Boeken / Fictie

Het donkerste uur

recensie: Haruki Murakami - After Dark

Tokio bij nacht, bevolkt door verschoppelingen en zonderlinge figuren. De grenzen tussen realiteit en droom, en het vreemde, onwerkelijke gevoel dat je krijgt als je een nacht doorhaalt: dat zijn de ingrediënten van After Dark, een raadselachtig, verstild boek, waarin het alledaagse bijna nog vreemder is dan het buitengewone.

Haruki Murakami is één van Japans meest populaire auteurs, zowel in het land zelf als daarbuiten. Beïnvloed door onder anderen Kafka en Vonnegut is ook hij een meester in het neerzetten van de vanzelfsprekendheid van het bovennatuurlijke. In het Nederlands verschenen eerder De olifant verdwijnt, De jacht op het verloren schaap, De opwindvogelkronieken en Spoetnikliefde.

Haruki Murakami
Haruki Murakami

Naast het spel met de grenzen van ruimte en tijd nemen ook referenties aan Westerse populaire cultuur een speciale plaats in in Murakami’s werk. After Dark dankt zijn titel aan Curtis Fullers Five Spots After Dark, wat Murakami naar eigen zeggen veel draaide tijdens het schrijven. Het boek bestrijkt één nacht, het verstrijken van de tijd wordt nauwlettend gestructureerd door plaatjes van klokken. Grotendeels centraal staan de hoge muren die mensen opwerpen rond zichzelf en de relaties die ze desondanks aangaan.

After Dark zit vol eenzame zielen. Zo zijn daar Mari en Eri, twee zusjes die veel meer op elkaar lijken dan ze zelf denken. Eri is een beeldschoon fotomodel dat zich als een moderne Schone Slaapster heeft teruggetrokken in haar slaapkamer (hikikomori, een bestaand fenomeen onder tieners in Japan). Zij wordt gedurende de nacht beloerd door een sinistere man in de tv. Mari is een onopvallende, in zichzelf gekeerde eerstejaars studente Chinees, die haar ouderlijk huis ontvlucht om met een dik boek de nacht door te brengen in een fastfood tent. Daar wordt Mari aangesproken door de openhartig kletsende trombonespeler Takahashi, een vriend van Eri. Hij brengt Mari in contact met de voormalig worstelaarster Kaoru die samen met haar medewerkers Komugi en Korogi het love hotel Alphaville runt. Zij hebben Mari nodig als tolk voor de Chinese prostituee Guo Dongli. Deze laatste is die nacht op sadistische wijze mishandeld door een schijnbaar uiterst beheerste ICT-er, die veel gemeen lijkt te hebben met de gemaskerde man in de tv. De absurde toevalligheden die de levens van de personages met elkaar in contact brengen, zorgen voor barsten in hun zelfgekozen isolement – een hoopvolle noot in dit boek. Maar wanneer zij in een ‘andere wereld’ terechtkomen is daar niet zo makkelijk meer uit te komen, zelfs niet met hulp.

Murakami schrijft in concreet en alledaags taalgebruik, fraai vertaald door Jacques Westerhoven, dat mooi contrasteert met de zonderlinge gebeurtenissen maar wat tegelijkertijd ook afstand schept tot de personages. Die afstandelijkheid is Murakami echter eigen (naast alles wat raar en/of mysterieus is), en personages als Mari, Takahashi en de drie dames van het love hotel weten moeiteloos sympathie op te wekken.

Behekste tv

De vervreemdende sfeer van After Dark lijkt erg op die in het werk van David Lynch, denk bijvoorbeeld aan de spiegelbeelden die hun origineel na blijven kijken. De behekste tv daarentegen, die het doet zonder dat de stekker erin zit, deed mij weer erg denken aan Ringu (The Ring) en Ju-on (The Grudge). After Dark heeft dan ook een nadrukkelijk cinematisch perspectief: wij, de lezers, zijn letterlijk de camera, die alleen het uiterlijke waarneemt. Daardoor is het beeld, naast helder en mysterieus, ook heel afstandelijk; er zijn hier geen acteurs wier gezichten we kunnen lezen, geen shots die iets in één oogopslag duidelijk maken. Dat maakt het verhaal des te mysterieuzer: er is geen één enkele overkoepelende uitleg mogelijk, de delen zijn alleen los van elkaar te interpreteren.

Zo is de kamer waar Eri zich bevindt een centraal punt in de roman. Waar is die plek, en wat is het precies voor een plek? Is het hetzelfde kantoor als waar de verknipte computerdeskundige overwerkt? Is het een parallelle dimensie? Of is het een creatie van ons, de toeschouwers, zoals de auteur soms suggereert? Zijn wij lezers net zulke voyeurs als de man in de televisie? Die vaagheid is wat mij betreft het enige manco. Ik vind het helemaal niet erg om naar antwoorden te moeten gissen, maar dan wel wat meer aanwijzingen, graag! Maar misschien moet ik de raadsels van dit fascinerende boek gewoon accepteren. De nacht is een diepte waar onze logica geen vat op heeft, lijkt Murakami te willen zeggen.

Film / Achtergrond
special: Johnny Depp

Van cultacteur tot box office superster

.

4318-2.jpg
Scène uit Blow

John Christopher Depp II (1963) heeft altijd al een voorliefde gehad voor duistere projecten. Zijn rollen zijn net zo divers en excentriek als hijzelf: van drugshandelaar tot Don Juan en van Buster Keaton-wannabe tot schrijver van Peter Pan. Nog opvallender is misschien wel dat Depp zich niet laat leiden door commerciële belangen: van Ed Wood (1994) en Fear and Loathing in Las Vegas (1998) tot Chocolat (2000) en Pirates of the Caribbean (2003), Depp heeft het allemaal gedaan.

Voor hij in 1984 zijn eerste filmrol kreeg in A Nightmare On Elm Street, was Depp vooral geïnteresseerd in muziek. Op zijn zestiende stopte hij met school en speelde in verschillende bandjes, waaronder The Kids, waarmee hij ooit eens opende voor Iggy Pop. Ondertussen verdiende hij zijn geld met verschillende baantjes, zoals het verkopen van pennen. Uiteindelijk was het James Dean die zijn interesse voor acteren opwekte.

Rebel without a cause

“Ik kende iemand die helemaal bezeten was van James Dean”, zegt Depp in een radioprogramma van de BBC. “Hij gaf me de biografie The Mutant King en ik vond het heel interessant. In diezelfde periode zag ik Rebel Without a Cause en ik dacht: wow, die jongen heeft echt wat! Vanaf dat moment was ik verslaafd.”

Pas echt bekend werd Depp toen hij in 1987 de rol van politieagent Tom Hanson in de televisieserie 21 Jump Street op zich nam. Binnen twee jaar groeide hij uit tot een tieneridool, en daar had het gemakkelijk bij kunnen blijven. Toch koos Depp ervoor het imago van zich af te schudden en hij trapte zijn filmcarrière af met Edward Scissorhands (1990) van Tim Burton.

A match made in heaven

De samenwerking tussen Burton en Depp beviel beiden blijkbaar goed, want na Edward Scissorhands werkten ze nog vier keer samen. Aanvankelijk moest Burton nog zijn best doen om de studiobazen ervan te overtuigen dat Depp geschikt was voor de hoofdrollen in Ed Wood (1994) en Sleepy Hollow (1999). Depp zou lastig te verkopen zijn, vaag, excentriek en niet geschikt voor het grote publiek. Zes jaar later zouden diezelfde studiobazen aan Burton vragen of hij al aan Depp had gedacht voor de rol van Willy Wonka in de remake van Charlie and the Chocolate Factory

4318-1.jpg
Scène uit Fear and Loathing in Las Vegas

De afgelopen zes jaar heeft Depp steeds grotere commerciële successen geboekt. Was hij voor die tijd vooral geliefd bij een select publiek en filmcritici door rollen in onder meer Fear and Loathing, Donnie Brasco en Ed Wood, na 2000 was het grote publiek aan de beurt. De successen volgden elkaar in hoog tempo op: Chocolat (2000), Blow (2001) en From Hell (2001) leidden uiteindelijk tot de rol die hem definitief een boxoffice hit zou maken: Pirates of the Caribbean (2003).

Arrr!

Het piratengenre was al tientallen jaren eerder een stille dood gestorven en de film was gebaseerd op een pretparkattractie, maar toen Depp het script voor Pirates las dacht hij: “Jack Sparrow is een vrije geest. Een soort Keith Richards.” Met de rocklegende in gedachten zette hij uiteindelijk de rol neer die hem op veertigjarige leeftijd zijn eerste Oscarnominatie opleverde. En ook het publiek viel als een blok voor de excentrieke, achterbakse Sparrow en bezocht massaal de bioscoop. En opeens was Depp big business.

4318-3.jpg
Scène uit Pirates of the Caribbean

Veel leek hij zich er niet van aan te trekken. De keuze van zijn rollen was nog steeds even onvoorspelbaar als altijd. Zo speelde hij in de Stephen King-verfilming Secret Window en de onafhankelijke Britse kostuumfilm The Libertine, beiden uit 2004. Datzelfde jaar speelde hij ook de schrijver van Peter Pan, J.M. Barrie, in Finding Neverland, wat hem weer een Oscarnominatie opleverde. Ook deze won hij niet, maar het was genoeg om de studio’s in Hollywood wakker te schudden. Voor de rol van Willy Wonka kreeg hij achttien miljoen dollar.

“We waren al een maand bezig met de opnames van Charlie, en ik werd een beetje zenuwachtig, want ik kreeg helemaal geen telefoontjes”, aldus Depp in een interview met Entertainment Weekly. “Ik vroeg aan mijn agent of er nog iemand van de studio had gebeld om te klagen of te vragen waar ik in godsnaam mee bezig was. Toen dat niet zo bleek te zijn, dacht ik: Jezus, ik doe niet genoeg, er is iets mis! Dus toen een aantal mensen van de studio langskwamen op de set moest ik het gewoon weten. Toen ik helemaal verkleed was als Wonka vroeg ik hen: oké, wie was de eerste die een beetje bezorgd begon te worden? En er was een prachtige, dertig seconden durende stilte. Toen zei Alan Horn, directeur van Warner Bros.: Ja, dat was ik. Ik voelde me meteen beter.”

Eens een rebel, altijd een rebel. Want hoewel schoolverlater, rocker en herrieschopper Depp inmiddels met zijn vriendin Vanessa Paradis en hun twee kinderen in Frankrijk is gesetteld, weet je nooit wat zijn volgende filmrol zal zijn. Zoals hij het zelf zegt: “Ik wil niet op mijn 85ste van mijn kleinkinderen horen: ieuwww, opa heeft echt domme shit gemaakt! Ik hoor ze liever zeggen: wow man, you’re nuts!”

Pirates of the Caribbean: Dead Man’s Chest draait vanaf donderdag 13 juli in de bioscoop.

Muziek / Album

Intelligente jongen van negentien jaar

recensie: Beirut - Gulag Orkestar

.

~

Verwacht geen elektrische gitaren, verwacht geen up-tempo songs; de klaagliederen van Beirut zijn op blazersecties gestoeld. Ze zijn met akoestische gitaren omweven, met trekorgels opgeleukt. Klarinetten, mandolines, ukelele, violen en cello’s flitsen eveneens langs. Rammelende drums, potten en pannen-geklingel als percussiegeluid. Teksten vol dramatiek completeren Condons voorgedragen verdriet. Voor wie deze muziek kan waarderen, is dat in één woord schitterend.

Intelligente mensen, krankzinnige trekjes

De plaat verhaalt over de reis die Condon door Europa maakt. Het tweede nummer heet Prenzlauerberg, letterlijk vernoemd naar de wijk in Berlijn – voormalig Oost-Berlijn – die hij bezocht. Het fantastische Rhineland, Bratislava en Mount Wroclai brengen je in aanraking met culturen uit het Midden- en Oost-Europa en Balkanlanden. Alleen Scenic World valt wat mij betreft enigszins buiten de boot, door de ietwat irritante, goedkope drumcomputer, waar het nummer losjes omheen gebouwd is. Maar ach, wie neemt hem dat kwalijk? Intelligente mensen hebben nu eenmaal ook hun krankzinnige tikjes.

Meeslepende trompetpartijen

Je houdt van Sufjan Stevens, maar je wilt nét iets meer wereldmuziek proeven? Beluister dan Gulag Orkestar. Je bent zeer gecharmeerd van Arcade Fire, maar je bent eveneens toe aan wat akoestisch getint werk? Waag je dan aan Gulag Orkestar. De zangpartijen van Condon worden door de meester zelf aangevuld met virtuoze meeslepende trompetpartijen. Ga Gulag Orkestar beluisteren en je zult genieten van exotische, Slavische popmuziek. En de stem? Denk aan een combinatie van David Byrne en Nick Drake, zo’n typische ‘klaag maar draag’-stem. Condon mag met recht een bijzonder muzikaal talent genoemd worden. En wist je trouwens dat Albuquerque onlangs uitgeroepen is tot één van de tien meest intelligente steden van Amerika? Precies, ik zeg niets meer…

Muziek / Album

De The Arcade Fire van 2006?

recensie: The Spinto Band - Nice and Nicely Done

.

~

Nice and Nicely Done verscheen verleden jaar al in thuisland Amerika en blijkt inmiddels alweer hun zevende album, tenminste, als je de in eigen beheer uitgebrachte en onder vrienden verspreide eerste zes meetelt. Voor de meesten van ons is dit gewoon de eerste kennismaking. Het verhaal over hoe de band tot stand is gekomen illustreert nog maar eens hoe creativiteit letterlijk van de ene generatie aan de andere wordt doorgegeven. Toen Nick Krill op een gegeven moment zat te neuzen in de spullen van zijn overleden grootvader, gitarist Roy Spinto, stuitte hij op teksten die zijn opa had geschreven op de binnenkant van luciferdoosjes. Verhalen die Nick inspireerden tot het schrijven van songteksten die hij zou gebruiken voor The Spinto Band. Helaas voor u en mij staan die dan net weer niet in de cd-hoes vermeld. Toch jammer. Aanvankelijk ging de bewondering voor opa Spinto zelfs zo ver dat The Spinto Band tijdens optredens een aantal van zijn composities speelde.

De soundtrack voor deze zomer

Op het amper 39 minuten durende Nice and Nicely Done, geproduceerd door gitarist Jon Eaten’s oom Robin, vind je tien songs, waarvan het merendeel is geschreven door Nick Krill (Brown Boxes, Direct To Helmet en So Kind, Stacy zijn van de hand van Thomas Hughes). Liedjes waar je de zomer van in de kop krijgt en die je al na één draaibeurt moeiteloos meeneuriet. Al moet ik er eerlijkheidshalve aan toevoegen dat de eerste helft van de cd wel beter te pruimen is dan de tweede. Zo tegen het einde lijkt de schwung er wat uit. De nummers die eruit springen staan dan ook aan het begin van de plaat: opener Did I Tell You, Oh Mandy en Trust vs. Mistrust. Op die momenten doet de muziek van The Spinto Band vooral denken aan grote namen als Talking Heads, The Kinks, Pavement, The Beach Boys, The Flaming Lips en interessante jonkies als The Arcade Fire en Clap Your Hands Say Yeah. Met die laatste twee hebben ze ook de zeurderige, onderkoelde zang, de onderhuidse spanning en de drive gemeen.

2 juli was The Spinto Band te zien op het Metropolis Festival in Rotterdam.
Vanaf dat moment was er echt geen ontkomen meer aan, The spinto Band zal DE hit van deze zomer worden!

Muziek / Album

Volmaakt mismaakt. Maar ja, iedereen wil op de voorgrond

recensie: The Fever - In The City Of Sleep

Wie kent The Fever? Je zou deze New Yorkse band kunnen kennen van hun post-punk in de lijn van The Rapture en Bloc Party. In tegenstelling tot deze bands, heeft het geluid van The Fever jammer genoeg niets uitgehaald in Nederland. Misschien lukt dat wel met hun nieuwe album In The City Of Sleep. Hier gooit het viertal het over een andere boeg. Het gezelschap gaat nostalgisch doen en neemt ons mee naar een rondreizende kermis uit de negentiende eeuw, vol vertier, gemankeerde freaks en dronkenschap. Precies, Tom Waits…
Toch is The Fever in de basis een hedendaags klinkende gitaarband, dus van na-aperij is geen sprake. Van inspiratie des te meer.

~

Op het eerste gehoor is In The City Of Sleep lichtelijk overgeproduceerd door Steve Rivette, de man die ook werkte met de Beasty Boys, Dr. John en Black Dice. Het album zit behoorlijk volgepropt met al dan niet rammelende geluidseffecten en het lijkt alsof elke muzikant in deze band zijn uiterste best doet om zoveel mogelijk op de voorgrond te treden. Alleen al de hoes van de plaat biedt een volledige visuele recensie van de inhoud.

Meppen, grommmen, snikken

Drummer Achilles Tzoulafis houdt duidelijk van hard meppen op kapotte drums. Het doet denken aan de Noorse band Kaizers Orchestra, die zich specialiseren in olievaten. Vooral Pink Smoke zou zo van deze band afkomstig kunnen zijn. Zanger Geremy Jasper is ook niet zo’n liefhebber van het kleine gebaar. Hij gromt, haalt dan weer vol uit, compleet met snik op het einde van iedere zin. Of hij laat in het nummer Gypsy Cab zijn stem gepijnigd klinken met echo-effect, zoals Blues Explosion-voorman Jon Spencer dat zo tergend goed kan. Bij dit alles probeert hij zo cool mogelijk over te komen, wat een beetje ten koste gaat van de oprechtheid van de liedjes.

Het is niet dat The Fever het niet probeert. Little Lamb & The Shiny Silver Bullets komt aardig in de buurt van een oprecht gevoelige song. Verdomd, dit is een hele goede John Lennon-poging. Totdat halverwege die kapotte drumpetsen alle aandacht weer voor zich opeisen, om te eindigen in een Hey Jude-achtig koor, dat tot in het oneindige doorzingt (theoretisch dan).

Foto: Rob Passman
Foto: Rob Passman

Volmaakt zwabberend

Een van de hoogtepunten: Do The Tramp benadert Tom Waits, met dank aan de marimba en een hol klinkende elektrische gitaar. Het ritme zwabbert als een hossende kermisklant en rammelt als antiek. Het nummer is volmaakt mismaakt. Jammer dat niet de hele plaat vol staat met dit soort songs. Af en toe hoor je in de andere liedjes wel een verdwaald walsje hier en een tango’tje daar, maar dat zijn slechts sfeermakers om de toch al overvolle nummers mee op te sieren. Het vormt nergens een basis.

Helden

De band bedient zich echter wel van andere ‘oudere’ genres om de liedjes op te bouwen. Curtains knalt er kort en krachtig een slepende blues in om de luisteraar wakker te schudden (wow, wat heb ik nu toch weer opgezet?!), om vervolgens mooi over te gaan in het opzwepende Redhead, snel ska-achtig met surfgitaar.
De cd refereert zo hier en daar nog aan Nick Cave and the Bad Seeds, maar ook aan Morphine in het liedje Mr. Baby. Maar dat heb je natuurlijk al snel als je een baritonsax de hoofdrol laat spelen.

Wat kunnen wij hieruit concluderen? Het is duidelijk wie de helden van The Fever zijn en de aansprekende thematiek geeft een goed houvast om de plaat ook echt helemaal af te luisteren. Vast en zeker is het een klasse liveband om te zien. Maar of we hier nou echt een bijzonder album in handen hebben… Nee.

Kunst / Expo binnenland

Ensor me

recensie: James Ensor (1860-1949)

.

Het is geen overzichtstentoonstelling van het werk van Ensor, en ook geen willekeurige greep uit het oeuvre van deze Belgische kunstenaar. Een selectie van zijn werken wordt tentoongesteld samen met dat van drie Friese hedendaagse kunstenaars: B.C. Epker (1968), die begin dit jaar de Gerrit Benner Prijs voor Beeldende Kunst won, Anne Feddema (1961) en Fons Hoiting (1965). Eén van de redenen om het werk van Ensor samen met dat van de drie Friese kunstenaars te vertonen, is dat alle kunstenaars zich ver van het epicentrum van de kunst bevonden. Ensor woonde en werkte in Oostende, een goede treinreis vanaf Brussel en de Friese kunstenaars zullen eerst een stuk moeten reizen om in de Randstad, ‘daar waar het gebeurt’, te komen.

Buitenbeentje

J. Ensor, De hoofdzonden gedomineerd door de Dood, 1904, ingekleurde ets op Japans papier
J. Ensor, De hoofdzonden gedomineerd door de Dood, 1904, ingekleurde ets op Japans papier

Ensor ging zelf niet veel naar Brussel. Onderwerpen voor zijn werken vond hij in Oostende, waar hij woonde en werkte. In zijn werk is daarom niet veel invloed te zien van tijdgenoten. Zijn thema’s zijn zeer persoonlijk en krijgen ook in de tentoonstelling in het Fries Museum de aandacht. Een daarvan is de dood. Zo is er een serie etsen te zien waarin de zeven hoofdzonden door de dood worden bestierd. De dood wordt op deze manier een soort duivels figuur die de macht heeft over deze zonde. Een ander belangrijk onderwerp in zijn werk zijn maskers. Deze schilderijen met soms vrolijke lichten kleuren, worden toch duister, omdat de afgebeelde maskers niet alleen een uitdrukking van carnavaleske vrolijkheid zijn, maar ook van de ‘onkenbaarheid’ van de mensen om hem heen. Slechts enkele van deze sleutelwerken uit het oeuvre van Ensor zijn te zien in het Fries Museum. De nadruk in de tentoonstelling lijkt meer te liggen op zijn tekeningen en de expositie is dan ook niet zozeer bedoeld als een overzicht van zijn werk, maar misschien meer als een kennismaking.

Verstopt

Na vier zalen vol werken van Ensor zou je bijna vergeten dat de tentoonstelling ook over de verwantschappen tussen de drie Friese kunstenaars en Ensor gaat. Het werk van Feddema, Epker en Hoiting is weggestopt achter in het gebouw, in de laatste zaal. De werken staan nu heel erg op zichzelf, terwijl ik het interessant had gevonden als ze tussen het werk van Ensor hadden gehangen, zodat er meer sprake was geweest van een dialoog.

B.C. Epker, Twee meisjes & de dood, 2004, houtsnede
B.C. Epker, Twee meisjes & de dood, 2004, houtsnede

Hoewel het werk van de drie Friese kunstenaars onderling sterkt verschilt, hebben hun werken alle drie –zij het op een andere manier- een link met het werk van Ensor. In het werk van B.C. Epker zijn het de absurdistische taferelen die ook terug te vinden zijn bij Ensor. Hij maakt veel tekeningen, die soms aan een strip of een beeldverhaal doen denken. Ze zijn getekend op wit papier met een ballpoint. Evenals Ensor lijkt ook hij gefascineerd te zijn door de dood. In de houtsnede Twee meisjes & de dood (2002) is eenzelfde vervreemding te voelen als in sommige werken van Ensor. Twee jonge vrouwen leunen op elkaar in een landelijke omgeving. Het lijkt de achtergrond van een oude ets van een mythe of sage, zoals je ze soms in sprookjesboeken tegenkomt. Tegen de boom zit de dood, een skelet dat toekijkt. De meisjes lijken zich er niet van bewust en de dood lijkt nogal uitgeput. Hij heeft geen grip op de voorstelling. Hij is geen hoofdpersoon, maar figureert. Dit is een interessante rol, zo op de achtergrond. De ets roept associaties op met oudere werken, waarin de rol van de dood nadrukkelijker zou zijn geweest. De omgeving is bijna geruststellend, maar de aanwezigheid van de dood geeft het beeld iets naargeestigs.

Aan de thee met Ensor

Feddema, Ensor me, zonder jaartal, gemengde technieken op papier
Feddema, Ensor me, zonder jaartal, gemengde technieken op papier

Het werk van Anne Feddema dat in de tentoonstelling is opgenomen, verwijst overduidelijk naar de kunstenaar James Ensor. Ensor is soms onderdeel van de voorstelling. Zo lijkt er op een van de werken een dialoog over hun beider werk te ontstaan als Feddema met Ensor aan de thee zit. Ensor heeft echter plaats genomen als skelet, waardoor ook in dit schilderij weer een verwijzing naar de duistere kant van Ensors werk zit. Ook in het schilderij Ensor me speelt de dood een belangrijke rol. De dood is als een vrolijk skelet afgebeeld met een feesthoedje, maar ook met zijn zeis. In de titel lijkt ook een woordgrap te zitten, maar voor wie de aanmaning Ensor me (geef antwoord) bedoeld is, is onduidelijk. Vraagt Feddema Ensor opnieuw om advies, of richt de dood zich tot de toeschouwer? Feddema is een interessante kunstenaar in deze tentoonstelling. Het is alleen jammer dat niet wordt toegelicht waarom Feddema zo geïnspireerd werd door Ensor.

Het werk van de derde kunstenaar, Fons Hoiting, heeft een heel ander karakter in vergelijking met de andere twee Friese kunstenaars. Hij gebruikt lichte kleuren in zijn schilderijen en hij neigt ook meer naar abstract werk dan de andere twee. In de tentoonstelling is een aantal schilderijen geïnspireerd door de natuur te zien, en een zelfportret. Dat zelfportret is ook het enige verband met Ensor, die eveneens veel zelfportretten maakte. Het klinkt als een wat matig verband. Hoitings werk valt dan ook wat uit de toon op deze tentoonstelling.

Dialoog

Ondanks de interessante benadering die is gekozen, het tentoonstellen van werken van hedendaagse kunstenaars samen met werk van een moderne kunstenaar, roepen de tentoonstelling en de presentatie veel vragen op. Waarom is er juist in het jaar van het jubileum gekozen voor een Belgische kunstenaar? Ensor lijkt niet helemaal op zijn plek in het museum. En bestaat de link met de Friese kunstenaars vooral om een tentoonstelling van Ensor in het Fries Museum te verantwoorden? Natuurlijk is een tentoonstelling van het werk van Ensor interessant om te zien en ook de Friese kunstenaars maken werk dat niet alleen in Friesland te zien zou moeten zijn. Maar de nieuwe context die door de Friese kunstenaars gecreëerd zou kunnen worden, is jammer genoeg voor een deel afwezig.

Boeken / Fictie

Post-9/11-sprookjes

recensie: Kathleen Ragan - Outfoxing Fear, Folktales from around the world

Er zijn post-9/11-boeken en -strips geschreven, -albums opgenomen en –films gemaakt, maar tot nu toe was er nog geen sprookjesboek verschenen naar aanleiding van de aanslagen op 11 september 2001. Kathleen Ragan heeft in die leemte voorzien met Outfoxing Fear, een verzameling volksverhalen uit de hele wereld met het gevecht tegen angst als overkoepelend thema. Als een moderne Sheherazade, die elke nacht aan de kalief een verhaal vertelde om te voorkomen dat ze de volgende ochtend zou worden onthoofd, heeft ze geprobeerd de tirannie van de angst te slim af te zijn. Dat lukt wonderwel.

In de dagen na de aanslagen zat Kathleen Ragan als zovelen machteloos en angstig aan de televisie gekluisterd. Haar dochters lieten de tv links liggen en verwerkten de gebeurtenissen in verschillende scenario’s in hun spel, tot ze op een dag iets anders gingen spelen. Daardoor aangemoedigd besloot Ragan de televisie niet langer te accepteren als de enige ware autoriteit en verteller. Tenslotte zijn mensen uit alle culturen door de eeuwen altijd wel ergens bang voor geweest: vielen ze niet ten prooi aan een roofdier, dan waren er wel aanvallen van Vikingen, of werden ze slachtoffer van slavernij, kernrampen, AIDS of gevolgen van het broeikaseffect. En ze vertellen daar al net zo lang verhalen over. Ragan, die eerder de verhalenbundel Fearless Girls, Wise Women and Beloved Sisters publiceerde, dook in haar privé-collectie volksverhalen. In eerste instantie op zoek naar verhalen over hoe om te gaan met angst, kwam ze al snel uit bij concretere thema’s en strategieën: moed, humor, bedrog, geweld, solidariteit en de vreemde en/of vijand leren kennen en begrijpen.

De slak

~

Hoewel angst een centrale rol speelt in deze anthologie, is er niet slechts sprake van spookverhalen en sprookjes. Ook fabels en anekdotes uit uiteenlopende landen en culturen zijn erin opgenomen. Één ervan is zo kort dat ik hem hier in zijn geheel kan citeren, het Afro-Amerikaanse The Snail, oorspronkelijk opgetekend in spreektaal door Zora Neale Hurston, een grote naam uit de Harlem Renaissance:

The snail wuz crossin’ de road for seven years. Jus as he got crost, a tree fell and jus’ missed him. He said, “Gee! It’s good to be fast.”

Met dit verhaal laat Ragan zien hoe bevreemdend een ander perspectief dan het onze kan zijn, en hoe moeilijk het is dat te begrijpen met wat wij voor normaal en ‘gezond verstand’ aannemen. Een wereld waar een slak snel is..?
Enkele andere verhalen gaan over een oud Japans vrouwtje dat op listige wijze een tengu monster zover weet te krijgen dat hij haar rijsttaartjes en goud geeft, of over een jongen uit Duitsland die op reis gaat om het griezelen te leren. Verder is er een Maori verhaal over twee oesterbroers die ruzie met een haai uitlokken; is er een blauwe gaai die haar moeder compassie leert met de Chinook wind en is er een Sudanees meisje dat met een leeuwin vecht om haar man en stam te redden. Het is fascinerend om te zien hoezeer plot en motief van verhalen uit totaal verschillende plaatsen en culturen op elkaar lijken. Alleen de stijl van elk verhaal en de manier waarop men tegen de tegenslag aankijkt blijken cultuurspecifiek, zoals bijvoorbeeld te zien is aan de bloemrijke Ierse verhalen en de strakke eenvoud van een Blackfeet legende.

Achterin het boek, bij de noten, is een korte kennismaking te vinden met de verschillende culturen waaruit verhalen zijn opgenomen. De verhalen zijn per thema gerangschikt, met na ieder hoofdstuk bedachtzaam commentaar van Ragan zelf: op de verhalen, over haar zoektocht en over haar gezin. De verhalen in Outfoxing Fear mogen op zichzelf al schitterend zijn, de structuur van het boek plaatst ze in een nieuwe dimensie. Je leest ze op een intensiever manier; niet meer alleen voor het vermaak, maar nieuwsgierig naar de wijze waarop deze hoofdpersoon om zal gaan met angst en dreiging. Het is wel jammer dat niet altijd even duidelijk wat Ragan nu precies zelf uit de verhalen gehaald heeft, haar eigen mening blijft doorgaans buiten beeld. De belangrijkste conclusie die zij trekt is dat niet één verhaal je leert Om Te Gaan Met Angst, maar dat er zoveel wijze lessen zijn als dat er mensen zijn, en dat we daar alleen achter kunnen komen door onze ervaringen te delen.

Boeken / Fictie

Een veelbelovende jongeman

recensie: Willem Frederik Hermans - Volledige Werken deel 7

Met het zevende deel van WFH’s verzamelde werk zijn we aanbeland bij de verhalen en novellen, te beginnen met het trio vroege bundels Moedwil en misverstand, Paranoia en Een landingspoging op Newfoundland – alledrie naar de laatst verschenen edities. Hermans wijzigde namelijk nog al eens wat bij herdrukken, voegde soms hele verhalen toe maar liet die net zo makkelijk weer vervallen. Dat staat allemaal weer beschreven in een uitgebreide verantwoording bij dit deel.

De gemiddelde lezer zal het in deze moeilijke tijden wellicht ontgaan, maar wijlen Willem Frederik Hermans was een groot schrijver. Niet de grootste die we ooit hebben gehad en zelfs niet de op één na grootste. Hij zal ergens op plaats vijf of zes komen, wat toch nog een hele prestatie is, daarover geen misverstand.
Meermalen heeft Hermans lopen roepen dat hij eigenlijk een verhalenschrijver was. Daar is iets voor te zeggen, al neig ik zelf tot de opvatting dat hij voor alles een teveelschrijver was, wiens oeuvre bij herlezing wordt ontsierd door enorme missers – de roman Au Pair voorop – die het zicht belemmeren op de werkelijk grote literatuur waartoe hij ook in staat was, met aan de top naast een handvol verhalen en polemieken zijn Donkere kamer van Damocles.

~

Een aantal van die verhalen schreef hij helemaal aan het begin van zijn carrière, in de oorlog nota bene, al zou je dat niet zeggen bij lezing van de misser waar het opnieuw vriendelijk geprijsde nieuwe deel van de Volledige Werken mee opent. Een ontvoogding is een bizar slechte fantasie die zich in Arabië moet afspelen en die nog het meest doet denken aan de verhalen van Slauerhoff. Gelukkig herpakt Hermans zich rap en krijgen we een hele voorraad prachtliteratuur voor de kiezen. Het bekendste zal Het behouden huis zijn, dat een aantal zelfstandige drukken beleefde en tijdenlang populair was onder middelbare scholieren, toen die nog echte boeken moesten lezen en niet zo weinig ook. In deze korte novelle passeert veel van wat Hermans bijzonder maakt de revue: zijn peilloze cynisme, en ook de voorliefde voor het bizarre en het wrede. Dat alles aangewakkerd door een voorkeur voor het surrealisme, een kunstzinnige stroming die voor de vorige oorlog in sommige intellectuele kringen opgeld deed en zich richtte op het weergeven van wat zich afspeelt in het pas ontdekte onbewuste van de mens.

Excelleren

Hermans excelleert in deze verhalen in het aannemelijk maken van de onnavolgbaarste wendingen, maar toont zich ook een groot psychologisch talent, dat met zijn fijnste lancet de weerzinwekkendste en toch ook weer diep menselijke aberraties blootlegt. Dat die laatste in ieder geval gedeeltelijk voortspruiten uit de persoonlijke omstandigheden van de schrijver, is met wat we weten van diens biografie geen al te boude veronderstelling. In de verhalen komen opvallend veel veelbelovende jongelieden voor, die gefnuikt door de omstandigheden op een weinig grootse wijze ten onder gaan aan het leven. Hij noemde zelfs een heel verhaal naar deze soort: een hilarisch – want Hermans was ook een humorist van formaat – verslag van de werdegang die een mislukte dichter ondergaat.

Hermans beschrijft niet alleen met een Nabokoviaans plezier in details de over elkaar struikelende tegenslagen, maar haalt in een terzijde dat weinig met de plot van doen heeft en passant nog even genadeloos uit naar de literaire wereld, waar hij met frisse tegenzin in rondspartelde. Vooral de zelfbenoemde geestelijke erfgenamen van Forum moeten het ontgelden.

De verhalen in dit zevende deel bevatten thema’s en motieven die we ook terugvinden in romans als Nooit meer slapen en de al genoemde Donkere kamer, waarvan het titelverhaal van Paranoia een voorstudie lijkt (man ziet portret van gezochte SS-man en gelooft dat hij het was: een spel met identiteiten waar Hermans patent op had).

Het verschijningsschema van de Volledige Werken is al bekend en we krijgen nog heel wat fraais, maar met dit deel is inmiddels al een voorlopig hoogtepunt bereikt, wat fijn is voor projectleider Annemarie Kets – inderdaad dezelfde die indertijd door Hermans aan stukken werd gereten uit onvrede over haar bezorging van de Havelaar. Een subtiel detail dat in al zijn uitzichtloze verschrikking zo in een verhaal van Hermans had gekund.

Muziek / Album

Lekker voor de zomer

recensie: CSS - Cansei de Ser Sexy

Met de laatste wolken die voor de zon verdwijnen en de komende kilometers snelweg die je van je vakantieplek vandaan houden, moet je niet vergeten één ding in te pakken. En dat is de plaat van de Braziliaanse formatie CSS. Want zij breken de zomer pas echt open met hun Cansei de Ser Sexy, de meest aanstekelijke zomerplaat van dit jaar; tot nu toe. Hij is gelukkig niet gevuld met een scheepslading samba en Latin-ballads, maar het is er eentje met vette electro-rock waar elke indiepopper van kan smullen.

~

Het komt niet vaak voor dat Braziliaanse pop Europa weet te bereiken. Naast Sepultura zijn er weinig voorbeelden voorhanden. Maar na het horen van CSS lijkt het jammer dat er minder vaak gekeken wordt wat zich in Latijns-Amerika afspeelt. Want deze arty en vooral met vrouwen gevulde band uit São Paulo, lijkt een opkomende scene à la de hippe gekte rondom Berlijn te beloven. De muziek van CSS is, zoals ze het zelf zeggen: “Fashion. Art. Design. Cinema. Panties thrown and received. Micro shorts and dirty legs.” Kortom, iets om in de gaten te houden.

Seks

Maar voor het zover is, is er eerst nog Cansei de Ser Sexy, dat Portugees is voor ‘moe van het sexy zijn’. Het laat zich raden: een met lichte seks geladen album. “Lick, lick, lick my art-tit” zingen ze bijvoorbeeld in Art Bitch en titels als Let’s Make Love And Listen To Death From Above en Music Is My Hot, Hot Sex verstevigen het idee alleen maar. Toch wordt het nergens plat of vervelend en de nummers blijven de nodige spanning bewaren. Spanning die overigens niet overschat moet worden. Het blijft, ondanks de sterke melodielijnen, de invalshoeken en onverwachte wendingen, een plaat met een lage drempel.

Zomerplaat

Van het sterke indiepopnummer Patins, via het electroclashy Alala, tot het jaren tachtig getinte niemendalletje Fuckoff Is Not The Only Thing You Have To Show blijft Cansei de Ser Sexy boeien. Alles wat een goede zomerplaat nodig heeft, bevat het: onpretentieuze en enthousiaste pop, die voor de liefhebber de nodige diepgang, variatie en plotse draaien bevat om het geheel toch enigszins aangenaam te houden. Op het strand of op de festivalcamping. Laat die drukke en ellenlange wegen richting de zon maar komen. CSS helpt je makkelijk door de zware tijden heen.

Kunst / Expo binnenland

Rechtse ballen en linkse idealen

recensie: World unlimited

Houd er bij een bezoek aan het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem vooral rekening mee dat je niet binnen een half uurtje weer buiten staat. De tentoonstelling World Unlimited is samengesteld uit negen multimedia-installaties van in totaal twaalf Europese, veelal nadrukkelijk maatschappelijk geëngageerde kunstenaars. Een echte indruk van deze werken krijg je natuurlijk niet door ze vijf minuten je blik te gunnen; video-installaties eisen op z’n minst een kwartier van je tijd. Maar gelukkig staan er her en der heerlijke banken, dus je kunt er echt eens lekker voor gaan zitten.

Joost Conijn, Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl (2004)
Joost Conijn, Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl (2004)

De film Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl (2004) van Joost Conijn was dit direct al meer dan waard. Het laat zich bekijken als de verfilming van een fantastisch jongensboek, waarin de hoofdrol is weggelegd voor een drietal onverschrokken broers. Ze nemen je mee op avontuur, terwijl ze aan de rand van Amsterdam rondstruinen door zand en water, oude caravans slopen en schaamteloos grote hoeveelheden broodjes jatten aan de achterkant van een bakkerij.

Zand en gebakken eieren

Bewondering en bezorgdheid wisselen elkaar in rap tempo af als ik zie hoe de jongens verwoede pogingen doen met een grote bijl wakken in het ijs te slaan, op een heel smal stuk hout een sloot proberen over te steken en volledig zelfstandig een eitje bakken op een altijd instabiele gasbrander. Een groot contrast met deze woeste roekeloosheid, is het moment waarop Conijn een van hen heeft vastgelegd, terwijl hij ’s ochtends, na een nacht onder de sterrenhemel ontwaakt in het zacht oranje licht van de opkomende zon. Als zijn broer even later met zwarte teervingers iets uit een pan schraapt en op zijn broodje smeert, moet de emotionele en esthetische ontroering al snel weer plaatsmaken voor een licht gevoel van walging. Alle regels en overige truttigheid worden volkomen natuurlijk aan hun regenlaarzen gelapt. Gek genoeg neem je ze dit totaal niet kwalijk. Het wekt eerder een soort van jaloezie op. Een heel ander verhaal wordt het als de regenlaarzen door keurige veterschoenen worden vervangen en hun eigenaren het niet zo nauw lijken te nemen met regels of omgangsvormen. Ursula Biemann brengt met haar installatie Black Sea Files (2005) in beeld wat de gevolgen zijn van de aanleg van een oliepijplijn van de Kaspische tot de Middellandse zee. Naast een grote plattegrond van het desbetreffende gebied en Biemanns eigen zoektocht naar de juiste vorm voor dit verhaal krijgen de boeren die een deel van hun land moesten afstaan het woord. Ze vertellen bijvoorbeeld wat ze hebben gedaan met het (schamele) bedrag dat deze operatie hen opleverde.

Geld maakt gelukkig

Saskia Janssen, Smog, Smoke en Fortune (2003)
Saskia Janssen, Smog, Smoke en Fortune (2003)

Ook Saskia Janssen heeft zich het lot van de underdog aangetrokken en maakte met haar video-installatie Smog, Smoke en Fortune (2003) een portret van een aantal Oekraïense arbeiders in Tsjechië. Het werk bestaat uit een serie naast elkaar vertoonde zwart-wit beelden waarop te zien is hoe de arbeiders één voor één een tarotsessie ondergaan en horen hoe het hen de komende tijd zal vergaan. In een video die in kleur op de muur wordt geprojecteerd, zie je de mannen een siësta houden. Als peren hangen ze in hangmatten kriskras tussen de dichtbegroeide en zacht ruisende takken. Janssen heeft met deze combinatie van beelden zichtbaar gemaakt hoe onzichtbaar en weerloos deze arbeiders zijn. Hard werken en hun lot in andermans handen leggen lijkt hun enige zekerheid.

Hiervan is geen sprake bij de mannen die figureren in Julika Rudelius’ video Economic Primacy (2005). Twee grote projecties op de wand laten het interieur van één en hetzelfde kantoor zien, waarin om de beurt vijf mannen rondlopen. Ze worden met de camera gevolgd, terwijl ze praten over geld. Snel groeit de aversie tegen deze keurig verzorgde mannen in driedelig grijs. Zo vindt een blonde jongeman de ziektewet maar een blok aan het been van de economie en verklaart een van zijn collega’s achterover leunend in een bureaustoel met een te grote dosis zelfingenomenheid dat vrouwen op geld afkomen als bijen op honing. De neiging afkeurende geluiden te maken wordt bijna te groot.

Verfrissend

Julika Rudelius, Economic Primacy (2005)
Julika Rudelius, Economic Primacy (2005)

De ongegeneerdheid waarmee ze hun uitspraken doen, maken dat je je afvraagt hoe realistisch de beelden eigenlijk zijn. Deze twijfel is enerzijds terecht, Rudelius ensceneert haar video’s regelmatig. Ze zijn echter wel gebaseerd op situaties die ze in werkelijkheid heeft waargenomen. Natuurlijk heeft ze hier wel haar best gedaan deze mannen zo onsympathiek mogelijk te maken. De afstand tot de toeschouwer wordt nog verder vergroot, doordat de heren via een headset met hun interviewer communiceren, waardoor ze de camera negeren. Deze subtiele manipulatie van de werkelijkheid zorgt ervoor dat je bij jezelf te rade gaat hoe het met je eigen vooroordelen gesteld is. Was ik misschien al verontwaardigd, voordat ik echt hoorde wat ze te zeggen hadden? Het voelde verfrissend temidden van de vele nadrukkelijk linkse en maatschappelijk geëngageerde werken door vervelende rechtse mannetjes op menselijk formaat te worden aangesproken op mijn eigen tekortkomingen.