Film / Films

Beatty vs Bugsy

recensie: Bugsy (Special edition)

Met een schot door het hoofd kwam Benjamin Siegelbaum, beter bekend als Bugsy Siegel, op 20 juni 1947 aan zijn einde. Siegelbaum heeft niet mogen meemaken hoe zijn visioen, een grote gokstad als oase in de woestijn, werkelijkheid werd. Toen hij stierf waren de enige neonlichten die de Strip van Las Vegas verlichtten die van zijn eigen hotel Flamingo, en dat was niet veel meer dan een financieel fiasco dat nog geen winst had geboekt. Maar hij had het goed gezien, die Bugsy, een visionair was het. Voeg daar ‘oncontroleerbare gek’, ‘sympathieke gangster’ en ‘aantrekkelijke womanizer’ aan toe, en je hebt een personage gemáákt voor het witte doek.

~

Acteur Warren Beatty vond het dan ook opmerkelijk dat Hollywood bijna een halve eeuw na Bugsy’s dood nog steeds niet dankbaar gebruik had gemaakt van zijn opmerkelijke levensverhaal. Hij besloot zelf maar een balletje op te gooien, wat in 1991 resulteerde in Bugsy, een prestigieus opgezette biopic met Barry Levinson als regisseur, en Beatty zelf in de titelrol. Op de hoes van de onlangs verschenen luxe uitgevoerde dubbel dvd van deze film staat: ‘Winnaar van 2 Oscars’, maar als je weet dat Bugsy maar liefst tien Oscarnominaties kreeg, mag dit teleurstellend genoemd worden. Die teleurstelling blijft hangen na het zien van de film en dat klinkt ondankbaar, aangezien het verhaal boeiend wordt gebracht: vanaf de eerste scène waarin Bugsy gelijk wordt neergezet als gevaarlijke ijdeltuit die ontploft als hij ‘Bugsy’ genoemd wordt, tot aan het einde.

Steekje los

Daarbij komt: het decor is prachtig, de kostuums zijn de Oscar waardig, de dialogen lopen goed, en de prestaties van Harvey Keitel en Ben Kingsley in de ondersteunende rollen verdienen een eervolle vermelding. Ook Annette Bening, als het liefje van Siegel, zet haar beste beentje voor, en de vonk sloeg ook buiten de set over. Bening wist womaniser Beatty te temmen en is nog steeds met hem getrouwd.

Maar dan Beatty’s rol: de kwaliteit van zijn acteerwerk staat buiten kijf. Hij kan het allemaal: de gladheid van een verleider, de zelfverzekerdheid van een gangster, de lange monologen, de steelse gebaartjes. Maar waar is dat ‘losse steekje’? Het verknipte in zijn blik leggen is aan Beatty niet besteed (daar waar Robert de Niro dat bijvoorbeeld wel kan) waardoor de onvoorspelbare maniak die Bugsy moet zijn geweest maar moeilijk gestalte krijgt. En helemaal eerlijk is het misschien niet, maar opgemerkt moet worden dat Bugsy net 41 was toen hij overleed, en nog strak in het vel zat, terwijl Beatty in 1991 de vijftig al gepasseerd was. Virginia valt in een scène tegen Bugsy uit: “The rest of the time you’re just a goodlooking, sweet-talking, charm-oozing, fuck-happy fellow with nothing to offer but some dialogue”. In die zin is Beatty misschien juist wél goed gecast.

Extra’s

~


Een tweede teleurstelling is dat de achtergronden van de karakters obscuur blijven. Bij aanvang van de film is Bugsy al volop actief als gangster, we weten niets van het hoe en waarom. Ook zijn afkomst blijft onderbelicht, terwijl die toch mateloos interessant zou zijn. Dat hij het plan had Mussolini te vermoorden was een duidelijk teken van zijn megalomanie, maar had ook rechtstreeks te maken met zijn Joodse afkomst. Dat er in de film geen tijd is vrijgemaakt om dit uit te diepen is geen zonde, wel is het een gemiste kans dat er in de extra’s geen aanvullende informatie wordt gegeven over zijn leven en geen beeldmateriaal wordt getoond van de echte Bugsy.

De extra’s, die toch zeer uitgebreid zijn, gaan vooral over de film zelf en tonen de verwijderde scènes, een video montage van ‘Bugsy’s screentest’ (zoals die gedeeltelijk ook in de film zelf te zien is) en een lijvige documentaire genaamd The Reinvention of Bugsy Siegel, met hierin veel aandacht voor alle aspecten die komen kijken bij de productie van de film, zoals het schrijven van het script, regisseren, acteren, monteren, kostuumontwerp en muziek (prachtige muziek van componist Ennio Morricone). Op deze manier geven de extra’s een goed inzicht in hoe een productieproces organisch kan verlopen. Maar Bugsy Siegel? Die blijft voorlopig niet meer dan een historische onderwereldfiguur.

Film / Films

On the road met Cameron Crowe

recensie: Almost Famous (Special edition)

Waarom er zeven jaar na dato een 2-disc special edition dvd van Almost Famous verschijnt, is onduidelijk. Maar een goed idee is het wel. Muziekfilms zijn bij uitstek geschikt voor een heleboel extra’s op dvd, omdat ze over het algemeen uit hun voegen barsten van de verwijzingen. Almost Famous vormt geen uitzondering op die regel.

Almost Famous is grotendeels gebaseerd op de herinneringen van regisseur Cameron Crowe (Jerry Maguire, Elizabethtown). Net als William Miller in de film werkte hij al op zeer jonge leeftijd voor het muziekblad Rolling Stone. Zijn eerste tournee, met The Allman Brothers, vormt de basis voor het verhaal in de film. William tourt met de band Stillwater door de V.S. en leert daarbij heel wat journalistieke lessen. Waaronder de belangrijkste: word geen vriend met de rocksterren. Zijn loyaliteit met de bandleden gaat niet samen met zijn taak als muziekjournalist en daardoor raakt hij in een behoorlijk gewetensconflict.

Bemoeizuchtige moeder

~


Crowe noemde zijn meest persoonlijke film in eerste instantie Untitled. Deze director’s cut van 167 minuten is de belangrijkste attractie van de special edition. Crowe voorziet Untitled van commentaar en aangezien de film in feite over hem gaat, is dat vaak persoonlijk en soms ook pijnlijk. Een groot deel van het verhaal is hem echt overkomen. Sterker nog, de t-shirts die Patrick Fugit als William draagt zijn van Crowe zelf geweest, en de meeste backstagepasjes en platenhoezen komen uit zijn eigen jongenskamer. Het leukste aan het commentaar zijn echter de opmerkingen van Crowe’s moeder, die in het echt al net zo bemoeizuchtig en dominant is als Frances McDormand in de film. Haar inbreng is onbedoeld hilarisch, vooral als ze opzichtig probeert om wat extra dvd’tjes van haar zoon aan de man te brengen. “Deze scène vind ik prachtig, vooral het kroost in het zwembad. Waarderen de mensen wel hoeveel moeite jij doet, Cameron?”

Helaas leiden moeder en zoon Crowe wel aan het Amerikaanse dankbaarheidsyndroom, en wordt een groot gedeelte van het commentaar besteed aan het bedanken van de cameraman (“You were great!”), de kostuumontwerpster (“You did an amazing job!”) en de acteurs (“Kate is a genius!”). Het commentaar eindigt heel natuurlijk met “Thanks, mom.” “Thank you, son.”

~

Gelukkig zijn er ook interessante dingen te vertellen over de productie van Almost Famous. Zo wordt er zorgvuldig geciteerd uit albumcovers, songteksten en Crowe’s favoriete film, The Apartment. De cameo’s zijn, zeker in de Untitled-versie, niet bij te houden. Ook fijn: Crowe is niet te beroerd om af en toe een scène af te kraken die hij vanwege geld- en tijdgebrek niet goed genoeg heeft kunnen opnemen.

Geplaybackte Stairway

Ook boeiend zijn de apart toegevoegde weggelaten scènes, die dus niet op Untitled staan. Om zijn moeder ervan te overtuigen dat rockmuziek wel degelijk intelligent en verheffend kan zijn, laat William zijn moeder het nummer Stairway to Heaven van Led Zeppelin horen. Omdat Crowe de rechten voor het nummer niet kreeg, verschijnt er een tekst in beeld wanneer je je eigen versie van het nummer op moet zetten. Vervolgens kijk je acht minuten lang naar acteurs die geluidloos meezingen, meedrummen en hun hoofd bewegen op onhoorbare muziek. Zonder de soundtrack is de scène slaapverwekkend, maar als je de cd op het juiste moment weet aan te zetten gaat er een wereld voor je open.

I’m with the band

~


De rest van de extra’s valt tegen. Op de dvd met de oorspronkelijke bioscoopversie staan zogenaamde ‘productie-aantekeningen’, waarin heel summier wordt aangegeven hoe de film tot stand kwam. Als je zin hebt om ze te lezen tenminste, want lappen tekst op een dvd is toch de minst interessante extra die je kunt verzinnen? In het Duits welteverstaan, maar dat kan een foutje van de filmmaatschappij zijn. Het menu en de informatieve teksten op de tweede dvd zijn namelijk in het Engels.

Ook de artikelen die Crowe voor Rolling Stone schreef zijn helaas in het Duits en nodigen daarom niet uit tot lezen. Het beloofde interview met Lester Bangs op de tweede dvd is teleurstellend kort. Een interview met Philip Seymour Hoffman (die overtuigend gestalte geeft aan de legendarische popjournalist) ontbreekt, en dat is een gemis. Korte documentaires over The Allman Brothers, de geschiedenis van Rolling Stone of de echte Penny Lane hadden deze Special edition echt onmisbaar gemaakt. Nu is het een leuk cadeau voor iedereen die zich aangetrokken voelde tot de seventies backstage-sfeer in de film, en die vindt dat de trip niet lang genoeg kan duren.

Boeken / Non-fictie

Een mop met een sierlijke baard

recensie: Humor in de oudheid en vroegmoderne tijd

.

Is humor geen intrigerend gegeven, zowel crosscultureel als historisch gezien? Wist je bijvoorbeeld dat Japanners het concept ‘mop’ niet kennen en het uitsluitend in hun broek doen als iemand gekke bekken trekt of een pijnlijke val maakt? Of: waarom moet de eerste grappige Duitser volgens velen nog geboren worden? Enkele duizenden kilometers verder of zelfs veel dichter bij huis dekt humor dus een volledig andere lading dan hier. En ook ‘hier’ is niet eenduidig als ‘Nederland en Vlaanderen’ te interpreteren, want Belgen lachen met des Nederlanders gierigheid, terwijl boven de Moerdijk de ‘domheid’ van Belgen aanleiding is tot talloze grappen. Iets waar de respectieve gedupeerden toch maar wat zuur om lachen.

Grap-schriften

~

En hoe zit het met het verleden? Wat bracht de doorsnee Romein of Griek aan het lachen? En waarom wilden zoveel vorsten of edelen een nar in de buurt, om mee te pronken als er hoog bezoek was? Samenstellers Patrick De Rynck en Mark Pieters kiezen in hun bijdrage Komt een Griek bij de dokter voor de niet-didactische aanpak, in die zin dat ze de feiten voor zich laten spreken door een bloemlezing te geven van fragmenten uit epen, grafschriften, puntgedichten, satires, fabels enzovoort. Hier en daar wordt een geschrift toegelicht (bijvoorbeeld de Poëtica van Aristoteles) of een fragment ingeleid, maar de nadruk ligt toch vooral op het materiaal zelf. Bijzonder amusante lectuur levert dat bij momenten op. Zo dichtte een zekere Nicharcus onomwonden:

Ik zou niet kunnen zeggen dat ik weet
Of Theo nu een zucht liet of een scheet:
Zijn smoel stinkt al net zo erg als zijn reet.

Of was op een grafschrift te lezen:

Vreemdeling, het gebeente hier smeekt je niet op het graf te pissen
En als je nog vriendelijker wil zijn, ook niet te schijten!
Je kijkt naar het graf van Urtica (brandnetel, red.). Ga weg, schijter!
Veilig is het niet hier je gat open te zetten!

Ligt leuk op het nachtkastje, kortom.

Het lelijke in de mens

~

Het dunne boekje van Herman Pleij – amper 96 pagina’s – is andere koek. De hoogleraar gaat niet op zoek naar de lach van de lezer, maar probeert het fenomeen nar of zotskap in de sociaal-culturele context van de zestiende eeuw te plaatsen, met hier en daar een prent of foto ter staving. Narren, zo betoogt hij, maakten in de eerste plaats het lelijke in de mens op pijnlijke wijze aanschouwelijk. Tevens was het voor de elite een manier om zich voortdurend herinnerd te zien aan een, zij het sterk uitvergrote, vertegenwoordiger van de lagere klassen. In Pleij’s woorden:

Op die manier belichaamden ze op even aanschouwelijke als ironische wijze de stedelijke beschavingshonger van de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne elites, die zich wensten te onderscheiden.

Interessant is bijvoorbeeld ook zijn uitweiding over de kleuren die de nar meestal droeg en die een hoge symbolische waarde hadden (“geel verwijst naar ongeveer alles dat buiten de goddelijke orde staat”). Een beknopt maar zeer interessant werkje, dat je misschien wel zin zal geven dieper te graven in het fenomeen ‘humor met een sociaal sausje.

Een verschillende aanpak dus, met in beide gevallen een geinig resultaat. Lees het ene voor het slapengaan, sla het andere open in de trein of tijdens een dood moment. Lachen, beste lezer, is namelijk een wereldtaal, en daar kan je je niet genoeg in bijschaven.

Patrick De Rynck & Mark Pieters • Komt een Griek bij de dokter. Humor in de oudheid • Uitgever: Athenaeum • Prijs: € 14,95 • 208 bladzijden • ISBN: 978 90 253 4690 4

Herman Pleij • De eeuw van de zotheid. Over de nar als maatschappelijk houvast in de vroegmoderne tijd • Uitgever: Bert Bakker • Prijs: € 15 • 96 bladzijden • ISBN: 978 90 351 3141 5

Film / Films

Gebroken gezin

recensie: Anche libero va bene

.

Tommaso heeft die lastige leeftijd dat je te oud bent om te knikkeren maar te jong om volwassen te zijn. Op school vindt hij niet veel aansluiting. Omdat hij niet goed kan voetballen, is hij in de klas veroordeeld tot een plaatsje naast outcast Claudio. Deze merkwaardige jongen heeft sinds zijn vader overleden is geen woord meer gesproken. Thuis viert zus Viola haar seksuele puberfrustraties op Tommaso bot, en schiet zijn vader, die met zijn freelance camerawerk met moeite het huishouden draaiende weet te houden, af en toe behoorlijk uit de slof. Het onderwerp van de afwezige moeder wordt angstvallig vermeden, maar het gevoel van gemis is alom aanwezig.

Verstoorde harmonie

~


Als moeder Stefania (Barbara Bobulova) na maanden afwezigheid ineens haar opwachting maakt en smeekt weer deel uit te mogen maken van het gezin, wordt de situatie er voor Tommaso niet gemakkelijker op. Geeft hij haar een nieuwe kans, of sluit hij zich uit zelfbescherming af? Als zij na een korte periode toch weer verdwijnt, is de harmonie die vader en kinderen tijdens de afwezigheid van Stefania met elkaar gevonden hadden, ernstig verstoord. Terwijl Renato verbaal steeds gewelddadiger wordt, raakt Tommaso meer en meer in zichzelf gekeerd.

Pijnlijk maakt de film inzichtelijk hoe een hecht gezin ontwricht raakt, en hoe ouders hun kinderen veel te veel met hun eigen emotionele problemen en verantwoordelijkheden belasten. Het isolement waarin Tommaso terechtkomt, is aangrijpend om te zien. Hij vindt een uitlaatklep door op het dak van zijn appartement over wiebelende dakpannen te balanceren, en door zoveel mogelijk van zijn vrije tijd bij zijn buren door te brengen. Hevig op zoek naar een ‘normaal’ gezinsleven, schuift hij dagelijks bij hen aan tafel.

Ongrijpbaar

~

Anche libero va bene wordt nooit expliciet. Dingen gebeuren zonder dat er een duidelijke verklaring voor is of zonder dat er antwoorden zijn. Wat er precies met Tommaso’s moeder aan de hand is, wordt niet uitgelegd. Ook de bijzondere verstandshouding die ontstaat tussen Tommaso en de zwijgzame Claudio krijgt geen verdere toelichting. Het draagt bij aan het realisme van de film en maakt, samen met het overtuigende naturel acteren van de jonge Alessandro Morace, de eenzaamheid en verwarring van Tommaso voelbaar. Anche libero va bene is zo ongrijpbaar als het leven zelf.

~

Het is jammer en ergerlijk dat de ontaarde moeder er met wel erg weinig sympathie van af komt. Dat de situatie rond haar komen en gaan het gezin beschadigt, moge duidelijk zijn. Maar in tegenstelling tot de andere personages, geeft de regisseur geen enkel handvat om je met haar te identificeren. Dat deze vrouw op zijn minst manisch-depressief is of anderszins psychisch in nood, lijkt haar gedrag ook maar niet een beetje te verexcuseren. Terwijl Rossi Stuart voor het verbale geweld van pa wel heel duidelijk medelijden en begrip probeert te kweken.

Boeken / Fictie

Drie maanden in het gesticht

recensie: Menno Wigman - Het gesticht: drie maanden Den Dolder

Dichter Menno Wigman verbleef drie maanden als writer-in-residence in Den Dolder, op het terrein van psychiatrische inrichting de Willem Arntsz-Hoeve. Hij schreef daarover een dagboek, dat onlangs verscheen. Het is een mooi en zorgvuldig vormgegeven boek, met de afmetingen van een stevig schrift, gezet in een prettige, sprekende letter. Wigman heeft zijn verslag al even zorgvuldig aangepakt.

Het is geen chronologisch dagboek in de zin dat er per dag gedachten en indrukken zijn bijgehouden. Er zit wel een globale ontwikkeling in de tijd in; het boek is in drie maanden opgedeeld, en verder in paragraafjes met een kopje van vaak een enkel woord (“Gluton”, “Rolduc”, “Hilterine”), die allemaal op de een of andere manier rondom de waanzin cirkelen. Allerhande tot de verbeelding sprekende interesses, ervaringen en fascinaties uit Wigmans leven die in de meest brede zin rondom de thematische knoedel gekte, dood, adolescentie, muziek en literatuur zweven, komen aan bod. Dat maakt hem tot een schrijver die op de juiste plek resideerde.

Zoektocht

Foto Rogier Taminiau
Foto Rogier Taminiau

Wigman lijkt dit verblijf te hebben aangegrepen voor een zoektocht naar zichzelf, langs een vrij donkere lijn die in rechtstreekse verbinding staat met de waanzin, en daar bij andere mensen ook in is uitgemond. Wat voor iemand ben ik? Hoe ben ik geworden wie ik ben? Dit levert een integer, openhartig en bij vlagen aandoenlijk persoonlijk document op. Zo beschrijft hij herhaaldelijk de afkeer die hem al sinds zijn eigen heugenis bevangt over zijn eigen verschijning, en hij beschrijft ook hoe zijn verblijf hem in het begin ertoe brengt zo nu en dan een enorme keel op te zetten.Dat komt overigens ook door de akoestiek: “het ontkurken van een fles wijn klinkt hier als een pistoolschot.”

Een van de verbindende thema’s zijn zijn eigen jeugdjaren. Wigman bracht zijn jeugd en puberteit, goeddeels gedompeld in eenzaamheid en mal de vivre, door in ‘gekkendorp’ Santpoort. Hij groeide op in de tijd van de punk en new-wave, omringd door klanken van bands als The Smiths, Joy Division en The Sound. Hij heeft heel wat mensen in zijn omgeving gek zien worden, zien sterven of zelfmoord zien plegen. Stuk voor stuk gebeurtenissen die hun stempel op de ontwikkeling van de jonge Wigman hebben gedrukt. Ze hebben ongetwijfeld bijgedragen aan zijn zwaarwichtige kijk op het leven en hem wellicht het het beslissende duwtje richting dichterschap gegeven.

Binnenkant

~


Het boek is meer een verslag van de binnenkant van Wigmans hoofd dan van wat er buiten hem in Den Dolder en de Willem Arntsz Hoeve (“het grootste huis dat ik ooit zal bewonen”) gebeurt. Dat is opmerkelijk, maar niet perse een bezwaar, want in de inhoud van zijn hoofd is gelukkig voldoende onderhoudend en interessant. Er lijkt maar weinig sprake van interactie tussen hem en de bewoners van de kliniek. Als lezer krijg je de indruk dat de schrijver binnen zit te denken en te schrijven en slechts af en toe naar buiten gaat. Hij rept van misschien twee, drie jongens met wie hij af en toe een praatje maakt.

Wigmans goede wil blijkt onder andere uit het feit dat hij wel een poëzieavondje voor patiënten organiseert, maar tot erg veel leidt dit niet, en hij schrijft over zijn teleurstelling in de poëtische kwaliteiten van de patiënten, waar hij stiekem misschien hogere verwachtingen van had. Wigman las in Den Dolder veel teksten van psychiatrische patiënten. In de gedichten die hij onder ogen kreeg rijmt ‘pijn’ meestal op ‘zijn’; ‘pillen’ op ‘willen’ en ‘isoleer’ op ‘niet meer’. Daar tegenover staat wel een verhaal van een jonge vrouw, dat begint met de intrigerende en tot de verbeelding sprekende zin: “Vroeger, toen ik nog een meisje van vijftien centimeter was…”

~

Het boek vormt ondanks het schijnbare gebrek aan structuur een grote coherentie. Dit komt doordat Wigman gefocust is binnen de heterogeniteit van de interessegebieden en fascinaties (uiteenlopend van Gerrit Achterbergs verblijf in de Willem Arntsz-Hoeve, de immer keurige kleding van psychiaters tot gebombardeerde dierentuinen). Het boek meandert langs allerlei thema’s, onderwerpen en ervaringen die op associatieve wijze in verband staan met Wigmans verblijf in Den Dolder. Kabbelend­ ­– hier en daar ook wel kwebbelend ­–, maar doorgaans gaat het wel echt ergens over. Menno Wigman is iemand die boeiende anekdotes kan vertellen. Zo schrijft hij bijvoorbeeld dat hij ooit samen met een “bevriende dandy” met een kreeft probeerde te gaan wandelen, net als Gérard de Nerval, die met een kreeft aan een blauwzijden lintje door de tuinen van het Palais Royal pleegde te wandelen. De kreeft van de Hollandse dandies bleek niet eens op zijn poten te kunnen staan.

Het gesticht is voorzien van tientallen foto’s van zeer uiteenlopende aard en herkomst, die aangenaam ongewongen, en bescheiden in formaat, naast de tekst staan. Er staan geen onderschriften bij, wat goed werkt. Aanvankelijk laten de plaatjes de lezer vaak raden naar de betekenis van de beelden; wie er is afgebeeld en wat het verband is met de tekst, maar dat blijkt meestal al lezende vanzelf. En zo niet, dan zijn tekst en uitleg achterin te vinden. Door deze niet onder de foto’s te zetten krijgt de lezer de ruimte zelf te associëren en verbanden te zoeken. Én om te ervaren dat het ook wel eens prettig is als nieuwsgierigheid niet meteen wordt opgeheven.

Het boek is bovendien geschreven in een prettige toon. Persoonlijk, to the point en poëtisch tegelijk. Hier en daar word je geraakt door een treffende beschrijving of mooie observatie, waarin de stijl van de dichter Menno Wigman te herkennen is: “Eén joint, één snuif en zijn hele wereld ligt op de vloer.” Het gesticht is zonder meer een geïnspireerd en inspirerend boek, waar je ondanks de vaak melancholieke toon toch blij van wordt.

Film / Films

Elvis heeft het gebouw verlaten

recensie: The King

Een jonge man is net eervol ontslagen uit de marine. Hij kuiert wat rond, bezoekt een prostituee en koopt een auto. Daarna bezoekt hij een lokale kerkgemeenschap, waar hij een bevlogen interesse toont voor de predikant. Hij volgt hem en zijn familie naar huis, waarna hem gevraagd wordt wie hij is. “Mijn moeder Yolanda vertelde me over u.” antwoordt de jonge vreemdeling, waarmee de toon van The King is gezet.

Dat de sympathieke predikant David Sandow (William Hurt) geen ‘zondeloos’ verleden heeft blijkt dus al snel. Hij stelt zijn onwettige zoon Elvis (Gael García Bernal) ongemakkelijk voor aan zijn familie en vertelt hem dan vriendelijk doch dringend om te vertrekken. “Dit is mijn gezin en dit is mijn huis.” Elvis vertrekt, maar hij heeft duidelijk sterke gevoelens voor zijn halfzusje Malerie. De nare voorbode van incest hangt meteen al in de lucht.

Cinematografisch juweeltje

~

Juist, dit is zó’n soort film, niet bestemd voor tere, zonnige zieltjes. De materie is zwaar. Elvis is een storend element in de ogenschijnlijk perfecte parochiewereld van David Sandow, die al snel aan alle kanten scheuren blijkt te vertonen. Dochter Malerie is zo wanhopig om te ontsnappen aan haar onderdrukte bestaan dat zij elke mogelijkheid daartoe aangrijpt. Zo ook een geforceerd aandoende relatie met Elvis, waarvan zij niet weet dat het haar halfbroer is. Hoewel de relatie wel degelijk omslaat in liefde, wordt deze nergens echt voelbaar. Daarvoor is deze simpelweg te kil in beeld gebracht. De gebeurtenissen volgen elkaar enigszins voorspelbaar op terwijl Elvis zich langzaam in het gezin naar binnen werkt, maar dat stoort niet. Het prachtige kleurgebruik en de goed geplande locaties met natuurlijke lichtval maken dit een cinematografisch juweeltje met weinig dialoog en veel lichaamstaal.

Overbodig commentaar

Voor degene die de semiotiek en patronen in de film (die er overigens duimendik bovenop liggen) nog niet begrepen had, worden deze in het audiocommentaar nog even scène voor scène uitgelegd. Ook is er ruimte voor de complimenten die over en weer gegeven worden tussen regisseur/schrijver James Marsh en producent/schrijver Milo Addica, over de manier waarop de film is geschreven en gefilmd, ondersteund door enkele verwijderde scènes en repetities die elders op de dvd te vinden zijn. Verder wordt er constant benadrukt dat ‘het publiek moet begrijpen’ dat er een klein budget, constante tijdsdruk en conflicten met de financierders waren, waardoor het commentaar vooral een verontschuldiging wordt voor de kwaliteit van de film. Dit is echter nergens voor nodig. De film rammelt inderdaad hier en daar, maar het verhaal zit goed in elkaar en de cast is werkelijk indrukwekkend.

The King (2005) is ontroerend en schokkend op de juiste momenten, en ondanks het ingetogen en soms afstandelijke spel weten de personages empathie op te wekken. Het enige wat het audiocommentaar bewerkstelligt is irritatie, opgewekt door het constante gezeur over de imperfecties van de film.

Film / Films

Oorlogsfilm met hoog knuffelgehalte

recensie: Merry Christmas (Joyeux noel)

“Felix, waar kom jij opeens vandaan?”, vraagt de Duitse soldaat aan de kat. “Nee, dat is Nestor!”, probeert zijn Franse collega hem snel duidelijk te maken. Het feit dat de twee vijanden allebei dezelfde kat hebben geadopteerd, illustreert hoe dicht de loopgraven van de Britten, Fransen en Duitsers bij elkaar lagen tijdens de Eerste Wereldoorlog. En toch was die korte afstand nauwelijks te overbruggen. Tot op een zekere kerstavond in 1914.

~

Merry Christmas begint met drie kinderversjes. Kinderversjes over het uitmoorden van complete volkeren, dat wel; propaganda om het volk klaar te stomen voor de oorlog. Uiteindelijk zeggen de drie versjes, voorgedragen door een Duits, Frans en Brits kind, precies hetzelfde: wij zijn goed, zij zijn slecht; wij moeten winnen, zij moeten dood. Het is meteen de belangrijkste boodschap van de Frans/Duits/Britse productie, die onder meer werd genomineerd voor een Oscar in de categorie Beste Buitenlandse Film: in wezen zijn we allemaal hetzelfde, dus waarom blijven we elkaar afmaken?

Doedelzakken en drank

Dat is precies de vraag die de drie partijen zichzelf stellen op de kerstavond van 1914. En dus wordt besloten een wapenstilstand af te sluiten, al is het maar voor een nacht. Langzaam komen de vijanden uit hun loopgraven en verzamelen zich op het stuk niemandsland dat hen eerst scheidde. Duitsers trachten geluid te krijgen uit de doedelzakken van de Schotten en er wordt chocolade en drank uitgewisseld.

Te mooi om waar te zijn? Niet helemaal, aangezien Merry Christmas is gebaseerd op een waar gebeurd verhaal. Wel is het duidelijk dat het geheel zeer zwaar is aangedikt en geromantiseerd. Op een enkeling na zijn de soldaten van alle partijen wel heel erg snel vergeten wie daarnet nog zijn beste vrienden stond af te schieten… De geloofwaardigheid van de film wordt toch wel op de proef gesteld als binnen de kortste keren iedereen gezellig met elkaar zit te borrelen. Dit hoge knuffelgehalte zorgt er samen met de aanzwellende muziek voor dat Merry Christmas meer dan eens gevaarlijk sentimenteel wordt.

~

Dat werkt soms wel en soms niet. Met name bij de geïmproviseerde mis waarbij een operazangeres een lied voordraagt en de soldaten spontaan beginnen te snotteren, zullen veel mensen toch een lichte braakneiging moeten onderdrukken. Het moment echter dat de drie partijen om beurten in elkaars loopgraven schuilen voor andermans artillerie, is weer zo aangrijpend dat het een van de sterkste scènes in de film is.

Aangrijpend

Merry Christmas is op een aantal momenten net iets te sentimenteel en ongeloofwaardig. Sommige scènes zijn echter weer zo onverwacht dat ze juist aangrijpend zijn. Uiteindelijk zorgt het bittere eind ervoor dat de film toch redelijk in balans is. Want ook al zijn alle soldaten in wezen hetzelfde, in een oorlog is het helpen van de vijand blijkbaar nog altijd landverraad…

De dvd bevat een korte introductie en een Frans audiocommentaar van de regisseur, dat op ons exemplaar niet ondertiteld was.

Boeken / Fictie

Een vos verliest zijn streken

recensie: Luc De Vos - De laatste mammoet

Zowel onder als boven de Moerdijk is Luc De Vos een bescheiden fenomeen, een eenentwintigste-eeuwse bard die het landelijke Vlaanderen van zijn jeugd in ijltempo verloren zag gaan en de mooie idealen van een flowerpowergeneratie, waar hij net niet toe behoorde, zag ingeruild worden voor harde valuta. Als geen ander weet de frontman van de rockgroep Gorki de daaruit voortspruitende weemoed in zijn songteksten te verwerken, maar ook toen hij zich aan de literatuur waagde, bleek hij een gevoelige snaar te kunnen raken en tegelijk een glimlach te ontlokken.

In meer dan één opzicht lijkt De Vos op rasechte schrijvers als Herman Brusselmans of zelfs Gerard Reve – de latere, zichzelf parodiërende versie. Kernthema is een zich niet thuis voelen in de alledaagsheid en een voortdurende poging om dat gevoel met humor en zelfs wat mededogen te bezweren. Dat lukte, wat Luc De Vos betreft, perfect in zijn eerste prozaworp, het grappige, half autobiografische Het woord bij de daad. Op de ingeslagen weg verdergaand, volgde het prettig lezende De rest is geschiedenis. Maar in De volksmacht was reeds een kiem van ideeënarmoede waar te nemen, die in De laatste mammoet helaas tot volledig ontbloeien is gekomen.

Twee manieren van leven

Het probleem van dit gefaalde werkje is tweevoudig: ten eerste wijkt De Vos af van zijn geijkte patroon van jeugdherinneringen afgewisseld met fragmenten uit ‘het leven on the road als popster’. Dit leverde vaak hilarische, maar evenzeer zielsontroerende momenten op. Nu wil hij een verhaal vertellen waarin hij zelf geen rol speelt, en dat gaat hem niet goed af. Vooral omdat de plot niet van die aard is om te blijven boeien: twee aan elkaar tegenovergestelde neven, Godfried en Wilfried, ontdekken elk op hun manier het leven, that’s it. Ook niet op een unieke manier, welnee. Dat gebeurt zoals het in dergelijke jongensboeken betaamt, compleet met ongeluk in de liefde, het ontdekken van de seksualiteit (met een oudere vrouw, die hadden we nog niet gehad), een uitzichtloze job en de onvrede die daarbij komt. Bukowski, zou je kunnen zeggen, maar dan wel met de toevoeging ‘gefaald’.

Een geslagen hond

Een tweede reden waarom dit boek als mislukt beschouwd kan worden, is omdat de schrijver de lezer onderschat door op een buitengewoon kinderlijke toon te vertellen. Het maakt een al te gemakkelijke en zelfs infantiele indruk. Voor zij die De Vos reeds op een podium zagen: hij schrijft in De laatste mammoet eigenlijk zoals hij zijn publiek toespreekt en dat is in dit opzicht vooral geen compliment:

Ik moest denken aan die keer, tien jaar geleden, dat ik mijn kameraad Franky had gedwongen bij mij te komen spelen. Ik wist nochtans dat moeder niet wilde dat er vreemde luizen in ons huis kwamen, en zeker Franky niet. Maar moeder was niet thuis. Franky was niet op zijn gemak. Hij vermoedde iets. Als ze thuiskomt smijt ze mij buiten, zat hij te denken. En ik maar zeggen van neen. Dat we hier mochten spelen zoveel het ons lustte. Moeder kwam thuis met haar fiets. Ze had ons al zien zitten door het venster. Ze begon meteen te tieren. Franky was een geslagen hond en hij vluchtte tussen haar rokken en de openstaande deur door naar zijn vrijheid.

En dat gaat zo het hele boek door. Losse fragmenten, in de ik-vorm en in korte zinnen, verteld door de twee protagonisten, zonder duidelijke lijn of structuur of bedoeling, behalve dat we de jaren zestig, zeventig, tachtig en negentig meemaken en dat we daaruit kunnen opmaken dat de tijden veranderen. Maar dat wisten we toch al? Nee, Luc De Vos maakt het zich veel te gemakkelijk en wentelt zich maar al te graag in zijn verworven status van cult- en volksfiguur, die denkt dat elk woord dat door hem wordt gezegd of geschreven door zijn volgelingen op goedkeurend gebrom zal worden onthaald. Maar wat als die woorden muf ruiken en na het dichtslaan slechts één woord oproepen: gemakzucht? Dan stel je vast dat nooit iemand meer nood leek te hebben aan het heruitvinden van zichzelf. Als fan van De Vos’ proza valt het me zwaar dit te zeggen, maar het is niet anders.

Film / Films

Schoolgeld, speurneuzen, bloedspuwingen

recensie: Brick

Het lukt scholier Brendan Frye (Joseph Gordon-Levitt, het iele knulletje uit 3rd Rock from the Sun) heel aardig zich niet te bemoeien met de schoolpleinmaffia. Tot ze aan zijn ex (Emilie de Ravin) komen. Dan infiltreert de flegmatieke Brendan in de diepste krochten van de lokale onderwereld, en neemt hij het op tegen de legendarische Kingpin (Lukas Haas).

Voor zijn debuut liet regisseur Rian Johnson zich inspireren door films waarin staalharde detectives opdrachten aannemen van vrouwen met nylon kousen: films als The Big Sleep, The Maltese Falcon en Murder, My Sweet. En daarmee past Brick (2005) naadloos in een lange rij van films die de middelbare school op één of andere manier afschilderen als een voorportaal van de hel. De goeiige Ferris Bueller weet zich al opgejaagd door het fascistoïde schoolhoofd; en net als in Class of 1984 (1982) maken in Brick kleurrijke bendes de dienst uit. Maar de meest voor de hand liggende gevoelsgenoot is Richard Kelly’s Donnie Darko (2001), dat een al even grimmige kijk gaf op het gevoelsleven van de tiener.

~

Brick lijkt nog op een andere manier op Donnie Darko: ze werden allebei nogal zuinig ontvangen door de kwaliteitsmedia. Misschien omdat mensen in deze barre tijden naar de film gaan om te ontsnappen aan hun sores; de koele film noir is wellicht te onherbergzaam voor ons tijdsgewricht. Aan Johnsons technische vaardigheden zal het in ieder geval niet gelegen hebben. Cinematografisch gezien is Brick een juweeltje: de duisternis sijpelt van je scherm. Het zonnige San Clementa wil maar niet vrolijk worden. Het veelvuldig gebruik van jump cuts geeft de film een soortement zevenkwartsmaat, waardoor je alle besef van tijd verliest. Na afloop moet je verbaasd vaststellen dat Brick toch echt maar negentig minuten duurt. En het hard-boiled jargon dat de acteurs uitslaan, geïnspireerd op de detectives van Raymond Chandler en Dashiell Hammett, werkt wonderwel – als je er maar een beetje voor openstaat. De Sundance Jury kon dat geduld blijkbaar opbrengen, want Jonhson kreeg een speciale prijs voor de Meest Originele Visie.

Brood en spelen

Johnson weet weliswaar nog aardig wat psychologische diepte in zijn karakters te leggen, maar zogenaamd realistisch wordt het gelukkig nooit. Wij willen vamps, nerds, krachtpatsers, helden. Zijn die ontwapende filmhuiskijkjes in het leven van een Portugese plattelandsfamilie minder gekunsteld? Praten romcompersonages in normale taal? Onwerkelijke woordenwisselingen willen we hebben! Ongeloofwaardige gevechten! Onsmakelijke smoelen!

~

En Johnson geeft het ons. Hij had dan ook aanzienlijke artistieke vrijheid, want Brick werd gefinancierd door familieleden en vrienden. Broer Nathan maakte bijvoorbeeld de hypnotiserende lege-flessen-tingeltangelmuziek. Een mooi staaltje liefdewerk en dus een prachtige commentaartrack, zou je zeggen, maar niets is minder waar: geen commentaar, geen verwijderde scènes, geen audities – niets, helemaal niets van de Amerikaanse versie is meegekomen. Brick is een liefdeloze uitgave, maar consequent is distributeur RCV wel geweest: er staat zelfs geen geen menu op de schijf. Dat heeft wel weer als voordeel dat de trailers nog gewoon voor de hoofdfilm worden vertoond, zoals het hoort.

Liefdeloos ontvangen in de pers en liefdeloos uitgegeven door de distributiemaatschappij, het is niet anders. Wie zich zijn schooltijd nog kan herinneren zal Johnsons zwaarmoedige interpretatie van het scholierenbestaan waarderen.

Boeken / Non-fictie

‘Ken uw vijand’

recensie: Louise Richardson - Wat terroristen willen

Amerikaanse boeken over internationale thema’s lijden onder een terugkerend probleem. Er moet vaak uitgegaan worden van een laag kennisniveau van de lezer, want Amerikanen zijn doorgaans matig geïnformeerd en allesbehalve wereldwijs. Nog geen 20 procent bezoekt bijvoorbeeld in zijn of haar leven het buitenland en geografische kennis beperkt zich tot het continent. Vandaar ook het idee dat ‘oorlog de wijze is waarop Amerikanen aardrijkskunde leren’.

Gevolg van dat veronderstelde niveau is, dat een vertaald Amerikaans boek vaak weinig informatie bevat dat het niveau van de gemiddelde Nederlandse krantenlezer ontstijgt. Ook Wat terroristen willen ontsnapt niet aan deze tekortkoming. De eerste zes hoofdstukken bestaan uit prettig leesbare ‘fluff’ die een algemene omschrijving bevat van geschiedenis en verschijningsvormen van het terrorisme in de wereld. Tegen de tijd dat het boek echt interessant begint te worden, zijn we op pagina 208 beland en komt het uitgebreide achterwerk (waaronder een handige verklarende namenlijst) gevaarlijk dichtbij.

Maar eerlijk is eerlijk, de schrijfster geeft aan een helder overzicht te hebben willen geven, en dat is gelukt. En iedereen komt aan bod; van de Peruaanse Túpac Amaru tot de Tamil Tijgers, van de RAF tot het Japanse Aum Shinrikyo en van de IRA tot de zogenaamde moslimterreur. ‘Zogenaamd’, want volgens Richardson wordt de religieuze stempel vaak te snel gehanteerd. Zo is ook het Ierse conflict tussen katholieken en protestanten natuurlijk geen religieus conflict; er is geen meningsverschil over een of ander religieus dogma. Interessant zijn trouwens de pagina’s waar zelfmoordterroristen worden vergeleken met kamikazepiloten en die waar een vergelijking gemaakt wordt tussen de Amerikaanse aanpak van Al Qaida enerzijds en de jarenlange omgang van ‘Londen’ met de IRA anderzijds. Op zo’n moment blijkt Richardsons gedegen en diepgaande kennis van de Ierse problematiek en de bijbehorende taktieken van de Engelse regering.

“Ken uw vijand”

Foto: Corinne Chapman
Foto: Corinne Chapman

Louise Richardson ziet er op het eerste gezicht uit als een dame die boeken schrijft over het kweken van rozen of het masseren van je teddybeer, maar feitelijk is zij een autoriteit op het gebied van internationaal terrorisme. Ze groeide op in Ierland, waar ze alle aspecten van het terrorisme van dichtbij meemaakte. Ze studeerde in Dublin en woont nu in de VS, waar ze rechten en politicologie onderwijst aan de universiteit van Harvard. In 1996 publiceerde ze een boek over de Brits-Amerikaanse betrekkingen tijdens de Suezcrisis (1956) en de Falklandoorlog (1982).

Na het genoemde overzicht bevat haar boek een betoog voor een weloverwogen aanpak van het terrorisme. Grofweg steunt dat betoog op twee pijlers. Ten eerste het even vaak geciteerde als genegeerde “Ken uw vijand” van de Chinese krijgsheer Sun Tzu. Terroristen kortweg afdoen als ‘gekken’ is een gevaarlijke simplificatie. Veel terroristen zijn juist intelligent en hebben een heel normale achtergrond. Ook de verwovenheid van terroristische groeperingen met de gemeenschap is een interessante eigenschap, dat we bijvoorbeeld kennen van de IRA, Hamas en Hezbollah. Juist het losweken van die gemeenschapsband kan een belangrijk onderdeel zijn van een antiterreurcampagne.

De twee sleutelkenmerken van elke terroristische groepering zijn de aard van de doelen die men nastreef en de aard van de relatie met de gemeenschap. Al-Qaeda lijkt niet-onderhandelbare doelen te hebben en een aanzienlijke steun in zijn gemeenschap. Onze informatievoorziening, en heel ons verdere antiterreurbeleid, moeten er op dit moment dus op gericht zijn om vast te stellen of dat juist is en om hen te isoleren van de gemeenschap die hen steunt.

Tot slot benadrukt Richardson het belang van lange termijnplanning voor regeringen die met terrorisme te maken hebben. Ze moeten zich vooral niet door de publieke opinie laten verleiden om gehaast op aanslagen te reageren met uitsluitend korte termijn resultaten. Zoals de VS, die sinds 9/11 alleen maar het idee bij hun vijanden hebben versterkt, dat ze een té grote vinger in de Midden-Oosten-pap hebben. Want, zo citeert ze de Amerikaanse schrijver H.L. Mencken: “Voor elk complex probleem bestaat er een oplossing die simpel, elegant en fout is.”