Tag Archief van: landscape

Boeken / Fictie

Instapmodel voor sciencefiction

recensie: Olga Ravn – Het personeel

Op een ruimteschip, ver hiervandaan, in een niet-gedefinieerde toekomst, is een strijd gaande tussen het menselijke en niet-menselijke personeel. Via getuigenverklaringen ontdek je langzaamaan wat er gebeurd is. Met Het personeel onderzoekt de Deense auteur Olga Ravn wat het betekent om mens te zijn.

Het personeel van Olga Ravn speelt zich af op een ruimteschip, die enkele lichtjaren hiervandaan rond een planeet zweeft. Het verhaal bestaat uit getuigenverklaringen van de werknemers, die zowel menselijk als mensachtig zijn. Langzaam ontvouwt zich het verhaal en wordt duidelijk dat de grens tussen mens en mensachtige niet altijd helder is en voor welke problemen dit zorgt.

‘Er zijn menselijken, en er zijn mensachtigen. Zij die geboren zijn, en zij die geschapen zijn. Zij die zullen sterven, en zij die dat niet doen. Zij die zullen vergaan, en zij die niet zullen vergaan.’

Eigen wil

De mensen denken aanvankelijk dat ze hun creaties volledig onder controle hebben, maar gaandeweg blijkt dat ook zij een eigen wil hebben. Ze negeren updates en ontwikkelen gevoelens die niet in hen geprogrammeerd zijn. Ze vragen zich af waarom ze eigenlijk minderwaardig zijn, enkel omdat ze niet uit een mens zijn geboren.

Ondertussen zien de mensen het leven op het ruimteschip ook steeds minder zitten. ‘We gaan gebukt onder de herinneringen aan waar we vandaan komen’, vertelt een van de werknemers. Terwijl hun leven eindig is, leven de mensachtigen voor eeuwig voort doordat hun bewustzijn wordt geüpload in de cloud. Dit besef zorgt voor spanningen, de tweedeling groeit totdat er nog maar één oplossing mogelijk lijkt.

Marginaal

Naast de bespiegelingen over het mens-zijn is het verhaal verder vrij marginaal. Ze zweven rondom een vreemde planeet, vermoedelijk om die te bewonen omdat de aarde niet langer bewoonbaar is, het klassieke sciencefictionverhaal. Ook het idee van mensachtige werknemers is natuurlijk niet nieuw, in Do androids dream of electric sheep van Philip K. Dick (en de filmbewerking Blade runner) werd dit zelfs nog interessanter aangepakt, door twijfel te laten ontstaan over iemands identiteit.

Het personeel is aansprekend door de gekozen vorm. Doordat informatie mondjesmaat wordt prijsgegeven, word je gestimuleerd om door te lezen. In de poëtische beschouwingen lees je dat Ravn een groot schrijver is, maar inhoudelijk is het vrij oppervlakkig. Al met al is Het personeel niet meer dan een leuk instapmodel om kennis te maken met het genre sciencefiction.

Boeken / Fictie

Instapmodel voor sciencefiction

recensie: Olga Ravn – Het personeel

Op een ruimteschip, ver hiervandaan, in een niet-gedefinieerde toekomst, is een strijd gaande tussen het menselijke en niet-menselijke personeel. Via getuigenverklaringen ontdek je langzaamaan wat er gebeurd is. Met Het personeel onderzoekt de Deense auteur Olga Ravn wat het betekent om mens te zijn.

Het personeel van Olga Ravn speelt zich af op een ruimteschip, die enkele lichtjaren hiervandaan rond een planeet zweeft. Het verhaal bestaat uit getuigenverklaringen van de werknemers, die zowel menselijk als mensachtig zijn. Langzaam ontvouwt zich het verhaal en wordt duidelijk dat de grens tussen mens en mensachtige niet altijd helder is en voor welke problemen dit zorgt.

‘Er zijn menselijken, en er zijn mensachtigen. Zij die geboren zijn, en zij die geschapen zijn. Zij die zullen sterven, en zij die dat niet doen. Zij die zullen vergaan, en zij die niet zullen vergaan.’

Eigen wil

De mensen denken aanvankelijk dat ze hun creaties volledig onder controle hebben, maar gaandeweg blijkt dat ook zij een eigen wil hebben. Ze negeren updates en ontwikkelen gevoelens die niet in hen geprogrammeerd zijn. Ze vragen zich af waarom ze eigenlijk minderwaardig zijn, enkel omdat ze niet uit een mens zijn geboren.

Ondertussen zien de mensen het leven op het ruimteschip ook steeds minder zitten. ‘We gaan gebukt onder de herinneringen aan waar we vandaan komen’, vertelt een van de werknemers. Terwijl hun leven eindig is, leven de mensachtigen voor eeuwig voort doordat hun bewustzijn wordt geüpload in de cloud. Dit besef zorgt voor spanningen, de tweedeling groeit totdat er nog maar één oplossing mogelijk lijkt.

Marginaal

Naast de bespiegelingen over het mens-zijn is het verhaal verder vrij marginaal. Ze zweven rondom een vreemde planeet, vermoedelijk om die te bewonen omdat de aarde niet langer bewoonbaar is, het klassieke sciencefictionverhaal. Ook het idee van mensachtige werknemers is natuurlijk niet nieuw, in Do androids dream of electric sheep van Philip K. Dick (en de filmbewerking Blade runner) werd dit zelfs nog interessanter aangepakt, door twijfel te laten ontstaan over iemands identiteit.

Het personeel is aansprekend door de gekozen vorm. Doordat informatie mondjesmaat wordt prijsgegeven, word je gestimuleerd om door te lezen. In de poëtische beschouwingen lees je dat Ravn een groot schrijver is, maar inhoudelijk is het vrij oppervlakkig. Al met al is Het personeel niet meer dan een leuk instapmodel om kennis te maken met het genre sciencefiction.

Kunst / Expo binnenland

Prachtige klei komt tot leven

recensie: The Art of Aardman

Ontmoet het beroemde schaap, Shaun the Sheep, op de expositie van Aardman Studios in het Forum Groningen. Daarnaast kom je nog meer geweldige film personages tegen uit bijvoorbeeld Wallace & Gromit, Chicken Run en The Pirates! Band of Misfits. Na Parijs, Frankfurt, Melbourne, Seoul en Daegu heeft Nederland nu de eer om deze prachtige verzameling films van Aardman tentoon te stellen.

Bij binnenkomst weet je niet waar te beginnen met kijken door al het moois van deze Oscar-winnende studio uit Bristol. Helden worden stap voor stap leven ingeblazen. De magie straalt van de tekeningen, decors en kleimodellen af. Fascinerende ideeën zijn uitgewerkt tot amusante films. Nu is eindelijk te zien hoe dat allemaal tot stand komt in deze betoverende reis door de wereld van de Aardman Studios.

Het Galjoen, set van The Pirates! Band of Misfits, 2012

Van mini tot maxi

Alles is zo klein en tastbaar. De miniatuursets en oneindige accessoires zijn zorgvuldig gecreëerd door getalenteerde vakidioten. De liefde voor dit ambacht komt terug in de uitwerking van prachtige vormen en constructies. Kleine konijntjes, klassieke schilderijen, fraaie kleding, grappige posters en smakelijke gerechten geven de films extra karakter. Daarnaast worden records behaald met Dot. De kleinste stop-motion animatie over een blond meisje, niet groter dan een muntje van tien cent, gefilmd met een Nokia N8.  Met diezelfde camera is Gulp gemaakt, de grootste stop-motion film. Dat er gewerkt wordt met reusachtige objecten blijkt ook uit het gigantische schip van The Pirates! Band of Misfits. Het schip is bijna aan te raken en door de verrekijkers kom je nog dichterbij om zicht te krijgen op de uitgewerkte details.

Schetsen personages voor de Shaun the Sheep Movie, Farmageddon, 2019

Schetsboekje bij de hand

Elk verhaal begint met een wit vel papier en die velletjes kom je zeker tegen. Niet meer leeg, maar vol met indrukwekkende ideeën van enthousiaste schapen, monsterkonijnen en avontuurlijke piraten. Schetsboeken liggen open met handgetekende figuurtjes. Ze tonen hoe je favoriete karakters vorm krijgen. Ook plattegronden en interieurdesigns van kerken, villa’s, molens en schepen worden op papier uitgewerkt voordat ze in het echt worden gebouwd. Langzaam ontdek je steeds iets meer over het geheime proces dat Aardman goed onder de knie heeft om deze magische klei-animaties mogelijk te maken.

Geboren uit klei

Peter Lord en David Sproxton maakten ooit hun eerste cut-out animatie. Het succes kwam door over te gaan van getekende beelden naar klei. Na het eerste filmpje over de superheld Aardman kwam de geboorte van Morph, het mannetje uit klei. Gevolgd door de eerste verschijning van Wallace & Gromit in A Grand Day Out. De raket staat nu op de expositie klaar voor vertrek. Inmiddels zijn er heel wat personages bijgekomen. Lady Campanula poseert in haar sierlijke outfits en het monsterkonijn toont zijn innerlijke skelet. Piraten wisten de set te veroveren en zelfs de Kerstman is niet vergeten met Arthur Christmas.

De kelder van Wallace & Gromit: set uit The-Curse of the Were Rabbit, 2005

Speelparadijs

Complete decors met schattige en bijzondere elementen halen weer het kind in je naar boven. Steeds weer blijft er iets nieuws te spotten. Als je goed oplet kun je de vingerafdrukken nog vinden op de klei. Juist dit imperfecte element geeft de animatie zijn levendige karakter. Een stukje persoonlijkheid en plezier dat de makers meegeven aan hun creaties. Er is veel interessants te zien en daarom krijg je geen genoeg van. Extra informatie nodig… dan zijn er QR-codes te scannen om de audiotour zelf te beluisteren. Na deze expositie geniet je nog meer van de unieke stop-motion films nu je weet hoe de klei helemaal tot leven wordt gebracht. Een stukje geschiedenis dat gelukkig zijn einde nog niet kent.

 

De nieuwste film van Studio Aardman, Het Ruimteschaap, is nu te zien op Netflix en Pathé Thuis. Klik hier voor de recensie over deze film.

 

Boeken / Non-fictie

Beter beslissen kun je leren

recensie: Ruis - Daniel Kahneman, Olivier Sibony & Cass R. Sunstein (vertaald door Lidwien Biekmann & Koos Mebius)

Ruis veroorzaakt de nodige verstoringen in ons denken. Toch is ruis lastig op te sporen, laat staan te reduceren. In Ruis pogen Daniel Kahneman, Olivier Sibony en Cass R. Sunstein ons desondanks te laten zien hoe we denkfouten kunnen verminderen.

Wanneer het gaat om beoordelingsfouten, denken we al gauw aan het begrip bias: systematische afwijking. Door bewuste of onbewuste vooringenomenheid worden de resultaten van een onderzoek vertekend. Ruis is echter een stuk minder bekend en laat zich het beste definiëren als ‘willekeurige spreiding’. Waar bias systematisch is en zich beter laat voorspellen, is ruis onderhevig aan willekeur en daardoor lastiger te ontdekken. In veel situaties spelen zowel bias als ruis een rol en is het dus belangrijk te herkennen welke factor voor welke vertekening verantwoordelijk is.

Baanbrekende voorganger

Veruit de meest bekende auteur van de drie – Nobelprijswinnaar Kahneman–- brak bij het grote publiek door met Ons feilbare denken. De belangrijkste premisse van dit werk is een doodeenvoudige: het brein werkt met twee systemen, voor het gemak ‘systeem 1’ en ‘systeem 2’ genoemd. ‘Systeem 1’ is als een automatische piloot: wanneer ons gevraagd wordt om uit te rekenen hoeveel 1+1 is, dan hoeven we niet echt te rekenen. We wéten dat het antwoord ‘2’ is en dus hoeft ‘systeem 2’ niet aan het werk.

Dat gebeurt pas wanneer we bijvoorbeeld uitrekenen hoeveel 4156 x 9274 is. Kahneman past in Ons feilbare denken de wisselwerking van deze systemen toe in talloze praktijkvoorbeelden en maakt zo inzichtelijk hoe we helder en effectief kunnen beredeneren. Een baanbrekend werk waarvan wereldwijd meer dan twee miljoen exemplaren verkocht werden.

Hoge verwachtingen

Misschien ligt het aan de samenwerking met coauteurs Sibony en Sunstein, misschien aan de gecreëerde verwachtingen na Ons feilbare denken, maar van Kahnemans heldere stijl is weinig over in Ruis. Wie vooral geïnteresseerd is in praktische handvatten om ruis te verminderen, kan maar beter het advies uit de inleiding ter harte nemen en een aantal van de meer technische hoofdstukken overslaan. Voor de niet-statisticus voegen deze taaie hoofdstukken weinig opzienbarends toe.

En dat terwijl de premisse van het boek veelbelovend is. Behoorlijk wat onrecht en misverstanden zijn volgens de auteurs toe te schrijven aan ruis. Zoals bijvoorbeeld rechters die eenzelfde misdrijf op een regenachtige dag zwaarder bestraffen dan op een zonnige, vergelijkbare sollicitanten die verschillend beoordeeld worden, artsen die voor de lunch eenzelfde patiënt anders diagnosticeren dan erna: het zou niet mogen, maar toch zijn deze verschijnselen aan de orde van de dag. Er is geen sprake van opzet en ook als we ons er bewust van zijn kunnen we er niet zomaar iets aan doen.

Niet-ingeloste belofte

Pas na enkele honderden pagina’s wordt Ruis wat interessanter, wanneer het gaat om de mogelijkheden om ruis tegen te gaan. Ethische bezwaren komen aan bod. Algoritmes worden in het leven geroepen om menselijke ruis tegen te gaan, maar brengen risico’s op discriminatie met zich mee. Zo kunnen algoritmes al dan niet opzettelijk gedragsvoorspellers gebruiken die sterk gerelateerd zijn aan ras of geslacht. Een gevaarlijke ontwikkeling voor een samenleving die steeds meer op algoritmes berust.

Niet meer dan enkele pagina’s worden vuilgemaakt aan deze implicaties van ruisreductie. De hoofdmoot van Ruis leest als een wetenschappelijke publicatie die snel omgezet moest worden naar een nieuwe bestseller. Met een in de stijl van Ons feilbare denken-vormgegeven cover schept Ruis de valse verwachting ons beslisvermogen te verbeteren. De lezer moet echter zelf door heel wat ruis ploeteren om er nog wat van op te kunnen steken.

Boeken / Non-fictie

Nieuw perspectief

recensie: Bruno Latour - Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners

In Waar ben ik? beschrijft de Franse filosoof Bruno Latour op welke manier we onze ervaring met de coronacrisis en de bijbehorende lockdowns kunnen gebruiken voor een perspectiefwisseling op onszelf en de problemen waar wij ons vandaag de dag in bevinden.

Het nieuwe perspectief dat Latour voor ogen heeft is er één waar hij al langer voor predikt: wij mensen zijn onderdeel van de aarde en alles wat ons omringt. Het subject-object denken, zoals dat met name vanaf de Verlichting – dankzij denkers als Descartes – gemeengoed is geworden, moet overboord.

Kafka

Om zijn boodschap in dit kleine boekje te illustreren gebruikt Latour het beroemde verhaal De gedaanteverwisseling (1915) van Franz Kafka. In deze parabel verandert ene Gregor Samsa in een reusachtige kever. Zijn familie, die hem in zijn bed aantreft, walgt van zijn nieuwe verschijning. Latour wil Gregor in dit boek een nieuwe gedaanteverwisseling geven. ‘We moeten ons Gregor Samsa voorstellen als iemand die gelukkig is.’ (Waarmee hij verwijst naar Camus, die dezelfde uitspraak deed over Sisyphus, de Griek die als straf van de goden voor eeuwig een steen tegen een berg moest oprollen, waarna deze aan de andere kant weer naar beneden zou rollen – een zinloze exercitie). Waarom moeten we ons Gregor voorstellen als iemand die gelukkig is? Omdat hij van perspectief verandert!

Taaie kost

Het was de bedoeling dat Waar ben ik? toegankelijker zou worden dan Latours andere werk. Qua omvang is dat redelijk gelukt, al verkijk je je snel op het geringe aantal bladzijden; het lettertype is namelijk zo klein dat je je kunt afvragen hoeveel woorden Latour in werkelijkheid heeft bespaard. Ook zijn manier van schrijven blijft die van een echte continentale filosoof: uitgebreid, bloemig, met tal van verwijzingen naar andere denkers of schrijvers en vaak om het punt dat hij wil maken heen draaiend. Alsnog redelijk taaie kost voor de niet-geoefende lezer dus, maar wie zijn best doet kan er wel het een en ander uithalen. Zeker omdat dit boekje het vervolg is op Waar kunnen we landen? (2018), een eveneens kleiner boek dan gebruikelijk waarin Latour betoogt dat we politiek vandaag de dag niet kunnen begrijpen wanneer we het probleem van de klimaatverandering niet serieus nemen. Ook in Waar ben ik? gaat het om die klimaatverandering, maar dan vanuit het oogpunt van onze ervaring van onszelf en de wereld. Hoe wij die verhouding zien bepaalt hoe wij handelen. En handelen moeten we, wanneer we iets aan dit probleem willen doen. Dat vereist dus een perspectiefwisseling die, zo hoopt Latour, mede door de coronacrisis en onze lockdownervaring verwerkelijkt kan worden.

Omgeving

Het subject-object denken waar Latour de vloer mee aanveegt is een denken dat stelt dat je aan de ene kant ‘de mens’ heb en aan de andere kant diens ‘omgeving’. Zo wordt er vaak gezegd dat we goed voor onze ‘omgeving’ moeten zorgen, dat we zorg moeten dragen voor ‘de natuur’. Maar het begrip omgeving suggereert een grens die er helemaal niet is volgens Latour. Omgeving bestaat niet, want die scheidslijn tussen een organisme en wat eromheen zit bestaat niet. ‘Stricto sensu is er zelfs helemaal niets wat ons omgeeft, alles zweert samen om ons te helpen ademen.’ Alles in de werkelijkheid omringt elkaar niet alleen, maar werkt in elkaar door en is afhankelijk van elkaar. De werkelijkheid bestaat dus niet uit losse objecten. Zo is ook de term ‘de natuur’ en onjuiste. Daarmee suggereren we dat de natuur een losse entiteit is naast andere entiteiten. Nee zegt Latour, alles is de natuur, wij ook, en de huizen die wij, als natuurlijke organismen bouwen, ook. Niet alleen een stad noemt Latour een metropool, ook een wandelaar in de zogenaamde ‘natuur’ bevindt zich in een metropool; een omgeving waar tal van organismen, bacteriën, planten en schimmels bezig zijn met voortbestaan. De enige grens die we wél kunnen trekken is die tussen dat grote netwerk van leven waar wij onderdeel van zijn, Aarde, en datgene wat daarbuiten ligt en waar wij geen directe ervaring van hebben, Universum.

Aarde

Aarde is dus: leven. Ook de zogenaamde levenloze dingen, zoals bergen of de zeebodem, zijn onderdeel van Aarde en dus levend. Zo zijn witte krijtrotsen op elkaar geperste schelpen uit vervlogen tijden: leven dus. Alles leeft op aarde, ‘zowel de menigte die zich over de Karelsbrug haast als de Karelsbrug zelf, zowel de vos als zijn vacht, zowel de bever als zijn burcht, zowel de bacteriën en de planten als de zuurstof die ze afgeven.’

Pas wanneer we van perspectief zijn veranderd zullen we inzien dat alles op aarde leeft en het gevolg is van wat Latour ‘handelingsvermogens’ noemt. Dat is de grote gedaanteverwisseling die wij, zo hoopt Latour, net als Gregor Samsa, zullen doormaken.

‘[..] alles wat we tegenkomen – bergen, mineralen, de lucht die we inademen, de rivier waarin we zwemmen, de poederige humus waarin we onze sla planten, het virus dat we onder controle proberen te krijgen, het bos waarin we op paddenstoelenjacht gaan, alles, zelfs de blauwe lucht – is het resultaat van handelingsvermogens [..].’

Lockdown

Tijdens de coronacrisis moesten wij schuilen in onze huizen, binnen, en áls we naar buiten gingen ademden we benauwd vanachter onze mondkapjes. We waren in lockdown. Echter, wanneer we de gedaanteverwisseling hebben doorgemaakt zullen we zien dat we altijd al in lockdown wáren. Aardbewoners leven altijd al in wat ook wel de kritieke zone genoemd wordt. Onze leefbare (en levende) omgeving reikt niet verder dan ongeveer drie kilometer boven en net zo ver onder ons. Wij moeten altijd al ‘beschutting zoeken binnen een laag die flinterdun is’. Gregor gaat op de grond liggen om zich te verstoppen en dán dringt dit besef door. Ook voor ons, juist wanneer wij in lockdown zijn en schuilen in onze huizen en achter onze mondkapjes, kan deze perspectiefwisseling komen. Tijdens de lockdown wordt duidelijk dat wij voor ons voortleven afhankelijk zijn van allerlei zaken waar we nooit aandacht aan hebben geschonken, zelfs van mensen met beroepen die we voorheen laag waardeerden, zoals zorgberoepen en vervoerders.

Zoals het virus ons een lockdown oplegt, zo legt de ecologische crisis ons óók een lockdown op. Die flinterdunne laag waarin wij bestaan en waarin alles elkaar in evenwicht houdt, wordt aangetast. Vóór de perspectiefwisseling waren er stemmen die zeiden: we zoeken een andere planeet waarop de mens verder kan leven. Maar ná de perspectiefwisseling zien wij in dat ‘de mens’ niet bestaat en dat alle aardbewoners één levend netwerk zijn dat elkaar in stand houdt. Latour waarschuwt ons (à la Marx) en roept:

‘Lockdownslachtoffers aller landen, verenigt u! U hebt dezelfde vijanden, namelijk iedereen die wil ontsnappen naar een andere planeet.’

Terugkeren naar het ‘oude normaal’ is terugkeren naar het oude denken, het denken dat ons verstikt. Volgens Latour zijn we uiteindelijk juist opgesloten geraakt door het steeds maar vooruit willen gaan en is het de lockdown die ons weer achteruit dwingt. Als we onze ademruimte willen beschermen is de perspectiefwisseling dus nodig, want:

‘Het hele planetaire ademhalingsstelsel blijkt ontregeld en dat op alle niveaus, of het nu gaat om het mondkapje waarachter we naar adem snakken, of om de rook van bosbranden, het repressieve politieoptreden of de ondraaglijke temperatuurstijging die zich opdringt tot in het Arctisch gebied.’

Duidelijke boodschap in een wollig jasje

Een kort en helder boek schrijven is Latour met Waar ben ik? niet gelukt. Toch blijf je lezen omdat je mee wil in de metafoor die hij schetst en de wollige taal op de een of andere manier wél fascineert. Zijn poging om – wederom – mensen bewust te maken van het feit dat het denken in tegenstellingen slecht uitpakt voor de aarde (en dus alles wat leeft) komt over, al zou het ook weleens leuk zijn een écht korte tekst van deze filosoof te lezen. Ergens blijf je wel achter met het gevoel dat zijn boodschap ook op enkele A4’tjes had gepast.

Boeken / Non-fictie

Heet van de pers

recensie: Damn horny - Samengesteld door Marie Lotte Hagen & Nydia van Voorthuizen

Oef… Wie het boek Damn horny dichtslaat, zweet nog enkele peentjes na. De feministen pur sang Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen – beter bekend als het duo dat in hun tweewekelijkse podcast geen enkel onderwerp schuwt (van de menstruatiecyclus tot cat calling en van validisme tot borsten) en het platform DAMN HONEY oprichtte – hebben nu een boek vol seksverhalen uitgebracht, waarin de male gaze achterwege is gelaten. De hete verhalenbundel zorgt voor méér dan alleen rode koontjes.

Slutty summer verzekerd

De persconferentie van vrijdag 9 juli dreunt nog tot in je oren na: duizenden jongeren wordt nu de kans op een slutty summer ontzegd. De reden? Het te vroeg opengooien van de nachtclubs leidde tot het hoogste aantal besmettingen sinds maart 2020. Laten er nu net onder die vele besmette personen jongeren zitten, die na maandenlange isolatie op hun (studenten)kamer eindelijk wilden gaan dansen (wel of niet volledig gevaccineerd met Janssen). Frustrerend is het zeker. Vooral nu Nederland langzaam rood begint te kleuren. Waar moeten die jonge jongens en meiden nu hun vertier vandaan halen? Het antwoord: lees de verhalenbundel Damn horny.

Dit boek – het valt toch het beste te typeren als een ‘seksboek’ – staat vol erotische verhalen. Die erotische verhalen zijn ontsproten uit het brein van zowel cisvrouwen als niet-cismannen. Ja, je leest het goed: voor cismannen is er in ieder geval geen plaats in deze verhalenbundel. Moedeloos werden de dames achter DAMN HONEY van de – kortweg – oversekste gedachten die mannen hebben over seks tussen vrouwen, die vaak niet eens blijken te kloppen. Hoe het er wél aan toe gaat tussen de lakens, vertellen o.a. Simon(e) van Saarloos, Mojdeh Feili en LIONSTORM. Hagen en Van Voorthuizen lieten hun favoriete feministen aan het woord om een boekje te openen over hun eigen intieme ervaringen, al dan niet verweven met hun stoutste dromen en seksuele fantasieën. Het is moeilijk om te zeggen waar de fictie eindigt en de realiteit begint en vice versa. Smeuïg is het in ieder geval zéker. Je glibbert zo ongeveer van je stoel af – tenminste, ondergeschreven heteroseksuele cisvrouw – als je erachter komt wat voor opwindend seksleven sommige queerstellen erop nahouden, van trio’s tot packers. De (licht) pornografische beelden die in je hoofd schieten, zijn in ieder geval: vrouwvriendelijk, niet-heteronormatief en taboedoorbrekend.

Feest van herkenning?

Damn horny neemt je mee terug naar de tienerjaren, waarin je gniffelend de Girlz indook om te lezen over alle seksgerelateerde hulpvragen van jonge lezeressen. Destijds lag een verhalenbundel als deze niet in de schappen. De generatie van nu kan zich niet alleen te goed doen aan de meest ontluisterende beelden en berichten over het thema seks op social media, maar zij hebben nu – naast één zielige pagina van ‘seksproblemen’ in tijdschriften als Girlz – een verhalenbundel binnen handbereik in hun boekwinkel.

In Damn horny staan de verhalen over seks die jongeren nooit ten gehore zullen krijgen tijdens een les biologie. Het zijn soms liefdevolle, soms rauwe verhalen over seks, liefde en voorkeuren. Deze verhalen samen bieden een veel inclusiever beeld van wat seks voor mensen in het algemeen betekent en in het bijzonder van hen die niet zo snel een podium zouden krijgen op dit gebied: vrouwen met een handicap, dikke vrouwen en transgenders. Daarbij worden de details die misschien tot opgetrokken wenkbrauwen kunnen leiden, zeker niet weggemoffeld: verwacht ook veel onhandigheid en basale dingen zoals ongesteld zijn tijdens de seks.

Inhoud boven vorm?

Tevens kan het een feest van herkenning zijn: er staan niet alleen maar verhalen in de bundel. Er komen ook pagina’s in voor waarop luisteraars en volgers van DAMN HONEY hun ideeën over seks delen. Hagen en Van Voorthuizen kregen vele inzendingen en kozen daaruit de meest opmerkelijke. Dit leidt tot meerstemmigheid: er zijn niet een paar schrijvers die met een verhaal op de proppen komen, maar er zijn vele anderen die hun stemgeluid laten horen.

Nu dient er wel een grote kanttekening gemaakt te worden bij het woord ‘schrijvers’. Waren degenen die de verhalen aanleverden maar allemaal geoefend in het vak. Helaas. Er zit een wel erg groot contrast tussen hen die zich dagelijks met het schrijven bezighouden, zoals Tatjana Almuli en Simon(e) van Saarloos en hen die dat duidelijk nooit doen. Daar had wellicht meer redigeerwerk in gestoken moeten worden, want bij sommige verhalen leidt de vorm (met name het taalgebruik) af van de inhoud (waar het eigenlijk om moet draaien).

Bovendien komen de stukken die geschreven werden door niet-schrijvers vaak wat platter over en af en toe werd het wel erg extreem verwoord. Zodanig extreem dat je je afvraagt of het doel de middelen nog wel heiligt. Bij sommige bijdragen krab je jezelf toch even achter de oren: wat is nu precies de meerwaarde van dit ene (onsmakelijke) detail? Desalniettemin is het moedig dat ieder van hen hun bedroom stories met de wereld wilde delen. Daargelaten of het feit of fictie betreft.

Eat pussy

Enfin, het moge voor zichzelf spreken dat je niet enkel schrijvers naar hun seksuele uitspattingen en fantasieën vraagt, maar het zorgt er wel voor dat het boek uit losse bij elkaar gestopte flodders bestaat. Wellicht was dat ook de structuur die Hagen en Van Voorthuizen voor ogen hadden. In ieder geval zal hun nieuwe boek bijdragen aan een betere dialoog over seks en opent het de ogen van hen die weleens willen weten hoe je nu echt ‘pussy’ moet eten (je krijgt een gratis befcursus) en die wellicht nog struggelen met hun vooroordelen jegens seks die niet in de categorie ‘heteronormatief’ valt. Laat die zweepjes en komkommers (*wink*) voortaan maar liggen en lees je lief lekker voor uit dit steamy boek.

Kunst / Achtergrond
special: Museum Bredius

#1: Museum Bredius: een ‘huislijk’ museum

Museum Bredius bezit een prachtige collectie van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters, Aziatisch porselein, zilver, kristal en meubilair. Deze objecten waren onderdeel van de privécollectie van kunsthistoricus en verzamelaar Abraham Bredius (1855-1946), een man met een goed neusje voor bijzondere kunstwerken

Het Mauritshuis is wereldberoemd, maar wat weinig mensen weten is dat Museum Bredius zich bevindt aan de andere kant van de Haagse Hofvijver. Het museum is gehuisvest in een achttiende-eeuws herenhuis aan de Lange Vijverberg. De collectie bevat veel grote namen, zoals schilderijen van Jan Steen (1626-1679), Rembrandt van Rijn (1606-1669) en Jan van Goyen (1596-1656).

Museum Bredius

Het museum ademt een huiselijke sfeer die je niet snel in verband brengt met zulke bekende namen. Op de negentiende-eeuwse gestoffeerde stoelen mag je als bezoeker gewoon gaan zitten en de tafels en kasten zijn ingericht met Aziatisch servies wat zo in gebruik kan worden genomen.

Al lopend door het museum waan je je daardoor even in een achttiende-eeuws woonhuis bezaaid met zeventiende-eeuwse kunst. Die kunst is niet formeel opgesteld zoals in veel andere musea, maar het voelt eerder alsof het er altijd al zo aanwezig is geweest. Het is alleen niet zomaar decoratie. Van keizerlijke vazen uit de Duitse porseleinstad Meissen tot een zeldzame perspectiefkast; de voormalige privécollectie van Bredius toont een indrukwekkend repertoire. In een serie van drie blogs leer je meer over enkele bijzondere stukken uit het museum. De eerste blogpost staat in het teken van een aantal geschilderde werken die een mooi beeld geven van de sfeer van het museum. De komende twee specials gaan verder in op topstukken uit de collectie schilderkunst, porselein, zilver en kristal.

Omgeving van Samuel van Hoogstraten, Perspectiefkast, ca. 1680

Een theekransje in een kast?

Om maar met de deur in huis te vallen: voor het meest ongebruikelijke werk in het museum word je aangemoedigd het zelf aan te raken. In het museum staat namelijk een perspectiefkast uit circa 1680. Trek de kastdeurtjes open en het lijkt alsof er een ‘nieuwe’ oude woning tevoorschijn komt waar je zo in kan stappen. De binnenkant van de kast bestaat uit twee gekantelde panelen die allebei vanuit net een ander perspectief zijn geschilderd, wat je duidelijk ziet aan de tegelvloer. Zet een paar stappen achteruit en dan vloeien de twee voorstellingen in elkaar over tot één geheel. Alles lijkt te kloppen, waaronder het tafeltje waar de thee al voor je is klaargezet.

Mozaïekvloeren van zwart met witte tegeltjes en doorkijkjes, zoals je ziet in deze perspectiefkast, zijn typisch voor zeventiende-eeuwse Hollandse schilderijen. In die tijd was de werking van het oog en perspectief voor velen een interessant raadsel, omdat wetenschappelijke kennis daarover ontbrak. Om die reden gingen kunstenaars hiermee aan de haal en bedachten ze zulke perspectiefkasten die rijke mensen plaatsten in een rariteitenkabinet, een ruimte waar ze allerlei zeldzame en kostbare spullen tentoonstelden. Je zou het niet denken, maar ook de thee op het tafeltje past goed in dat plaatje. Thee was in de periode waarin deze perspectiefkast is gemaakt erg duur in de Nederlanden. Het leende zich bij uitstek om afgebeeld te worden en kan dus ook gezien worden als een soort rariteit voor die tijd. Een echte aanwinst voor ieder laat zeventiende-eeuws interieur dus.

Simon Verelst, Bloemen in een vaas, 1669

Waterdruppels op een bloem

Met alleen een kast kom je er alleen niet. Er is ook wat kleur nodig voor een goede inrichting. Die kom je vaak tegen in schilderijen van boeketten, zoals het schilderij Bloemen in een vaas (1669) door de Haagse kunstenaar Simon Verelst (1644- ca. 1721). Zulke schilderijen gaven mensen de kans om een geschilderd boeket te kiezen voor een huis zonder dat ze rekening hoefden te houden met de bloeiperiodes van de verschillende bloemen gedurende het jaar. Maar het moest natuurlijk wel zo echt mogelijk lijken, waardoor kunstenaars voor de uitdaging stonden om die bloemen realistisch weer te geven. Dit is iets wat je goed terugziet op het schilderij van Verelst. Je ziet subtiele bruine verkleuringen in de bladeren, die al langzaam aan het verschrompelen zijn. Als je goed kijkt zie je tot in detail de verschillende lagen van bloemblaadjes.

Maar dat is lang niet alles, want Verelst probeert je voor de gek te houden. Zijn dat nou twee echte waterdruppels op het schilderij? Of zijn ze geschilderd? Toen de Britse ambtenaar Samuel Pepys (1633-1703) dit schilderij zag wist hij het niet zeker. In zijn dagboek staat dat hij het schilderij telkens aan moest raken om er zeker van te zijn dat zijn ogen hem niet bedrogen. Hij is er dus duidelijk ingetrapt! Schilderijen aanraken is in de eenentwintigste eeuw is natuurlijk niet de bedoeling, maar in de huiselijke setting van het museum begrijp jij misschien ook waarom Pepys dit stilleven aan wilde raken.

Een familieportret aan de muur

Het doel is uiteindelijk dat je je thuis voelt in je eigen huis. In iedere woning van formaat in die tijd had je daar ook familieportretten voor nodig. Grote portretten voor aan de muur, of als miniatuur ter grootte van een pasfoto, zodat mensen hun geliefden altijd dicht bij zich konden dragen en konden bekijken wanneer ze wilden.

Jan de Baen, Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen, ca. 1674

Voor zulke schilderijen was je bij de Haarlemse schilder Jan de Baen (1633-1702) aan het juiste adres! Je ziet dat mooi in zijn schilderij Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen (ca. 1674). Het is niet helemaal zeker of hij daadwerkelijk zijn gezin heeft afgebeeld. Het is daarentegen wel waarschijnlijk dat het schilderij was bedoeld als een soort reclameposter om rijkelui over te halen om zich te laten portretteren door De Baen. Je ziet dat de man op het schilderij zijn hand uitsteekt, dus je bijna uit lijkt te nodigen om de voorstelling te betreden. De vrouw heeft een portretminiatuur in haar rechterhand waarop je het gezicht van een jong meisje ziet. Het lijkt erop alsof ze het miniatuur aan jou wil tonen en daarmee wil zeggen: voor zowel portretten in miniatuur als grotere familieportretten kun je bij deze schilder terecht! Het enige puntje van twijfel aan die interpretatie is dat we niet weten of de kunstenaar überhaupt kinderen had. De meest gangbare aanname is daarom dat het mogelijk zijn familie is, maar dat de voorstelling vooral diende als een reclameposter om mensen een beeld te geven van zijn kwaliteiten. Oftewel: wie wil er nou geen Jan de Baen aan zijn of haar muur hangen om dat interieur af te maken?

Een huis vol verhalen

De veelzijdige collectie van zeventiende-eeuwse schilderijen geven een mooi beeld van wat mensen in die tijd belangrijk en mooi vonden. Door de huiselijke sfeer van het museum kun je dat zelf ervaren en zet je voor je gevoel een stapje terug in de tijd. Neem plaats op een stoel, doe (bijna) alsof je thuis bent en geniet van de verstopte meesterwerken die Bredius ons heeft nagelaten. Die meesterwerken, waaronder schilderijen van Rembrandt en Jan Steen, daar gaat het de volgende blogpost over.

 

 

 

Boeken / Fictie

De wandellust wakkert weer aan

recensie: Roadtrip - Graeme Simsion en Anne Buist

Fervente wandelaars zullen in hun handjes knijpen met de komst van het tweede deel van de Camino-reeks van Graeme Simsion en Anne Buist: Roadtrip. Ongetwijfeld biedt zowel deel 1 als deel 2 van de reeks inspiratie voor hen die graag in hun wandelschoenen stappen. ‘We hopen dat mensen door onze boeken zelf de pelgrimsroutes gaan lopen,’ zegt het schrijverspaar zelf in een interview met Het Parool (10 juni 2021). Dat zal hen zeker lukken.

Oude routes, oude geliefden

De wandellust zijn de Australische bestsellerauteur Graeme Simsion – bekend van de ‘Rosie-trilogie’ – en zijn vrouw Anne Buist nog lang niet verloren. In deel 1 van hun Camino-reeks, Camino, brachten ze hun hoofdpersonages Zoë en Martin bij elkaar op hun wandeltocht op de Camino de Santiago, de pelgrimsroute van Sint-Jakob, naar Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje. Die liefde leek met een sisser af te lopen, maar in dit nieuwe deel treffen de twee oud-geliefden elkaar weer op de oude pelgrimsroute Chemin d’Assise naar Rome. Graeme Simsion nam de mannelijke ‘verhaallijn’ op zich en Anne Buist was degene die Zoë tot leven bracht op papier.

Vastgelopen

In het eerste boek zijn de twee protagonisten eerst vreemden voor elkaar, die elkaar treffen in het Franse Cluny. Ze zijn ‘vastgelopen’ in hun leven. De Amerikaanse kunstenares Zoë rouwt om haar man Keith die naar alle waarschijnlijkheid zelfmoord heeft gepleegd en Martin, de Britse docent vormgeving en design, gaat na een gefaald huwelijk met zijn zelfontworpen bagagekarretje op pad. In dit eerste deel groeiden ze naar elkaar toe, maar op het einde bleek dat de liefde niet bestand was tegen de vele kilometers die hen scheidde en trok Zoë er de stekker uit. Beiden keren terug naar hun thuisland.

In het tweede deel, Roadtrip, borrelt de drang om de wandelschoenen aan te trekken opnieuw. Dit keer besluit Zoë haar vriendin Camille te ondersteunen, die MS heeft en de Chemin d’Assise naar Rome wil lopen ‘om de paus te zien’. Tenminste, dat is wat Camille’s partner Gilbert in zijn bericht aan Zoë schrijft. Het blijkt al snel duidelijk dat de MS ook Camille’s geheugen aantast en haar dingen laat denken en zeggen, die kant noch wal raken. Aangezien het voor Camille een grote uitdaging wordt om zich staande te houden op de route, wil Zoë maar wat graag het karretje van Martin lenen. Tegen de zin van zijn dochter Sarah in, besluit Martin om die hoogstpersoonlijk langs te komen brengen in Cluny, waar Camille en Gilbert wonen…

Blok aan het been

Sarah is een onwelkome toevoeging aan de lijst van bijfiguren. In het begin van het boek gedraagt ze zich als een onuitstaanbare tiener, terwijl ze toch al echt de twintig jaren heeft aangetikt. Gelukkig weet Bernhard, een vlotte en jonge Duitser – die Zoë en Martin drie jaar eerder ontmoeten op hun andere wandeltocht – Sarahs hart te veroveren en lijkt ze gaandeweg een beetje te ontdooien. Ze heeft het niet zo op de vrouw die in haar ogen een bedreiging is voor haar moeder, van wie haar vader inmiddels al gescheiden leeft. Zoë voelt dit ook aan en stopt al haar tijd en energie in het verbeteren van de band met Martins dochter. Tot haar grote ergernis gaat dit maar met héél kleine stapjes.

De liefde tussen Zoë en Martin wakkert weer snel aan. Erg snel. Wat minder snel en soepel verloopt, is de wandeltocht naar Rome. Camille is letterlijk en figuurlijk een blok aan het been: ze dreigt paranoïde te worden en beschuldigt Gilbert ervan dat hij haar bedrogen heeft. Martin en Gilbert proberen de boel te sussen. Dat lukt aardig met de vele flessen rood die ze achterover slaan, maar sommige problemen (groot en klein) vormen een extra last op de weg die al zoveel hindernissen kent.

Blogachtige sferen

Het boek leest weg als een realistisch verhaal. Het heeft iets weg van een blog van een overenthousiaste en bloedeerlijke wandelaar (Martin is – naast Bernhard – verreweg degene met de grootste dosis optimisme), die iets te veel prijsgeeft aan zijn lezers over zijn escapades en over de groteske veranderingen in zijn leven. Je merkt als lezer hoe zwaar de wandeltocht is voor degenen die hem lopen: de drie koppels ondervinden zowel fysieke als psychische tegenstand op hun weg richting de hoofdstad van Italië. Ook blijken de onderlinge verschillen groot: sommigen zijn ervoor gemaakt om continu in beweging te zijn, terwijl anderen te veel luxe dingen in hun tassen meesjouwen.

Van dit boek leer je in ieder geval om je tas zorgvuldig in te pakken alvorens je aan een reis als deze begint. Het is de ultieme wandelgids voor mensen die niet eens van wandelen houden, want je kunt alles vanuit je luie stoel volgen. Het schrijversechtpaar schrijft namelijk alles tot in detail op; al begint pas halverwege de roman het Italiaanse landschap tot leven te komen in het boek. Op een gegeven moment klimt Zoë namelijk in de pen en maakt ze tekeningen van de gastvrouwen- en heren bij wie ze in de B&B logeren. Op die manier ontstaan er allemaal mooie portretten van trotse tot rouwende Italianen: een familie die tegen wil en dank vastzitten aan hun B&B, een gastvrouw die een half altaar inricht voor haar dode man en kookgrage Italiaanse, rondborstige vrouwen die zo de achtergrond van een flyer over Italië zouden kunnen opvullen. Zoë en Martin knopen met haast iedereen een gesprekje aan om de couleur locale te kunnen proeven. Zo krijg je als lezer alle ins & outs te weten over rustieke plaatsjes als Trana en dergelijke.

Reisdoelen en fricties

Het knappe aan dit boek is dat het zoveel dialogen bevat, die zo soepel verlopen. Het boek bestaat meer uit dialogen dan uit beschrijvingen. Het gaat in het boek namelijk vooral om de onderlinge, sociale verhoudingen en de weerslag van zo’n wandeltocht op het reisgezelschap. Het mag dan wel niet zo’n ingrijpende reis zijn als die van Frodo Baggins richting Mordor, die overigens ook nog eens een écht reisdoel had (namelijk: het vernietigen van dé ring), maar toch overschaduwt één conflict vaak de sfeer binnen de groep. Soms ligt er iets te veel nadruk op het negatieve; de zes wandelaars lijken het soms eerder ongezellig dan knus te hebben. Toch blijkt ieder wel een drijfveer te hebben en is het een of andere motiverende reden die hen vooruit duwt: van boetedoening (Zoë) tot vergiffenis (Martin), van plezier (Bernhard) tot verlangen (Gilbert) en van bewijsdrang en een zekere hang naar avontuur (Sarah) tot een persoonlijke overwinning (Camille).

Juist doordat iedereen stiekem zo erg met zichzelf bezig is in het verwezenlijken van zijn of haar eigen dromen, ontstaan er fricties en moet de groepsdynamiek continu weer rechtgetrokken worden. In dit tweede deel zijn er veel meer protagonisten dan in het eerste deel, waardoor er minder woorden overblijven voor het beschrijven van de reis. Het accent ligt nu meer op de karakterontwikkelingen; al maakt niet iedereen deze door. Zo blijft Camille eigenlijk hetzelfde: een vrouw met haar hart op de tong. Ook ontkomt het zestal niet aan rampspoed: één van de wandelaars kan de route helaas niet voltooien…

Wie dit boek tot de laatste pagina uitleest, weet: we nemen nog geen definitief afscheid van Zoë en Martin. De twee verhaallijnen blijven elkaar kruisen en sluiten tevens goed op elkaar aan, omdat er geen verschil op te merken valt tussen de schrijfstijl van Simsion en Buist (de hoofdstukken ‘Martin’ en ‘Zoë’ wisselen elkaar continu af zonder dat het storend is). De twee schrijvers willen voor het derde deel van de reeks een wandeltocht afleggen in Japan, alwaar ze 88 tempels willen bezoeken die langs de route staan. Een tip voor de twee: neem enkele van die ‘extra’ medereizigers alsjeblieft niet meer mee!

Boeken / Non-fictie

Over politiek en literatuur

recensie: George Orwell – Tegen totalitarisme (vert. Thomas Heij)

Tegen totalitarisme is een bundeling van (sommige voor het eerst vertaalde) essays van de Engelse schrijver George Orwell. Orwell schrijft bevlogen over politiek, nationalisme, fascisme, maar ook over literatuur, het leven van een boekenrecensent en sigaretten. Zo tekent hij scherp en minutieus de staat op van het naoorlogse Engeland en Europa.

George Orwell (pseudoniem van Eric Arthur Blair) is bij het grote publiek voornamelijk bekend door zijn romans 1984 en Animal Farm. Mening middelbare scholier leest één van deze boeken (waarschijnlijk vooral het laatste, door zijn geringe omvang) nog altijd voor het vak Engels. Dat Orwell meer romans schreef is minder bekend. Dat hij daarnaast ook essays schreef voor kranten en tijdschriften weet alleen de echte Orwell-liefhebber (waaronder ondergetekende). Vertaler Thomas Heij is óók fan en schreef een sprankelende, ver van stoffige, vertaling.

Politiek

Tegen totalitarisme is niet zomaar gekozen als titel voor deze verzameling artikelen. Orwell typeerde zijn eigen werk als ‘tegen totalitarisme en voor democratisch socialisme’. Zijn fictieboeken zijn doorspekt van politiek en draaien rond concepten als macht, vrijheid, burgerschap, gelijkheid, waarheid, propaganda. Vanzelfsprekend komen deze onderwerpen terug in Orwells werk als journalist. Tegen totalitarisme begint met een bespreking uit 1940 van Mijn Kampf van Adolf Hitler. Orwell heeft kritiek op de nieuwe uitgave van het boek dat ‘vanuit een Hitler-gezinde kijk’ zou zijn uitgegeven. Een jaar later schrijft hij over hoe de Europese intellectuelen – geheel in lijn met het verlichtingsideaal –  denken dat mensen redelijk zijn en zich in hun handelen daardoor laten drijven. Niks is minder waar. ‘De kracht die de wereld daadwerkelijk vormgeeft komt voort uit emoties – raciale trots, leiderschapsaanbidding, religieuze overtuigingen, oorlogslust [ ..].’ (Uit: Wells, Hitler en de Wereldregering, 1941) Orwell fileert moeiteloos zijn eigen tijd, legt vooronderstellingen en drogredenen bloot. Hij ergert zich aan intellectuelen die hun ogen lijken te sluiten voor de werkelijkheid en liever moeilijke woorden gebruiken dan werkelijk te duiden wat er gaande is.

1984

De oplettende lezer die bekend is met Orwells beroemde dystopische roman 1984 (aanrader!) zal veel daarvan terugzien in de essays uit Tegen totalitarisme. Zo schrijft Orwell over hoe totalitaire staten een poging doen ‘de gedachten en gevoelens van zijn onderdanen net zozeer te beheersen als hun handelingen’. (Uit: Literatuur en Totalitarisme, 1941) Hij was dus al langere tijd bezig met de zogenaamde thought police die in 1984 burgers oppakt die verkeerde gedachten (zoals een negatieve gedachte over de staat) hebben. Let wel, niet alleen handelingen, maar dus ook gedachten komen onder invloed van de staat te staan. Ook de waarheidsparadox uit 1984 zien we in Orwells essays al terug. In hetzelfde essay schrijft hij: ‘De totalitaire staat stelt dogma’s waaraan niet mag worden getwijfeld, maar verandert ze van dag tot dag.’ Dit is precies wat The Ministry of Truth, waar de hoofdpersoon uit 1984 werkt, doet: propaganda produceren en elke dag nieuwe waarheden scheppen en de oude vernietigen, alsof ‘de waarheid’ nooit anders was. Zo kan een verhoging van de kosten voor zeg, benzine, verkocht worden als een daling van de prijs! De geschiedenis herschrijven is een belangrijk onderdeel van de propaganda in totalitaire regimes, om zo niet alleen het handelen maar ook de gedachten van burgers te beïnvloeden, ziet Orwell.

Dat degenen die zeggen dat zij de waarheid in pacht hebben in werkelijkheid soms leugenaars zijn is kennelijk iets dat Orwell in echte totalitaire staten uit zijn eigen tijd heeft opgemerkt. Dat blijkt ook uit het volgende citaat uit een ander essay: ‘Gebeurtenissen waarvan men het gevoel heeft dat ze niet hadden moeten gebeuren worden onvermeld gelaten en uiteindelijk ontkend.’ (Uit: Noties over nationalisme uit 1945) Dit is volgens Orwell een van dé kenmerken van totalitair nationalisme.

Schrijverschap

Orwell heeft geen hoge pet op van zijn collega-schrijvers uit het Engeland van de jaren ’40. Veel van hen laten zich verleiden om propaganda te schrijven en geven daarmee in feite hun ware schrijverschap op, zo stelt hij. De politiek neemt in zijn tijd, die leidt onder een groot oorlogstrauma, het hele journalistieke veld over; iets waar Orwell fel tegen ageert. Als schrijver kun je je politiek engageren, maar niet als schrijver, alleen vanuit jezelf als burger. ‘Je eigen mening opgeven, niet alleen ten gunste van een partijmachine, maar zelfs van een groepsideologie, komt neer op zelfvernietiging als schrijver.’

De Engelse taal wordt door deze inmenging van politiek langzaam uitgehold. Orwell verwijst naar de ‘gezwollen stijl’, waarin schrijvers terugvallen op Latijnse termen en onnodig lange woorden, om de inhoud van hun boodschap te verdoezelen. ‘Als de algehele toestand slecht is, dan heeft de taal daaronder te lijden,’ schrijft hij. Zo duidt Orwell de staat van het Engels in zijn tijd en de slechte, onzekere politieke omstandigheden, zo net na twee wereldoorlogen halverwege de twintigste eeuw.

Vrijheid van andersdenken

Uiteraard weet Orwell, zelf schrijver en journalist, waar hij over spreekt. In Tegen totalitarisme is ook de inleiding voor zijn boek Animal Farm opgenomen (dat niet gepubliceerd werd in de uitgave). In dit stuk, genaamd Vrijheid van drukpers (1945), schrijft Orwell over de totstandkoming van het boek. Vier uitgevers wezen het af (ondanks de grote boekenschaarste destijds). Eén van deze uitgeverijen accepteerde het boek in eerste instantie wel, maar keurde het later alsnog af. Het pro-Russische Engeland van die tijd was niet klaar voor een boek dat kritisch was op de heersende klasse. De uitgeverij schrijft in de afwijzingsbrief aan Orwell: ‘Ik ben van mening dat de keuze voor varkens als de heersende klasse ongetwijfeld aanstootgevend zal zijn voor veel mensen, en vooral voor iedereen die een beetje lichtgeraakt is, wat de Russen ongetwijfeld zijn.’ Hieruit blijkt de angst waarin men destijds leefde om iets verkeerds te zeggen.

Met zijn verhaal over boerderijdieren die een nieuw staatsbestel invoeren, waarin ‘alle dieren gelijk zijn, maar sommige dieren méér gelijk dan anderen’, legt Orwell dus de vinger op de zere plek. Hij is duidelijk geïrriteerd, boos zelfs, en dat maakt zijn essays bijzonder fijn om te lezen. Orwell komt op voor vrijheid van meningsuiting en walgt van het heersende dogma dat ‘een kritiekloze bewondering van de Sovjet-Unie verwacht’. Iemand die daar vraagtekens bij zet wordt het zwijgen toegebracht. Orwell citeert in Vrijheid van drukpers (1945) Rosa Luxemburg: ‘Vrijheid is altijd vrijheid van andersdenken.’

De recensent

Orwell recenseerde ook boeken. In Bekentenissen van een boekrecensent (1946) beschrijft hij hoeveel boeken de meeste recensenten maar half kunnen lezen voordat ze er slechts een korte recensie aan kunnen wijden, bij gebrek aan tijd. Ook hier heeft hij kritiek op de media van zijn tijd en pleit voor verandering. ‘De beste aanpak is om de grote meerderheid van de boeken te negeren en zeer lange recensies te wijden – duizend woorden is het absolute minimum – aan de weinige boeken die er wél toe lijken te doen.’ Dat zijn uiteraard níet de boeken waarin de schrijver zijn ziel heeft verkocht aan een partij- of propagandamachine. Meer inhoud en minder gezwets dus. ‘De gebruikelijke middellange recensie van een woord of zeshonderd is gedoemd om waardeloos te zijn, zelfs als de recensent echt de wil heeft haar te schrijven.’

Toekomstbeeld

Dat Orwell zijn tijd – en wat die nodig had om uit de misère te komen – goed kon doorvoelen blijkt ook uit het essay Naar Europese eenheid (1947). Hierin schetst Orwell drie mogelijke (en sombere) toekomstvisies die volgens hem alleen voorkomen kunnen worden door het op een groot gebied op gang krijgen van democratisch socialisme. Op de korte termijn die ervoor was kon dit volgens hem alleen in West-Europa, omdat deze landen een democratische en socialistische traditie kennen. Orwell durft stiekem, zonder al te veel optimisme, te hopen op ‘een federatie van West-Europese staten die zijn veranderd in socialistische republieken zonder afhankelijkheid van koloniën.’ Daaruit blijkt dat hij een goed beeld had van wat Europa zou kunnen redden van de zo gevreesde Derde Wereldoorlog, niet wetende dat deze Europese eenheid (pas!) elf jaar later, in 1958, zou aanvangen. Orwell schrijft dit op het moment dat India zich losmaakt van Engelse overheersing. De meeste Europese landen hebben in die tijd nog koloniën. Orwell noemt deze Europese eenheid ‘het enige politieke doel dat de moeite waard is.’

Hoop op een vrije toekomst

Als deze hoop geen waarheid zou worden, is de kans volgens Orwell groot dat we in een situatie terechtkomen zoals hij die heeft beschreven in 1984. Een waarin de angst voor de atoombom zo groot is, dat wereldwijd wordt besloten tot handhaving van de status quo. Een waarin de rijkdom verdeeld zou worden onder de rijkste mogendheden, ‘die elkaar niet kunnen verslaan en evenmin door een opstand van binnenuit omver geworpen kunnen worden.’ Dit was zijn grootste angst. Het zou stilstand betekenen, de mensen zouden in onvrijheid blijven leven en slechts enkelen zouden zich de belangrijkste rijkdommen toe-eigenen ten koste van de overgrote meerderheid. Gelukkig is het niet zo gelopen en is Orwells hoop op een nieuwe, welvarendere en vooral vrijere tijd voor Europa werkelijkheid geworden. Wellicht dat Orwells schrijven en zijn strijd voor de vrijheid van meningsuiting en andersdenken daaraan hebben bijgedragen.

Het feit dat zijn boeken nu nog gelezen worden stemt hoopvol. Nog mooier zou het zijn als ook zijn essays over politiek en samenleven herlezen worden door ons, in deze tijd waarin de Europese eenheid niet langer vanzelfsprekend is. Tegen totalitarisme is een absolute aanrader.

Boeken / Non-fictie

Een merkwaardig stukje Nederland

recensie: De Friezen – Flip van Doorn

Er zijn mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze bijvoorbeeld naar ‘Hambourk’ met vakantie gaan en daar overdreven Duits gearticuleerde zinnen aan vastknopen. Flip van Doorn zul je op zulk soort uitlatingen die vermeende talenkennis moet benadrukken niet kunnen betrappen. Hij blijft zichzelf.

Journalist en schrijver Flip van Doorn woont ‘gewoon’ in IJlst en niet in Drylts en heeft het over ‘Fries’ en niet ‘Frysk’. Zo blijft hij toeschouwer en vindt het een wonder dat hij zich thuisvoelt in ‘dat merkwaardige stukje Nederland’. Bovendien laat hij niet na te benadrukken dat zijn kennis van de Friese taal te wensen overlaat en dat hij bij elke poging om zich hierin uit te drukken ook nog steeds wordt uitgelachen …

Elf tochten

Van Doorn, die eerder samen met Jolanda Denekamp Elfstedenpad schreef en ook al eerder het verschijnsel ‘invented tradition’ (in Een verzonnen koninkrijk) onderzocht, onderneemt nu elf tochten om de Friezen en hun mythen te leren kennen. Van Leeuwarden tot Rome (de Friezenkerk!) en weer terug naar de hoofdstad van het heitelân van Van Doorns grootvader en diens voorgeslacht.

De beschrijvingen van de tochten die Van Doorn onderneemt, worden doorspekt met herinneringen aan de paar keer dat zijn broertje en hij als jongens met opa mee werden genomen naar bijvoorbeeld Leeuwarden. Groot was zijn teleurstelling toen hij Us Mem zag; het bleek geen beeld van zijn oma – zoals opa had doen voorkomen – maar van een Friese stamboekkoe. Over een ander beeld, de fontein van Jaume Plensa voor het station, laat hij zich wat ‘sunich’ uit.

Zo’n zuinige opmerking komt des te duidelijker uit, omdat andere beschrijvingen in een poëtische stijl zijn geschreven. Soms zelfs vol superlatieven, die een beetje overdone zijn, zoals: ‘Een van de ruim vijftig kerkgebouwen die de Stichting Alde Fryske Tsjerken onder haar liefdevol beschermende vleugels heeft genomen.’ Maar aan de andere kant benadrukken ze zo al dan niet bewust wél het dubbelzinnige karakter van de Friezen zoals Van Doorn ze beschrijft: tegendraads en tegenstrijdig, creatief en conservatief, onzeker en zelfbewust, open en gesloten.

De vraag is dan: wat bindt toch al die Friezen? Het water? Want ‘met nagenoeg elke stap die ik langs de Waddenkust zet (…) lijken de taal, de tradities, de gebruiken en alles wat een volk verder maar kenmerkt te veranderen.’

Het Friese eigen

Zo mijmert Van Doorn verder. Over de mythe rond Bonifatius, de etymologie van ‘Fries’ (vrij, geliefd), vanuit het verleden naar het heden en weer terug, via hoofdwegen en zijpaden (‘Ik dwaal af’). ‘Neem de tijd’, zegt de Augustijn Père Thomas tegen de auteur wanneer hij op weg naar Rome de abdij van Saint-Maurice bezoekt, maar dat is eigenlijk onnodig, want dit doet hij al, al noemt hij zichzelf nog zo haastig. Hij schrijft op een heerlijke, wat loom overkomende manier.

Hij onderneemt geen pelgrimstocht in de eigenlijke betekenis van het woord, maar de lezer kan met hem meevoelen wanneer hij de sensatie beschrijft over een Romeinse weg te lopen. ‘Deze stenen’, schrijft hij, ‘zijn mijn relieken.’ Of wanneer hij, met een verwijzing naar het beroemde gedicht van Rutger Kopland (‘Jonge sla’), het heeft over de pas gemaaide velden, ‘die helder en fris ogen als jonge sla’. Het is, schrijft hij, ‘van een schoonheid die hebberig maakt. Dit land zou ik willen bezitten.’

De Friese taal

Ook de Friese taal wordt in soortgelijke bewoordingen raak gekarakteriseerd, met z’n zangerige ie-klank die ‘verglijdt van de ene klinker naar de andere en stijgt in toon naar wat in het Fries zo fraai een twalûd heet.’ Het zorgt er zelfs voor, dat de lezer die het Fries (een beetje) machtig is, onwillekeurig soms in het Fries doorleest: ‘In ’t Frysk, fansels’, hoewel er op verschillende plaatsen een taal wordt gesproken die afwijkt van het gangbare Fries: Bildts, Liwwardders en zelfs het Nedersaksische Stellingwerfs. Gerard Reve, over wie Van Doorn enkele interessante pagina’s biedt, inclusief een vergelijking met de schilderijen van Jopie Huisman, noemde het Fries overigens ‘een keelziekte’. Commentaar van Van Doorn: ‘Smaken verschillen.’

Je blijft geboeid doorlezen. Niet kritiekloos, nee – dat nu ook weer niet, want bij het refrein ‘Vooruit naar vroeger’ bijvoorbeeld gaan de wenkbrauwen onwillekeurig toch wat omhoog. ‘Net [niet] slecht’, zullen stadsfriezen over dit boek wellicht zeggen. En dat betekent: verdraaid goed, dit zo rijke boek dat méér is dan een geschiedenis van de Friezen van Leeuwarden tot Rome en weer terug!

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.