Muziek / Album

Verdwaalde robots

recensie: Hextatic - When Robots Go Bad

Stuart Warren-Hill en Robin Brunson zijn de afgelopen jaren bekend geworden als audiovisuele creatievelingen. Ze maakten naam als VJ-duo op de Stealth Nights van het Ninja Tune-label en maakten fantastische videoclips voor onder andere Coldcut (Timber), Mylo vs. Miami Sound Machine (Dr. Pressure) en Faithless (Insomnia 2005). Met enkele cd’s, die niet onder de aandacht van het grote publiek kwamen, bewezen deze audiovisuele genieën dat er ook muzikaal bloed door hun aderen stroomde. Met het nieuwe album When Robots Go Bad zou het duo een groter publiek kunnen aanboren.

~

When Robots Go Bad bestaat, op een enkel nummertje na, uit uitstekend geproduceerde en goed in het gehoor liggende nummers. De luisteraar wordt echter op de proef gesteld want het is nogal een genreoverschrijdend geheel. Het lijkt alsof electroclash het hoofdbestanddeel is maar ook sfeervolle downtempo, hiphop, retro computergeluiden, een beetje IDM en acid-geluiden komen om de hoek kijken. Het is een verzameling leuke nummers met een paar potentiële hitsingles maar het klinkt helaas niet als één plaat.

Computerspelletjes

Opener Red Laser Beam begint met punkgitaren die overstuur zijn, omgeven door een fijne breakbeat en vocodervocalen. Het is een goed opgebouwd nummer met een heerlijke break die aanzwelt, wegvalt, weer aanzwelt en op het juiste moment losbarst. Hierna gooit Hextatic het over een andere boeg met Roll Over: een origineel electroclashnummer in 6/8e maat, wat door de heerlijk zeurderige, lijzige vocalen van Sabirajade doet denken aan Goldfrapp. Weer heel anders is TLC, een sfeervol nummer wat ergens tussen DJ Shadow en Autechre hangt. De afwisseling heeft hierna nog geen einde bereikt. Zo klinkt het ene nummer als een computerspelletje uit de jaren ’80 (Prom Night Party), wordt een andere song gevuld met een dosis hiphop (Move On, Subway) en Newton’s Cradle klinkt als Kraftwerk. In hekkensluiter Bust gaan nog één keer alle remmen los, wat resulteert in een knaller waar Justice
jaloers op kan worden.

Geen TomTom

Hoewel alle dertien nummers goed in elkaar zitten, heb je na een half uurtje luisteren het gevoel dat je compleet aan het verdwalen bent, alsof je steeds de verkeerde afslag neemt. Alsof de robots zonder TomTom op weg zijn gegaan zonder een doel voor ogen. When Robots Go Bad is een samenraapsel, een stuurloos vehikel. Crossover of muzikale experimenten kunnen leiden tot interessante nieuwe vormen of formules. Maar als je niet kan kiezen uit verschillende invloeden of voorliefdes, probeer dat dan te combineren bínnen de nummers. Op deze manier raken we een beetje de weg kwijt.

Film / Films

Leegte

recensie: Los muertos / Sangre

.

Hoewel je de hoofdpersonen vaak mag volgen en je ze op eenzame, soms intieme momenten mag observeren, kom je als kijker nooit echt te weten wat er in hun hoofden omgaat; dat mag je zelf invullen.

Ware aard verborgen

~


In Los Muertos (Lisandro Alonso, 2004) volgen we Vargas, een man die na een lange tijd in de gevangenis op vrije voeten komt, en in het moerassige oerwoud op zoek gaat naar zijn dochter. Door een aantal mensen die kort voorbij komen wordt de suggestie gewekt dat Vargas een gevaarlijke gek is, die zijn eigen broers heeft vermoord. De moord zelf is niet te zien, alleen de slachtoffers en de benen van de mogelijke moordenaar. Vargas lijkt een kalme, ingetogen man die alvast een mooie blouse koopt voor zijn dochter en snoepjes meeneemt. Toch is er ook soms een glimp van onrust op te merken op zijn verder ontoegankelijke gezicht. Gedurende zijn boottocht door het oerwoud kom je langzamerhand iets meer over hem te weten, maar uitsluitsel over zijn ware aard blijft buiten bereik. Soms stopt de camera zijn achtervolging, en kan alleen het geringe geluid een indicatie geven van de gebeurtenissen buiten beeld.

Regisseur Alonso maakte met zijn vorige film La libertad ook al zo’n minimalistisch portret van een eenzame man in de natuur, en durft te spelen met de verwachtingen van zijn kijkers. Zijn films zijn vooral een hele bijzondere, vervreemdende ervaring. Ook Amat Escalante durft te breken met conventies in zijn debuut Sangre (2005), al ontstaat bij hem de vervreemding in het alledaagse, en speelt zijn verhaal zich af in een stedelijke omgeving. Zijn band met een andere eigenzinnige Mexicaan, Carlos Reygadas, uit zich onder andere in lange takes, een minimalistische aanpak en een voorkeur voor amateur-acteurs.

Doelloos en krachteloos

~


Net als in Los Muertos wordt in Sangre een eenzame man gevolgd; al is Diego op een hele andere manier eenzaam dan Vargas. Diego heeft namelijk gewoon een baan, een huis en een vrouw. Zijn leven is echter zo’n sleur geworden dat het weinig meer voorstelt, en Diego weet het zelf ook, als hij “sukkel” mompelt tegen zijn spiegelbeeld.

Diego zelf lijkt ook niet zo bijzonder, met zijn kalende hoofd, bleke buikje en loensende blik. Tijdens zijn werk telt hij het aantal mensen dat een gebouw betreedt, daarna kijkt hij languit op de bank naar Mexicaanse soaps met zijn temperamentvolle vrouw Blanca. Diego verschrompelt steeds meer door haar overheersende vorm van liefde, en lijkt volledig doelloos en krachteloos, bijna levenloos; op een paar momenten na, die dan ook gelijk heel indrukwekkend zijn. Als Blanca weer eens niet naar hem luistert rolt er opeens een traan over zijn onbeweeglijke gezicht, en bij een dramatische gebeurtenis kan hij alleen heel zachtjes “help” uitbrengen. Zijn gebrek aan levenslust kan zo ook heel pijnlijk worden: soms gebeurt er wel iets, maar Diego doet niet echt mee. En wanneer hij eindelijk besluit om iets te ondernemen, iets simpels, zoals het plukken van een peer, blijkt deze al rot te zijn. Hij is te laat.

Ondanks het feit dat de kijker nooit helemaal kan begrijpen wat er in het hoofd van de personages in Los Muertos en Sangre omgaat, maken de vragen die continu worden opgeroepen en de oogstrelend mooie, lange shots deze films toch heel intrigerend. En als de credits uiteindelijk op het scherm verschijnen, merk je pas hoezeer je aan het beeld gekluisterd was. Ondanks het feit dat je de personages niet echt kunt begrijpen, en ze waarschijnlijk ver van je eigen belevingswereld afstaan, raak je toch betrokken bij hun lot.

Boeken / Fictie

Over de twijfels van een zoekende natie

recensie: Orhan Pamuk - De heer Cevdet en zonen

Voordeel van het winnen van de Nobelprijs voor Literatuur is dat ook ouder en tot nog toe onbekend werk van de winnaar wordt vertaald en uitgegeven. In het geval van Orhan Pamuk is dat maar goed ook; zijn debuutroman De heer Cevdet en zonen is een indrukwekkende kroniek waarin Pamuk het reilen en zeilen van een welvarende koopmansfamilie knap verweeft met de groeipijnen van het zich snel moderniserende Turkije in de periode 1905-1970.

De drie delen van het boek spelen zich ieder af tijdens een periode waarin de ontwikkeling van Turkije in een stroomversnelling komt. In de proloog maken we kennis met de heer Cevdet, een succesvolle islamitische koopman in 1905, de tijd dat Turkije nog een sultanaat is, en het koopmanschap wordt gedomineerd door Grieken, Christenen en Armeniërs. De heer Cevdet laat zich daardoor echter niet ontmoedigen: hij is vol van ambities en heeft al een zekere rijkdom weten te verwerven, waardoor hij de hand heeft gewonnen van de dochter van een pasja. We merken gaandeweg het eerste deel dat het broeit in het land. De zieke broer van de heer Cevdet is betrokken bij de revolutionaire beweging van de Jonge Turken, die het land radicaal willen moderniseren.

In het tweede deel – tevens het belangrijkste van het boek – maakt het verhaal een sprong naar de jaren dertig, tijdens de laatste levensdagen van Atatürk en aan de vooravond van de tweede wereldoorlog. De heer Cevdet is inmiddels getrouwd en heeft twee zonen en een dochter: Osman, Refik en Ayþe. Osman heeft zijn vader opgevolgd als de drijvende kracht achter de handel en laat het fortuin van de familie gestaag groeien. De kern van het verhaal verschuift naar Refik, en zijn vrienden Ömer en Muhittin, die alledrie zoeken naar een doel in het nieuwe republikeinse Turkije dat onder Atatürk de twintigste eeuw is binnengesleurd.

De knappe Ömer wil veroveraar zijn zonder dat hij precies weet wat hij wil veroveren. Hij weet zich weliswaar aanzienlijke rijkdom te verwerven, maar vraagt zich af of dat zijn echte doel was. De lelijke Muhittin is een met complexen worstelende figuur die graag wil slagen als dichter, maar die zich door een mengeling van zelfhaat en miskenning door een ultranationalistische beweging laat inpalmen, waar zijn haat vooral fascistoïde trekjes krijgt. Refik tenslotte, is een naïef rijkeluisjongetje dat zich ergert aan zijn eigen leegheid en probeert door veel te lezen en goedbedoeld salonsocialisme te achterhalen hoe hij een eigen bijdrage kan leveren aan het nieuwe Turkije. We zien hoe de drie vrienden op hun eigen manier omgaan met de nieuwe kansen die de republiek biedt, ieder met wisselend succes.

In de epiloog maakt het verhaal een tweede sprong, naar 1970, waarin Ahmet, de zoon van Refik als kunstenaar probeert door te breken. De korte epiloog wordt door Pamuk vooral benut om een aantal verhaallijnen af te ronden, terwijl hij enkele malen verwijst naar de op handen zijnde staatsgreep van 1971.

Kabbelende karakters

Orhan Pamuk laat in zijn debuutroman al zien dat hij een groot verteller is, die in een eenvoudige maar trefzekere stijl levensechte personen kan creëren die in al hun eenvoud toch blijven boeien. Hij schetst de twijfels en de onrust van de sociale bovenlaag van Istanbul – zijn geliefde stad die ook als een dikke rode draad door zijn latere werk loopt – en laat zien hoe vanaf het begin van de 20e eeuw de culturele en economische invloeden van het westerse Europa Turkije als kruipolie binnensijpelen en het land veranderen.

Pamuk slaagt er in om deze verschillende karakters tot leven te wekken, zonder er karikaturen van te maken. Dat is knap, omdat het boek ook te lezen is als een parabel voor Turkije. De personages blijven echter realistisch en geloofwaardig doordat Pamuk nergens oordeelt. Hij registreert de gebeurtenissen en neemt rustig de tijd om het verhaal zijn beloop te laten. Dat is misschien ook het zwakke punt van het boek, voorzover je daarvan mag spreken; het boek kabbelt 700 pagina’s lang zonder tot een echte ontknoping te komen. Je stapt als lezer in, kijkt mee naar de belevenissen van de familie die door de heer Cevdet en zijn vrouw is gesticht, en vlak voor de staatsgreep van 1971, stap je weer uit. Alle stormachtige ontwikkelingen die Turkije in de periode tot 1970 heeft doorgemaakt spelen zich min of meer op de achtergrond af en oefenen hun invloed uit op de levens van de hoofdpersonen, zonder dat die er rechtstreeks bij betrokken raken. Pamuk schetst zo haarscherp de positie van de overgrote meerderheid van de bevolking, en de manier waarop alle politieke en culturele ontwikkelingen hun dagelijkse leven hebben veranderd. Hij laat zien hoe de ontwikkeling de tegenstellingen in de bevolking zijn gegroeid en gepolariseerd, doordat een deel de cultuur en technologie van het westen omarmt en gebruikt om zich te verrijken, terwijl een ander deel zich daardoor bedreigd voelt, en een toevlucht neemt tot een onverdraagzame nationalistische beweging.

Zeker gezien de actuele discussies rond de Armeense kwestie, de Turkse toetreding tot de EU en de groeiende invloed van de islam, is De Heer Cevdet en Zonen een waardevol en volwassen boek dat over de ontwikkeling en verdeeldheid van het moderne Turkije.

Boeken / Achtergrond
special: Gregory David Roberts was in Amsterdam voor de promotie van zijn wereldwijde bestseller Shantaram.

De verhalen van Shantaram

De opmars van het boek Shantaram is wereldwijd niet te stuiten. De rechten zijn in tweeëntwintig landen verkocht en, zoals dat gaat met dergelijke bestsellers, er komt ook een verfilming. Met Johnny Depp in de hoofdrol. De schrijver, Gregory David Roberts, bracht een bezoek aan Nederland, want ook hier moet het boek een succes worden.

Moesson is een moeilijke tijd, een zware tijd… De avond dat wij uit Bombay vertrokken, was de avond van de eerste écht grote bui. Ons appartement ligt op de bovenste verdieping en ik was mijn tas aan het inpakken, de laatste belangrijke e-mails aan het beantwoorden, toen Françoise zei: “Het water loopt naar binnen.” Het water stond vijftien centimeter hoog, maar we moesten weg om het vliegtuig te halen. We hebben het appartement zo achter gelaten.

Net als overal ter wereld is het weer in Mumbai (beter bekend als Bombay) favoriet onderwerp van gesprek. Maar zoals elk verschijnsel neemt ook de regen in de verhalen van Gregory David Roberts mythische proporties aan. Roberts (1952) was in Amsterdam ter gelegenheid van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van zijn wereldwijde bestseller Shantaram. In grote stapels ligt dit boek op vluchthavens, straatstalletjes en nu ook in de Nederlandse boekhandels. En terecht. Roberts’ autobiografische debuut is een wervelende avonturierroman over een Australische voortvluchtige crimineel, die tijdens een tussenstop verliefd wordt op het Indiase Bombay en daar onderduikt. Hij leert de stad van binnen en van buiten kennen, leeft tussen de armen in een sloppenwijk, eet met andere expats in de toeristenwijk Colaba en werkt als smokkelaar en vervalser voor de maffia.

Ode aan Bombay

Shantaram is niet alleen een spannend verhaal, het is ook een ode aan Bombay en de Bombayites. Tien jaar is Roberts weg geweest uit Bombay, de stad waar hij zijn hart aan verloren heeft, maar twee jaar geleden is hij er definitief teruggekeerd. De stad is veranderd, volgens hem. “Bombay was altijd een stad met een groot en sterk hart op zoek naar zijn ziel. Calcutta heeft een ziel, Delhi, Madras, maar Bombay niet. Nu begint Bombay langzaam zijn ziel te ontdekken. Het begint te begrijpen wat het betekent om een stad met een ziel te zijn, het begint te begrijpen dat een stad met een ziel niet vijf miljoen mensen op trottoirs kan laten leven.”

~

Roberts’ medeleven komt voort uit bittere ervaring. Hoewel hij in zijn penthouse last heeft van de moesson weegt het niet op tegen de omstandigheden die hij meemaakte in de sloppenwijk. “De moesson in de sloppen is ondraaglijk. Zodra het begint, verzamelt iedereen grote blikken, van babyvoedsel bijvoorbeeld, en die neemt men mee naar huis. Als het begint te regenen, hurkt elk familielid; volwassenen, kinderen, op zijn eigen blik, het kerosinefornuis staat op een volgend blik en zo wordt er gekookt en gewacht tot het water weer wegtrekt. Dat is het leven in de sloppenwijk.” Inmiddels is het veranderd. “Terwijl de stad zichzelf in de eenentwintigste eeuw stort, stijgt de levensstandaard voor iedereen. De wijk waar ik woonde is enorm veranderd. Het zag eruit als een vluchtelingenkamp. Maar de huisjes zijn niet meer van plastic, ze zijn nu van beton, en ze hebben elektriciteit. Iedereen heeft tv, kabel tv in de sloppen! Ze hebben nog steeds geen waterleiding of toiletten, dus het is nog lang niet goed, maar het is zoveel beter dan het was…” Het komt door de mensen, zegt Roberts. Op zijn site staat een bericht over de vreselijke overstromingen tijdens de moesson van 2005. Aan de andere kant van de wereld werd de bevolking in New Orleans getroffen door orkaan Katrina. Hetzelfde natuurgeweld, tegengestelde reacties. Terwijl in New Orleans de mensen de stad afstroopten en rellen uitbraken, werkte in Bombay arm en rijk eendrachtig samen om de zieken en daklozen op te vangen.

Roberts gelooft in de mens. “Er was een belangrijke trend in de twintigste eeuw, geleid door misleide geesten als Albert Camus en Jean-Paul Sartre, die beweerden dat het leven absurd en zinloos was. Maar ik geloofde het niet, ik heb er dertig jaar over nagedacht en ik ben tot de conclusie gekomen dat het leven wél zin en nut heeft. Een sleutelelement in mijn filosofie is de noodzaak tot vergeving en de macht van vergeving voor de mensheid. We zijn een vergevingsgezinde soort. Zo niet, dan hadden we elkaar allang opgegeten en vernietigd in haat en razernij. Kijk naar de Tweede Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog, ik was klein maar ik weet het nog goed, haatten de Australiërs de Japanners. Australische soldaten en verpleegsters waren doodgemarteld in de ergste kampen die de mensheid ooit gekend heeft. De Nazi kampen waren minder erg dan de Jappenkampen. Als na de Tweede Wereldoorlog mensen het woord ‘Japan’ moesten zeggen, spogen ze eerst. Maar tegenwoordig is Australië’s grootste bron van toeristen Japan. We rijden in Japanse auto’s, we dragen Japanse mp3-spelers, we kijken naar Japanse televisies. We gebruiken ze niet alleen, we vinden dit statusverhogende producten, het beste van het beste! De Australiërs en de Japanners kunnen het inmiddels prima met elkaar vinden. Dat is niet mogelijk zonder dat vergevingsgezindheid tot de essentie van de menselijke soort behoort.”

Roberts. Foto: Christopher Cox
Roberts. Foto: Christopher Cox

Het vervolg

Het boek begint en eindigt in Bombay. In het echte leven werd Roberts in 1990 gepakt in Frankfurt tijdens een smokkeltocht. “Ik werd gepakt op een missie van Bombay naar Zürich. Ik smokkelde paspoorten, drugs, goud en geld, allerlei spul. Mijn tas, mijn kleren, ikzelf, alles was volgestouwd met smokkelwaar. Het vliegtuig landde in Frankfurt en de politie had ontdekt dat mijn paspoort vals en eerder gebruikt was. Na tien jaar op de vlucht werd ik lui en gebruikte ik hetzelfde valse paspoort een derde keer. De eerste keer dat je smokkelt met een vals paspoort, ben je zo opgelucht dat je het hebt gered dat je het paspoort in stukjes snijdt en verbrandt. Je wilt het ding nóóit meer terugzien. Na tien jaar en honderden grenzen, wordt je lui en denk je: ‘Mij pakken ze niet.’ En dit was een fantastisch vals paspoort, Brits en het was enorm dik, 180 pagina’s. En het werkte zo goed, dat ik het er een derde keer op waagde. Maar de derde keer was het geregistreerd als een gestolen paspoort en ze pakten me. Toen ze mijn vingerafdrukken controleerden, ontdekten ze dat ik Australië’s meest gezochte misdadiger was. Dus namen ze contact op met de Australiërs en die waarschuwden: ‘Neem geen risico, deze man is een Houdini. Hij zal ontsnappen.'”

En Roberts maakt ook een plan om te ontsnappen, hij stond op het punt om ervandoor te gaan, toen hij een visioen van zijn moeder kreeg. “In dit visioen zag ik mijn moeder in haar huis en ik zag de Australische politie… Ik had mijn moeder al elf jaar niet gezien, het was vreemd om haar gezicht van zo dichtbij te zien. Ik zag de Australische politie op de deur kloppen en mijn moeder opendoen. ‘Wat, wat is er gebeurd?’ En de politie zou antwoorden: ‘Hij is weer ontsnapt, uit een Duitse gevangenis. De Duitse politie zijn geen doetjes, ze zullen hem neerschieten en als dat niet lukt, dan verdwijnt hij weer en zult u nooit weten wat er met hem gebeurd is.’ Ik zag mijn moeder in dit visioen, het duurde nog geen halve minuut, ik zag mijn moeder kreunend achteruit strompelen met haar hand op haar borst en ik kwam uit het visioen en besefte dat ik haar dit niet aan kon doen. Dit was teveel.”

Roberts besloot zijn straf uit te zitten, werd uitgeleverd aan Australië en moest na aftrek van zijn Duitse tijd nog zes jaar in de cel slijten, waarvan twee in eenzame opsluiting. Hier vond hij eindelijk de rust om toe te geven aan zijn eigenlijk roeping: schrijven. Altijd heeft Roberts geschreven, aan de universiteit, tijdens zijn jaren in Bombay en op smokkeltochten in alle uithoeken van de wereld. Voortvluchtig voor justitie kon hij echter niet openlijk voor zijn schrijverschap uitkomen. Pas in de gevangenis in Duitsland kon hij vanuit de grond van zijn hart tegen de gevangenisdirecteur zeggen: ‘Ik ben een schrijver. Ik heb pen en papier nodig.’ Shantaram was geboren.

Gregory David Roberts: Shantaram. Vertaling: Auke Leistra. Uitgeverij: Cargo. 989 pagina’s. €25. ISBN: 978-90-234-2290-7

Film / Films

Een eerbiedig en indrukwekkend eerbetoon

recensie: Gandhi (Special edition)

Mahatma Gandhi, hét vredesicoon van de twintigste eeuw. De Indiase advocaat die, gekleed in een lendendoek, geweldloosheid predikte en het symbool werd van de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Britse koloniale overheerser. Samen met onder anderen Jawaharlal Nehru en Mohammad Jinnah, later de eerste politieke leiders van respectievelijk India en Pakistan, drong Gandhi er bij de Britse autoriteiten jarenlang op aan, India te verlaten.

~

Gandhi was er alles aan gelegen om van India een land te maken voor hindoes en moslims gelijk, maar dat bleek een brug te ver. In 1947 verwierf Brits India haar onafhankelijkheid, maar werd ze tegelijkertijd opgedeeld in India en Pakistan. Direct na de scheiding kwam een ware volksverhuizing op gang: zo’n veertien miljoen hindoes en moslims migreerden naar ‘hun’ nieuwe land. De duizenden die in tegengestelde richting langs elkaar trekken, is een van de indrukwekkende massascènes uit de film Gandhi (1982), ter gelegenheid van zijn vijfentwintigste verjaardag opnieuw op dvd uitgebracht.

Het was Richard Attenboroughs persoonlijke queeste om de productie van een film over Gandhi op poten te krijgen. Al in 1962 zegde premier Nehru hem alle steun toe, maar het duurde nog twintig jaar voordat de financiën rond waren en het filmen kon beginnen. Het resultaat is een drie uur durend chronologisch epos over Gandhi (1869-1948) als politiek activist, vanaf de campagne voor gelijkberechtiging in het Zuid-Afrikaanse Natal rond 1890, de maandenlange treinreizen door India, de hongerstakingen en vele arrestaties, indrukwekkende toespraken en groeiende populariteit, tot zijn dood in 1948 (neergeschoten door een teleurgestelde hindoe) en de daaropvolgende ongelooflijke, massale begrafenisstoet in New Delhi.

Klassieker

~

Gandhi is als film goed geslaagd: zeer verzorgd, mooie filmmuziek, uitstekend acteerwerk, en onderhoudend, al gebeurt er wel erg veel en zijn de sprongen in de tijd soms mistig. Maar een biopic staat of valt natuurlijk met een geloofwaardige hoofdpersoon en daarin ligt de kracht van Gandhi: Ben Kingsley lijkt niet alleen sprekend op Gandhi, hij ís Gandhi. Gandhi’s belangrijke positie en rol in de onafhankelijkheidsbeweging enerzijds en zijn uiterst eenvoudige levenswijze vallen in Kingsleys spel natuurlijk samen, zonder dat Gandhi een karikatuur wordt of zijn missie ongeloofwaardig.

In 1982 werd de film beloond met maar liefst acht Oscars, waaronder Beste Film, Beste Acteur en Beste Regie, al dacht Attenborough zelf dat E.T. de grote winnaar zou zijn, omdat die film cinematografisch veel origineler en interessanter was. Nu, vijfentwintig jaar later, mag Gandhi met recht een klassieker worden genoemd. Niet alleen vanwege de kwaliteit en tijdloze vredesboodschap, maar vooral omdat Gandhi, ‘the little brown man‘, deel is gaan uitmaken van onze beeldcultuur.

And Gandhi was utterly, utterly devastated.

De dvd bevat naast het audiocommentaar van Attenborough een bonusschijf met anderhalf uur aan minidocumentaires en interviews. Attenboroughs commentaar is informatief – je kunt niet anders dan waardering opbrengen voor zijn eerbiedige toewijding – en vermakelijk. Alle acteerprestaties zijn “marvellous, truly extraordinary“, de samenwerking met deze en gene “absolutely wonderful“. Soms lijkt de regisseur de fictie, en Kingsley, uit het oog te verliezen, alsof hij commentaar levert op een documentaire. Bijvoorbeeld wanneer hij Gandhi bijna liefkozend bapu (vader) noemt, of zijn houding interpreteert als “utterly, utterly devastated“. Je vraagt je soms af of de details die Attenborough vertelt gebaseerd zijn op de film of op de werkelijkheid. Tegelijkertijd stelt Attenborough ook dat zijn film in de eerste plaats onderhoudend moest zijn. Welke keuzes daaruit voortvloeiden voor de plot blijft echter onbesproken.

~

Uit de interviews en items over verschillende elementen van de film blijkt vooral wat begin jaren tachtig een project van ongekende omvang moet zijn geweest, vooral in India. In een CGI-loos tijdperk zijn de massascènes indrukwekkend. De begrafenisstoet met 400.000 figuranten is een replica van de echte, maar ook het bloedbad van Jallianwala Bagh, waarbij een Britse kolonel in koelen bloede honderden slachtoffers maakt. Dit soort scènes maken deel uit van de collectieve herinnering en moeten veel impact hebben gehad in India, zowel tijdens het filmen als in de uiteindelijke film.

In de ban van Gandhi


Zo’n lange icoon van een film over een icoon van de geschiedenis, en zoveel goed verzorgde extra’s hebben ook een effect op de toeschouwer. Gandhi getuigt vooral van grenzeloze eerbied voor Gandhi. Zelfs al houd je kritisch afstand, het is bijna onvermijdelijk dat je in de ban raakt. Maar misschien is dat simpelweg omdat Gandhi dat verdient, als film, maar ook als mens.

Film / Films

Het blijft toch vooral entertainment

recensie: Rio Bravo (Special edition)

Howard Hawks was een kameleon. Na een ingenieursstudie leerde hij tijdens de Eerste Wereldoorlog vliegen bij de U.S. Army Air Service, waarna hij diverse baantjes had in de vliegtuigindustrie. In 1924 trok hij naar Hollywood om te werken als productieassistent. Langzaam werkte hij zich op tot producent en scenarist, en in 1926 kreeg hij zijn eerste regie. In de decennia daarna heeft hij een kleine vijftig films geregisseerd, waaronder diverse erkende meesterwerken.

Wat opvalt aan zijn films is de enorme diversiteit. Hij heeft in vrijwel elk denkbaar genre gewerkt – en in elk daarvan excelleerde hij – maar altijd zijn de typische Hawks-thema’s te herkennen: personages die tot grote hoogte gedreven worden door extreme omstandigheden, botsende karakters, kameraadschap, kleine ruimtes die tot inventiviteit leiden maar ook voor confrontaties zorgen, een externe bedreiging die personages dwingt tot samenwerken en het opzij zetten van geschillen, en het verbuigen van genderconventies. Vooral dat laatste valt op.

~

Howard Hawks heeft meer voor de emancipatie van de vrouw gedaan dan wie ook binnen Hollywood. Het is opvallend om te zien hoe Hawks zijn vrouwelijke personages neerzet. Altijd in de minderheid, maar altijd met een sterke eigen persoonlijkheid. In de groepsvorming hebben ze een essentiële rol, en ze hebben lak aan de traditionele rol die van ze verwacht wordt. Combineer dat met de bijnamen die zij, net als de mannen, veelal hebben (een teken van acceptatie en initiatie) en het is duidelijk dat Hawks mythische versies van de ideale vrouw creëert die als uithangbord voor het feminisme gebruikt (hadden) kunnen worden. Ook in de andere thema’s binnen zijn oeuvre schuwt hij niet om zaken aan de kaak te stellen. Maar omdat hij dit alles met een lichte en komische toon doet en met een afkeer van sentiment, religie en pathos, wordt het nooit zwaar en blijft elke film toch ook vooral entertainment.

Rio Bravo (1959) is een bevestiging van alles wat Hawks daarvoor had gemaakt, maar het is ook een uitzondering. Bevestigend vanwege de terugkerende thema’s, afwijkend vanwege de toon en het tempo. Als Bringing Up Baby als het ene uiterste van zijn carrière gezien kan worden, het enorm hectische en gestoorde archetype van de screwball comedy met een moordend tempo, dan is Rio Bravo het andere. Een meer relaxte en gemoedelijke western dan deze is er nooit gemaakt. Western is zelfs een groot woord. In Rio Bravo wordt weinig geschoten, er zijn geen vergezichten van cowboys die de ondergaande zon tegemoet rijden, er is geen duel, er zijn geen indianen. Het grootste deel van de film speelt zich zelfs binnen af, en de sfeer is eerder claustrofobisch dan wijds. Er wordt voornamelijk gepraat en gewacht, waardoor het soms meer weg heeft van een Kammerspiel.

Vooroordelen

~

Sheriff John T. Chance (John Wayne) zet Joe Burdett, de broer van de machtige ranger Nathan, achter tralies wegens moord. Nathan sluit het stadje Rio Bravo volledig af zodat Chance geen hulp kan halen, posteert zijn mannen op strategische posten en wacht op een geschikt moment om zijn broer te bevrijden. Chance moet wachten tot de hoofdcommissaris Joe komt halen, en moet die tijd zien te overbruggen. Hij heeft hulp van de kreupele sheriff Stumpy (Walter Brennan), de nimmer nuchtere oud-sheriff Dude (Dean Martin), de jonge cowboy Colorado (Ricky Nelson) en de mooie jonge vrijgevochten kaartspeelster Feathers (Angie Dickinson). Hoewel de dreiging in deze setting op het eerste gezicht van buiten komt wordt al snel duidelijk dat het slagen van de operatie vooral afhangt van de manier waarop de groep met elkaar om gaat, en de mate waarin ze hun onderlinge wantrouwen en hun eigen tekortkomingen opzij kunnen zetten. Het mooie is dat Hawks veel ruimte maakt voor deze uitwisselingen en zijn personages naar zichzelf laat kijken en zo echte karakterontwikkeling laat zien.

Met 135 minuten is Rio Bravo een lange film, zeker als je kijkt naar de feitelijke actie. Het is Hawks echter vooral te doen om de momenten tussen de actiescènes, de momenten waarop de personages hun conflicten in woorden uitvechten maar vooral ook plezier hebben. Die momenten worden door Hawks met de grootste aandacht neergezet, en het is heerlijk je als kijker mee te laten voeren langs deze ‘kleine’ scènes. Verder is het een sport om Hawks’ preoccupatie met professionalisme te spotten. De personages beoordelen elkaar voortdurend op hun wel of niet capabel zijn: “Is he any good?”; “That was good”; “Maybe you’re not good anymore”; etcetera.

Ironisch

Hawks zou Rio Bravo gemaakt hebben als antwoord op High Noon. Hij verafschuwde de manier waarop de sheriff in die film smeekte om hulp en die keer op keer niet kreeg. Zijn Chance weigert eerder hulp dan die aan te nemen van – in zijn ogen – amateurs en goedwillenden. Het ironische van Rio Bravo is dat Chance die hulp toch steeds nodig heeft en hem krijgt van juist die personages die tekortkomingen hebben: een oude man, een jongen, een dronkaard en een vrouw.

~

De film heeft zeker z’n zwakke kanten, en is ook niet voor iedereen. Ricky Nelson kan mooi zingen maar kan weinig diepgang in z’n rol laten zien. En Angie Dickinsons relatie met John Wayne doet wel erg geforceerd aan. Af en toe draaft Hawks ook wat ver door in het praten en wachten, en het tempo is qua moderne standaarden soms wel erg traag. Ook mist de film wat rauwheid en de tegenwerking van een ‘echte’ antagonist.

John Wayne’s rol is wellicht de mooiste uit z’n carrière. Hier heeft hij niets van het naïeve in Stagecoach en niets van het cynische in Red River en The Searchers. Hij is volledig zijn gemakkelijke en vertrouwde zelf: een man waarmee een kijker zich gemakkelijk kan identificeren, een held die binnen bereik is. Toch wint Dean Martin het hier van hem. Hij is de nietsnut, de dronkaard die een pijnlijke weg naar zelfrespect moet ondergaan en hier door diepe dalen gaat. Zijn fouten zijn onze fouten, en hij vormt een spiegel voor alles wat we kunnen zijn en wat we echt zijn.

Extra’s op de dvd

Dit is de tweede release van Rio Bravo. Na een eerste ‘kale’ editie is er nu een nieuwe 2-disc-editie. In vergelijking met de originele uitgave is het beeld in de nieuwe versie wat meer opgepimpt. Het beeld in de eerste versie was al uitstekend, en hier zijn de kleuren wat feller en het beeld iets scherper. Dat gaat wel ten koste van wat details bij nachtscènes, dus het is eerder een kwestie van voorkeur. Filmcriticus Richard Schickel en regisseur John Carpenter (die in zijn films meer dan eens teruggreep op Hawks’ films en met Assault on Precinct 13 zelfs een regelrechte remake van Rio Bravo afleverde) leveren een informatieve maar wat droge en los van elkaar opgenomen commentaartrack.

~

Schickel maakte ook “The Men Who Made The Movies: Howard Hawks”, een uur lang durende documentaire over zijn carrière. De film stamt uit 1973, en Hawks zelf is dus ook nog prominent aanwezig. Verteld door Sydney Pollack en rijkelijk voorzien van filmclips. Commemoration: Howard Hawks’ Rio Bravo is een half uur durend eerbetoon aan regisseur en film, met clips, archiefmateriaal en interviews met onder andere Peter Bogdanovich en Walter Hill. Verder is er een korte film Old Tucson: Where the Legends Walked, over de studio in Tucson waar veel westerns zijn gemaakt. Ook de originele trailer staat erop.

Film / Achtergrond
special: Anders Thomas Jensens carrière

Filmauteur of broodschrijver?

De Filmfreak bracht onlangs een fraaie dvd-set uit met de drie films die Anders Thomas Jensen (1972) regisseerde. Dat Jensen (vooral als scenarist) zijn steentje heeft bijgedragen aan het fenomenale succes van de moderne Deense cinema is een understatement. In 1998 zorgde hij met de korte film Election Night voor de eerste Deense Oscar sinds tien jaar, en sinds 2002 is er zelden een jaar geweest waarin er minder dan twee films van zijn hand tot de tien best bezochte van Denemarken behoorden. Een behoorlijk aantal daarvan werd een filmhuishit in Nederland.

Jensens entree in de filmindustrie verliep echter niet op rolletjes. De toegang tot de Kopenhaagse Filmacademie, de gangbare weg naar succes in de Deense filmindustrie, werd hem tot twee keer toe geweigerd. Na de tweede afwijzing besloot hij op eigen houtje scenario’s te schrijven en rond te sturen; al in 1995 werd zijn script voor de pulpfilm Operation Cobra verfilmd door Lasse Spang Olsen, voor wie hij later grote succesfilms zou schrijven. Samen met een kameraad maakte hij in 1997 Ernst og lyset (‘Ernst en het licht’), een korte film over de terugkeer van Jezus, die een lift krijgt van een yup. Deze werd voor een Oscar genomineerd, net als zijn volgende twee korte films, Wolfgang en Election Night, waarvan de laatste won. Na dit schot in de roos volgde het succes van de mede door Jensen gepende Dogme-film Mifune en de misdaadkomedie In China They Eat Dogs (beide 1999), en sindsdien is Jensens positie als voornaamste Deense scenarist onveranderd. Hij produceert nog steeds zo’n drie scenario’s per jaar, die in de regel tot commerciëel zeer succesvolle bioscoopfilms gemaakt worden.

Mensenvlees

Green Butchers: mensenvlees
Green Butchers: mensenvlees

Maar Jensen heeft het niet alleen door middel van vastberadenheid en hard werken zo ver kunnen schoppen. Wat hem ook groot maakte is goed getimede provocatie: hij was in Denemarken waarschijnlijk de eerste die in navolging van Tarantino grove taal, galgenhumor en ironisch geweld in zijn scenario’s en films verwerkte. Vlotte ironie bepaalde al de toon van zijn korte films, maar in een film als In China They Eat Dogs is de ironisering van ongekend harde actie en wreed geweld allesoverheersend. Deze tactiek is ook de spil van Jensens regiedebuut van speelfilmlengte: Flickering Lights (2000), een gewelddadige variant op de typische Deense ‘volkskomedie’, de brave, oubollige humor die decennialang het bioscoopbeeld van Denemarken bepaalde. Jensen gebruikt de structuur en context van zo’n film, maar voegt daar precies datgene aan toe wat aan de oppervlakte van Tarantino’s films ligt. Met enkele essentiële verschillen: Jensen presenteert zijn verhaal in een sterk sprookjesachtige sfeer, en raakt aan thema’s als jeugdtrama’s en verbroedering.

Diezelfde elementen treffen we in Jensens andere films aan. Ook The Green Butchers (2003), over twee onbenullige slagers die overgaan tot het verwerken van mensenvlees, en Adam’s Apples (2005), waarin een neonazi alles op alles zet om een pastoor van zijn geloof af te brengen: wrede satires, opnieuw als parabels gebracht. De sprookjessfeer trekt ook deze toch al zo ongeloofwaardige vertellingen nog verder weg van de realiteit. Continuiteit, logica en karakterising wankelen vaak in zijn films, wat het gebrek aan inhoud bevestigt. Jensen zet driemaal een aparte werkelijkheid neer, waarin de plot als uitgesponnen grap dient, en de karakters niet meer dan constructies zijn die in dienst staan van de wrede lading van die grap. De films zijn zo bijna hermetisch, druipend van inktzwarte ironie en gespeend van menselijkheid.

Pretenties

In China They Eat Dogs: succesvol
In China They Eat Dogs: succesvol

Jensen regisseerde slechts deze drie films; de rest van zijn scenario’s is door anderen verfilmd. Niemand gaat naar de bioscoop omdat hij een liefhebber van een bepaalde scenarist is, en Jensens succes als schrijver komt dan ook ergens anders vandaan. Denen bezoeken uitzonderlijk vaak films van eigen bodem, Jensen werkt sinds zijn Oscar bijna altijd samen met topregisseurs, en in de producties spelen altijd sterren. Hij is bovendien niet de enige veelschrijver: Kim Fupz Aakeson heeft de laatste jaren ook een groot aandeel gehad in de reeks Deense filmhits. Toch is Jensens positie opmerkelijk: in tegenstelling tot de oudere Aakeson, een auteur en opgeleid scriptschrijver, is hij namelijk een jonge autodidact. En waar Aakeson zich vooral specialiseert in huiselijke drama’s, levert Jensen naast platte pulp ook melodrama (Open Hearts, Brothers) en horror (Murk, 2005), en verraadt hij hier en daar – zoals in de Shakespeariaanse Dogmefilm The King is Alive (2000)- zelfs intellectuele pretenties.

Old Men in New Cars: in Nederland herverfilmd als Vet Hard
Old Men in New Cars: in Nederland herverfilmd als Vet Hard

Maar is dit de veelzijdigheid van een filmauteur of het gebrek aan visie van een broodschrijver? De kwaliteiten van veel van zijn scenario’s daargelaten, is dat laatste waarschijnlijk juister. Films die in de handen vielen van mindere regisseurs, meestal komedies, waren namelijk waardeloos (The Sun King, 2005) en/of flopten genadeloos (Grev Axel, 2001). Sommige kregen door solide werk van de regisseur of de acteurs niet altijd terecht de indruk van diepgang (The King is Alive, Wilbur Wants to Kill Himself en Brothers, waarvoor Jensen in een befaamd artikel van Lars von Trier al eens een veeg uit de pan kreeg). In andere films (Old Men in New Cars, hier herverfilmd als Vet hard) is het weer de voortdurende neiging naar de platte ironisering van geweld en terloopse mysoginie die ze ervan weerhoudt meer te worden dan kinderachtige pulp. Kenmerken die je ook in Jensens eigen films terugvindt, maar in stijl en sfeer zijn die echter het meest eigenzinnig, en het zijn deze drie films die sporen van een ‘bijzondere’ filmmaker suggereren. Het feit dat hij dit jaar alweer een inhoudsloze bioscoophit op zijn naam heeft staan, Thomas Villum Jensens satire Clashing Egos (vertoond op het laatste IFFR), doet in ieder geval vermoeden dat hij zijn tactiek voorlopig niet zal hoeven wijzigen.

De collectie van De Filmfreak bevat naast Jensens drie speelfilms alleen de korte film Election Night. In China They Eat Dogs, Old Men in New Cars, Wilbur Wants to Kill Himself en Open Hearts verschenen op dvd bij A-Film, bij wie Brothers onlangs als onderdeel van de box ‘Cinema Scandinavia II’ uitkwam. Clashing Egos is door dezelfde distributeur aangekocht maar wacht nog op uitbreng. Alle overige films zijn op import-dvd verkrijgbaar.

Muziek / Album

Zeitgeist ontstijgt middenmoot

recensie: Smashing Pumpkins - Zeitgeist

Harde metalsalvo’s. Van tijd tot tijd ruw geïnterrumpeerd door galmende klankwatervallen en mierzoetje klaterbeekjes. Een ratelende riffmachine, met af en toe fluweelzachte intermezzo’s. Zeitgeist is uit, en de muzikale ingrediënten van de band uit Chicago zijn na al die jaren nog immer hetzelfde. Het is het zesde album van de ‘herenigde’ Smashing Pumpkins (naast bandleider Billy Corgan bleef enkel drummer Jimmy Chamberlin over). Een plaat gevuld met goede nummers die de grijze, grauwe middenmoot van de hedendaagse rockmuziek met gemak ontstijgen. Zeitgeist kan echter zeker niet als meesterwerk betiteld worden.

Ene William Patrick Corgan is volledig verantwoordelijk voor het schrijven van de twaalf liedjes die tezamen Zeitgeist vormen, zo meldt het cd-boekje prominent. Alle instrumenten zijn door diezelfde Corgan ingespeeld. Op de weergaloze drumpartijen na dan. Kompaan Jimmy Chamberlin ramt en beukt alsof de duvel constant in zijn nek staat te hijgen. Het is nog immer kristalhelder, maar nu staat het ook echt op schrift: Billy Corgan ís de Smashing Pumpkins en Chamberlin dient als vaste discipel. Live wordt het duo aangevuld met ‘nieuwe hulpjes’ Ginger Reyes (bas), Jeff Schroeder (gitaar) en Lisa Harriton (keyboard).

Vervaarlijk vlammend

~


Toen de single Tarantula een paar maanden geleden ergens op internet te beluisteren viel, was ik met recht geïmponeerd en overdonderd. Rock in het kwadraat, inclusief de kenmerkende brute en botte riffs en de dragende, klagende zang. Als deze vervaarlijk vlammende en venijnige rocker een voorbode is voor de rest van de nieuwe Pumpkins-plaat, dan belooft dat nog veel goeds, dacht ik.

Toegegeven; goede composities schrijven is Corgan niet verleerd. Zoveel is meteen duidelijk wanneer je Zeitgeist opzet. Doomsday Clock is een veelbelovend begin. De massale zware gitaarmuur contrasteert heerlijk met de lichte, doch stuwende jazzy drumsound van Chamberlin. Net als vroeger. En ook nu weer een onverwacht lichtvoetig refreintje. Inderdaad, eveneens net als vroeger. Naast Tarantula vallen Bleeding the Orchid en Starz meteen op. Starz bijvoorbeeld heeft die typisch golvende akkoordenreeks die zo kenmerkend is voor de Pumpkins-stijl. Maar we moeten tegelijkertijd ook eerlijk zijn: zo revolutionair als de muziek op Siamese Dream en Mellon Collie and the Infinite Sadness was, wordt het hier niet. Neem de epische ‘prog song’ United States. Leg je dat nummer naast Silverfuck van Siamese Dream en X.Y.U. van Mellon Collie, dan steekt het toch ietwat bleekjes af. Vooral de tweede helft van Zeitgeist blijft maar moeilijk hangen. Nummers als Bring the Light, (Come On) Let’s Go!, For God and Country en Neverlost zijn niet slecht, maar zorgen er wel voor dat de plaat al met al geen meesterwerk is geworden.

Kinderachtige rijmelarij

Nog even over de teksten. “Please don’t stop, it’s lonely at the top”, zingt Corgan in Doomsday Clock. De eerste keer valt het wellicht niet zo op, maar de tweede keer lijkt dit refrein ineens verworden te zijn tot kinderachtige rijmelarij van lik-me-vessie. Iets waar je je, na een paar maal luisteren, ook bij andere nummers aan gaat ergeren. Wat te denken van de tekst van (het overigens buitengewoon lekker flowende) 7 Shades of Black: “I’m on the street yeah, I want you, I’m looking for myself, I’m gonna make it, I’ll take it”. Hmm, ’t gaat over de liefde, zeker? Of in United States: “Revolution! Revolution! Revolution blues, What will they do? Revolution! Revolution! Revolution blues, What will they do to me?” Voorwaar een aanklacht tegen de regering Bush, maar ook hier is meneer Corgan helaas niet echt scherp met de pen. Zet dat af tegen de prachtige (misschien zelfs wel poëtische) kwaliteit van Soma, Cupid de Locke, Mayonaise of pak ‘em beet Porcelina of the Vast Oceans en je weet dat Corgan als tekstschrijver veel beter kan.

Concluderend: de ronduit belabberde soloplaat van Billy Corgan, The Future Embrace, is door Zeitgeist in één klap vergeten. Ook Mary Star of the Sea van Zwan is opgestegen ter helle. En die veel te langdradige eerste zwanenzang van de Pumpkins, MACHINA/The Machines of God, kan eenieder gestolen worden. Maar revolutionair als vanouds? Dát is Zeitgeist helaas niet.

Boeken / Fictie

Terreur der wisselvalligheid

recensie: Anne Büdgen - ze hapte van een tomaat

Er is een fabel, een legende, een onder dichters voor waar aangenomen vertelsel dat men bij een eerste publicatie op zijn hoede dient te zijn voor het manke vers. De regel teveel, de komma op de verkeerde plaats, het overhaast afgebroken regeleinde. Zoals men bij prozaïsten talent zou afmeten aan de daartoe gecomponeerde eerste bladzijde, zo zou elke doorwinterde criticus volgens dit verhaal de waarde van een dichtbundel meten aan de hand van het slechtste gedicht, zo mogelijk zelfs het slechtste vers.

Sta mij toe in deze haast geperverteerde vorm van close reading een bepaalde vorm van onrechtvaardigheid te zien. Als men die techniek toepast op Anne Büdgens ze hapte van een tomaat, belandt men immers al snel bij volgend gedicht:

mop

komt een vrouw bij de dokter
zegt: ik ben de laatste tijd
zo depressief

zegt de dokter:
ach mevrouw de zon schijnt buiten
u zou een liedje moeten fluiten

gefloten werd er
haar lievelingsstuk

na de afscheidspreek
voor de koffie met preek

De bijna onbehouwen humor van dit stukje poëzie daar gelaten – ook over een oninteressant onderwerp kan men boeiende gedichten schrijven – blijft het een ietwat onhandig gedicht. De dichteres heeft de intro duidelijk ontleend aan de meeste Jantjemoppen en wil in deze vorm iets rond het thema depressie schrijven. Hoewel depressie best wel een belangrijk thema is, waar met de nodige nuance iets rond te zeggen valt, gaat Büdgen voor een soort galgenhumor die sterk contrasteert met de onschuldige vorm van het kinderrijmpje waarin ze het rammelende bastion van haar gedicht heeft opgetrokken.

125ste ode aan Kloos

In een iets beter gedicht brengt Büdgen, niet direct als eerste, een ode aan ons aller God, Willem Kloos. Anne Bûdgen is, voor de verandering “een vrouw in’t diepst van haar gedachten” en voegt daar fluks aan toe

maar toch vooral een deugdelijk product
geen in- of uitgang is aan mij mislukt

ik ben bijvoorbeeld voor op tafel of in bed
en verder staat er op het etiket:

heel handzaam ook, die heupen halverwege

geen onderhoud, ze loopt vanzelf gesmeerd
druk op wat knoppen en ze stribbelt niet meer tegen

Bijna onrechtvaardig is het over de verrassend mooie verzen te kijken die her en der in deze bundel verspreid zitten. Verzen die iets doen oplichten dat hopelijk ooit poëzie wordt en dat Büdgen het afgetrapte pad van de rijmpjes doet verlaten. Over een meisje in zwembad bijvoorbeeld:

de handdoek houdt de stukken bij elkaar
vingers legt ze op de vensterbank te drogen

Of over een geliefde ’s ochtends in bed:

je slofte boven de grond
neuriede hoog
vloog het raam uit

Verschrikkelijk jammer is dat Büdgens bundel er een is van bergen en dalen. Wanneer ze het in sommige gedichten heeft over het ouder worden, komer er hier en daar prachtige verzen tevoorschijn. Ze doet het “janken in de tuin”, neemt “een kat en teveel licht voor februari”, hangt zich in haar wanhoop “op aan de waslijn”. Het lijkt de ouderdom te zijn die Büdgens poëzie zal redden. Het is dit thema dat gevoeligheden naar boven brengt die haar poëtisch denken blijkbaar triggeren.

Er blijft echter die fabel, die maakt dat weinigen de moeite zullen nemen ze hapte van een tomaat te doorploegen op zoek naar sterke verzen. Het mindere gedicht blijft duidelijker zichtbaar, ook al is Büdgens bundel als geheel wellicht een hardnekkig gevecht tegen de terreur der wisselvalligheid.

Boeken / Non-fictie

Pelgrimstocht naar Gomorra

recensie: Halldór Laxness - Aan de voet van de gletsjer

De IJslandse schrijver Halldór Laxness (1902-1998) won in 1955 de Nobelprijs voor de Literatuur voor sociaal betrokken romans als Onafhankelijke Mensen en De klok van IJsland. Het dertien jaar later verschenen Aan de voet van de gletsjer vormt misschien wel de meest komische noot in zijn oeuvre: een student theologie wordt naar een gehucht op het IJslandse platteland gestuurd waarover allerlei vreemde geruchten de ronde doen.

Mocht het Guinness Book of World Records nog eens een categorie in het leven roepen voor de meeste genres in één roman, dan maakt Halldór Laxness’ Aan de voet van de gletsjer een goede kans om daarin te worden opgenomen. Want Aan de voet van de gletsjer is allegorie, droomnovelle, parodie, filosofische roman, reisverslag, liefdesverhaal en science fiction ineen. Maar, voor wie dat allemaal wat te zwaarwichtig klinkt, Aan de voet van de gletsjer is eerst en vooral een buitengewoon grappig verhaal vol ijskoude ironie.

Doodskist

~

Aan de voet van de gletsjer is het verslag van een jonge theologiestudent die door de bisschop van IJsland erop uit wordt gestuurd om de curieuze gang van zaken te onderzoeken in een afgelegen parochie aan de voet van de Snæfellsgletsjer. Het excentrieke gedrag van de pastoor aldaar is de bisschop al langer een doorn in het oog en de theologiestudent – steevast aangeduid met Gebi; gevolmachtigde van de bisschop – moet een antwoord zien te vinden op een aantal prangende vragen. Waarom begraaft de pastoor de doden niet meer? Waarom doopt hij de kinderen niet en waar is zijn vrouw van wie al in geen dertig jaar meer iets is vernomen? En hoe zit het met de verhalen over een doodskist die de gletsjer op zou zijn gedragen?

“Niet proberen orde op zaken te stellen”, bindt de bisschop de protagonist op het hart. “Ik vraag om feiten. De rest is mijn zaak. Corrigeer niets en onthoud u ook maar van interpretaties. Dat is onze afdeling. Degene die bij deze lieden stand wil houden, moet ervoor waken dat hij niet zelf van zijn geloof afdwaalt.”

Mysticus en paardensmid

Vergezeld van zijn bandrecorder, waarop hij de gesprekken met de pastoor en de parochianen moet vastleggen, en een plunjebaal met spullen trekt Gebi vanuit Reykjavik naar het gehucht onder de gletsjer. Maar wat een verblijf van enkele dagen had moeten worden, loopt uit op een maandenlange logeerpartij in het parochiehuis. Aldaar zwaait Dora de Stamper, de bediende van de pastoor, de scepter en zij zet Gebi op een strikt dieet van koffie en reusachtige taarten. Van de bewoners van de parochie wordt Gebi intussen niets wijzer. In plaats van vorderingen te maken in zijn onderzoek raakt Gebi meer en meer in de ban van die merkwaardige verzameling individuen. Van de poëtische vrachtwagenchauffeur Jodinus Alfberg bijvoorbeeld, die zich constant verontschuldigt voor het feit dat hij arbeider én IJslander is. Van de mysterieuze Amerikaans-Australische zakenman/guru Prof. Dr. Godmann Sýngmann, die de aan de Snæfellsgletsjer toegeschreven natuurlijke krachten gebruikt voor een serie baanbrekende experimenten.

Maar bovenal raakt Gebi in de ban van pastoor Jon Primus, tevens de paardensmid van het dorp. Iemand die ver verwijderd van de hoge heren in Reykjavik zoekt naar zijn eigen utopische versie van het geloof. En heel langzaam dringt het tot Gebi door dat de parochie onder de gletsjer helemaal niet zo’n Sodom en Gomorra is als de bisschop hem deed geloven, maar in werkelijkheid misschien wel dichter bij het Christendom staat dan het geloof van de bisschop – én van hemzelf.

Veelvraat

In een opzicht is Halldór Laxness’ Aan de voet van de gletsjer al even raadselachtig als het dorp onder de Snæfellsgletsjer: hoe kreeg Laxness het voor elkaar om zoveel ingrediënten in een luttele tweehonderd pagina’s te gieten, zonder ooit geforceerd, vermoeiend of al te pretentieus te klinken? Aan de voet van de gletsjer is een moderne fabel, een religieuze kritiek, een utopische roman en een absurdistische lofzang op de liefde, diep geworteld in de rijke IJslandse vertelkunst. Een dergelijke veelvraat van een roman zou de gemiddelde schrijver met huid en haar verslinden, maar Laxness weet er een zeldzaam mooi en geestig kunstwerk van te maken waarin werkelijk geen woord te veel staat. De schrijver dezes voelt zich dan ook bezwaard om een zó bondige roman met adjectieven te overladen. Maar vooruit, toch eentje: Aan de voet van de gletsjer is fantastisch.