtekens bij zetten. Voor een schijnbare expert op het gebied geeft King soms namelijk de indruk dat hij niet weet waar hij het over heeft. Zijn behandeling van het Deense Dogma-fenomeen (waar Soderbergh immers een fervente bewonderaar van is, met Full Frontal als direct resultaat) blijft beperkt tot het eerste hoofdstuk, terwijl het fenomeen ook aandacht had verdiend op visueel en formeel gebied. King gaat dan ook volledig voorbij aan het essentiële feit dat Julien Donkey-Boy, waar hij verschillende pagina’s aan wijdt, een Dogma-film is. De auteur prijst de ongebruikelijke stijl van de tafelscène uit Buffalo 66, maar vergeet te vermelden dat die scène een (overduidelijke) imitatie van Ozu is. De makers van Fargo noemt hij de gebroeders Cohen, en zo zijn er meer aperte slordigheden te ontdekken, bijvoorbeeld in de index. Tenslotte ontbreekt er een conclusie; in plaats daarvan heeft King een halfslachtig coda opgenomen waarin hij de vraag stelt of ‘independent cinema’ nog een eigen toekomst heeft, of dat het een samensmelting met Hollywood tegemoet gaat.

Film / Films

Sentimenteel theater te water

recensie: The Bow (Hwal)

The Bow is alweer de twaalfde film die de Koreaanse regisseur Ki-duk Kim in tien jaar maakte. De film speelt zich volledig af op het water. Op een oude boot wonen een oude man (Seong-hwang Jeon) en een jong meisje (Yeo-reum Han). Hij heeft haar als kind gevonden en sindsdien in totale isolatie van de buitenwereld opgevoed. Met zijn rol als vaderfiguur neemt de oude man echter geen genoegen. Binnen enkele weken, wanneer het meisje de huwbare leeftijd van zeventien jaar bereikt, heeft hij voor hen een bruiloft gepland. Zijn plannen worden echter gefrustreerd doordat het meisje verliefd wordt op een jonge sportvisser die samen met andere vissers tegen betaling van hun boot gebruik maakt.

Veel van de films van Kim komen wat betreft vorm en thematiek sterk overeen. Met The Isle (2000) wist hij internationaal door te breken. Die film vertelt het verhaal van een vrouw die zich in leven houdt door aan sportvissers zowel haar lichaam als een houten vissershuisje te verhuren. In The Isle combineert Kim prachtig verstild camerawerk met een zoektocht naar de diepste emoties in de psyche van zijn personages. In een interview naar aanleiding van de film legt de regisseur uit dat de schoonheid van het leven voor hem niet alleen uit de momenten van geluk bestaat. De ware schoonheid vindt hij in de mix van de vernietigingskracht, de passie en het psychosomatische karakter van de wereld en haar bewoners.

~

In Spring, Summer, Fall, Winter… and Spring (2003), het voorlopig hoogtepunt in zijn oeuvre, heeft Kim deze ingrediënten opnieuw gebruikt om het leven van een oude en een jonge boeddhistische monnik in beeld te brengen. Wanneer de jonge monnik begint te verlangen naar de verlokkingen van de buitenwereld, is de idyllische omgeving, een drijvende tempel tussen hoge bergtoppen, het decor waartegen de verwoestende werking van menselijke passies zich aftekenen. In The Bow speelt het verhaal zich opnieuw af op het water. In de eerste scènes weet Kim met wonderschone beelden van het leven op de boot, gecombineerd met zachte Koreaanse muziek, de dromerige verstilde sfeer te creëren waarop hij patent lijkt te hebben. Het jonge meisje streelt met haar blote voeten het water wanneer ze aan de zijkant van de boot op haar schommel zit. In haar ogen de dromerige blikken van de onbevlekte onschuld. De oude man verzorgt haar zoals een liefhebbende vader zijn dochter. Het leven op de boot lijkt sober maar gelukkig. Alle ingrediënten lijken aanwezig voor een nieuw internationaal succes.

Een kwestie van smaak

In tegenstelling tot eerder genoemde films is Kim er in The Bow echter niet in geslaagd met deze ingrediënten een aantrekkelijke film te maken. De subtiele schoonheid van bijvoorbeeld Spring… maakt in The Bow, na een veelbelovend begin, plaats voor makkelijke symboliek en onsmakelijke pathetiek. Wanneer de oude man in de mast klimt om spelend op zijn twee-snarige boog uitdrukking te geven aan zijn diepste gevoelens, valt na enkele momenten met subtiel strijkwerk een volledig strijkersensemble in. De ene na de andere golf plakkerig sentiment wordt over de kijker uitgestort.

~

Het is daarmee echter nog niet gedaan met de magische kwaliteiten van de boog. De oude man gebruikt het als wapen om de vissers van zijn meisje af te houden. Ook kan met de boog de toekomst voorspeld worden en zelfs – ja, ja – de liefde worden bedreven! Kim overschrijdt met deze laatste functie in mijn optiek de grenzen van functionele of verdiepende symboliek. De regisseur bracht tegen dergelijke kritiek eerder in dat de boeddhistische beeldtaal waardoor hij zich laat inspireren, veel gebruik maakt van kitsch. Het is kort gezegd een kwestie van smaak. Hoe waar dit ook mag zijn, ik betwijfel of Kim met deze regiogebonden invalshoek in staat is zijn internationale publiek te bereiken op de manier waarop hij dat in The Isle en Spring… deed. In de eerste helft van de film laat hij zien nog steeds in staat te zijn een prachtige dromerige wereld in beeld te vangen. Juist daarom is het te betreuren dat hij zich gaandeweg verliest in slappe, voor de hand liggende Freudiaanse dan wel boeddhistische clichématigheden.

Boeken / Fictie

Een goede schrijfster behoeft geen ‘Heels’

recensie: Alice Munro - Stilte

De Canadese schrijfster Alice Munro heeft een nieuwe verhalenbundel uitgebracht, met de korte maar indringende titel Stilte. Een van de vragen die zich bij het lezen van deze bundel opdringt is die of dit nou een typisch voorbeeld van vrouwenliteratuur is.

Vrouwenliteratuur, tegenwoordig ook wel modieus chick literature genoemd, wordt vaak gezien als een literair genre op zich. Met heldinnen als Bridget Jones is dit nieuwe genre de laatste jaren, vooral onder vrouwelijke lezers, erg populair geworden. Voor deze hype was het begrip vrouwenliteratuur veel minder courant, en de enige associatie die het opriep was die met expliciet feministische schrijfsters als de Britse Fay Weldon, en in Nederland Renate Dorrestein. Het huidige begrip vrouwenliteratuur valt hier niet mee samen; de exacte betekenis ervan is nog niet uitgekristalliseerd. Is elk werk van een vrouwelijke auteur per definitie vrouwenliteratuur? Of kan een vrouw ook een ‘mannelijke stijl’ hanteren?

Excuustruus

~

In de Volkskrant trof ik een betoog hierover aan van de columnist Arnold Jansen op de Haar. Volgens hem is wat men tegenwoordig vrouwenliteratuur noemt, een genre dat zich beperkt tot een aantal typisch vrouwelijke onderwerpen, zoals de strijd tegen overgewicht en onbeantwoorde liefde. Zijn redenering komt er heel in het kort op neer dat de vrouwenliteratuur, in elk geval in Nederland, voor het overgrote deel nog immer ongeëmancipeerd is. Als meest verwerpelijke exponent van deze groep noemt hij de nieuwe Writers on Heels: “Vrouwen in de reclame, vrouwen in de literatuur: gooi je tieten in de strijd. Alsof er nooit vrouwenemancipatie heeft plaatsgevonden.” De vrouwelijke literator als excuustruus dus, als naïeve beginnelinge op het schrijverspad die haar bestaansrecht ontleent aan allerlei andere factoren dan de (gebrekkige) kwaliteit van haar werk.

Coming of age-literatuur

Terug naar Alice Munro. Alle acht verhalen in haar laatste bundel Stilte hebben een vrouw als hoofdpersoon en altijd wordt het verhaal vanuit haar perspectief verteld. In alle verhalen gaat het ook om de emotionele ontwikkelingen die de vrouwelijke hoofdpersoon in kwestie doormaakt. Daarbij staan vooral de relatie met liefdespartners en ouders, volwassenwording en moederschap en de emotionele gevolgen daarvan centraal. Coming of age-literatuur vanuit een specifiek vrouwelijke invalshoek.

Door de onderwerpen en door de consequente keuze van de schrijfster om haar verhalen vanuit een vrouwelijke optiek te vertellen, ligt het voor de hand om hier inderdaad van vrouwenliteratuur te spreken. Van deze hele recensie zou echter niets overblijven als ik nu niet met een hele grote ‘maar’ op de proppen zou komen. Ergo: Munro’s literatuur kan en mag niet afgedaan worden als typische vrouwenliteratuur. Nooit en te nimmer, op geen enkel moment in de acht verhalen die de bundel telt, laat Munro’s werk het afweten wat betreft de literaire kwaliteit. Elk verhaal is in al zijn compactheid helemaal af, er is geen los eindje te vinden, de spanningsboog is altijd volmaakt en de onverwachte wending is altijd werkelijk onverwacht, hetgeen al een prestatie op zich is.

Niet moralistisch

~

Zo begint het eerste verhaal, Weg, met een schets van het nogal ongelukkige huwelijk van Carla. Ongelukkig, omdat ze in haar onschuld gevallen is voor een onconventionele, spannende maar in de praktijk ook egoïstische en jaloerse man, een luie nietsnut die haar als voetveeg gebruikt. Ze zoekt haar heil in de zorg voor hun dieren en in een oppervlakkige vriendschap met de buurvrouw. Dit op zich weinig originele verhaal wordt door Munro op prettig zakelijke toon verteld. Op een dag wil Carla, aangemoedigd door haar buurvrouw, ontsnappen. Ze stapt daadwerkelijk op een bus maar verliest al snel de moed, en belt haar man berouwvol op zodat hij haar op kan halen.
Het verhaal zou hier, heel moralistisch, kunnen eindigen met de mededeling dat ze toch nog lang en gelukkig samen verder leefden, of dat Carla, gesterkt door haar eerste vluchtpoging, korte tijd later alsnog aan haar uitzichtloze huwelijk ontsnapt. In plaats daarvan laat Munro het morele oordeel achterwege en laat ze Carla’s thuiskomst heel symbolisch samenvallen met de terugkeer van een verdwenen geitje dat al vroeg in het verhaal heel onnadrukkelijk geïntroduceerd werd. Pas in de laatste regel van dit verhaal wordt duidelijk wat er werkelijk met dit geitje gebeurd is en hoe belangrijk de betekenis hiervan is voor de relatie van Carla en Clark.

De nogal conventionele thema’s die Munro aansnijdt in haar verhalen ontaarden nooit in melodrama van b-niveau. De hoge kwaliteit is vooral te danken aan de zorgvuldige constructie van de verhalen, de beknoptheid van haar taalgebruik, het gebrek aan pathetiek en de ongebruikelijk nauwkeurige uitwerking van de vrouwelijke belevingswereld, in plaats van de psychologie-van-de-koude-grond die in veel hedendaagse chick lit zo gangbaar is.

Volwaardig proza

Er is wat mij betreft dan ook maar een conclusie mogelijk: een schrijfster als Munro bewijst dat er wel degelijk een geëmancipeerde vorm van vrouwenliteratuur bestaat. Een volwassen literaire stroming, waarin het vrouw-zijn niet langer als excuus voor slechte of matige literatuur wordt gebruikt. Waarin de vrouwelijke psyche uitgangspunt is voor het schrijven van boeiend, volwaardig proza dat zich met werk van elke mannelijke auteur kan meten zonder daarvoor aan vrouwelijkheid in te boeten. Hulde!

Boeken / Achtergrond
special: De dynamische gedichten van Tonnus Oosterhoff

Mutatiepoëzie

Het is al vaak gezegd: nieuwe communicatie- en informatietechnologieën zullen de literatuur, evenals andere kunstvormen, ingrijpend veranderen. Dat gaat niet alleen op voor de drager waarop teksten worden aangeboden (papier of digitaal), maar ook voor die teksten zelf.

Zo werd meer dan vijftig jaar geleden het einde van onze lineaire schriftcultuur aangekondigd met de hypertekst, waardoor de lezer niet langer aan de hand van de auteur geleid wordt, maar hij zelf een route kan uitstippelen. Vandaag de dag zijn hyperteksten vooral op het internet terug te vinden (overigens met de kanttekening dat de meeste webteksten nog gewoon lineair zijn). In de literaire variant, de hypertekstroman, staat vooral het plot op losse schroeven: lezers kunnen zelf het vervolg van het verhaal kiezen.

In beweging

~

Een andere manier om het wezen van de tekst aan te tasten, is door deze in beweging te brengen. Teksten hebben altijd stilgestaan: of het nu op steen of hout was, of op perkamentrollen of papier. Het procédé van de bewegende tekst is (tot nu toe) vooral in de poëzie terug te vinden. In Nederland hebben we één dichter die zich met volle overgave op deze vorm heeft gestort: Tonnus Oosterhoff. Ter ere van zijn vijftienjarig jubileum heeft De Bezige Bij nu een bundel met cd-rom met daarop zijn complete oeuvre uitgebracht: Hersenmutor. Gedichten 1990-2005.

Een uitgave die toe te juichen is, omdat ze ons een beeld geeft van Oosterhoffs ontwikkeling als dichter. Zo valt al in zijn derde bundel uit 1998, (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum, op dat het papier hem niet voldoende mogelijkheden biedt om zich te uiten. Hij gaat dan woorden en zinsdelen tussen slashes zetten of laat ze afdrukken in vager grijs in plaats van zwart. Ook spreidt hij woorden over de pagina, zodat ze geen zinnen vormen maar associatieve verbanden aangaan:

De latere elektronische gedichten – Oosterhoff maakt deze vanaf 2000 – laten zien dat deze stilistische middelen beter tot hun recht komen als de taal in beweging is. Heel goed is dat te zien in eerst wordt, dat zowel in een staande als in een bewegende versie beschikbaar is:

In de bewegende versie komen de slashes niet meer voor, omdat Oosterhoff de woorden achter elkaar kan laten verschijnen en verdwijnen. Dus zien we eerst “dat het kan”, dan “dat het mogelijk is” en tot slot “dat als het kon mogelijk is”. Tegelijkertijd spelen zich daarboven de regels “eerst wordt voor” en “iemanden zeggen, tonen” af. Door deze grijs te kleuren, geeft Oosterhoff aan dat ze minder belangrijk zijn.

De beweging maakt dus in de eerste plaats dat het gedicht verandert, met als gevolg dat je niet kunt terug- of vooruitlezen, laat staan dat je de hele tekst overziet. Ook is de leeswijze anders. Terwijl je de papieren versie zowel van links naar rechts als van boven naar beneden (waarbij je de eerste vier regels beschouwt als twee kolommen) kunt lezen, legt Oosterhoff je in de elektronische versie niet alleen de leessnelheid maar ook de leesrichting op. Alsof dat het lezen nog niet moeilijk genoeg maakt, dwingt de dichter je ook nog twee regels tegelijkertijd op te nemen; een vorm van parallelle informatieverwerking.

Tussenfase

eerst wordt is een tussenvorm binnen Oosterhoffs elektronische oeuvre. Aan de ene kant zijn er de gedichten waarvan ik vermoed dat ze eerst op papier geschreven zijn, omdat ze in eerste instantie stilstaan en er op het oog uitzien als een papieren gedicht. Het verschil is dat er ineens woorden verdwijnen uit de strofes, waarvoor weer andere in de plaats komen; dit gebeurt in onder meer haar stinkende best, nu vallen, Vlieg en mijn vriend. Hoewel hierdoor steeds nieuwe versies van hetzelfde gedicht ontstaan, wordt de leeswijze niet fundamenteel aangetast.

~

Veel radicaler zijn de gedichten die eigenlijk helemaal niet meer doen denken aan het vertrouwde papier. Taiwan bijvoorbeeld, dat op dit moment ook op de website www.tonnusoosterhoff.nl te bewonderen is, begint met de regel “het raam stond zo raar open”. Vervolgens verschijnt onderin het scherm “en alles” en daarboven weer “iedereen was er”, waarna achter “en alles” nog “was” komt. Lineair lezen is onmogelijk, omdat dit begin je ogen van boven naar onder en weer terug naar boven dirigeert. Daarbij komt dat de woorden zélf ook over het scherm bewegen. Een overtreffende trap van dit gedicht is Slechte adem in de mist, waarin de lezer met de cursor zélf sommige woorden in beweging kan brengen. Deze voorbeelden stonden niet op de cd-rom bij het met de VSB-prijs bekroonde Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Daaruit blijkt dat Oosterhoff zich steeds verder verwijdert van de conventies van het papier, en dus volop in ontwikkeling is als ‘digitaal dichter’.

Ondanks dat zijn poëzie fascineert, ‘leest’ ze in eerste instantie helemaal niet lekker. Logisch, want wij zijn gewend aan stilstaande teksten, die we van links naar rechts en van boven naar beneden opnemen, in regels waarin de woorden netjes achter elkaar staan. Ook is het moeilijk de gedichten te interpreteren. Je kunt zeggen dat dit komt doordat Oosterhoff alleen maar uit is op het spelen met taal. Maar dat zou onterecht zijn. Veel gedichten vormen namelijk kleine verhaaltjes, die juist vol zitten met betekenis. Eerder komt het interpretatieprobleem dan ook voort uit de lezer zelf, die zich een nieuwe conventie eigen moet maken: taal die beweegt. Maar wees gerust: na een keer of zes lezen – of is kijken hier beter op zijn plaats? – begin je ook te focussen op waar het gedicht over gaat.

Je hoort mij niet zeggen dat de papieren poëzie verdwijnt, maar het moet wel erg vreemd lopen wil niet iedere zichzelf respecterende dichter over tien jaar ook bewegende gedichten maken. Dit is nieuw en dit is goed. Gaat dat zien.

Tonnus Oosterhoff • Hersenmutor: Gedichten 1990-2005 (met cd-rom) • Uitgever: De Bezige Bij • Prijs: € 24,90 (paperback) • 196 bladzijden • ISBN 90 234 1827 1

Boeken / Strip

Het best bewaarde geheim van Zweden

recensie: Olle Berg - Bonk

.

Nou, probeer er dan als recensent nog maar een kritisch stukje over te schrijven. Dat valt niet mee. Zoals bij veel absurdistische strips, lijkt ook hier het werk bij voorbaat al boven alle kritiek verheven. Want ja, het is per slot van rekening absurd. Elke poging om een rode draad of herkenbare gags te ontdekken, is al bij voorbaat gedoemd tot mislukken. En als je het niets vindt, dan ligt dat compleet aan jezelf. Dan ben je niet ontvankelijk voor het absurdisme. De auteur treft hoe dan ook geen enkele blaam.

Gevarieerd geheel

~

Met deze gedachte ben ik Bonk gaan lezen. Misschien niet geheel objectief, maar wel met de nodige openheid. En het moet gezegd, Olle Berg sleept de lezer direct zijn wereld binnen. Het tekenwerk oogt dynamisch en verzorgd. Door de korte verhaaltjes (een of twee pagina’s) afwisselend in kleur en zwart-wit af te drukken, wordt er een mooi gevarieerd geheel geboden. Iedere bijdrage krijgt de uitwerking die qua sfeer en dynamiek het beste bij hem past. Dit is bij een bundeling van zeer korte sketches ook wel noodzakelijk, omdat anders de aandacht van de lezer sneller verslapt. Met het tekenwerk is het dik in orde. Het is zeker herkenbaar, maar door de verscheidenheid aan personages wordt het nooit vervelend. De tekeningen versterken tevens op een natuurlijke wijze de vaak bizarre humor.

De kwaliteit van de grappen zelf is zeer wisselend. Zo zijn de verhaaltjes over een toerist in Bali die krankzinnig wordt van de immer lachende bevolking (“De volgende gozer met een lach op z’n bek krijgt een klap voor z’n hersens!”) en de kortstondige maar hevige competentiestrijd tussen twee jodelaars, ronduit hilarisch. Daar tegenover staan bijdragen die of erg flauw of zo absurdistisch zijn dat je er weinig mee kunt. Een stel dat tijdelijk is gevlucht naar de tropische zon om de kerstdagen te ontlopen in eigen land, terwijl in de bar achter hen de kerstversiering de wanden vult (‘Christmas in Ghana’) is noch origineel, noch komisch. Toch zijn de meeste bijdragen in het album grappig, verrassend en opmerkelijk.

Toegankelijk absurdisme

~

Ondanks de wisselvallige kwaliteit van Bonk lijkt er een mooie toekomst in het verschiet te liggen voor Olle Berg. Hij kiest een gulden middenweg en lijkt daarmee het pad van het ’toegankelijke absurdisme’ te bewandelen; een genre dat het wel eens heel goed kan gaan doen. Daar komt bij dat zijn tekenstijl uit duizenden te herkennen is en een prettige gestoordheid uitstraalt, zonder op de zenuwen te werken. Anders dan auteurs als Gummbah (de Nederlandse aartsvader van de absurde strip), schijnt Olle Berg geen enkele pretentie te hebben met zijn werk. Hier geen dubbele bodems of zwaarlijvige filosofietjes. En ook dit is wel een verademing in een tijd dat niets meer is wat het lijkt.

Bonk belooft de lezer een aangenaam ritje in een achtbaan vol onverwachte loopings en scherpe bochten. En zonder echt spectaculair te zijn, heeft de lezer aan het eind toch het gevoel waar voor zijn geld te hebben gekregen. De komende tijd zullen we ongetwijfeld meer vernemen van deze gestoorde Zweedse stripmaker. De verwachtingen zijn hooggespannen.