Boeken / Non-fictie

Sommige dagboeken moet je laten voor wat ze zijn

recensie: Oek de Jong - De wonderen van de heilbot. Dagboek 1997 – 2002 // Rob van Essen - Het jaar waarin mijn vader stierf // Jan Wolkers - Dagboek 1969

In korte tijd komen schrijversdagboeken uit van Oek de Jong, Rob van Essen en Jan Wolkers. Op hun best werpen ze een welkom licht op het schrijversschap van de auteur. Op hun slechtst blijven ze steken in de opsomming van triviale gebeurtenissen.

. Op hun best werpen ze een welkom licht op het schrijversschap van de auteur. Op hun slechtst blijven ze steken in de opsomming van triviale gebeurtenissen.

Toen Hokwerda’s Kind in 2002 verscheen, was het zeventien jaar geleden dat Oek de Jongs vorige roman – Cirkel in het gras – uit was gekomen. De Jong had hiervoor de romankunst opnieuw in de vingers moeten krijgen. Na anderhalf decennium van slechts novellen en essays was veel van het vak van romancier weer als nieuw voor hem. Gedwongen tot een uitgebreide reflectie op zijn schrijversschap, legde De Jong het ontstaansproces van zijn nieuwe roman vast in dagboekaantekeningen. De jaren 1997 tot en met 2002 zijn gebundeld in De wonderen van de heilbot. Deze periode vangt aan met het verschijnen van de essaybundel Een man die in de toekomst springt en besluit met de gloedvolle ontvangst van Hokwerda’s Kind.

Voor Oek de Jong is één ding kenmerkend. In zijn proza en zijn essays komt steevast de eeuwige tweestrijd tussen lichaam en geest bovendrijven. Meer dan dat dit slechts een terugkerend thema is in zijn werk, is het ook een motief in zijn leven. Schrijven is voor Oek de Jong een verheven bezigheid. Hij wil niet afbeelden, maar aan iets essentieels raken met zijn proza. Hij is een auteur die geëmotioneerd kan zijn als hij een dag goed heeft geschreven. Opmerkelijk is het moment dat De Jong ’s ochtends vroeg na een feest in bed ligt en beneden in huis kinderen hoort spelen. Hij moet huilen; hij beseft hoezeer zijn schrijven hem weghoudt van het ‘echte’ leven.

Want echt gelukkig is De Jong pas wanneer hij niet in zijn hoofd bezig is, maar een enorme smak maakt in de badkamer, of al joggend in het Amsterdamse Westerpark door een hond onderuit wordt gelopen, of na het zeilen door een steiger zakt en zijn been openhaalt. Oek de Jong zweet liever dan dat hij schrijft. Tóch blijft hij tot dat laatste onherroepelijk aangetrokken. Hij zit in de tang van dat dilemma – en weet dat boeiend te brengen. De wonderen van de heilbot is een rijk boek.

Zeeppompje

Wanneer bij Oek de Jong het schrijven niet vlotten wil, gaat hij zeilen op het IJsselmeer. Rob van Essen daarentegen maakt op zo’n moment het tuitje van het zeeppompje thuis schoon, of programmeert zijn ringtone. Van Essen is een schrijver met oog voor de lulligheid van het beroep. Het jaar waarin mijn vader stierf is officieel een ‘ontroerend en liefdevol’ verslag van de aftakeling van zijn vader in het jaar 2003. In werkelijkheid is het een portret van de troosteloosheid van zijn eigen schrijversschap. Verschillende mensen zien Van Essen bij voorbeeld aan voor de man die ooit samen met Ronald Giphart een tijdschrift oprichtte – eigenlijk Rob van Erkelens. Zijn buurvrouw vraagt hem of hij werkloos is; hij loopt overdag immers zo vaak over straat. En de organisatie van het ‘Bal der Geweigerden’ – de tegenhanger van het Boekenbal – reageert weinig begripvol wanneer Van Essen als één van de voorlezers om consumptiebonnen bedelt.

Je zou dit kunnen aanzien voor een overdosis zelfspot, maar het merendeel van de dagboekaantekeningen is simpelweg verzuurd. Dat maakt dit boek niet ‘ontroerend’, maar schrijnend, niet ‘liefdevol’ , maar cynisch. Van Essen verzorgt zijn vader plichtsgetrouw en doet zijn best om diens laatste dagen zo aangenaam mogelijk te maken. Maar hij voelt eigenlijk niks voor zijn vader en op de dag dat deze sterft, kan hij zich er moeilijk van weerhouden flauwe grapjes te maken. Dit alles hoéft geen vervelend boek op te leveren, maar doet dat wel.

Uitwerpselen

“Dagboeken zijn óf onpersoonlijk, óf oninteressant”, schrijft Rob van Essen. Daarin heeft hij in ieder geval gedeeltelijk gelijk. Als je Jan Wolkers’ Dagboek 1969 leest – vorig jaar verscheen Dagboek 1974 – lijkt het alsof je diens uitwerpselen onder de loep hebt liggen. Kijk, als je een dagboek uitbrengt, is het niet de bedoeling dat het een écht dagboek is. Want wat krijg je dan? Onbegrijpelijke telegramzinnen, tientallen weinigzeggende namen, opsommingen van alledaagse handelingen als boodschappen doen, naar de wc gaan, tabletten slikken en naar rupsen voor het raam kijken. Wolkers beschrijft een zondags autoritje met zijn oudste zoon. In Monnikendam kopen ze vis. “De hele auto stinkt naar paling. Eric heeft gelukkig servetjes uit de visbarak meegenomen.” Aan dit soort trivialiteit kan Rob van Essen nog een puntje zuigen.

Interessant aan dit dagboek had kunnen zijn, dat Wolkers in 1969 werkte aan Turks Fruit. Maar over deze roman laat hij zijn gedachten niet verder dwalen dan notities als: “Tik pagina T.F. uit.” Eén scène geeft wellicht het beste aan waar leven en werk van Wolkers samenkomen.

Om half twaalf rijden we nog even door de stad. Op de hoek van de Utrechtsestraat staat dat lekkere hoertje. Ik wil met haar naar bed met als excuus dat het voor T.F. is. Wat nog waar is ook. Katrina zei: ‘Dan doe je het eens een keer.’

Dieper gaat Wolkers niet. Jammer. Sommige dagboeken moet je laten voor wat ze zijn. De boekhandels liggen vol genoeg.

Oek de Jong • De wonderen van de heilbot. Dagboek 1997 – 2002 • Uitgever: Augustus • Prijs: € 17,90 (ingenaaid) • 249 pagina’s • ISBN 90 457 0014 x

Rob van Essen • Het jaar waarin mijn vader stierf • Uitgever: Atlas • Prijs: € 18,50 (paperback) • 285 pagina’s • ISBN 90 450 12847

Jan Wolkers • Dagboek 1969 • Uitgever: De Bezige Bij • Prijs: € 18,50 (gebonden) • 160 pagina’s • ISBN 90 234 1882 4

Boeken / Fictie

Het experiment

recensie: Daniel Kehlmann - Het meten van de wereld

In Het meten van de wereld, de nieuwe roman van Daniel Kehlmann (1975), spelen de belangrijke Duitse wetenschappers Carl Friedrich Gauß en Alexander von Humboldt de hoofdrol. Ze zouden niet meer van elkaar kunnen verschillen: Gauß, een ruwe, ietwat boerse en onbeleefde wiskundige die het liefst thuis zit en Humboldt, de beschaafde, nette Duitser, die naar alle uithoeken van de wereld reist om onderzoek te doen, maar verder nogal wereldvreemd is. De karakters lijken in eerste instantie te botsen, maar meer nog begrijpen de twee elkaar, als grote genieën.

Alexander von Humboldt
Alexander von Humboldt

De roman is deels opgezet rond de ontmoeting van Humboldt en Gauß in Berlijn. In 1828 bezoekt Gauß – weliswaar met grote tegenzin – deze stad om een wetenschappelijk congres bij te wonen. Voor het tot deze ontmoeting komt, is de lezer op de hoogte van de werkzaamheden van beiden. Humboldt heeft zijn sporen verdiend als geograaf, door een groot deel van Zuid-Amerika in kaart te brengen. De wiskundige Gauß is, na het schrijven van zijn meesterwerk Disquisitiones Arithmeticae, vooral bezig geweest met metingen in Westfalen.

‘Een Pruis kan goed lachen’

In eerste instantie schijnt het boek niet bijzonder komisch, maar gaandeweg blijkt Kehlmann toch wel geslaagd in zijn opzet: een grappig verhaal schrijven. Hoewel de humor in vergelijking met Kehlmanns eerdere roman Ik en Kaminski (2004) minder bijtend en eerder ironisch is, blijft er veel te glimlachen. Dit komt door de tegengestelde karaktera van de twee hoofdfiguren, maar ook door de vreemde situaties waarin ze soms terechtkomen. Humboldt moet het hier het meest ontgelden. Kehlmann stelt hem voor als een man die de wereld niet echt lijkt te begrijpen. Verder is hij gespeend is van elk gevoel voor humor, zonder daar zelf bewust van te zijn – wat hem soms potsierlijk maakt. Bonpland, zijn reisgenoot in Zuid-Amerika, kan daar niet altijd even goed mee omgaan.

Een krankzinnige moordenaar, zei Bonpland, de eerste onderzoeker van de Orinoco! Dat was duidelijk. Die treurige man had helemaal niets onderzocht, zei Humboldt. Evenmin als een vogel de lucht of een vis het water onderzocht. Of een Duitser de humor, zei Bonpland. Humboldt keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. Een grapje, zei Bonpland.

Maar misplaatst. Een Pruis kon heel goed lachen. Je hoefde maar aan de romans van Wieland te denken of de voortreffelijke komedies van Gryphius. Ook Herder kon een goede grap zeer waarderen. Daar twijfelde hij niet aan, zei Bonpland vermoeid.

Carl Friedrich Gauß
Carl Friedrich Gauß

Een roman die twee grote Duitse wetenschappers centraal stelt, gaat ook over Duitsland. Kehlmann, geboren Duitser, maar wonend in Wenen, neemt de Duitse cultuur verschillende keren op de hak, zoals ook in bovenstaand fragment. Humboldt en Gauß stellen twee stereotiepe Duitsers voor. De ene een beschaafde, immer vriendelijke, maar ietwat wereldvreemde en humorloze man, de ander een luidruchtige, onbeschaafde Duitser, zoals sommige Nederlanders ze aan het strand tegen zullen komen. Duitse recensenten schreven niet over de ironische blik die Kehlmann op zijn vroegere landgenoten werpt, maar voor de Nederlandse lezer is deze kijk op de Duitse cultuur herkenbaar.

Vooral leuk voor de schrijver?

Kehlmann lijkt met Het meten van de wereld drie verschillende soorten boeken te hebben willen schrijven: een humoristische roman, een historische roman én een ontwikkelingsroman. Al die verschillende stijlen lopen door de levens van Gauß en Humboldt heen. Het gevoel dringt zich op dat Kehlmann te veel wilde en daardoor niet alle deelonderwerpen even goed heeft kunnen behandelen. De roman bevat soms te veel opsommingen van gebeurtenissen in plaats van interessante uitwijdingen, waardoor Het meten van de wereld, ondanks de grappen, niet altijd veel leesgenot oplevert.

Dit wordt nog eens gevoed door Kehlmanns schrijfstijl. In het interview dat 8WEEKLY met de schrijver had, vertelde hij dat hij voor deze roman een schrijftstijl had bedacht waardoor het zou lijken dat een geschifte historicus het boek geschreven had. Een gevolg is dat alle dialogen in de indirecte reden staan, waardoor de gesprekken nogal houterig schijnen. Ook wordt het opsommerige karakter van het boek erdoor versterkt; de samenhang ontbreekt. Het meten van de wereld is soms te veel een experiment van de schrijver en te weinig een boek voor een enthousiaste lezer.

Film / Films

Meer dan Buena Vista Social Club

recensie: Habana Blues

Met Habana Blues schetst regisseur Benito Zambrano (Solas) een kleurrijk en onconventioneel portret van Cuba. Hij laat zien dat Havana heeft meer te bieden dan de muziek van Buena Vista Social Club; zijn aandacht voor de underground muziek is een gepassioneerd statement. In deze tweede film van Zambrano, een soort muzikale road movie, wordt de dagelijkse economische strijd en de emotionele dilemma’s van eilandbewoners Ruy, Tito en Caridad realistisch verbeeld.

~

Habana Blues is een film die, met z’n meeslepende muziek, rechtstreeks het hart raakt. De muzikanten Ruy (Alberto Yoel Garcia Osorio) en Tito (Roberto Sanmartín) dromen van een carrière in het buitenland. Achter de toeristische façade van het zonnige eiland en ver van de revolutie voeren zij hun eigen muzikale vrijheidsstrijd. Het zijn vooral hun alledaagse problemen die we te zien krijgen: de pogingen de eindjes aan elkaar de knopen, de zorgen rondom optredens, de eigenwijze oma van Tito en de relationele problemen tussen Ruy en zijn ex Caridad (Yailene Sierra). Dit leven weet Zambrano realistisch te vertalen naar dialogen, zoals die in Tito’s immer haperende oldtimertaxi of de scènes in de keuken waar Ruy met Caridad de toekomst bespreekt in de schaduw van een bungelende wasmand die als telefooncentrale van een heel huizenblok fungeert.

Gouden bergen

Tot op het moment waarop ze in contact komen met twee Spaanse producenten op zoek naar nieuw talent lijkt het levensmotto van de twee vrienden zoiets als: ‘Wanneer er niets gebeurt, vlucht dan in het plezier’. Maar de gouden bergen in het verschiet zorgen voor een stroomversnelling in hun leven, die ook de vriendschap onder druk zet. De wetenschap dat er geen weg terug is, dat ze afscheid zullen moeten nemen van hun dierbare eiland, waar ze ondanks alle beperkingen en armoede trots op zijn, maakt het nog moeilijker. Dit hartverscheurend dilemma laat goed zien op welke manier Cubanen de grenzen van hun vrijheid moeten oprekken, en geeft impliciet kritiek op de politieke situatie.

De rap van de razende rat

~

Zambrano, die overigens zelf 13 jaar op Cuba woonde en afstudeerde aan de Cuban school of cinema, schoot de hele film op Cuba, met een locale cast, waardoor de gehele thematiek niet vergezocht wordt, maar dichtbij blijft. Bovendien weet hij de drama’s prachtig te combineren met een mix aan Cubaanse muzieksoorten; van rap, hiphop en rock tot blues, wat al een prestatie op zich is. De teksten zijn daarnaast ook nog eens bijzonder: ‘De rap van de razende rat’ en het afscheidslied van Ruy aan zijn geliefde Caridad, ‘Alleen jij en ik in een slapende stad’, zitten vol poëzie.

Swingend

Deze film over trouw en loyaliteit krijgt uiteindelijk een toepasselijke afsluiting in een swingend hoogtepunt. In een aanstekelijke atmosfeer, je bent hier inmiddels echt vergeten dat de acteurs geen muzikanten zijn, nemen Ruy en Tito afscheid met een nummer dat overtuigt en lang blijft hangen: ‘Ik bid voor hen die ’s nachts de zee op gaan en in stilte wegvaren.’

Muziek / Album

Gelaagde, dissonante perfectie

recensie: Zoppo - Don’t Trust Scarred Survivors

Met hun album Les Aumonts gooiden de heren en dame van Zoppo hoge ogen. Het bracht ze onder andere naar podia in Engeland en Duitsland. Maar die roem is alweer vijf jaar en een aantal bandwisselingen geleden. Hoog tijd voor een beetje nieuw vuur dus. Ons wachten wordt meer dan beloond, want het schitterende album Don’t Trust Scarred Survivors heeft dat vurige element zonder twijfel in zich. Van gelaagdheid tot dissonantie, van spanning tot dat muzikaal recalcitrante: alles heeft het. Mensen, er is weer een fantastische plaat van Nederlandse bodem getild.

~

In de tijd tussen Les Aumonts en vandaag is Zoppo nogal veranderd. De dame in Zoppo, Asta Kat, verhuisde wegens angst voor liefdesproblemen met zanger Cees van Appeldoorn naar Seesaw: de band van de bejubelde producer Corno Zwetsloot. Seesaw hield er enige tijd later mee op en Zwetsloot, die meegewerkt had aan de productie van Les Aumonts, sloot zich weer aan bij Zoppo. Ook Seesaw’s Ineke Duivenvoorde werd aan de band met Cees Appeldoorn toegevoegd, waardoor Zoppo een vijftal werd. Een band met een eigen producer in de gelederen: daar heeft Zoppo behoorlijk van geprofiteerd. De creatieve kunsten en verschillende geluidslagen die Zwetsloot aan de platen van bijvoorbeeld Blues Brother Castro, Audiotransparent en Propeller heeft toegevoegd, komen op Don’t Trust Scarred Survivors meerdere malen terug, maar zijn nog inventiever dan voorheen.

Onderhuidse spanning

De titel Don’t Trust Scared Survivors is min of meer ontleend aan een tekstregel uit Tragic Carpet Ride, een nummer van de band Polvo: één van Zoppo’s muzikale voorbeelden. Ook muzikaal gaat Zoppo deze richting in, maar Zoppo heeft tegelijkertijd de tegendraadse sound van bands als Unwound en Sonic Youth. Het zijn elf perfecte songs, die allen een verschillend tintje hebben en geraffineerd in elkaar zitten. De vele samples die je bijvoorbeeld hoort in de opener Leave the Trash of de storende lijn onder Too Cool to Care, geven het geheel een extra dimensie. Daarnaast huist er in de songs van Zoppo een extra kracht, want wie tijd neemt voor een song als Get over Cute, waarin Asta Kat een gastrol heeft, of het rustige Change of Pace voelt gaandeweg de onderhuidse spanning die zo nu en dan opduikelt.

Macht

Naast de krachtige opening van Leave the Trash en de schitterende popsong Relapse is één van de hoogtepunten van de plaat het explosieve en met felle uithalen ingekleurde There’s One at Every Party. Tegengestelde gitaarlijnen worden in een fijn, rustig ritme afgewisseld met uiterst melodieuze lijnen. De niet altijd even krachtige stem van Appeldoorn is ietwat op de achtergrond gezet. De uitbarstingen zijn fraai, maar uiterst beheerst. De band toont zich machtig en bezit de creatie. Geweldig. Net als op Don’t Trust Scarred Survivors.

Muziek / Album

Troubadour tegen wil en dank

recensie: Billy Bragg - Billy Bragg Volume 1

Toen Billy Bragg (1957) in 1983 de muziekwereld binnenstapte was de New Wave op zijn hoogtepunt. Het was geen periode waarin de gemiddelde singer-songwriter met open armen werd ontvangen. Met zijn curieuze combinatie van punkbravoure en troubadourschap wist de Brit zich echter een plek in de muziekgeschiedenis te spelen: “If I’m in trouble, I make a lot of noise on my guitar”.

Bragg staat in een lange traditie van rootsmuzikanten. Niet voor niets nam hij eind jaren negentig samen met de Americana-band Wilco twee albums op met teksten van de folkidealist Woody Guthrie. Guthrie had zijn engagement op zijn gitaar geschreven: “This machine kills fascists”. Bragg bespeelt zijn gitaar zelfs als een machinegeweer.

~

De eerste vier albums en een live-dvd zijn nu uitgekomen in de boxset Billy Bragg Volume 1. Dit alles wordt nog aangevuld met handenvol onuitgebrachte nummers en moeilijk verkrijgbare EP’s. Hiermee is Braggs oeuvre uit de jaren tachtig verzameld. Een nog te verschijnen tweede deel zal zijn muzikale tocht door de jaren negentig tot op heden bevatten.

Punk troubadour

Braggs eerste album uit 1983 had de welluidende titel Life’s a Riot with Spy Vs. Spy. Het is een eigenaardige plaat met een raar soort unheimische romantiek. Zijn blikkige gitaar resoneert in wat onvermijdelijk een koude en primitieve studioruimte moet zijn. Het materiaal verschilt van het ingetogen en poëtische The man in the iron mask, waarin Braggs zware stem bijna één wordt met de grondtonen van zijn gitaar, tot het recht-voor-zijn-raap To Have and to Have Not: “Just because you’re better than me, doesn’t mean I’m lazy”.

Een liefdesliedje als A new England begint met een snel punkachtig riffje. Na het eerste couplet verwacht je dat er een band invalt, maar Bragg blijft alleen met zijn elektrische gitaar. De hele plaat ramt en zingt alsof hij een punkster is. In plaats van het nihilisme van de punk is Bragg echter een geëngageerd singer-songwriter die de vitaliteit en rebellie aanwendt om zijn sociale thema’s voor het voetlicht te brengen. In een interview uit 1983 zei Bragg zelf, naar aanleiding van een optreden op het New Wave-festival Futurama, dat hij dit troubadourschap echter niet wilde uitstralen:

“I tried very hard to make an impression, that wasn’t the impression of a ‘singer-songwriter’, the opposite of the James Taylors. Someone who has just as many points to make but chooses to go about it in a different way.”

Zwoegend zingen

Bragg is geen begenadigd zanger, je hoort hem zwoegen als hij zingt. Zijn stem balanceert vaak op het randje van hysterie, alsof hij zich heeft laten meeslepen door een grandioze gedachte en niet meer terug kan naar de normale modus. De muziek kent hierdoor zowel passie als ongemak. Met name de eerste twee albums, die hier voor het eerst op cd verschijnen, klinken uniek: een kaal geluid waarbij je je een eenzame troubadour in een verlaten fabriekshal voorstelt. Vanaf zijn derde album Talking to the Taxman about Poetry (1986), als de producers hem gevonden blijken te hebben, wordt het geheel een beetje gelikt. Tot die tijd is hij echter een Don Quixote in een bezeten wereld: heerlijk.

Boeken / Fictie

De zondvloed deel 2

recensie: Boeken in de boekenweek

Wie halverwege de boekenweek nog steeds geen genoeg kan krijgen van de alomtegenwoordige kruisbestuiving van literatuur en muziek, hoeft zijn avonden niet in ledigheid door te brengen. De zondvloed houdt aan en brengt ons dit keer een verzameling verhaaltjes over muziek en de heruitgave van een roman. Bernlef werpt ons enkele snippers met Jazzverhalen toe. De jazzmusicus Bob Rigter vergast ons op vreemde maar vermakelijke toestanden. En Martin Bril, die het uiteraard weer niet kon laten, roept enkele van die karakteristieke alledaagse gebeurtenissen voor ons op.Theun de Vries schenkt ons een bezinningstocht door muziek en religie, die nog steeds weet te bekoren.

Bernlef – Hoe van de trap te vallen (+ cd)

~

Als je één ding leert van Bernlefs dunne bundeling jazzverhalen Hoe van de trap te vallen, dan is het wel dat jazz dood is. Bernlef laat het doorschemeren in elk van de dertien pietepeuterige stukjes tekst die het bundeltje telt. Fans van het werk van de schrijver zullen zich bekocht voelen met deze snippers, jazzliefhebbers zullen aan de sombere leegte van de constateringen weinig plezier beleven.

In de beste anekdote, Technische Kennis, wordt de jazz zelfs behandeld als bijproduct: een kennis van Bernlef bewerkt illegale tapes van live-jazzconcerten op zodanige wijze, dat de gesprekken en commentaren van het publiek beter hoorbaar zijn dan het concert zelf. Dit alles om een boek Conversations in Jazz samen te stellen.

Dit gegeven kun je mooi combineren met de cd die bij het boekje geleverd wordt: een voorleessessie van Bernlef op Crossing Border 2004, begeleid door een (jazz)pianist. Het enige interessante is eigenlijk het geluid dat het publiek maakt: beleefd zwijgend en zo nu en dan een kuchje. Je hoort het niet, maar je kunt haast wel raden wat ze denken. (Els Bertens)

Uitgever: Querido • Prijs: €16,95 (Gebonden) • 97 pagina’s • ISBN: 90-214-5307-X

Bob Rigter – Vreemd

~

Het lijkt alsof Bob Rigter zijn derde boek is begonnen met de titel, en van daaruit vertrekkend allerhande ‘vreemde’ associaties op papier heeft gezet. Een vreemdgaande vrouw, een rare muzikant die een idiote logica uitkraamt, een op zijn minst wat malle oudere vrouw, en vooral een zeer vreemd, maar intrigerend plot vormen tezamen met een handvol vermakelijke gebeurtenissen Rigters novelle.

Rigter, zelf jazzmuzikant, verhaalt over een paar dagen uit het leven van Monster, begenadigd bassist, leider van een jazzcombo en slinks manipulator. Het blijkt echter al gauw dat hij zeker niet de enige is die mensen bespeelt. Sluwe mannen en vrouwen trachten elkaar de loef af te steken en creëren met hun gekonkel geheimen die langzaamaan ontrafeld worden. Zodoende leest Vreemd als een geslaagde thriller.

Benieuwd naar de uitkomst is het slot dan ook rap bereikt. En daar eenmaal aangekomen kan Vreemd meteen bij het oud papier. Niet omdat het slot slecht is – integendeel: Rigter heeft zijn uiterste best gedaan er iets van te maken -, maar omdat er niets van het hele boek beklijft. Rigters stijl is vlot en luchtig: met veel korte en pakkende dialogen blijft de vaart er lekker in, en de inkijkjes in het dagelijkse leven van muzikanten zijn vermakelijk. En hoewel vlot en vermakelijk schrijven ontegenzeggelijk een belangrijke kwaliteit is, is het niet voldoende. Maar vooruit, slecht is het allemaal niet, dus schenk het boek na lezing aan een vriend in plaats van het weg te gooien. (Jan Auke Brink)

Uitgever: Nieuw Amsterdam • Prijs: € 12,50 (paperback) • 128 pagina’s • ISBN: 9789046800386

Martin Bril – Een plek onder de zon: muziekverhalen

Onder de titel Een plek onder de zon zijn negenendertig van Brils beste muziekverhalen gebundeld. De benaming muziekverhalen is correct, maar dekt de lading niet volledig. Veel van de verhalen in de bundel gaan inderdaad in de eerste plaats over een lied of over een muzikant. Maar regelmatig gaat het om herinneringen of ervaringen van de schrijver die in zijn geheugen gekoppeld zijn aan muziek.

Brils muzikale universum is groot en kleurrijk en dat maakt deze bundel zo plezierig om te lezen. Hij schrijft met evenveel toewijding en kennis over Sam Cooke als over Shakira, J. J. Cale of het Roemeense one hit wonder O-Zone met hun zomerhitje Dragostea din tei (beter bekend als Ma-Ia-Hi). Bril is vooral een scherp observator en een sterke stilist, die uit het alledaagse altijd iets unieks weet te destilleren. Zijn beleving van de werkelijkheid schijnt op haast synesthetische wijze gekleurd door muziek, waardoor zijn observaties een sterk persoonlijk karakter hebben. En dat is in dit geval beslist een compliment.

Zelfs wanneer hij over de bekendste idolen uit de pophistorie schrijft, waarvan het beeld in ons collectieve bewustzijn onbeweeglijk verankerd is, weet hij altijd een invalshoek te kiezen die verrast of ontroert. Rod Stewarts Maggie May doet hem denken aan zijn eerste jeugdliefde en, meer recent, René Frogers Een Eigen Huis aan het plaatsje Tuk, dat op familiereisjes naar Friesland altijd tot grote hilariteit leidde. De columns/verhalen van Martin Bril zijn zowel lichtvoetig als subtiel en intelligent geschreven. (Sarah Wijnen)

Uitgever: Prometheus • Prijs: € 12,50 (paperback) • 124 pagina’s • ISBN: 9044607324

Theun de Vries – Het motet voor de kardinaal

Het is geen nieuw boek en ook geen herdruk, maar toch speciale aandacht voor Het motet van de kardinaal van Theun de Vries. De inmiddels bijna honderdjarige auteur schreef Het motet in 1960 en in 2002 kwam er een speciale, geïllustreerde editie uit om zijn vijfennegentigste verjaardag te vieren. In een boekenweek over muziek mag dit werk niet ontbreken.

De jonge Wolf wordt geboren als zoon van een molenaar, wordt dan lijfeigene en valkenjongen op een kasteel, vervolgens soldenier in het leger van Karel de Stoute en daarna landloper in Noord-Italië. Wolf lijkt in zijn leven maar geen doel te kunnen vinden, totdat hij in Milaan een kerk binnenstapt:

Ik wist niet wat ik hoorde. Ik keek links en rechts, maar niemand scheen ontdaan zoals ik. Ik vernam in het koor vele stemmen, die ieder voor zich schenen te zingen, zij stegen en daalden langs onzichtbare ladders over en naar elkaar, soms paarsgewijs, soms kruisten zij elkaars baan als kometen en sleepten een lange staart van harmonieën achter zich aan, zij hielden elkaar zwevende in evenwicht, en ondanks de kunstige verstrengelingen was alles sterk en doorzichtig als zilveren steigerwerk in de ruimte.

Vanaf dat moment wil hij van zijn stem en zijn liefde voor muziek kunnen leven, en hij wordt onder de hoede genomen door Josquin des Prés (1445-1521), de componist van het muziekstuk. Wolf en het historisch personage van de componist vormen een vreemd maar hecht tweetal, dat in verschillende steden ‘nieuwe’ kerkelijke muziek brengt. Totdat ze in Rome aankomen, waar de paus het drukker heeft met oorlog voeren en het verwekken van nageslacht dan met het luisteren naar de verheerlijking van God.

Het motet voor de kardinaal kenmerkt zich door plechtstatige stijl en soms verrassende woordkeuzes, die het boek gedateerd maken, maar dan wel op een verrukkelijke manier. Dit is echt onthaast leeswerk. Hoewel de flaptekst de roman aankondigt als een avonturen- en schelmenroman, is het eerder een bezinningstocht door muziek en religie en de combinatie ervan. Het motet voor de kardinaal is een heerlijk rustpunt binnen al het kabaal dat Boem Paukeslag ons deze boekenweek brengt. (Els Bertens)

Uitgever: Querido • Prijs: 12,50 • 268 pagina’s • ISBN: 9-789021-484822

Lees ook: Boekenweek 2006 – een overzicht

Theater / Voorstelling

‘Mooi zo m’n schat’

recensie: HM Regeert (Jetty Mathurin)

“Mooi zo m’n schat.” In dat ene zinnetje, dat de uit Suriname afkomstige cabaretière Jetty Mathurin zich regelmatig laat ontvallen in haar nieuwste programma, ligt een heel universum besloten. Mathurin is een warme, lieve oma, bij wie zowel blanke als zwarte theaterbezoekers zich op hun gemak voelen.

Bij Mathurin geen vlijmscherpe analyses of woordgrapjes die je van je stoel doen tuimelen. Daarvoor hoef je haar show niet te bezoeken. Je gaat omdat het gezellig is bij Jetty Mathurin, je gaat om je in een warm bad onder te dompelen.

In het eerste deel van haar nieuwe programma HM Regeert legt ze uit hoe ze vanuit Suriname in Brabant terecht kwam en al snel maatschappelijk carrière maakte als loempia-koningin. Het loempia-verhaal dient vooral als kapstok om er allerlei grapjes aan op te hangen. Dat vrouwen in Suriname de baas zijn en dat mannen niet serieus worden genomen. Als een Nederlandse man op de eerste rij opgelucht ademhaalt, krijgt ze een twinkeling in haar ogen. “En dan bedoel ik dus alle mannen, zwart en wit.” Het publiek giert het uit. Vooral het Surinaamse smaldeel heeft de grootste lol, omdat Mathurin regelmatig Surinaamse uitdrukkingen door haar programma strooit, die ze overigens ook aan het Nederlandse publiek uitlegt.

Speldenprikjes

Na nog even de draak te hebben gestoken met een bizar liedje van de Zangeres zonder Naam (Het was maar een neger), komt ze uit bij het geblunder rond de onthulling van het slavernij-monument in Amsterdam, waarbij de ‘nakomelingen van de slaven’ achter de dranghekken mochten plaatsnemen, om vervolgens nog wat rituele speldenprikjes uit te delen naar het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Grapjes waarvan je denkt: van mij hoeft het niet, maar als je het dan toch doet, doe het dan goed.

~

Na deze serieuze noot, is het overigens weer tijd voor een woeste dans, waarbij Mathurin – tot grote hilariteit van de zaal – de billen eens lekker laat schudden. Want ze mag dan oma zijn, swingen kan ze nog steeds.

Schalks


In het deel na de pauze komen traditioneel de typetjes langs. Eerst kruipt de cabaretière in de huid van neef Stanley (rood trainingspak, gouden ketting, dito tand), waarbij ze een wonderlijke transformatie doormaakt. Je vergeet dat daar een vrouw staat. Je ziet een vrolijke flierefluiter, die pakjes rondbrengt – in elk nieuw programma heeft Stanley een ander baantje – en schalks vertelt over zijn amoureuze escapades.

Snotapen

Maar Mathurin heeft nog een ander alter ego, dat van een bijdehante Surinaamse tante, die zich van een loempia-koningin omhoog heeft gewerkt tot een èchte koningin. En wat voor koningin, zo eentje die een tirade afsteekt tegen snotapen die zich aan groepsverkrachtingen schuldig maken (“Waar zijn die moeders?”), maar tegelijk een sneer uitdeelt aan mensen die een grote bek hebben, “zonder dat ze daar recht op hebben.” Dat zien we Beatrix nog niet doen. En daarom doet Mathurin het maar. Op dat soort momenten is de cabaretière op haar best. Zeker als ze tot slot een alternatieve troonrede voorleest. Onwillekeurig vraag je je dan af: hoe zou Nederland er uitzien als deze Surinaamse Tááánte de troon zou bestijgen. Héél anders, want een koningin die met haar billen schudt, daar heb je er niet zoveel van. Je ziet het al helemaal voor je, zo’n koningin die lakeien in hun wang knijpt: “Mooi zo m’n schat!”

HM Regeert wordt nog tot en met 1 juni 2006 opgevoerd. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Theater / Voorstelling

Inspanning zonder bevrediging

recensie: Huis van de Toekomst (Toneelgroep Amsterdam)

Huis van de Toekomst is de nieuwe voorstelling van Toneelgroep Amsterdam. Het is een productie met een experimentele vormgeving die in eerste instantie een mooie spanning in de voorstelling brengt. Er gebeurt veel tegelijk in het theater, waardoor het publiek meteen op het puntje van de stoel zit. Bij nader inzien blijkt het een vrij leeg geheel, waar de noodzaak niet van afstraalt.

~

Het Huis van de Toekomst is gebouwd voor een experiment. Vijf prominente kunstenaars en wetenschappers zouden voor een aantal maanden het huis in gaan en daar hun omstreden theorieën loslaten op hun medebewoners. Een televisieproducent zou hier een programma over maken. Het experiment werd echter stilgelegd nadat een van de bewoners plotseling overleed. Na een lange tijd komen de grote denkers nog één keer samen in het huis om te discussiëren over het mislukken van het programma. Iedereen heeft zo zijn eigen mening de doodsoorzaak van bewoner Siem Westerveld.

Grote inspanning

Wie zich had ingesteld op een paar uur onderuitgezakt genieten van theater, komt bedrogen uit. Het publiek van de voorstelling Huis van de Toekomst moet namelijk lopen. Om het huis heen en zelfs er boven langs, over de overloop van het theater. En wie iedere beweging van de acteurs op de voet wil volgen, moet zelfs rennen. Gelukkig worden de scènes in het huis ook gefilmd door twee cameravrouwen en direct uitgezonden op tientallen televisieschermen verspreid door het theater. Deze beelden worden wel constant afgewisseld met flashbacks. De voorstelling vereist hierdoor grote inspanning.

Vormsemantiek

De beelden uit het verleden tonen het experiment waaraan de bewoners deelnamen. Heden en verleden, beelden van de serie en van de scènes op de vloer lopen constant door elkaar heen. Vermoeiend. Het eerste kwartier ben je zeker kwijt met het doorgronden van de constructie. De voorstelling is vormsemantiek pur sang. Regisseuse Carina Molier onderzoekt in haar werk de grenzen tussen theater, film, beeldende kunst en muziek, tussen fictie en werkelijkheid. En dat is precies waar deze voorstelling over gaat. Je wordt gedwongen om na te denken over theater en haar mogelijkheden. Molier heeft zelf helaas geen eenduidige visie toegevoegd.

Spanning

~

De onduidelijkheden over de vorm en de geheimzinnigheden over het verloop van het mislukte experiment brengen zeker spanning in de voorstelling. Je krijgt het gevoel betrokken te zijn bij iets bijzonders, bij iets wat eigenlijk niet door de beugel kan. Maar is dit genoeg om een hele voorstelling mee te vullen? Opnameleidster Agnes interviewt de bewoners. Dit heeft tot gevolg dat de conversaties voornamelijk bestaan uit de visies van de denkers, en dus meer monologen zijn dan dramatische dialogen. Deze teksten, ingewikkelde visies en theorieën waar je als leek niet zo één twee drie grip op krijgt, zijn zo goed als te verwaarlozen.

Dansen

Voor de acteurs valt er dan ook weinig eer te behalen aan deze productie van Toneelgroep Amsterdam. Niet alleen zijn ze slecht te zien door de ramen van het huis, veel tekst hebben ze ook niet. Het merendeel van de tijd lopen ze een beetje te dwalen door het huis. Zich wellicht ook afvragend wat ze hier nou helemaal doen. Na een uur kunnen ze zich nog even helemaal laten gaan tijdens de zogenaamde zikrdans; een ritmische dans waarbij je in een extase komt. Vol overgave bewegen de acteurs (en sommige toeschouwers) zich op luide muziek. Zij lijken zich wel te vermaken. Het publiek druppelt langzaam de zaal uit.

De voorstelling Huis van de Toekomst is nog te zien tot en met 1 april 2006. Kijk hier voor een uitgebreide speellijst.

Film / Films

Onoverzichtelijke verfilming

recensie: Het woeden der gehele wereld

Zijn Ciske de Rat trok meer dan twee miljoen bezoekers. Bij de serie Medisch Centrum West zat ongeveer hetzelfde aantal wekelijks aan de buis gekluisterd. De laatste jaren was regisseur Guido Pieters voornamelijk actief in Duitsland, maar met Het woeden der gehele wereld – gebaseerd op het gelijknamige boek van Maarten ’t Hart – doet hij wederom een poging het Nederlandse publiek massaal voor zich te winnen.

~

Maassluis, mei 1940: schipper Joost Vroom (Cees Geel) vertrekt met een klein groepje, voornamelijk Joodse, vluchtelingen naar Engeland. De vluchtpoging is van korte duur, want eenmaal buitengaats wordt de boot door de Kriegsmarine tot zinken gebracht. Een reddingssloep brengt de opvarenden weer aan wal, maar omdat de Joden hun leven daar niet meer zeker zijn, duiken ze onder bij apotheker Minderhout. Ondertussen is schipper Vroom behoorlijk pissig over het feit dat hij zijn boot kwijt is. Omdat de verzekering niets uitbetaalt, is hij gedwongen zijn baan als schipper te verruilen voor een betrekking bij de Rotterdamse politie. Een ontwikkeling die voor veel mensen noodlottige consequenties heeft. Onder andere voor de jonge Alex Goudveyl.

Verkeerd spoor

Het woeden der gehele wereld is een film met een enorme cast. Niet minder dan dertig acteurs en actrices, onder wie bekende namen als Frank Lammers, Cees Geel en Reinout Bussemaker, geven acte de présence. Het is weliswaar leuk om al die verschillende bekende gezichten voorbij te zien komen, maar het grote aantal personages maakt het niet makkelijk om de verhaallijn vast te houden. Vooral niet wanneer er ook nog teveel ingezoomd wordt op karakters die nauwelijks belangrijk lijken te zijn. Het verhaal wordt hierdoor onoverzichtelijk en de kijker wordt op het verkeerde spoor gebracht.

Dooddoener

~

Hoewel de film in grote lijnen is gebaseerd op het gelijknamige boek van Maarten ’t Hart, is het oorspronkelijke verhaal op veel punten onherkenbaar. Zo komen sommige personages uit het boek in de film nauwelijks terug of worden hun rollen ingevuld door andere karakters. Maar ook op essentiëlere punten is gekozen voor een andere invulling. Is het boek een echte whodunit, in de film zie je met eigen ogen wie de moord pleegt. Als aan het eind van de film blijkt dat de vork anders in de steel zat, is dit alleen maar een dooddoener. Dit omdat je als kijker niet bent aangespoord om te twijfelen aan de dader.

Stijf en onnatuurlijk

Het eerste wat opvalt zodra de film begint, is het feit dat hij erg slecht is nagesynchroniseerd. Dit doet behoorlijk oubollig aan. Bovendien maakt het de karakters – die over het algemeen nogal stijf en onnatuurlijk overkomen – extra afstandelijk. De personages van Cees Geel en Frank Lammers zijn bijna de enige die tot leven komen. Op twee miljoen bezoeker hoeft Pieters deze keer zeker niet te rekenen. Sterker: hij mag blij zijn als de film na twee weken nog draait.

Film / Films

2 Special Editions van Peter Weir

recensie: Witness SE / The Truman Show SE

Peter Weir heeft in de afgelopen drie decennia een indrukwekkend oeuvre bij elkaar gefilmd, uiteenlopend van Australische independent producties tot grote Amerikaanse studiofilms. Het is moeilijk om zijn werk onder één noemer te vatten, maar een bekend thema is dat Weirs personages meer dan eens in voor hen onbekende situaties terechtkomen. Denk aan de vooruitstrevende Robin Williams op de conservatieve kostschool in Dead Poets Society of Harrison Ford als uitvinder in de rimboe van The Mosquito Coast. Ook de twee films die Paramount deze maand als Special Edition dvd’s uitbrengt, zijn met een beetje goede wil te classificeren als ‘echte Weirs’.

Kelly McGillis in <i>Witness</i>
Kelly McGillis in Witness

Weirs eerste Amerikaanse film is niet zijn beste. Het uitgangspunt van Witness (1985) – een politieagent uit de grote stad duikt onder bij een Amish-gemeenschap – is origineel, maar de film kan maar weinig inzicht geven in de tijdloze wereld van de Amerikaans-Duitse gelovigen (noch in die van de politie, trouwens). Het verhaal ontvouwt zich clichématig: ik had de film nooit eerder gezien, hoewel ik globaal wist waar hij over ging. De film verliep precies zoals ik me van tevoren had voorgesteld, en dat is geen goed teken. Harrison Ford is niet slecht als de harde cop, maar Kelly McGillis (waarom hebben we sinds Top Gun toch zo weinig van deze prima actrice gehoord?) maakt de meeste indruk als de wat teruggetrokken Amishvrouw Rachel.

Weinig diepgang

Witness gaat vergezeld van een boeiende documentaire van bijna drie kwartier, waarin de belangrijkste medewerkers aan bod komen. Zelfs Viggo Mortensen, voor wie dit zijn filmdebuut was, doet mee en het wordt al gauw duidelijk dat de productie van de film voor de meeste leden van de ploeg een bijzondere ervaring was, diep in het platteland van Pennsylvania. Weir is zelf verbaasd over de positieve respons die de film ook na twintig jaar nog steeds oproept bij veel kijkers, en geeft toe dat er weinig diepgang in Witness zit.

Jim Carrey in <i>The Truman Show</i>
Jim Carrey in The Truman Show

Tot aan Master and Commander was The Truman Show (1998) Peter Weirs grootste productie, en hoewel ik het niet helemaal hard kan maken, krijg ik het gevoel dat de kwaliteiten van de film indertijd zijn ondergesneeuwd door de hype van komiek Jim Carrey in zijn eerste serieuze rol. Inmiddels is ‘een gewone Carrey’ geen voorpaginanieuws meer dankzij prima rollen in Man on the Moon, The Majestic en Eternal Sunshine of the Spotless Mind, maar in 1998 was dat wel anders. Nu we ons niet meer druk hoeven te maken om het aantal gekke bekken dat Carrey trekt, kunnen we ons richten op de film zelf.

Symboliek

Al vanaf het begin valt op hoe briljant de acteurs gekozen zijn voor hun rollen. Het gestileerde realisme van de personages in de fictieve Truman Show contrasteert scherp met de alledaagse lelijkheid van de echte wereld, maar binnen beide universa is met één blik op het personage te zien met wat voor figuur we te maken hebben. Ed Harris als programmamaker Christof is net zo kil als zijn blauwe ogen uitstralen en aan Trumans hyperopgewekte vrouw Meryl (Laura Linney) kan niet anders dan een steekje los zitten. Truman zelf is met zijn gewone haar, gewone gezicht en gewone kleren het kalme middelpunt van deze vertoning en de enige die zich, ondanks het feit dat alle camera’s op hem gericht zijn, toch niet laat kennen. De symboliek van Trumans situatie is op verschillende manieren op te vatten (ik prefereer de religieuze variant), maar Weir zorgt er steeds voor dat te duidelijke metaforen uitblijven. Die veelheid aan lagen en interpretatiemogelijkheden is verrassend in een mainstream-film en dat is wat The Truman Show uittilt boven thematisch verwante films als Ron Howards vrijwel gelijktijdig uitgebrachte – maar inmiddels vergeten – EdTV.

Peter Weir
Peter Weir

Net als de documentaire bij Witness geven de extra’s van The Truman Show een goed beeld van de totstandkoming van de film. Het is jammer dat schrijver Andrew Niccol niet aan het woord komt (hij had het te druk met zijn eigen film Lord of War), maar de overige geïnterviewden maken zijn afwezigheid meer dan goed. Uit alles blijkt dat Peter Weir een fijne vent is en, belangrijker, een bijzondere regisseur die zijn acteurs veel vrijheid geeft. Verder is er veel aandacht voor de profetische kant van de film: in 1998 was reality tv nog een onbekend fenomeen; acht jaar later wordt elk facet van ons menselijk bestaan vastgelegd in talloze bizarre tv-shows.

Inmiddels is het grootste deel van het oeuvre van Peter Weir op dvd uitgebracht, vaak met interessant bonusmateriaal. Deze twee films, de één goed bedoeld maar niet helemaal geslaagd, de ander een moderne klassieker, vormen een mooie aanvulling op de bestaande reeks. Fans van Weir weten genoeg.

Tegelijk met Witness en The Truman Show brengt Paramount ook een Speciale Editie van Gallipoli (1981) uit, misschien wel Weirs beste film. Hoewel we geen recensie-exemplaar van Gallipoli hebben ontvangen, is deze dvd alleen al voor de film meer dan de moeite waard.