Tag Archief van: landscape

Muziek / Voorstelling

Teleurstellende vertolking van Schots drama

recensie: Giuseppe Verdi-Macbeth

Macbeth, een van de weinige opera’s waarin niet de liefde maar de menselijke slechtheid de hoofdrol speelt, is in deze productie een teleurstellende ervaring. De vicieuze cirkel van moord en doodslag en de tragiek van een echtpaar dat onherroepelijk ten onder gaat blijven steken in een saaie en onduidelijke regie en zangers die niet overtuigen.

In het operatijdschrift Odeon en in het begeleidende programmaboek staan grote woorden over deze opera naar het toneelstuk van Shakespeare. Regisseur Breth heeft het over ‘wezenlijke vragen van de menselijke existentie’. Het publiek moet ‘mentaal en emotioneel iets beleven’. Jan Kott schrijft: ‘Het thema is moord. Er is geen slaap meer in dit stuk, alleen nachtmerries.’ Kott gebruikt zelfs termen als ‘de ervaring van Auschwitz’ – de afgrond die gaapt wanneer alle gevoelens en morele maatstaven zijn verlaten en alle grenzen zijn overschreden.

Welcome to hell

Verdi’s donkere muziek, met de bezetting van bassen, celli en koperblazers, die ook in zijn Requiem de boventoon voeren – denk aan het beroemde Dies Irae – zal deze hel oproepen. En hoewel de teksten uit het libretto van Francesco Maria Piave het niet halen bij de inktzwarte dialogen van de Engelse meester, valt er meer dan genoeg te huiveren voor het publiek dat iets ‘existentieels wil beleven’. Het is daarom teleurstellend dat van bovengenoemde pretenties weinig tot niets wordt waargemaakt in deze productie. Een starre regie, waarin personages die niet lijken te weten wat ze zingen van links naar rechts en terug over het toneel wandelen. Decors die geenszins het mistige, onheilspellende landschap oproepen van bergen en heidevelden, die in de loop van het drama rood kleuren van vergoten bloed. In deze voorstelling zijn het twee ‘locaties’ die voortdurend, door het vallen van het voordoek en een minutenlang onderbreken van verhaal en muziek, gewisseld worden.

Boerenkoolveld

Het ene is een aankomsthal van een middelgroot vliegveld met door de glazen ruiten uitzicht op een boerenkoolveld. Dit is het domein van de heksen en dient tevens als slagveld. Een met enorme matrassen gecapitonneerde zaal waar een leeg kinderbed en een speelgoedbeer (hoe cliché kun je kinderloosheid verbeelden?) vormt het kasteel Dunsinane, waar de valse Lady Macbeth haar weifelachtige echtgenoot tot moorden aanzet. Nog afgezien van het feit dat een vals karakter niet hoeft in te houden dat je ook vals gaat zingen, en dat weifelachtigheid niet betekent een totaal gebrek aan dramatische zeggingskracht, zijn deze twee mensen een duf stel. Invalster Amarilli Nizza en de wat hulpeloze Scott Hendricks doen hun best. Maar ze willen maar niet tot leven komen als het machtsbeluste echtpaar dat het lot een handje wil helpen en na de eerste moord in een helse draaikolk belandt.

Brouwsels zonder heksenketel

Onbegrijpelijk is ook waarom Macbeth, die tijdens de ‘banketscène’ bezoek krijgt van de geest van de door hem vermoorde wapenbroeder Banco, als dronkenman wordt opgevoerd. Die hallucinatie is gewetensnood en juist geen gevolg van overmatige alcoholconsumptie! En aan het begin van de derde akte, waar de heksen hun brouwsels vervaardigen, onder het zingend opnoemen van de vieze ingrediënten, zien we een aantal compartimenten van voornoemde aankomsthal, waar de hellevegen in oude kranten bladeren. En waarom wordt de brief met de onheilsboodschap aan Lady Macbeth niet door haar zelf voorgelezen? Het vormt het begin van haar waanzin.

Zelden werd lichamelijke en geestelijke destructie zo onduidelijk en terloops gevisualiseerd. Een concertante uitvoering, met het, zoals gewoonlijk, fantastisch zingende koor, het goed spelende orkest en de paar vocale uitschieters (Wookyung Kim als Macduff en Vitalij Kowaljow als Banco) had meer indruk gemaakt. Jammer!

Voorstellingen op 12, 15, 18, 22, 25 en 28 april

Muziek / Voorstelling

Teleurstellende vertolking van Schots drama

recensie: Giuseppe Verdi-Macbeth

Macbeth, een van de weinige opera’s waarin niet de liefde maar de menselijke slechtheid de hoofdrol speelt, is in deze productie een teleurstellende ervaring. De vicieuze cirkel van moord en doodslag en de tragiek van een echtpaar dat onherroepelijk ten onder gaat blijven steken in een saaie en onduidelijke regie en zangers die niet overtuigen.

In het operatijdschrift Odeon en in het begeleidende programmaboek staan grote woorden over deze opera naar het toneelstuk van Shakespeare. Regisseur Breth heeft het over ‘wezenlijke vragen van de menselijke existentie’. Het publiek moet ‘mentaal en emotioneel iets beleven’. Jan Kott schrijft: ‘Het thema is moord. Er is geen slaap meer in dit stuk, alleen nachtmerries.’ Kott gebruikt zelfs termen als ‘de ervaring van Auschwitz’ – de afgrond die gaapt wanneer alle gevoelens en morele maatstaven zijn verlaten en alle grenzen zijn overschreden.

Welcome to hell

Verdi’s donkere muziek, met de bezetting van bassen, celli en koperblazers, die ook in zijn Requiem de boventoon voeren – denk aan het beroemde Dies Irae – zal deze hel oproepen. En hoewel de teksten uit het libretto van Francesco Maria Piave het niet halen bij de inktzwarte dialogen van de Engelse meester, valt er meer dan genoeg te huiveren voor het publiek dat iets ‘existentieels wil beleven’. Het is daarom teleurstellend dat van bovengenoemde pretenties weinig tot niets wordt waargemaakt in deze productie. Een starre regie, waarin personages die niet lijken te weten wat ze zingen van links naar rechts en terug over het toneel wandelen. Decors die geenszins het mistige, onheilspellende landschap oproepen van bergen en heidevelden, die in de loop van het drama rood kleuren van vergoten bloed. In deze voorstelling zijn het twee ‘locaties’ die voortdurend, door het vallen van het voordoek en een minutenlang onderbreken van verhaal en muziek, gewisseld worden.

Boerenkoolveld

Het ene is een aankomsthal van een middelgroot vliegveld met door de glazen ruiten uitzicht op een boerenkoolveld. Dit is het domein van de heksen en dient tevens als slagveld. Een met enorme matrassen gecapitonneerde zaal waar een leeg kinderbed en een speelgoedbeer (hoe cliché kun je kinderloosheid verbeelden?) vormt het kasteel Dunsinane, waar de valse Lady Macbeth haar weifelachtige echtgenoot tot moorden aanzet. Nog afgezien van het feit dat een vals karakter niet hoeft in te houden dat je ook vals gaat zingen, en dat weifelachtigheid niet betekent een totaal gebrek aan dramatische zeggingskracht, zijn deze twee mensen een duf stel. Invalster Amarilli Nizza en de wat hulpeloze Scott Hendricks doen hun best. Maar ze willen maar niet tot leven komen als het machtsbeluste echtpaar dat het lot een handje wil helpen en na de eerste moord in een helse draaikolk belandt.

Brouwsels zonder heksenketel

Onbegrijpelijk is ook waarom Macbeth, die tijdens de ‘banketscène’ bezoek krijgt van de geest van de door hem vermoorde wapenbroeder Banco, als dronkenman wordt opgevoerd. Die hallucinatie is gewetensnood en juist geen gevolg van overmatige alcoholconsumptie! En aan het begin van de derde akte, waar de heksen hun brouwsels vervaardigen, onder het zingend opnoemen van de vieze ingrediënten, zien we een aantal compartimenten van voornoemde aankomsthal, waar de hellevegen in oude kranten bladeren. En waarom wordt de brief met de onheilsboodschap aan Lady Macbeth niet door haar zelf voorgelezen? Het vormt het begin van haar waanzin.

Zelden werd lichamelijke en geestelijke destructie zo onduidelijk en terloops gevisualiseerd. Een concertante uitvoering, met het, zoals gewoonlijk, fantastisch zingende koor, het goed spelende orkest en de paar vocale uitschieters (Wookyung Kim als Macduff en Vitalij Kowaljow als Banco) had meer indruk gemaakt. Jammer!

Voorstellingen op 12, 15, 18, 22, 25 en 28 april

Boeken / Fictie

Volwaardig romandebuut van een popjournalist

recensie: Leon Verdonschot - Alles van elkaar

Zijn grote passie – muziek – speelt slechts een bescheiden rol in de debuutroman van popjournalist Leon Verdonschot. Alles van elkaar verhaalt over een mannenvriendschap die onder hoogspanning staat.

‘Ze weet het.’
‘Sorry?’
‘Ze weet het.’
‘Ze weet wát?’
‘Alles.’
‘Hoe bedoel je álles?’
‘Ze weet alles. Ze heeft mijn mails gelezen.’

Het staccato intro van Alles van elkaar roept de nodige vraagtekens op bij de lezer, maar omvat tevens (in een notendop) de kern van het relaas dat volgt: bij toeval (?) leest de geliefde van de beste vriend van de ik-persoon een omvangrijke mailwisseling tussen beiden, hetgeen hun vriendschap danig onder druk zet. Al leek de entree van deze vrouw in het leven van de twee al eerder gevoelig te liggen: ‘”Vertel eens over die Kaat.” “Ze is heel bijzonder.” “Bijzonder? Mijn god. Dat woord gebruiken ouders van een mongooltje voor hun kind.”‘ Wat er zoal besproken kan zijn tussen de twee vrienden in de gehate e-mails wordt in een kleine tweehonderd pagina’s uit de doeken gedaan.

Kemphanen

De puntige dialoog waarmee de roman opent vindt plaats vlak voor het vertrek van de twee vrienden, samen met een derde jeugdvriend (die net genezen is van kanker), naar Thailand. Daar, in Chaweng op het eilandje Koh Samui, wil het drietal hun dertigjarige vriendschap opluisteren met een bezoek aan een concert van hun jeugdheld: Robert Tepper. Midden jaren tachtig had deze zanger een hit met (het enigszins protserige) ‘No Easy Way Out’, de soundtrack voor een van de Rocky-films.

Tijdens het verblijf in het verre oosten wordt middels flashbacks meer en meer duidelijk hoezeer de levens van de twee hartsvrienden, bijna op het roekeloze af, met elkaar zijn verweven: ‘We schudden elkaars hand, op ons zoveelste geheim.’ De derde kameraad fungeert als een soort buffer tussen de twee wedijverende kemphanen; hun branievolle leven gaat grotendeels aan hem voorbij, iets wat hem ogenschijnlijk koud laat. Wel wordt hij regelmatig ‘bijgepraat’ door de twee.

Gênant en amusant

Uit de flashbacks blijkt dat de twee dertigers tijdens hun jarenlange vriendschap in een soort van wedloop verzeild zijn geraakt, waarbij ze elkaar steeds verder uitdagen. De dialogen tussen het tweetal zijn vaak messcherp en bij vlagen erg geestig; voortdurend trachten ze elkaar af te troeven in snedigheden, wat de ik-persoon op een gegeven moment, in een vlaag van pardoes opwellende zelfkennis, doet verzuchten: ‘Soms wil ik gewoon zo graag gevat zijn dat ik me niet eens afvraag of ik meen wat ik zeg. Als het maar goed klinkt.’

Ze delen een voorliefde voor films (Rocky, Star Wars), politiek (links activisme), sport (marathon) en – met name – seksuele uitspattingen: Dat aspect wordt door Verdonschot (die eerder in Volkskrant Magazine al openhartig sprak over zijn seksverleden) uitgebreid en weinig verhullend opgetekend: wat begint met onschuldig internetdaten (waarbij de twee vrienden als motto aanhangen: ‘Mens op zoek naar anekdote ontmoet mens op zoek naar anekdote’) leidt via prostitutiebezoek en parenclubs uiteindelijk naar een nogal ranzige seksboerderij, alwaar het een en ander resulteert in een even gênante als amusante climax.

Medley

De trip naar Thailand wordt voor de drie vrienden niet het feestje waarop vooraf gehoopt was. De door zijn vriendin ‘betrapte’ vriend is er met zijn hoofd niet bij en probeert op afstand zijn relatie te redden, de ik-persoon vreest voor het voortbestaan van hun vriendschap, en als klap op de vuurpijl valt het optreden van hun jeugdheld ronduit tegen: er komt nauwelijks publiek opdagen en een ongeïnspireerde, bozige Tepper vermaalt zijn grootste hit in een slappe medley, hetgeen zelfs leidt tot een hilarische knokpartij na afloop van het concert.

Alles van elkaar van muziekliefhebber en –kenner Leon Verdonschot is een rauw en bijzonder vlot geschreven romandebuut over een mannenvriendschap en loyaliteit. Verdonschot beschikt over een scherpe pen en schrijft zonder opsmuk en met veel vaart, humor en zelfspot in kernachtige, rake zinnen. De vele dialogen in het boek zijn meestens  bijzonder gevat. Alles van elkaar is een hilarische, soms schrijnende, maar altijd eerlijke weergave van een fnuikende kameraadschap.

Theater / Voorstelling

Geniale gekte in een wervelwind van Koning Chaos

recensie: Martijn Koning - Koning Chaos

Het hoofd van Martijn Koning is een geheel van radertjes en stoomtreintjes die razendsnel door- en met elkaar verbonden zijn, met als doel de verbale brij aan grappen vorm te geven. Zijn energie is tomeloos, maar nooit vermoeiend en daarmee ideaal voor een luchtige avond vol absurde humor. Wat daarbij opvalt, is zijn oog voor detail. Het niveau is misschien niet altijd even hoog, hilarisch is het wel.

Geniale gekte in een wervelwind van Koning Chaos

Martijn Koning heeft ergens wel iets van een hond. Een type dat, eenmaal losgelaten door zijn baasje, flink tekeer gaat en zijn territorium afbakent met de nodige pis en kak. Het liefst maakt hij er dan nog enkele grappen over. Wellicht is hij een kruising tussen pitbull en een chihuahua. Zijn uiterlijk speelt daar zeker een rol in. Ondanks zijn wat vuige baard en geprononceerde kin is Koning vooral een ruwe bolster met een blanke pit. Zo vertelt hij goudeerlijk over zijn onzekerheden als het gaat om beginnende kaalheid en ‘tietjes’, die duiden op veroudering. Je kunt er zielig over doen, maar Koning kiest ervoor om er dan maar schaamteloos grappen over te maken. 

Twee gezichten
Ook op een andere manier laat Koning twee gezichten zien. Hij kan gevaarlijk uit de hoek kan komen met een grap over de Amsterdamse liquidaties, maar even later zichzelf al weer op de hak neemt als hij keihard faalt op de skipiste. Die zelfspot (‘zelfhaat’?) is de grote kracht van Koning. Niet de ander, maar hijzelf is het die zich in de meest gênante situaties manoeuvreert. Zo vertelt hij over een urinoir in een cafe, of over de poeprupsjes onder zijn schoen. Soms herkenbaar, meestal aandoenlijk. Wat daarbij opvalt is het gemak waarmee Koning speelt; hij voelt zich volkomen thuis in het theater en soms krijg je het idee dat je bij hem in de huiskamer staat. De openheid en het plezier dragen daar zeker aan bij.

Filosofie van de cake
Hoogtepunt van de avond is echter de sketch over cakes. Martijn Koning blijkt overduidelijk een cakefan. Hij heeft zelfs een hele filosofie rondom cakes bedacht. Werkelijk alle details over cakes worden besproken, plus alle mogelijke toepassingen en tips. Zo zorgt alleen al het cakebeslag bij Koning voor een orgastische scene, terwijl hij ook adviseert twee cakes te bakken als er onverwachts vrienden langskomen, waarvan je er een in de vriezer legt. Oftewel: ‘Cake kan altijd. Er is altijd een goed moment. En niemand heeft een hekel aan cakes.’

Samenhang
Toch is het jammer dat er niet echt een lijn in het programma zit; Koning zou best iets meer samenhang kunnen creëren door een spanningsboog in te zetten. Het kan ook een bewuste keuze zijn geweest; zijn kracht ligt immers in het uitvoerig bespreken van triviale problemen zoals een bezoekje aan de dierenarts en het klaarmaken van beschuit met muisjes. Dat maakt het wellicht iets meer stand-up comedy dan cabaret. Niks mis mee overigens. Een avondje Koning is een avondje onbekommerd hard lachen om de koning van de chaos. 

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – maart

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Drie uit twaalf: Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000), This is good (2001), This is exchange (2003), This is propaganda (2002).

Er is momenteel verhoudingsgewijs weinig te zien in het Stedelijk. Een groot deel van de begane grond is niet toegankelijk wegens opbouwwerkzaamheden, waarschijnlijk voor de later in maart openende Matisse-tentoonstelling. Ook boven wordt veel gewerkt. De zaal waar Newmans Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III (1967-68) hangt, is afgezet met paaltjes en lint waardoor het geheel een geënsceneerd karakter krijgt. Nog ingepakte werken staan tegen de wand, klaar om opgehangen te worden.

Dit is niet de enige beweging die plaatsvindt. In de zaal grenzend aan die waar de Newman hangt, bevindt zich Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000), het werk waarmee Sehgal in januari het retrospectief van een jaar aftrapte. Het is maandag en rustig in het museum, maar het gedrag van de weinige bezoekers wijkt niet al te veel af van die in januari. De deuropening behoudt zijn aantrekkingskracht, als veilige plek om een stiekeme blik te werpen op de over de vloer kronkelende jongeman. Tegelijkertijd rijdt museumpersoneel Sigmar Polke’s Farbtafeln (1986-1998), acht grote monochrome schilderijen, door deze zaal naar een plekje achter de schermen. Elkaar kruisende werelden: gestolde verf en voor een maand lang, tijdens openingsuren, nimmer bevriezende beweging.

Twee grote vragen

Aan het eind van de gang is op dezelfde plek als in februari wederom het werk This is good te zien. Waar de bezoekers vorige maand nog twee ontsnappingsmogelijkheden hadden, enerzijds via de doorgang bij Gonzalez-Torres’ lichtsnoer en anderzijds bij Duchamps La boîte-en-valise, is de laatste nu afgezet met spanband. De bezoeker raakt hierdoor nog meer verstrikt in het web van de vertolker, die inmiddels uit de doeken doet dat we het overal over kunnen hebben, behalve over kunst. Hij vervolgt “Er zijn twee grote vragen in het leven: ‘Wat is kunst?’ en ‘Waarom zijn we hier?'”.

De anderhalf uur die ik vorige maand op de grond van deze zaal doorbracht stonden in het teken van een hupsende suppoost die alleen bij wijze van uitzondering, naast het uitspreken van de zin ‘Tino Sehgal, This is good, 2001, Collectie Museum Ludwig in Keulen’, interacteerde met de bezoekers, namelijk wanneer zij zich rechtstreeks tot hem wendden. In mijn anderhalf uur op de houten vloer zag ik hoe twee vertolkers elkaar afwisselden en beiden hielden zich aan deze ongeschreven regel. Deze maand gaat het er anders aan toe; van deze suppoost weet ik na een paar luttele minuten al dat hij muzikant is en dat hij een gekke bekken-wedstrijdje gehouden heeft met een bezoeker.

Vormvocabulaire

Deze vertolker doet het dus overduidelijk anders. Zo leert hij twee vrouwelijke bezoekers een dansje. De enige overeenkomst met vorige maand die ik kan ontdekken, is dat hij de interactie met hen besluit door ‘Tino Sehgal, This is good, 2001, Collectie Museum Ludwig in Keulen’ te zeggen.

Hij vraagt mij om hem een trucje of beweging te leren. Ik vraag hem of zijn insteek is om dingen uit te wisselen. Het lijkt alsof hij een vormvocabulaire aan het opbouwen is. Hij snapt mijn verbazing niet, en wanneer ik hem uitleg geef vertelt hij me dat het werk in februari ook op deze manier opgevoerd werd. Meer vertrouwend op mijn eigen ervaring verlaat ik met een ontevreden gevoel de zaal.

Na een tijdje neemt dit gevoel iets af en wordt het idee van schaarste, immer aanwezig in Sehgals werk, bewaarheid. Ik mag dan wel anderhalf uur op de grond hebben gezeten de vorige keer, ik heb veel meer niet gezien dan wel. Goed beschouwd weet ik niet wat er de overige 27 dagen en enkele uren heeft plaatsgevonden. Wellicht was mijn ervaring een uitzondering en werden er in februari ook al dansjes, trucjes en rare bekken uitgewisseld.

De wereld buiten het museum

In de zaal bij Sol LeWitts Wall Drawing #1084 (2003) staat een suppoost die bezoekers benadert met een aanbod. Het aanbod luidt dat hij met ons het idee van de vrije markteconomie wil bediscussiëren. In ruil daarvoor kunnen we elk drie euro ‘verdienen’ als we met het na afloop verkregen wachtwoord naar de kassa van het Stedelijk gaan. This is exchange, letterlijk.

De discussie komt moeizaam op gang. Vijf mannen, twee vrouwen, mijzelf incluis, staan wat onwennig in de museale ruimte het idee van markteconomie te bevragen. “Waar de markt is,” zegt een van de mannen al wijzend naar waar ergens buiten het museum de Albert Cuyp moet liggen, “daar is de economie”. Deze voorzet biedt aanleiding voor een van de andere mannen om zijn hart te luchten: hij heeft niet gevraagd om de vraag die het aanbod reguleert.

We mogen zo lang doorgaan met discussiëren als we willen, alleen, zo geeft de suppoost aan, haalt hij er wel steeds nieuwe gesprekspartners bij. De groep waar ik onderdeel van uitmaak, valt uiteen wanneer twee mannen aangeven dat ze ‘ervandoor moeten’. Tijd is schaars. “John Locke 5,” besluit de suppoost de sessie. Weinig is zo spannend als een wachtwoord.

Weerkaatsing en spiegeling

Rosy-Fingered Dawn at Louse Pont (1963), alleen al de titel van dit werk van De Kooning doet je de weerspiegeling van dageraad in het water visualiseren. Het doek lijkt de kleuren te echoën, als een gedragen reflectie. Maar er is meer dan dat wat galmt in deze zaal. In de hoek staat een suppoost met haar gezicht van de bezoekers afgedraaid, richting muur. Met gedragen stem zingt ze, wanneer bezoekers de zaal betreden, “This is propaganda, you know, you know,” terwijl ze zich langzaam omdraait richting de toeschouwers.

Wiens belang wordt hier geëchood, lijkt de vraag die This is propaganda (2002) wil stellen. Met andere woorden; wat is de ’this’ waarnaar verwezen wordt? Evenals in This is good, This is new en This is exchange stelt het woord ’this’ de context ter discussie. Als een subject-object discussie. Wat is hier het lijdend voorwerp? Of is er sprake van een leidend voorwerp? Reflecteert het werk op zichzelf (dit is propaganda), verwijst het naar de specifieke werken in de zaal (een metacommentaar op wat er te zien is: dit is propaganda) of heeft het betrekking op kunst in zijn algemeenheid (dit, kunst, is propaganda)?

Hoewel Sehgals werken letterlijk choreografieën zijn, ze laten bezoekers anders door de ruimte bewegen, choreografeert This is propaganda ook figuurlijk. De woorden ‘you know, you know’ vragen ons om in gedachten mee te bewegen. ‘Je weet wel’ impliceert een bewustzijn van de omgeving waar we onderdeel vanuit maken, het alledaagse, het banale dat propaganda haast is voor ons. Echter, deze interpretatie is onze figuurlijke manier van meebewegen, die ontleent is aan onze eigen context. Is dát dan soms de propaganda?

Samenkomst, samenscholing

De vier in maart getoonde werken bevinden zich allen in de rechtervleugel van de eerste verdieping. Hierdoor ontstaat een parcours van vertolkers. Hoewel er delen zijn waar je door een aantal aaneengesloten zalen loopt waar geen vertolkingen plaatsvinden, voelt de rechtervleugel als een overgeconcentreerd destillaat van kunstwerken die reflecteren op de idee kunst en de idee museum.

Dit gevoel wordt versterkt door hoe This is good in maart wordt opgevoerd en de wijze waarop This is exchange met bezoekers interacteert. Dat is namelijk van een andere orde dan de manier waarop Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things en This is propaganda dat doen. Sehgals werken zijn vooralsnog altijd situaties die ‘gedragen’ worden door een lichaam; als een levend vehikel. Dat ze daarmee de persoonlijke ruimte van de bezoeker betreden, is evident. Echter, de manier waarop This is good en This is exchange dat doen is wezenlijk anders, deze twee werken vragen iets van de bezoeker. Bovendien is de bezoeker zich in het moment zelf bewust van die vraag, terwijl er bij de andere werken slechts sprake is van een confrontatie. Dat de bezoeker in die confrontatie in zekere zin ook bevraagd wordt, is een veel onbewuster en minder zichtbaar proces.

This is exchange en This is good zijn, doordat ze de bezoeker rechtstreeks aanspreken, afhankelijk van diens inbreng. Hierdoor roept het werk het gevoel op een trucje te zijn, met inzicht als doel. De bewustwording bestaat er dan uit dat je zelf bepalend bent in wat de situatie je geeft, leert of doet inzien. Het werk is niet langer alleen afhankelijk van jouw blik, het is ook afhankelijk van jouw inbreng.

Onbeschreven blad

‘John Locke 5’ is het wachtwoord dat mij ten deel viel. John Locke, een toevallige keuze? Misschien is het een random pick uit een lange lijst met namen van personen, maar dan is dát nog altijd een te specifieke keuze om random te zijn. Immers, waarom dan geen lijst met namen van allerlei dingen?

Situaties, omgevingen en context: John Locke laat mij niet los. De filosoof die schreef over de maatschappij als sociaal contract, voortgebracht uit vrije wil en op basis van gelijkwaardigheid en die daarnaast het idee tabula rasa propageerde, al sinds Aristoteles een notie in de filosofie. Locke beantwoordde het nature nurture-debat met dit idee van tabula rasa, de mens als onbeschreven blad. De mens wordt gevormd door zijn omgeving en niet door nature, dat wil zeggen door aanleg (aangeboren eigenschappen). Het idee van nurture, vorming, ligt besloten in de sociale constructen die aan bod komen in Sehgals vertolkingen – denk aan good, propaganda, exchange. Waarde, waarden, betekenis, communicatie. Het idee ‘museum als vrijplaats’ als paradox benadrukkend: een ‘onbepaalde’, ‘onbeschreven’ context die omwille daarvan geconstrueerd is. Meer geënsceneerd dan dat kan het haast niet, en Sehgals ‘beschrijvingen’ maken dat duidelijk.

Ik zal in maart nog minimaal één keer het Stedelijk bezoeken. Om de code te kraken, een nieuw wachtwoord te krijgen en zo de al dan niet toevalligheid van ‘John Locke’ proberen te achterhalen. Mijn schaarse indrukken iets minder schaars te maken. Hoewel dat laatste, zoals eerder geconstateerd, ijdele hoop is: de situaties vallen niet met zichzelf samen, ze zijn het verschil.

Theater / Voorstelling

Leger zet de boel te weinig op scherp

recensie: Ro Theater - Leger

Gevoed door hun fascinatie voor oorlog vroegen acteurs Gijs Naber en Herman Gilis aan Rik van den Bos om een toneelstuk over oorlog en de daarbij behorende trauma’s te schrijven. Leger laat sterk de rouw van een jonge soldaat zien, maar om de verschrikkingen van een oorlog voelbaar te maken, staat er te weinig op het spel.

Thomas – hij heet nu Berk door de afgebladderde vellen van zijn huid – komt terug van een missie. Afghanistan, Zuid-Soedan of Mali: het is om het even. Hij heeft zich opgesloten, ver weg van de bewoonde wereld. Eigenlijk heeft hij het leven al opgegeven, het heeft na zijn terugkeer nog maar weinig zin. Hij weet niet meer of hij in het nu leeft, hij eet alleen nog tosti’s, zijn hand  is continu verkrampt als houdt hij een pistool vast, zijn dagelijkse handeling bestaat uit het controleren of zijn urine nog wel wit is. Zijn herinneringen maken hem eenzaam. Totdat de vader van zijn omgekomen maat Simon Bouwman voor de deur staat. Hij wil dat Berk meegaat naar de plek waar zijn zoon stierf en waar Berk getuige van was.

~

Onderhuidse pijn
Gijs Naber speelt de jonge soldaat Berk de eerste helft van de voorstelling ingehouden, worstelend, met een diepe onderhuidse pijn. Zijn grote lichaam dat niet in het te lage knalgele decor past (een verwijzing naar een kazerne, een bunker?) is een mooie metafoor voor zijn beknelling, voor het gegeven dat hij niet meer in deze wereld past. Zijn stiltes, zijn afdwalingen in zijn gedachten: prachtig. Met de komst van de vader begint de voorstelling een beetje te wankelen. De tragikomische speelstijl van Gilis bijt soms met het psychologisch ingeleefde spel van Naber. De uiteindelijke uitbarsting van Berk speelt hij expressief en woedend, gelijk de tekst, maar te veel rood op rood en voor de hand liggend.

Te weinig op het spel
Het lijkt alsof regisseuse Alize Zandwijk nadrukkelijk heeft moeten zoeken waar de pijn en de confrontatie tussen de twee mannen zit. Er staat te weinig op het spel, beide mannen hebben te weinig te verliezen. De twee hebben elkaar al veel vaker ontmoet: Berk heeft al honderd keer verteld hoe Bouwmans zoon is omgekomen. Dus waarom nu? Waarom heeft vader Bouwman ineens het pak van zijn zoon aangetrokken en waarom moeten ze terug naar de plek des onheils? Was het niet spannender geweest als Berk wel iets met  de dood van Simon te maken had gehad? Of als de vader hem wel iets verweet? De mannen zitten nu te weinig aan elkaar vastgeklonken om het spel echt gevaarlijk te laten worden.

~

Algemene beschrijvingen
Bovendien zijn de dialogen en de beelden vaak te algemeen om de afschuwelijke ervaringen van de oorlog voelbaar te maken. (‘Ik ga elke nacht terug. En elke nacht weer rijden we weer over de drukplaat van die bom’.) Naber speelt alsof zijn leven ervan afhangt en ook Gilis heeft ontroerende momenten als hulpeloze vader, maar het kan niet verhullen dat de tekst te weinig gelaagdheid heeft. Het thema leent zich zo goed voor een avond waar het pistool voortdurend is doorgeladen, maar nu blijven we kijken naar twee eenzame mannen op hun eigen eiland die de hoop eigenlijk allebei al hebben opgegeven.

Boeken / Fictie

Prachtig pogen een geschiedenis te vinden

recensie: Katja Petrowskaja (vert. W. Hansen) - Misschien Esther

Hoe hebben wij toegang tot het verleden? Is wat verloren is, voorgoed kwijt? Op die vragen probeert Katja Petrowskaja’s roman Misschien Esther een antwoord te vinden.

Misschien Esther is verwant aan het wandelende werk van W.G. Sebald, Cees Nooteboom en Valeria Luiselli – complexe literatuur waarin telkens weer de fictie, het verhaal, ingezet wordt om een verloren verleden te ontsluieren. In Misschien Esther probeert de ik-figuur – of Katja Petrowskaja zelf, waar loopt de scheidslijn? – haar familiegeschiedenis te reconstrueren. Het is een gebroken geschiedenis, een gebroken familie, verscheurd door de grote drama’s van de Europese twintigste eeuw: stalinisme, nationaalsocialisme, de Holocaust.

Petrowskaja, geboren in 1970 in Kiev, is na studies in Estland, Moskou en de Verenigde Staten in Berlijn gaan wonen. Het is vanuit die hedendaagse, Duitstalige context dat ze aan haar zoektocht naar het verleden begint. Ze gaat terug naar Kiev, reist naar Warschau en naar Moskou, waar ze de processen tegen een oudoom uitpluist, en haar omzwervingen door haar familiegeschiedenis brengen haar zelfs in contact met verre ooms en tantes in Engeland en New York.

Reizen door tijd en ruimte

Reizen door de tijd zijn dus ook reizen door de ruimte. Haar reis begint op het station van Berlijn, waar ze met een vreemdeling in gesprek raakt en het woord ‘Bombardier’ op een bord al fantaserend van betekenis voorziet. Maar zie ook haar beschrijving van het station, hoe haar meanderende, denkende, ja, wandelende proza je langzaam meevoert:

Het station …, een van de meest ongastvrije plekken in ons schots en scheef verenigde en toch zeer begrensde Europa, een plek waar het altijd tocht en waar je een woestenij ziet zonder dat je blik de kans krijgt te blijven hangen in een stadschaos, even ergens op te blijven rusten, voordat je vertrekt van daar, vanuit die leegte midden in een stad, die geen regering kan opvullen, met geen enkel genereus bouwwerk en geen enkele goede bedoeling.

Vanuit dit gat, net zo zeer letterlijk als figuurlijk door de geschiedenis geslagen, met verbindingen naar overal, reist Petrowskaja naar het oosten – vooral naar het oosten, want ook het westen roept en trekt af en toe.

En dan vliegen de namen en plaatsen je al snel om de oren. Er zijn ooms en tantes, grootvaders en –moeders van zowel haar vader als haar moeder. Tientallen mensen, en velen van hen zijn in de plooien van de geschiedenis weggevallen, alleen hun namen zij nog over – of zelfs dat niet. Haar overgrootmoeder van vaderszijde werd altijd ‘baboesjka’ genoemd, één van die Russische woorden die tegelijkertijd zo vreugdig en triest klinkt. Zelfs Petrowskaja’s vader kan zich de naam van zijn omaatje niet herinneren, maar misschien heette ze Esther, suggereert hij. Misschien Esther. Daar zit hem de crux: het zal Petrowskaja niet lukken haar familiegeschiedenis op te duikelen. 

De poging als wapen

Dat is een bittere pil om te slikken, maar Petrowskaja is er in geslaagd geweldige literatuur te scheppen uit haar zoektocht. Via moederskant staat ze in een lijn van leraressen aan doofstomme kinderen (daar is weer dat element van geen stem hebben en onzichtbaar zijn, net zoals Petrowskaja’s verloren familie), maar zijzelf is dat vak niet gaan beoefenen. Hoe krachtig is dan een latere scène waarin twee Engelse nichtjes, zonder kennis van de ‘familietraditie’, beiden lerares blijken te zijn.

Uiteindelijk ligt de waarde van zowel Katja Petrowskaja’s zoektocht als Misschien Esther niet in het compleet in beeld brengen van de familiegeschiedenis, maar juist in het zoeken, in het confronteren van het verleden en de poging er iets van te maken. Dat pogen is het krachtigste wapen dat ze heeft om de geschiedenis om te ploegen en aan het licht te brengen. Het brengt ons een prettig melancholische en mijmerende roman.

Kunst / Expo binnenland

10 goden, geen idealisme

recensie: Charles Avery - What's the matter with idealism?

Het GEM in Den Haag start het voorjaar met een gloednieuwe tentoonstelling van de Schotse kunstenaar Charles Avery (Oban, Schotland, 1973). In What’s the matter with idealism? zijn niet alleen veel oude werken te zien, om de bezoeker te helpen in de wereld van The Island toe te treden, maar ook nieuwe werken die verrassende details onthullen.

In What’s the matter with idealism? zijn niet alleen veel oude werken te zien, om de bezoeker te helpen in de wereld van The Island toe te treden, maar ook nieuwe werken die verrassende details onthullen.

Het werk van Charles Avery draait om een fantasie-eiland. Het eiland (The Island) is verre van utopisch en kent gelijkende problemen met de echte wereld. De bevolking gelooft in verscheidene goden die er elk eigen idealen op na houden, is verslaafd aan ingelegde eieren en kent eigen symbolen en tradities.

Met de bezoekers die niet bekend zijn met de tekeningen van Avery, heeft het GEM rekening gehouden door de eerste pagina’s aan tekst uit het boek The Islanders: An Introduction (2008, Koenig Books, Londen) af te laten drukken op groot formaat. Verder komt het werk tot leven door een aantal hoofddeksels die de verschillende bevolkingsgroepen van het eiland introduceren en grote objecten in de vorm van gebruiksvoorwerpen of dieren (goden) die in de tekeningen te zien zijn.

Charles Avery, Untitled (It Means It Means; Beuys’ Square Gasket), 2014-2015, courtesy of the artist and Pilar Corrias Gallery, London & Untitled (Desk), 2014, courtesy of the artist and Grimm, Amsterdam

Charles Avery, Untitled (It Means It Means; Beuys’ Square Gasket), 2014-2015, courtesy of the artist and Pilar Corrias Gallery, London & Untitled (Desk), 2014, courtesy of the artist and Grimm, Amsterdam

Ceci ne pas une reference

Nieuw in What’s the matter with idealism? is de focus op de kunst zelf. Op het eiland is één groep geïnteresseerd in de westerse kunst, de bezoekers van het restaurant L’escargots Quajrato. In het werk Untitled (It Means It Means; Beuys’ Square Gasket) is Joseph Beuys op het eiland uitgenodigd om een lezing te geven over het overgewaardeerde zwijgen van Duchamp. De studenten luisteren veelal aandachtig, of geven commentaar. Een van de studenten laat zelfs middels een flyer weten dat ‘All art is meant but all that is meant is not art‘.

Duchamp komt ook voor in Untitled (Place de la Revolution) uit 2011, waarbij een inwoner rondfietst met Duchamp-merchandise. De fiets is opgebouwd uit de werken Fountain (1917), L.H.O.O.Q. (1919), Bicycle Wheel (1913) en Bottle Rack (1914). In tegenstelling tot Duchamps ‘zwijgen’, het ontdoen van de functie van objecten, lijkt op de fiets elk object goed benut te worden. Zelfs L.H.O.O.Q. dient als pamflet om enthousiast te maken voor de verkoopwaar.

Charles Avery, Untitled (Place de la Revolution), 2011, David Roberts Collection, London (detail)

Charles Avery, Untitled (Place de la Revolution), 2011, David Roberts Collection, London (detail)

Idealisme?

In het werk van Avery zitten veel verwijzingen naar de wiskunde, filosofie en andere disciplines. Alle kennis die de toeschouwer bezit wordt in een imaginaire wereld weerspiegeld en zo bevraagd. Ondanks de verschillende disciplines lijkt er sprake te zijn van een overkoepelend thema.

De titel van de tentoonstelling verraadt een onderliggende laag in het werk van Avery: de kritiek op het idealisme (en het ontbreken ervan). De verschillende bevolkingsgroepen hebben verschillende goden en op het eiland is het mode een shirt te dragen met daarop vermeld hoeveel goden de drager reeds heeft geteld. De goden, en idealen van de mensen die in hen geloven, vinden hun uiting in hoofddeksels en T-shirts. Niet alleen lijkt dit de annexatietheorie van Gilles Deleuze tot spot door te voeren, het is ook een serieuze bevraging: What’s the matter with idealism?

Charles Avery, Untitled (Smoking Idealist), 2012, Gemeente museum Den Haag

Charles Avery, Untitled (Smoking Idealist), 2012, Gemeente museum Den Haag

De toeschouwer is de idealist


What’s the matter with idealism?
komt eveneens terug in het shirt van een dame in het werk Untitled (Smoking Idealist) uit 2012. De idealist kijkt de bezoeker doordringend aan vanonder een rode bos haar. Naast de dame zit een graatmagere god. De mogelijkheden lijken eindeloos, maar het is te betwijfelen of de dame werkelijk in het wezen naast haar gelooft.

Charles Avery stelt de bezoeker niet alleen in staat te reflecteren op de maatschappij, maar ook op de verschillende aspecten ervan. Het reflecteren gaat niet zonder humor. Het vaak bizarre eiland kent geestige referenties met een kritische ondertoon. Deze tentoonstelling is een absolute aanrader voor iedereen die van maatschappelijke kritiek houdt.

Theater / Voorstelling

De Groot staat op het punt zijn oude ik achter zich te laten

recensie: Rory de Groot - Zwarte voeten

Met Zwarte Voeten levert de Rotterdamse theatermaker Rory de Groot (1983) alweer zijn tweede solovoorstelling af in amper drie jaar tijd. Waar zijn eerste voortelling nog ging over zijn tijd als profvoetballer, waagt hij nu de stap naar een intellectuelere benadering van theatermaken. Het lukt hem aardig, al zit er meer in het vat.

~

Met een grote stapel boeken en een koffer komt De Groot wat onhandig het toneel opgestiefeld. Hij probeert het allemaal netjes neer te zetten, maar helaas: de boekenstapel dondert om en hij kan opnieuw beginnen. Voordat hij de boeken weer opstapelt, legt De Groot uit waarom hij hier vanavond is. Waarom hij hier staat als theatermaker en niet als profvoetballer. Aan de hand van het werk van de grote Franse schrijver Albert Camus (1913-1960) vertelt De Groot zijn persoonlijke levensverhaal, dat zich tot zijn eenentwintigste heeft gekenmerkt door het leven als profvoetballer. Ook Camus moest voortijdig stoppen met zijn carrière als getalenteerd keeper, maar besloot als schrijver alsnog de absolute top te halen. Met de Nobelprijs voor de Literatuur in 1957 bereikte de absurdist dan ook het absolute hoogtepunt, al moest hij drie jaar later het leven laten bij een auto-ongeluk.

Zoeken naar identiteit
Het zijn slechts enkele feiten die voorbij komen in het intelligent opgebouwde programma van de De Groot. Hij weet het bizarre leven van de filosoof te verweven met zijn eigen leven, door Camus’ standaardwerk De mythe van Sisyphus als rode draad in zijn voorstelling te gebruiken. Ook over de vorm is goed nagedacht: afwisselend stapt hij in en uit zijn personage, zodat de levens parallel lopen en de overeenkomsten hier en daar zichtbaar worden. Met een mooie intonatie en in volzinnen, gepaard met wat soepele passen over de vloer, weet De Groot de aandacht goed vast te houden. Daarom een plus voor de vorm en inhoud, deze zijn goed op elkaar afgestemd. Maar waar Camus in het schrijven zijn roeping heeft gevonden, is De Groot nog zoekende naar zijn stem met een nieuwe identiteit. En daar wringt hem de schoen.

~

Tussenstap
Zo erkent hij dat net zulke grote ambities en dromen heeft als theatermaker, maar dat zijn waslijst aan negatieve eigenschappen hem daar niet echt bij zullen helpen. Het siert De Groot dat hij zich zo kwetsbaar opstelt en het is daarmee verwarrend of hij nou als zichzelf op het podium staat, of als de theatermaker die zichzelf speelt. Het lijkt vooral op het eerste, aangezien hij nog regelmatig refereert aan zijn tijd bij Feyenoord. Aangezien hij dergelijke elementen al in zijn eerdere voorstelling heeft gebruikt, zou het De Groot sieren als hij dit in zijn volgende voorstelling weglaat en op zoek gaat naar een weliswaar persoonlijke en authentieke invalshoek, maar de gebaande paden links laat liggen. Het mag allemaal nog iets theatraler en iets minder autobiografisch, zodat de artistieke ontwikkeling niet stokt bij het vertellen van anekdotes over trainingsessies. Deze voorstelling zou daarom als tussenstap gezien kunnen worden, waarna De Groot in zijn derde voorstelling verdergaat met de existentialistische vraagstukken en daarmee wellicht zijn positie als theatermaker veiligstelt. De Groot krijgt daarom nu het voordeel van de twijfel met drie sterren, maar dan moet hij het wel laten zien. Nu kan het nog.  

Boeken / Non-fictie

De kunst van het falen

recensie: Sarah Lewis (vert. Miebeth van Horn) - De kracht van mislukking. Een noodzakelijke stap op weg naar succes.

Het gevoel ergens in gefaald te hebben, wat het dan ook moge zijn, is voor veel mensen herkenbaar. Maar waar dit voor de meesten negatieve connotaties oproept, weet Sarah Lewis juist het belang van mislukkingen te benadrukken.

Dat uitgerekend iemand met een glansrijke carrière een boek schrijft over mislukking, lijkt wat ironisch. Lewis heeft diploma’s van Harvard en Oxford op zak, adviseerde president Obama op het gebied van kunst en cultuur en stond op Oprah Winfreys ‘Power List’. Toch is het niet zo verwonderlijk, gezien Lewis juist het positieve van mislukkingen weet te belichten. Falen is voor haar eerder een voorwaarde dan een belemmering voor succes.

Niet zweverig

In tegenstelling tot wat de titel en omslag van het boek kunnen doen vermoeden, gaat het hier beslist niet om een dertien-in-een-dozijn-zelfhulpboek. En hoewel veel van de redenaties die voorbij komen wel toepasbaar zijn op het eigen denken, betreft het hier überhaubt geen zelfhulpboek. Zoals Lewis het zelf beschrijft: ‘Het is een verkenningstocht, een atlas vol verhalen over onze vermogens als mens, een onderzoek aan de hand van verhalen naar feiten die we allang aanvoelden voordat de wetenschap die feiten bevestigde.’

Door middel van vele voorbeelden van onder andere kunstenaars, ontdekkingsreizigers en wetenschappers laat Lewis zien hoe zelfverwerkelijking mogelijk is door te leren omgaan met gemaakte fouten. De verhalen die ze verteld zijn zeer uiteenlopend en Lewis’ talent spreekt uit haar vermogen hier een samenhangend geheel van te maken.

Kinderlijke blik

Sprekend is het voorbeeld van de zwevende kikker. Natuurkundige Andre Geim raakte geïnteresseerd in magnetische krachten en op een avond op goed geluk water in een peperdure elektromagneet. Hierdoor ontdekte hij dat het water bleef zweven en dus opgewassen is tegen zwaartekracht. Dit zette hem ertoe aan meerdere voorwerpen te laten zweven: aardbeien, tomaten en uiteindelijk ook een levend amfibie. Het leverde hem zowel een Nobelprijs als een Ig Nobel op. Deze laatste onderscheiding is bedoeld voor experimenten die eerst op de lachspieren werken en vervolgens aan het denken zetten.

Mislukkingen, zo betoogt Lewis, moeten niet opgevat worden als tijdverspilling, maar eerder als momenten waarop kansen ontstaan. Er bestond een kans dat Geim de apparatuur zou vernielen door er water in te gieten, maar enkel door opzettelijk deze naïeve houding aan te nemen kon hij tot zijn resultaten komen. Het is volgens Lewis dan ook zaak om speelsheid niet enkel met kinderen te associëren. Onbezonnenheid en het vermogen om te falen zijn uiteindelijk onontbeerlijk voor creatieve doorbraken. De kracht van mislukking biedt steun en toont aan dat de handdoek niet te snel in de ring gegooid moet worden. 

Kunst / Expo binnenland

De Late Rembrandt: een meester op zijn hoogtepunt

recensie: Rembrandt van Rijn - Late Rembrandt

Het staat vast dat Rembrandt een van de grootste schilders uit de geschiedenis van de Nederlandse kunst is. Maar waarom was hij zo’n genie en wat maakt zijn werken zo bijzonder? Op die vragen krijgen we antwoord in de Late Rembrandt tentoonstelling in het Rijksmuseum in Amsterdam.

<em>Familieportret</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Familieportret, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Rembrandt van Rijn (1606-1669) genoot succes als schilder. De gewaagde schilderstijl die hij aan het einde van zijn leven had ontwikkeld, werd niet door iedereen gewaardeerd. Vandaag de dag vindt men juist dat hij zijn absolute hoogtepunt heeft bereikt in die laatste levensjaren. Het Rijksmuseum toont, in samenwerking met de National Gallery in Londen, voor het eerst een overzichtstentoonstelling over het late oeuvre van Rembrandt.

De tentoonstelling heeft een chronologisch karakter, maar is ook ingedeeld in thema’s, waardoor we langzaamaan meer leren over de ontwikkeling van zijn stijl en de verschillende kunstvormen die hij beoefende. Per thema staan zijn schilderijen, zijn tekeningen en prenten, of soms beide, centraal. In de eerste zaal vinden we drie zelfportretten van de meester. Meteen staat de bezoeker oog in oog met Rembrandt en raken we gefascineerd door de weergaven van zijn evenbeeld.

<em>Isaak en Rebekka</em>, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 - ca. 1669, Rijksmuseum.

Isaak en Rebekka, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 – ca. 1669, Rijksmuseum.

Pas na de zelfportretten stappen we echt in de wereld van Rembrandt. Zijn realistische tekeningen van alledaagse taferelen in Amsterdam laten zien dat hij schilderde naar de natuur en naar emotie. Bovendien is het toegestaan ze van heel dichtbij te bekijken, waardoor geen detail verloren gaat voor het oog van de bezoeker. Daaropvolgend vinden we een aantal prachtige portretten van rijke Amsterdamse burgers, waarbij Rembrandt werd uitgedaagd zijn eigen ideeën te vermengen met de heersende conventies. Immers, moest hij wel voldoen aan de eisen van zijn opdrachtgevers. Verassend is hier het enige bekende ruiterportret van Rembrandts hand en zeer indrukwekkend zijn hier de Pendanten van een getrouwd paar uit de National Gallery in Washington. Enerzijds vanwege de manier waarop hij haar sieraden heeft geschilderd, anderzijds door de bescheiden liefde die ze naar elkaar uitstralen.

<em>Titus aan de lezenaar</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Titus aan de lezenaar, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Naarmate de tentoonstelling vordert zien we dat Rembrandt steeds verder emuleert, steeds weer overtreft hij zichzelf. Hij onderzoekt de klassieken, het gebruik van licht en experimenteert met verschillende technieken. Het hoogtepunt vinden we bij het thema ‘intimiteit’. In Het Joodse Bruidje of de Lezende oude vrouw of Titus aan de lezenaar voelen we de emotie van de afgebeelde figuren. Het lukt Rembrandt om de toeschouwer mee te voeren in het schilderij door de grove penseel, de bijzondere compositiekeuzes en donkere warme kleuren. Bovendien zien we in het prachtige Familieportret uit het Herzog Anton Ulrich Museum dat hij ook zeer kundig was in het schilderen van groepsportretten. Het portret beeldt het idee van ouderlijke liefde voor hun kind zeer sterk uit.

De verworven bruiklenen zijn uitzonderlijk en maken dat er een prachtig totaalbeeld van het late oeuvre is ontstaan. De tentoonstelling biedt een unieke kans om Rembrandts bijzondere werken van over de hele wereld gezamenlijk te zien. Ervaar daarom met eigen ogen waarom Rembrandt wordt gezien als een van de grootste meesters van de Gouden Eeuw, het is de lange rij voor de ingang meer dan waard.