Wat merken wij daar in Nederland van? Uitzonderingen daargelaten, bar weinig. De liefhebber is vandaag de dag voornamelijk aangewezen op filmfestivals en op de dvd-markt, en in het laatste geval vooral op import. Die wordt steeds toegankelijker en voordeliger, maar is nog altijd het domein van vindingrijke cinefielen. De cijfers liegen er niet om: het is nu negentien maanden geleden dat er hier een Japanse film in première ging, en de teller loopt nog steeds. Wij kregen een compleet vertekend beeld van de Koreaanse opmars, en krijgen slechts bij vlagen een indruk van de ontwikkelingen in China en Thailand. De dvd-markt wordt ondertussen overspoeld door commerciële pulp.
Vreemde situatie
|
Sympathy for Lady Vengeance |
Deze situatie is vreemd, want in Nederland zijn wij, wellicht dankzij onze eigen schamele prestaties op filmgebied, altijd ontvankelijk geweest voor andere filmculturen, in het bijzonder de Aziatische. Het IFFR bijvoorbeeld is al sinds jaar en dag een van Europa’s grootste platformen voor de Aziatische cinema. Wij droegen de Vijfde Generatie van China en de moderne meesters van Taiwan een warm hart toe, en hadden ook, als we wat verder terugkijken, oog voor de radicale filmkunst van de Japanse regisseurs Oshima en Imamura.
De belangstelling is er in Nederland echter nog wel degelijk, maar lijkt beperkt tot de marges. Het Filmmuseum organiseerde vorig jaar het Hong Kong Panorama, om te bewijzen dat de kolonie ooit een van de meest opwindende filmculturen van de wereld herbergde en zijn laatste adem nog niet uitgeblazen heeft. Daarnaast waren er twee uitstekende, onafhankelijke festivals gewijd aan Aziatische film: het landelijk roulerende Cinemasia (met sponsoring van Katja Schuurman, nota bene), en de tweede editie van het Dejima Japanese Film Festival in Amsterdam. Oost-Azië heeft in genrekringen al een goede naam: MTV vertoonde tot voor kort niet voor niets, in navolging van de Ring– en Grudge-rage, tweemaal per week een Aziatische genrefilm. Het succes van zulke initiatieven wordt echter nauwelijks vertaald naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt.
Vitaliteit
|
Bing Bang Love, Juvenile A |
Om een indruk te krijgen van de vitaliteit van Aziatische cinema hoeven we niet verder te kijken dan het afgelopen Dejima Festival. Hier was een dwarsdoorsnede te zien van de scherpere kant van de Japanse film. Er draaide bijvoorbeeld Takashi Miikes Bing Bang Love, Juvenile A (2006), een conventionele gevangenisthriller in de vorm van een duizelingwekkende, abstracte studie naar tegenstellingen – in seksualiteit, plaats, tijd, ruimte en kunstvormen, om maar wat te noemen. De film is gewaagder dan alles waar Lars von Trier de laatste jaren mee op de proppen kwam (Miike verwijst slinks naar Dogville), en overtuigt bovendien, dankzij aantrekkelijke acteerprestaties, net zozeer als melancholisch homodrama.
Ook in het oog sprong The Whispering of the Gods (2005), een ijzingwekkend kille vertelling over een katholieke commune waar seksuele uitbuiting aan de orde van de dag is. De film is met opzet afstandelijk en zeker niet voor een breed publiek geschikt, maar durft in ieder geval provocerende vraagtekens te stellen bij christelijke doctrine. Waar liggen de grenzen in een milieu van religieus gelegitimeerde decadentie, en kan hier een opzettelijk nog niet begane doodzonde vergeven worden? Provocerende kwesties, relevant voor de huidige wereldcinema. Vlotter en toegankelijker kwaliteitsmateriaal was er ook te vinden: het verzamelde oeuvre van Ryuichi Hiroki bijvoorbeeld, dat voor een groot deel bestaat uit intieme relatiefilms die zonder een greintje vals sentiment ontroeren en vermaken, met als apotheose zijn nieuwste Love on Sunday (2006). Dit festival bewijst dat oprechte en echt confronterende filmproducties uit Azië binnen handbereik liggen. Nog een voorbeeld: Seijun Suzuki verraste onlangs vriend en vijand met zijn intens vermakelijke, barokke toneelspel Princess Raccoon (2005), maar buiten Rotterdam is die film nergens vertoond.
Blinde vlek
|
Kekexili: Mountain Patrol |
De blinde vlek is er echter niet alleen voor Japanse films. Ook weinige van de meest bijzondere recente Chinese films zijn hier in de bioscopen te zien geweest. Kekexili: Mountain Patrol (2004) bijvoorbeeld, een verpletterend drama over de strijd tussen stropers en een vrijwilligerspatrouille op het Chinees-Tibetaanse grensgebied. Deze schitterende film verdient een zegetocht door de filmhuizen, en werd bovendien in 2005 al actief aangeprezen door de National Geographic, wat genoeg moet zeggen over de commerciële potentie ervan. Het laatste werk van unieke topcineasten als Wen Zhu en Shaohong Li is zelfs in Rotterdam nooit vertoond; Ox Hide (2005) evenmin, een film die inmiddels bekend staat als een revolutionaire ontwikkeling in documentaire fictie. De meeste van deze films hadden tien jaar geleden niet misstaan in de Nederlandse filmhuizen. Het omgekeerde geldt voor voorheen radicale auteurs als Kaige Chen en Yimou Zhang, die nu laffe blockbusters produceren die blindelings in roulatie gebracht worden. Zhangs intiemere Riding Alone for Thousands of Miles (2005) is hier voorspelbaar genoeg nooit vertoond, maar zijn nieuwste beoogde kaskraker gaat in februari draaien.
Ook Zuid-Korea is slachtoffer van een eenzijdige blik: nu de vermeende meester Ki-duk Kim definitief door de mand gevallen is, blijven zijn films toch in de filmhuizen verschijnen. Aan Chan-wook Park, een pretentieuze krachtpatser die zijn niche gevonden heeft in pompeuze geweldsdrama’s, werd onlangs zelfs een klein retrospectief gewijd in het Filmmuseum. Dit lijkt ten koste gaan van het werk van zijn veel meer oprechte landgenoot Sang-soo Hong, of de veel minder pretentieuze en veel breder toegankelijke actiefilms van Seung-wan Ryoo, om maar twee voorbeelden te noemen.
Waarom?
|
Love on Sunday |
Deze lijst kan met een schier oneindige lijst namen en titels aangevuld worden. De vertoningen van sommige van de werkelijk interessante films is te danken aan nobele initiatieven van enthousiastelingen (Dejima werd op touw gezet door twee studenten), en waar het nu aan lijkt te ontbreken is een vertaling van dit enthousiasme naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt. Waarom gebeurt dit niet? Een blik op het filmhuisaanbod van de laatste jaren leert dat niet alle films die hier buiten de huidige malaise van het Hollywoodvermaak verschijnen even gevarieerd, geslaagd, vernieuwend, publieksvriendelijk of waardevol zijn, en toch steeds meer bezoekers trekken. En als wij de schoonheid van de vadsige copulerende lijven van Battle in Heaven en de kitschkunst van Volver kunnen waarderen, maar ook de feministische pretenties van Breillat, de loodzware didactiek van Haneke en het filmisch terrorisme van Noé slikken, moeten we ook wat verder durven kijken. Dan moeten we ook de vaak zoveel meer oprechte en echt gewaagde, en tegelijkertijd niet minder onderhoudende films uit Azië aankunnen.
Een deel van het probleem is het feit dat de belangrijkste beslissende factoren bij aankoop en distributie tegenwoordig zo vaak niet kwaliteit, maar wel naamsbekendheid en de sensatie van seks en geweld is. Dat laatste is enerzijds de reden dat we hier überhaupt ooit werk van uiteenlopende filmmakers als Takashi Miike, Park Chan-wook, Sun-Woo Jang en Ki-duk Kim hebben mogen zien, maar anderzijds de reden dat de minder provocerende films buiten bereik blijven, en de kwalitatief mindere films van provocateurs toch verschijnen.
Visieloos
|
Dumplings |
De uitzonderingen zijn gelukkig talrijk. Voornamelijk dankzij de gedurfde zetten van het Filmmuseum kunnen we hier toch nog belangrijke films van gecanoniseerde regisseurs als Zhangke Jia, Ming-liang Tsai en Hsiao-hsien Hou op het grote scherm zien. Ook de oprecht artistieke aankopen van bijvoorbeeld A-Film –voornamelijk op de minder riskante dvd-markt– bieden plaats aan Aziatische prachtfilms. Diezelfde distributiegigant is echter medeverantwoordelijk voor het visieloze genrelabel Asiamania, waaronder willekeurig en aan de lopende band derderangs films op dvd verschijnen. En op dat label komt ook superieur auteurswerk als Vital en Dumplings uit. Bij zulk slordig en/of opportunistisch promotiewerk is de genrefan evenmin gebaat als de kwaliteitsliefhebber. Meer avontuurlijke distributeurs als De Filmfreak en Homescreen hebben sinds kort een klein aantal gedurfde titels op het programma staan, maar hun aanbod verbleekt bij de beschikbaarheid van de belangwekkende Koreaanse, Japanse, Taiwanese en Chinese films van vroeger. Moskwood, van huis uit de meest gewaardeerde dvd-distributeur van kunstfilms, heeft naast wat werk van Kurosawa nooit de moeite genomen een Aziatische film uit te brengen.
De positieve kanten lijken dus niet op te wegen tegen de dalende aandacht voor kwaliteit en het luie gemak van het uitbrengen van genrewerk. De marktpotentie van pulp-dvd’s, de globale dominantie van Hollywood en de zwakke houding van filmhuisprogrammeurs zullen niet zo snel veranderen. Maar als hier de interessantste Chinese, Koreaanse en Japanse films aan onze neus voorbij gaan, terwijl een autonoom festival als Dejima genoeg bezoekers kan trekken met films die in eigenzinnigheid in vorm en thematiek het huidige bioscoopaanbod doen verbleken, is er iets vreemds aan de hand. Het lijkt erop dat misschien wel het grootste centrum van moed, creativiteit, experimenteerdrift en vernieuwingsdrang in de hedendaagse cinema steeds meer genegeerd wordt. Deze ontwikkeling is recent, dus laten we hopen dat ze nog enigszins terug te draaien is. Ze is in ieder geval de Nederlandse bioscoopcultuur onwaardig.
Meer dan alleen allochtonenhumor
Op de Parade zijn ze al een aantal jaar een groot succes met hun voorstellingen waarin ze het ene typetje na het ander spelen. Maar de jongens van De Varkenfabriek kunnen meer dan alleen korte sketches vol allochtonenhumor. Dit seizoen staan de Marokkaanse Karim El Guennouni en Mohammed Azaay in de theaters met hun tweede avondvullende voorstelling Spreekuur. Naast de bekende grove grappen over Marokkanen en kaaskoppen zit de voorstelling ook dramatisch sterk in elkaar.
Groter geheel
Net als bij hun eerste voorstelling De Varkensfabriek vond het duo Leopold Witte bereid om de voorstelling te regisseren. Witte heeft veel ervaring met het regisseren van cabaretvoorstellingen en dat is goed te merken aan het dramatisch verloop van de voorstelling. Doordat de acteurs constant van typetje veranderen, bestaat het gevaar dat nauwelijks nog te volgen is wie wie is. Bovendien lopen ze met die snelle overgangen het risico een soort aaneenschakeling van korte scènes te maken waarbij een dramatische opbouw ontbreekt. De strakke regie zorgt ervoor dat de hilarische situaties ook onderdeel zijn van een groter geheel waarbij gerefereerd wordt aan allerlei andere genres dan de komedie.
Verschillende genres
~
Spreekuur verwijst naar het beroep van één van de hoofdpersonages in de voorstelling. Tarik is de oudste zoon van de overleden eigenaar van een koffiehuis. Hij ging psychologie studeren en werd daarom door zijn vader het huis uitgezet. Wanneer zijn vader overlijdt keert hij terug naar zijn ouderlijk huis om zijn familie te condoleren. Tarik kan niet aan een baan komen omdat hij Marokkaan is, maar ondertussen heeft hij zijn handen vol aan het luisteren naar verhalen van zijn broers en vaste klanten van het koffiehuis. De familie-intriges lopen hoog op waardoor de voorstelling af en toe wat weg heeft van een waar huiskamerdrama. Maar als ontdekt wordt dat pa door moord om het leven is gekomen, transformeert het stuk tot een echte whodunnit.
Briljant spel
De eerste tien minuten van het stuk hebben de mannen een beetje moeite om erin te komen. Wanneer ze van type veranderen, vertellen ze dit als zichzelf aan het publiek. Dit komt een beetje geforceerd over en is bovendien onnodig. Azaay en El Guennouni spelen de personages subtiel maar briljant. Op andere momenten werken de epische technieken erg goed. Bij wijze van intermezzo verschijnen tussen de bedrijven door de tweelingzusjes van Tarik. Met een mysterieus muziekje op de achtergrond geven ze commentaar op de tekstschrijvers en de acteerprestaties van hun tegenspelers (zichzelf dus). Hoewel er op deze momenten even uit het stuk wordt gestapt, gaat dit niet ten koste van de vaart van de voorstelling.
Pretentieloos
Zonder pretentieus te zijn, levert De Varkenfabriek een controversiële voorstelling af. Taboes worden doorbroken en de Marokkaanse toeschouwers (hun aanwezigheid is sowieso al een prestatie op zich) lachen om het hardst om de insidersjokes in het Arabisch. Het Nederlandse publiek kan alleen maar raden naar de inhoud van deze grappen. Zoals de Surinamer in het stuk al zegt: “Alle aandacht gaat uit naar de Marokkanen”. En dat is in dit geval helemaal niet erg!
De voorstelling Spreekuur is nog tot en met 12 mei 2007 te zien. Zie: www.grunfeld.nl
De Varkensfabriek - Spreekuur
Artiest: De VarkensfabriekGezien op woensdag 10 januari 2007 in Theater Bellevue, Amsterdam
Misschien ook iets voor u
De esthetiek van botsende culturen
.
In de oogverblindend witte ruimte van Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst, vindt de eerste Europese solotentoonstelling plaats van de Canadese kunstenaar Brian Jungen. In zijn thuisland is hij een van de grootste talenten van de nieuwe generatie succesvolle jonge kunstenaars. Zijn kunstwerken bevatten een nadrukkelijk esthetisch element. Caleidoscopische patronen, harmonieuze kleurencombinaties en op het eerste gezicht herkenbare voorwerpen maken Jungens werk aantrekkelijk door deze vermeende toegankelijkheid. Een meer onderzoekende blik en kennis van de achtergrond van de kunstenaar leren ons dat de voorwerpen stuk voor stuk kritiek uiten op de maatschappij en in het bijzonder op die van het Noord-Amerikaanse continent.
Etnische maskers
Zijn Prototypes for New Understanding (1998-2005) lijken op het eerste gezicht Afrikaanse maskers. Grote holle ogen, langgerekte gezichten en dierlijke kenmerken zorgen voor deze associatie. Het zijn de eerste voorwerpen die de bezoeker tegenkomt in de tentoonstelling en mede door de manier van opstellen geven ze de indruk dat we ons in een antropologisch museum bevinden en helemaal niet in een centrum voor hedendaagse kunst. Tot we beter kijken. Van dichtbij zijn logo’s te herkennen van de grote sportartikelenfabrikant Nike. De maskers nemen een hybride vorm aan van traditionele maskers en de maskers die Canadese ijshockeykeepers opzetten. Ze hebben diezelfde angstaanjagende uitstraling en daarmee voor een gedeelte ook dezelfde functie als de soms van agressieve tekening voorziene moderne variant: het afschrikken van de demon of de tegenstander.
Vetergaten en zolen definiëren de lijnen in de gezichten. De door uitgebuite kinderen in elkaar gezette schoenen worden vervolgens door Jungen gedemonteerd en opnieuw geassembleerd. Alleen het steile zwarte haar dat uit de maskers komt, is niet van een sportschoen gemaakt. Kennis van de achtergrond van Jungen zelf zorgt nu voor een absolute eye-opener. Zijn moeder komt uit een indianenreservaat. De maskers zijn niet Afrikaans, maar komen uit de cultuur van de First Nation van Noord-Amerika.
Massaproductie versus ambacht
Naast voorwerpen van gedemonteerde en opnieuw geassembleerde sportartikelen, maakt de grensverleggende Canadees kunstwerken van plastic stoelen. Deze zijn direct herkenbaar als producten van de grootste Zweedse producent van goedkope designmeubelen. Deze herkenbaarheid is opzettelijk en benadrukt het beoogde doel. Ikea heeft vestigingen in 29 landen, verspreid over heel Europa. Jungen uit hiermee opnieuw zijn kritiek op massaproductie en massaconsumptie. Ook de stoelen worden uit elkaar gehaald en vormen de structuur voor nieuwe objecten. In Cetology (2002) voegt hij plastic stoelen samen tot een compleet vinvisskelet. Plotseling word je op het verkeerde been gezet en waan je je in een natuurhistorisch museum. Het jagen op dieren als walvissen, maar ook de praktijken van de bio-industrie degradeert dieren tot producten – zoals ook de stoelen slechts het resultaat van massaproductie zijn. De ambachtelijke manier waarop Jungen te werk gaat, vormt een scherp contrast tegenover de in serie geproduceerde zitelementen. Er zijn meer contrasten aanwezig in dit werk. Niet alleen in de manier van vervaardigen, maar ook de betekenis van het gebruikte materiaal is veelzeggend.
Culturele identiteit
De manier waarop de kunstwerken in de tentoonstellingen zijn gemaakt, doet de definitie van ‘beeldhouwer’ wankelen. De voorwerpen houden het midden tussen ready-mades, installaties en assemblages. Bestaan de maskers hoofdzakelijk uit sportschoenen, in The Prince (2006) is het de baseballhandschoen die als bouwsteen wordt gebruikt. Dit gebruiksvoorwerp roept direct een associatie op met een andere nationale Canadese sport en heeft daarmee een sterke relatie met de nationale identiteit van het land. De nieuwe vorm die de handschoenen samen aannemen, verwijst echter weer naar de oudere subcultuur. Het leer van de handbeschermers vormde ooit de huid van koeien, maar fungeert nu als nieuwe huid voor een Indiaanse krijger. De vingers van de handschoen staan gespreid op zijn hoofd als een hanenkam. Noch op de handschoenen, noch op de Indiaan ligt de nadruk. Er is sprake van een nieuw gegeven dat niet het één en niet het ander is.
“Een cultuur is nooit een verzameling of optelsom van aspecten van twee verschillende subculturen. Culturen botsen en er ontstaat op dat moment een derde ruimte”. Deze uitspraak is van Homi K. Bhabba, expert op het gebied van postkoloniale studies en is zeker van toepassing op het werk van Brian Jungen. Jungen probeert voorbij te gaan aan een nationale identiteit en onderzoekt het complexe gegeven van de betekenis van een culturele identiteit.
Het is interessant erbij stil te staan dat bezoekers de werken door hun eigen gekleurde bril bekijken met als referentiekader hun eigen nationale identiteit. Tussen Europa en Noord-Amerika ligt een oceaan waardoor de culturen zich in verschillende richtingen ontwikkeld hebben. Dat de Indiaanse maskers voor mij en waarschijnlijk voor een willekeurige Europeaan eerder doen denken aan Afrika, zegt iets over de Europese identiteit en haar koloniale verleden. De Noord-Amerikanen zouden waarschijnlijk alleen de link met het eigen verleden hebben gelegd, aangezien de bloedige cultureclash met de Indianen deel uitmaakt van de geschiedenis van het continent. Dat het botsen van culturen een universeel gegeven is, maakt de tentoonstelling juist interessant buiten Noord-Amerika. Het zet de inhoud van de werken op een nieuw niveau kracht bij. Wij kennen de verhalen over Indianen en cowboys vooral uit spaghettiwesterns en strips als Lucky Luke. Ontstaat er een nieuwe ruimte als de Europeaan naar de botsing tussen culturen op een ander continent kijkt? Het werk van Jungen moet worden gelezen en vraagt om een redelijke lading culturele bagage om het op de juiste waarde te kunnen schatten. Dat is niet altijd even makkelijk. Het is niet onwaarschijnlijk dat de lading die de kunst van Brian Jungen bevat aan een deel van de bezoekers voorbijgaat. Voor diegenen blijft de bewondering voor de esthetische kwaliteit en het respect voor het ambachtelijke vakmanschap over.
Brian Jungen
Gezien in: Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst,Nog te zien tot: zondag 11 februari 2007
Misschien ook iets voor u
Blinde vlek
/ 0 Reactiesdoor: Paul Caspers0 SterrenWie de internationale filmwereld in de gaten houdt, weet dat een groot deel van de meest belangwekkende films van de laatste tien jaar uit Oost- en Zuidoost-Azië komen. De hernieuwde kracht van de Japanse film is een feit, de revolutie van de Zuid-Koreaanse cinema (nu een van de meest succesvolle filmculturen ter wereld) ook. Taiwan en Hongkong zijn inmiddels als filmnaties vrijwel te gronde gegaan, maar het vasteland van China heeft met de komst van de digitale camera veel unieke nieuwe auteurs voortgebracht. Ook Thailand herbergt wereldwijd gelauwerde cineasten, en af en toe duiken zelfs interessante geluiden op uit Indonesië en de Filipijnen.
Wat merken wij daar in Nederland van? Uitzonderingen daargelaten, bar weinig. De liefhebber is vandaag de dag voornamelijk aangewezen op filmfestivals en op de dvd-markt, en in het laatste geval vooral op import. Die wordt steeds toegankelijker en voordeliger, maar is nog altijd het domein van vindingrijke cinefielen. De cijfers liegen er niet om: het is nu negentien maanden geleden dat er hier een Japanse film in première ging, en de teller loopt nog steeds. Wij kregen een compleet vertekend beeld van de Koreaanse opmars, en krijgen slechts bij vlagen een indruk van de ontwikkelingen in China en Thailand. De dvd-markt wordt ondertussen overspoeld door commerciële pulp.
Vreemde situatie
Deze situatie is vreemd, want in Nederland zijn wij, wellicht dankzij onze eigen schamele prestaties op filmgebied, altijd ontvankelijk geweest voor andere filmculturen, in het bijzonder de Aziatische. Het IFFR bijvoorbeeld is al sinds jaar en dag een van Europa’s grootste platformen voor de Aziatische cinema. Wij droegen de Vijfde Generatie van China en de moderne meesters van Taiwan een warm hart toe, en hadden ook, als we wat verder terugkijken, oog voor de radicale filmkunst van de Japanse regisseurs Oshima en Imamura.
De belangstelling is er in Nederland echter nog wel degelijk, maar lijkt beperkt tot de marges. Het Filmmuseum organiseerde vorig jaar het Hong Kong Panorama, om te bewijzen dat de kolonie ooit een van de meest opwindende filmculturen van de wereld herbergde en zijn laatste adem nog niet uitgeblazen heeft. Daarnaast waren er twee uitstekende, onafhankelijke festivals gewijd aan Aziatische film: het landelijk roulerende Cinemasia (met sponsoring van Katja Schuurman, nota bene), en de tweede editie van het Dejima Japanese Film Festival in Amsterdam. Oost-Azië heeft in genrekringen al een goede naam: MTV vertoonde tot voor kort niet voor niets, in navolging van de Ring– en Grudge-rage, tweemaal per week een Aziatische genrefilm. Het succes van zulke initiatieven wordt echter nauwelijks vertaald naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt.
Vitaliteit
Om een indruk te krijgen van de vitaliteit van Aziatische cinema hoeven we niet verder te kijken dan het afgelopen Dejima Festival. Hier was een dwarsdoorsnede te zien van de scherpere kant van de Japanse film. Er draaide bijvoorbeeld Takashi Miikes Bing Bang Love, Juvenile A (2006), een conventionele gevangenisthriller in de vorm van een duizelingwekkende, abstracte studie naar tegenstellingen – in seksualiteit, plaats, tijd, ruimte en kunstvormen, om maar wat te noemen. De film is gewaagder dan alles waar Lars von Trier de laatste jaren mee op de proppen kwam (Miike verwijst slinks naar Dogville), en overtuigt bovendien, dankzij aantrekkelijke acteerprestaties, net zozeer als melancholisch homodrama.
Ook in het oog sprong The Whispering of the Gods (2005), een ijzingwekkend kille vertelling over een katholieke commune waar seksuele uitbuiting aan de orde van de dag is. De film is met opzet afstandelijk en zeker niet voor een breed publiek geschikt, maar durft in ieder geval provocerende vraagtekens te stellen bij christelijke doctrine. Waar liggen de grenzen in een milieu van religieus gelegitimeerde decadentie, en kan hier een opzettelijk nog niet begane doodzonde vergeven worden? Provocerende kwesties, relevant voor de huidige wereldcinema. Vlotter en toegankelijker kwaliteitsmateriaal was er ook te vinden: het verzamelde oeuvre van Ryuichi Hiroki bijvoorbeeld, dat voor een groot deel bestaat uit intieme relatiefilms die zonder een greintje vals sentiment ontroeren en vermaken, met als apotheose zijn nieuwste Love on Sunday (2006). Dit festival bewijst dat oprechte en echt confronterende filmproducties uit Azië binnen handbereik liggen. Nog een voorbeeld: Seijun Suzuki verraste onlangs vriend en vijand met zijn intens vermakelijke, barokke toneelspel Princess Raccoon (2005), maar buiten Rotterdam is die film nergens vertoond.
Blinde vlek
De blinde vlek is er echter niet alleen voor Japanse films. Ook weinige van de meest bijzondere recente Chinese films zijn hier in de bioscopen te zien geweest. Kekexili: Mountain Patrol (2004) bijvoorbeeld, een verpletterend drama over de strijd tussen stropers en een vrijwilligerspatrouille op het Chinees-Tibetaanse grensgebied. Deze schitterende film verdient een zegetocht door de filmhuizen, en werd bovendien in 2005 al actief aangeprezen door de National Geographic, wat genoeg moet zeggen over de commerciële potentie ervan. Het laatste werk van unieke topcineasten als Wen Zhu en Shaohong Li is zelfs in Rotterdam nooit vertoond; Ox Hide (2005) evenmin, een film die inmiddels bekend staat als een revolutionaire ontwikkeling in documentaire fictie. De meeste van deze films hadden tien jaar geleden niet misstaan in de Nederlandse filmhuizen. Het omgekeerde geldt voor voorheen radicale auteurs als Kaige Chen en Yimou Zhang, die nu laffe blockbusters produceren die blindelings in roulatie gebracht worden. Zhangs intiemere Riding Alone for Thousands of Miles (2005) is hier voorspelbaar genoeg nooit vertoond, maar zijn nieuwste beoogde kaskraker gaat in februari draaien.
Ook Zuid-Korea is slachtoffer van een eenzijdige blik: nu de vermeende meester Ki-duk Kim definitief door de mand gevallen is, blijven zijn films toch in de filmhuizen verschijnen. Aan Chan-wook Park, een pretentieuze krachtpatser die zijn niche gevonden heeft in pompeuze geweldsdrama’s, werd onlangs zelfs een klein retrospectief gewijd in het Filmmuseum. Dit lijkt ten koste gaan van het werk van zijn veel meer oprechte landgenoot Sang-soo Hong, of de veel minder pretentieuze en veel breder toegankelijke actiefilms van Seung-wan Ryoo, om maar twee voorbeelden te noemen.
Waarom?
Deze lijst kan met een schier oneindige lijst namen en titels aangevuld worden. De vertoningen van sommige van de werkelijk interessante films is te danken aan nobele initiatieven van enthousiastelingen (Dejima werd op touw gezet door twee studenten), en waar het nu aan lijkt te ontbreken is een vertaling van dit enthousiasme naar de programmering van de filmhuizen en naar een degelijke distributie op de dvd-markt. Waarom gebeurt dit niet? Een blik op het filmhuisaanbod van de laatste jaren leert dat niet alle films die hier buiten de huidige malaise van het Hollywoodvermaak verschijnen even gevarieerd, geslaagd, vernieuwend, publieksvriendelijk of waardevol zijn, en toch steeds meer bezoekers trekken. En als wij de schoonheid van de vadsige copulerende lijven van Battle in Heaven en de kitschkunst van Volver kunnen waarderen, maar ook de feministische pretenties van Breillat, de loodzware didactiek van Haneke en het filmisch terrorisme van Noé slikken, moeten we ook wat verder durven kijken. Dan moeten we ook de vaak zoveel meer oprechte en echt gewaagde, en tegelijkertijd niet minder onderhoudende films uit Azië aankunnen.
Een deel van het probleem is het feit dat de belangrijkste beslissende factoren bij aankoop en distributie tegenwoordig zo vaak niet kwaliteit, maar wel naamsbekendheid en de sensatie van seks en geweld is. Dat laatste is enerzijds de reden dat we hier überhaupt ooit werk van uiteenlopende filmmakers als Takashi Miike, Park Chan-wook, Sun-Woo Jang en Ki-duk Kim hebben mogen zien, maar anderzijds de reden dat de minder provocerende films buiten bereik blijven, en de kwalitatief mindere films van provocateurs toch verschijnen.
Visieloos
De uitzonderingen zijn gelukkig talrijk. Voornamelijk dankzij de gedurfde zetten van het Filmmuseum kunnen we hier toch nog belangrijke films van gecanoniseerde regisseurs als Zhangke Jia, Ming-liang Tsai en Hsiao-hsien Hou op het grote scherm zien. Ook de oprecht artistieke aankopen van bijvoorbeeld A-Film –voornamelijk op de minder riskante dvd-markt– bieden plaats aan Aziatische prachtfilms. Diezelfde distributiegigant is echter medeverantwoordelijk voor het visieloze genrelabel Asiamania, waaronder willekeurig en aan de lopende band derderangs films op dvd verschijnen. En op dat label komt ook superieur auteurswerk als Vital en Dumplings uit. Bij zulk slordig en/of opportunistisch promotiewerk is de genrefan evenmin gebaat als de kwaliteitsliefhebber. Meer avontuurlijke distributeurs als De Filmfreak en Homescreen hebben sinds kort een klein aantal gedurfde titels op het programma staan, maar hun aanbod verbleekt bij de beschikbaarheid van de belangwekkende Koreaanse, Japanse, Taiwanese en Chinese films van vroeger. Moskwood, van huis uit de meest gewaardeerde dvd-distributeur van kunstfilms, heeft naast wat werk van Kurosawa nooit de moeite genomen een Aziatische film uit te brengen.
De positieve kanten lijken dus niet op te wegen tegen de dalende aandacht voor kwaliteit en het luie gemak van het uitbrengen van genrewerk. De marktpotentie van pulp-dvd’s, de globale dominantie van Hollywood en de zwakke houding van filmhuisprogrammeurs zullen niet zo snel veranderen. Maar als hier de interessantste Chinese, Koreaanse en Japanse films aan onze neus voorbij gaan, terwijl een autonoom festival als Dejima genoeg bezoekers kan trekken met films die in eigenzinnigheid in vorm en thematiek het huidige bioscoopaanbod doen verbleken, is er iets vreemds aan de hand. Het lijkt erop dat misschien wel het grootste centrum van moed, creativiteit, experimenteerdrift en vernieuwingsdrang in de hedendaagse cinema steeds meer genegeerd wordt. Deze ontwikkeling is recent, dus laten we hopen dat ze nog enigszins terug te draaien is. Ze is in ieder geval de Nederlandse bioscoopcultuur onwaardig.
Blinde vlek: Waar zijn de Aziatische films?
Regie: Diverse regisseursJaar: 2024
Misschien ook iets voor u
Freak folk van kosmische allure
In de onlangs uitgezonden documentaire The Eternal Children werd Joanna Newsom neergezet als een van de hoofdfiguren van wat door sommigen de freakfolkbeweging wordt genoemd. Duidelijk werd dat Newsom in staat is om de harp op lyrische en virtuoze wijze te beroeren en in combinatie met haar idiosyncratische, wat kinderlijke stemgeluid, zeer originele liedjes te voorschijn te toveren.
Dat was eerder al te horen op Newsoms debuut Milk Eyed Mender, dat in 2004 verscheen. Als we dat album met het eveneens sober uitgevoerde vroege werk van Joni Mitchell mogen vergelijken, dan ligt Ys (‘ies’) meer in de lijn van Mitchells magistraal georkestreerde Travelogue. Had de muziek van Newsom eerder vaak een eenvoudige liedvorm, op Ys zijn de composities vrijer van vorm en langer van duur, gemiddeld zo rond de tien minuten. Alleskunner Van Dyke Parks schreef de arrangementen, hij werkte onder anderen met Brian Wilson van The Beach Boys. Allereerst werd het skelet van harp en zang opgenomen, met als resultaat dat de zeer spannende, constant veranderende orkestratie heel natuurlijk uit zang en harpspel voort lijkt te vloeien. Het intrumentarium omvat naast strijkers en blazers ook onder meer hakkebord, banjo en mandoline.
Astrofysica
~
Meesterwerk
Op dezelfde manier heeft ieder nummer op Ys een heel eigen tekstueel en muzikaal karakter die steeds heel goed op elkaar zijn afgestemd. Newsom heeft een werk gemaakt dat ontzettend vernuftig in elkaar steekt, over ieder muzikaal en tekstueel detail is nagedacht en er is aan geschaafd tot in perfectie. Ys is het product van een zeer volwassen artieste die haar originele muzikale visie haarscherp vorm heeft weten te geven. Het bedreven harpspel, de originele zang, de rijke teksten, de wijze van voordragen, en niet te vergeten de fantastische instrumentatie van Van Dyke Parks maken van het album een waar meesterwerk. Als er al zoiets bestaat als de freakfolkbeweging, dan is dit daarvan zonder twijfel het magnum opus.
Joanna Newsom
Album: YsLink: Fansite Joanna Newsom
Misschien ook iets voor u
Veteranen van de Nederlandse Underground op punt van doorbreken
.
Om een goed beeld te krijgen van hoe het ooit allemaal is begonnen moeten we terug naar het begin van de jaren negentig. Hoofdrolspelers Andre Dodde, Koos Borg en Olaf Veenstra kennen elkaar van de undergroundscene rond poppodium Vera. Als het verhaal van Green Hornet begint, maakt Dodde nog deel uit van de legendarische sixties-partyband The Firebirds, opgericht in 1991. The Firebirds genieten op dat moment landelijke bekendheid met hun instrumentale surf- en garagerock, waarmee ze onder andere in het voorprogramma staan van Dick Dale en The Trebble Spankers. Drummer Koos Borg speelt dan in garagerockformatie The Beavers en gitarist Olaf Veenstra maakt deel uit van Kleg, een ietwat vreemd avant-garde experiment dat begint met acht gitaristen, vier saxofonisten, een bassist en een drummer. Green Hornet is voor alle drie een hobbyproject. In de loop der jaren verandert die status echter en tegenwoordig staan andere groepen zoals The Beavers op het tweede plan: Green Hornet is de band waar het Borg, Veenstra en Dodde om is te doen. Na een album bij Transformed Dreams, de registratie van een concert met Andre Williams bij Norton en een plaat bij My First Sonny Weismuller, zijn de Groningers nu eindelijk toe aan een volgende stap.
Livemuziek
De keus voor Excelsior is dan op het eerste gezicht een beetje vreemd. Van oudsher richt het label zich immers op brave Beatlesque pop, ik noem een Johan en een Daryll-Ann. Gelukkig hebben ze bij Excelsior ook ingezien dat er meer is, getuige de nieuwe cd’s van Under Byen, El Pino & The Volunteers en zZz. Van de vuile psychedelica van zZz naar de smerige, ronkende garagerock met orgel van Green Hornet is vervolgens slechts een kleine stap. Maar of Green Hornet met dit album net zoveel indruk gaat maken als zZz met haar debuutalbum valt nog te bezien: rond zZz hangt al sinds het begin een soort aura van onsterfelijkheid, iets dat Green Hornet duidelijk mist. Wat Green Hornet wel heeft, is een mooie nieuwe cd met daarop twaalf wilde, broeierige southern-rocksongs waarin de liefde voor bands als The Cramps, The Oblivians, (Jon Spencer) Blues Explosion, Boss Hog en The Rolling Stones duidelijk terug te horen is. Soulvolle, bezwerende gitaarrock met daaroverheen warme, hypnotiserende orgelklanken, afgemaakt door de quasi-nonchalante vocalen van Veenstra: dat is Green Hornet. Eigenwijs als ze zijn, hebben ze de basgitaar ingeruild voor orgel en harmonica. Deze muziek zal het naar verwachting vooral live goed doen, in kleine, donkere zalen waar de alcohol rijkelijk vloeit en de sigarettendamp goed zicht belemmert. Luister je So Much to Give via de stereo of de computer, dan mist er toch iets. Dat zit hem vooral in de interactie tussen band en publiek, voor de muziek van Green Hornet vrij essentieel. Voor zZz geldt in principe hetzelfde: ook die muziek moet je live horen, voelen, ondergaan. Desondanks is So Much to Give zeer zeker de moeite waard.
Het enige smetje op deze cd is het ontbreken van de geweldige Deutsch-Amerikanische Freundschaft (DAF)-cover Der Mussolini, een nummer dat wel present was op de vorig jaar verschenen sampler van Subroutine Records. Ik meen dat Green Hornet de mannen van Subroutine heeft beloofd dat het nummer alleen op hun sampler zou verschijnen. Het zij ze vergeven. Ook zonder Der Mussolini is So Much to Give een erg mooi visitekaartje. De toegangsdeuren tot de nationale podia zijn inmiddels geopend. De eerste dertien shows staan op het moment van schrijven van deze recensie al gepland, onder andere een optreden op Eurosonic!
Green Hornet
Album: So Much to GiveLink: Website Green Hornet
Misschien ook iets voor u
Slimme Walden Revisited
Kan een mens zich geestelijk verheffen? Kun je zoiets eigenlijk wel van mensen eisen? En waarom is welvaart hier in het Westen een vies woord, terwijl welvaart in China gezien wordt als een goed streven? Dit zijn enkele vragen die Laura van Dolron behandelt in het ‘kapitalistisch cabaret’ tijdens haar nieuwste voorstelling Walden Revisited.
Het uitgangspunt voor de voorstelling is het boek Walden van Henry D. Thoreau. In 1845 trok Thoreau zich terug in een hutje in het bos. Hij wilde zich verheffen boven andere mensen door op zoek te gaan naar de waarheid in zijn eigen geest. Daarbij koos hij voor de afzondering om zich niet te laten afleiden door anderen die hem weer naar beneden konden trekken. In de voorstelling onderzoekt van Dolron hoe zij zich verhoudt tot zijn ideeën.
Stand-up philosophy
~
Voor dit ‘kapitalistische cabaret’ kiest van Dolron de vorm van stand-up philosophy. Dit houdt in dat van Dolron als een stand-up comedian nadenkt over filosofische onderwerpen. Ze uit, onder andere aan de hand van sketches, haar gedachten en meningen over bijvoorbeeld het verheffen van jezelf boven anderen en het kapitalisme. Dit doet ze met veel vaart, op een luchtige en bij tijd en wijle grappige manier. Hierdoor houdt ze de zware onderwerpen behapbaar.
Transparant
Tijdens de voorstelling hanteert Van Dolron een acteerstijl die ze dicht bij zichzelf houdt. In feite is dit vergelijkbaar met hoe een cabaretier met zijn rol omgaat. Echter aan deze transparante manier van acteren voegt van Dolron iets gemaakts toe. Het is alsof ze net iets slechter speelt dan ze eigenlijk zou kunnen. Daarnaast steekt ze in de sketches ook de draak met haar eigen gedrag. Dit maakt dat je als toeschouwer gaat twijfelen of de mening die ze uitdraagt werkelijk die van haar is. Dit is een slimme keuze, want het gevolg is dat je zelf ook gaat nadenken over de thema’s die ze aansnijdt. Ze geeft hier genoeg ruimte voor doordat ze geen afgeronde conclusie presenteert, maar enkel meningen, visies en gedachten. Van Dolron maakt hiermee impliciet duidelijk dat het misschien wel prettig is dat er mensen zijn als Thoreau die je vertellen hoe je moet leven, maar dat dit eigenlijk niet kan. Iedereen zal op zoek moeten gaan naar zijn eigen manier van leven.
Met z’n tweeën
~
De voorstelling is nog te zien tot en met 10 februari 2007. Kijk op: www.theatergasthuis.nl
Laura van Dolron - Walden Revisited
Artiest: Laura van DolronGezien op woensdag 03 januari 2007 in Gasthuis, Amsterdam
Misschien ook iets voor u
Geïmproviseerd meesterwerk
Een man in pak loopt door de woestijn. Het pak is verfomfaaid, de man draagt een baard van een paar weken en heeft een petje op tegen de zon. Dit is de openingsscène van Paris, Texas (1984) en dit is ook het eerste idee waarmee regisseur Wim Wenders en scenarioschrijver Sam Shepard in de zomer van 1982 aan het verhaal begonnen. Een man die door de Mojave-woestijn dwaalt zonder dat duidelijk is waar hij vandaan komt of waar hij naar toe gaat.
~
Onvoorstelbaar
Het is onvoorstelbaar dat Paris, Texas onder deze omstandigheden toch zo goed heeft uitgepakt. Toen de eerste helft van de film gedraaid werd, wist geen van de betrokkenen waarom de man (gespeeld door de vooral van bijrollen bekende acteur Harry Dean Stanton) door die woestijn liep en zweeg in alle talen. Waarom zijn broer (Dean Stockwell) al vier jaar taal noch teken van hem en zijn vrouw vernomen had en waarom hun zoontje bij die broer was achtergelaten. Dat is lastig om te acteren, maar de scènes met de twee broers die elkaar na al die jaren weerzien worden er niet minder om. Alleen achteraf, met de kennis over het vreemde productieproces, zie je dat de acteurs eigenlijk nog geen idee hadden waar ze mee bezig waren.
~
Vader-zoonfilm
Na een kunstgreep – vrouw van broer weet meer, maar had het nooit iemand verteld – kan Stanton gericht op zoek gaan naar zijn vrouw, en hij neemt zoonlief mee. Op basis van het ruwe script van Wenders improviseren de twee er in de auto op los, met veel verhalen van het joch over astronomie. Ook hier zakt de film wonderwel niet in. Van een film over de relatie tussen twee broers is het een vader-zoonfilm geworden, en een heel goede. Subtiel, zonder al te veel sentiment. Begeleid door imponerende beelden van een spaghetti aan wegen en viaducten, die de desolate woestijn uit het begin van de film hebben vervangen.
Shepard was op tijd terug om het laatste deel van Wenders’ schetsen, dat zich afspeelt in Houston, in sneltreinvaart nader uit te werken. De acteurs (Stanton en Nastassja Kinski, die zijn teruggevonden vrouw speelt) kregen vervolgens drie dagen de tijd om de nieuwe tekst uit hun hoofd te leren. Deze haastklus mondt uit in een van de hoogtepunten uit de filmgeschiedenis, waarvan ik inhoudelijk niets zal prijsgeven. Maar een twintig minuten durende dialoog in een op z’n zachtst gezegd ongewone omgeving, met langdurige close-ups van de luisterende in plaats van de sprekende partij, en een onafgebroken emotioneel shot van acht minuten, dat is simpelweg filmmaken op zijn best. “Als ik de film nu gemaakt zou hebben, zou ik veel vaker gesneden hebben,” zegt Wenders twintig jaar later, “mensen zijn zo snel verveeld tegenwoordig.” Godzijdank dateert deze film uit 1984 en kunnen we er nu nog, op dvd, van genieten.
Paris, Texas
Regie: Wim WendersJaar: 2024
Distributeur: A-Film
Misschien ook iets voor u
Zo hard slaan ze niet meer in.
Incubus, ooit begonnen als een stel pubers die zich bij hun debuut Fungus Amongus nog excuseerden voor het feit dat ze wilden klinken als een blend tussen Mr. Bungle, Primus en de RHCP. Een excuus dat nergens voor nodig was, aangezien deze bloemlezing van het materiaal dat ze mid-jaren negentig schreven een heerlijke mix liet horen van funk, rock en wat later nu-metal genoemd werd. Nu ziet nieuweling Light Grenades het licht, het vijfde studioalbum na het debuut. De muziek is ver verwijderd van waar ze mee begonnen, maar het geestige is dat het nieuwe album qua idee nog steeds behoorlijk wat wegheeft van de wat bedaardere RHCP van nu.
De springerige en freaky rockmuziek van weleer heeft na de wereldplaat S.C.I.E.N.C.E. namelijk langzaam maar zeker plaatsgemaakt voor meer en meer duidelijk omlijnde luisterliedjes. Liedjes die vaak een melancholische ondertoon hebben en gedragen worden door die fenomenale stem van Brandon Boyd.
Drive
~
Lichtvoetig
~
Gelukkig staan er dan ook nog nummers als Diamonds and Coal en Paper Shoes op het schijfje, liedjes die weliswaar vrij lichtvoetig zijn maar ook weer met een heerlijk stuwend ritme het tempo erin houden. En zelfs wie nog echt op zoek is naar het Incubus van weleer vindt met Rogues, Pendelous Threads en het titelnummer een selectie naar zijn of haar gading. Al klinkt dat laatste nummer wel heel sterk alsof het direct afkomstig is van Apocalicious (2001), een album van freakpunkers Victims Family.
Enfin, mijn favoriete album zal Light Grenades niet worden maar Incubus heeft zich duidelijk ontwikkeld tot een rockband van formaat en zal met dit album wellicht weer genoeg nieuwe fans verzamelen om te compenseren voor de eventuele afhakers. Want die zullen er namelijk ook zijn.
Incubus
Album: Light GrenadesMisschien ook iets voor u
Geen aardje naar zijn vaartje
De jonge regisseur Daniel Burman wordt wel de Woody Allen van Argentinië genoemd. In 2004 won hij in Berlijn de Zilveren Beer voor El abrazo partido, over een joodse jongen en de relatie met zijn vader die vlak na zijn geboorte naar Israël vertrok. In zijn nieuwste film, Family Law (Derecho de familia) staat wederom een vader-zoonrelatie centraal. Ditmaal worstelt de hoofdpersoon met zijn rol als zoon van een succesvolle en gerespecteerde advocaat en met zijn eigen pas verworven vaderschap.
~
Levensgenieter met regelmaat
Het contrast van Ariel met zijn charismatische vader Bernardo had niet groter kunnen zijn. Bernardo Perelman (Arturo Goetz) is een energieke man die nergens van wakker ligt en leeft in een ijzeren regelmaat. Ondanks dat hij weduwnaar is, is het een levensgenieter die elke dag de trappen van het gerechtsgebouw ophuppelt. Met integriteit in zijn werk neemt hij het niet zo nauw, maar een boef is het geenszins. Hij onthoudt de verjaardagen van al zijn collega’s en het maandsalaris voor zijn trouwe secretaresse rond hij al vijftien jaar ruim naar boven af.
~
Family Law
Regie: Daniel BurmanJaar: 2024
Misschien ook iets voor u
De ondergang van het vlakke land
.
Lanoyes voorlaatste roman mag dan al even achter ons liggen, de schrijver blijkt nog niet veel veranderd. Hij hanteert nog steeds dezelfde zwierige stijl, en de politieke relevantie van zijn boeken steekt als altijd die van partijprogramma’s naar de kroon. België blijft zijn geliefde decor, en de politieke wantoestanden in dat kleine land zullen Lanoye nog wel even blijven inspireren. Geen ontsnapte misdadigers of corrupte politici deze keer, maar wel: het schijnhuwelijk.
Untouchables
~
De opzet klinkt eenvoudig, en plotgewijs heeft Het derde huwelijk inderdaad niet veel meer om het lijf. Aan de hand van een aantal anekdotes doet Lanoye het smeuïge verslag van een huwelijk dat gedoemd is om te mislukken. Zijn roman wordt zo het verhaal van twee verstotenen die tegen alle verwachtingen in troost bij elkaar vinden. Zowel de zieke, homofiele weduwnaar als de illegale immigrante zijn untouchables aan de rand van de Belgische samenleving, en die verbondenheid leidt tot verrassende situaties. De twee gaan nochtans op een totaal andere manier met hun positie om: Maarten wil deze ellendige wereld zo snel mogelijk verlaten, terwijl Tamara staat te popelen om zich Belgische te kunnen noemen.
Twee werelden
Het is dan ook niet moeilijk om Maarten en Tamara te zien als symbolen voor hun respectieve beschavingen. Maarten staat voor een ziek, wegkwijnend Europa, Tamara symboliseert het levenslustige Afrika dat klaarstaat om de fakkel over te nemen. Spijtig genoeg laat Lanoyes stereotiepe tekening van zijn personages weinig ruimte voor een nuancering van die tamelijk eenzijdige interpretatie. Toegegeven, veel van zijn beschrijvingen zijn raak, en Lanoye heeft nog steeds heel wat zinnigs te zeggen over België en zijn inwoners. Maar Europa wordt af en toe wat té ziek, en Afrika wat té springlevend afgeschilderd om geloofwaardig te blijven. Op die momenten lijkt het wel alsof Lanoye het polariserende wereldbeeld van zijn stervende hoofdpersonage heeft overgenomen.
Dubbel gevoel
~
Anderzijds heeft die compositie ook zijn nadelen. De voortdurende flashbacks voegen bijvoorbeeld wel een extra dimensie toe aan het verhaal, maar ze remmen tegelijkertijd ook af. Dat is jammer, want de afzonderlijke scènes duren sowieso al lang. In combinatie met die flashbacks en Maartens soms zeurderige overpeinzingen kunnen ze dus wel eens gaan vervelen. Lanoyes verhaal lijkt niet sterk genoeg om die compositie te kunnen torsen.
Dat is natuurlijk een streng oordeel. Ondanks al zijn tekortkomingen is Het derde huwelijk namelijk een meer dan genietbare roman. Het geschilderde wereldbeeld lijkt soms een dimensie te missen, maar stilistisch gezien blijft Lanoye wel één van de beste auteurs van de Lage Landen. Bovendien is het mooi en verrassend om lezen hoe Maarten en Tamara ondanks al hun verschillen toch naar elkaar toegroeien. Laten we ten slotte ook de hilarische zijpersonages en de vele filmische scènes niet vergeten die ondanks al hun extremen toch heel wat over de Belgische, en bij uitbreiding de westerse, samenleving weten te zeggen.
Prijs: 19,95
Bladzijden: 337
ISBN: 90-446-0813-4
Misschien ook iets voor u