Muziek / Album

Deense popmuziek anno 2007

recensie: Efterklang en Slaraffenland

Dromerige vocalen, sfeervolle geluidslandschappen, een jazzy ondergrond en af en toe wat avant-gardistisch geneuzel; het is de basis van de Deense popmuziek anno 2007. Voor wie er geen genoeg van krijgt, zijn er nu de nieuwe cd’s van twee moeilijke ‘broeders’ uit Kopenhagen; Efterklang en Slaraffenland.

Efterklang – Parades

In 2004 kwam Efterklang op de proppen met het debuutalbum Tripper. De Europese pers was laaiend enthousiast. In afwachting van opvolger Parades, kregen we eerder dit jaar het tussendoortje Under Giant Trees voorgeschoteld. Natuurlijk zijn de verwachtingen dan hooggespannen. Helaas viel de EP tegen. Net als veel andere muziekjournalisten reageerde ook onze eigen Niek Hofstetter terughoudend. De songs van Under Giant Trees haalden het bij lange na niet bij die van het debuutalbum.

~

Met Parades gaat Efterklang nu in de herkansing. Parades combineert de dromerige sound van het debuutalbum met de nerveuze strijkers en folkinvloeden van Under Giant Trees. Bij vlagen is de muziek verleidelijk, vaker irriteert de kakofonie aan geluid mateloos. Efterklang heeft duidelijk geen kaders, het gaat de Denen eigenlijk vooral om het geluid. Het is alsof componisten Mads Brauer en Casper Clausen het plaatselijke mannenkoor, een blazersensemble, de vioolclub en hun a capella zingende vriendinnetjes hebben uitgenodigd om mee te spelen in een avantgardistisch hobbyproject. Free folk, post rock, avant-garde, jazz en marsmuziek, het Oosten en het Westen, alles wordt rücksichstlos in de blender gesmeten. In tegenstelling tot verwante acts als Slaraffenland ziet Efterklang in zijn zucht naar avontuur de structuur compleet over het hoofd. Kijk je verder dan die op zich wel lekkere, knisperende ondergrond en de warme, hypnotiserende sound, met andere woorden: ontleed je de composities, dan blijft er weinig over. Van songschrijven heeft Efterklang niet zo heel veel kaas gegeten. Wat mij betreft kun je deze cd gerust laten liggen. Over een dik half jaar kraait er geen haan meer naar.

Slaraffenland – Private Cinema

~


Doe je als band zo je best, schrijft je splinternieuwe label doodleuk het adres van je website verkeerd op de hoes van het promo-exemplaar. Ouch. Net als Efterklang komt ook Slaraffenland (dus met de n van Nico!, Deens voor ‘land van melk en honing’) uit Kopenhagen. Blijkbaar is het daar als alternatieve muzikant goed toeven. Naast die afkomst hebben de twee bands nog meer gemeen. Zo brengt ook Slaraffenland zijn albums tegenwoordig uit op het Deense Rumraket label (opgericht door Efterklang). Bovendien is van beide bands zojuist de tweede plaat verschenen, nam Slaraffenland Private Cinema op in de studio waar Efterklang het debuutalbum Tripper opnam en ligt hun sound ongeveer in elkaars verlengde. Een soort geestverwanten dus, deze twee Deense bands. Muzikaal houdt Slaraffenland het redelijk binnen de perken. De muziek is een mix van Múm, The Album Leaf, moderne jazz, post rock en indie rock à la Sonic Youth. Door de duidelijke songstructuur een stuk aangenamer voor het oor dan wat Efterklang ons voorschotelt. Toch ook hier een paar puntjes. Zo wil een concert van Slaraffenland nog wel eens uitmonden in avant-gardistisch geneuzel. Bovendien komen de overgangen op plaat af en toe gekunsteld over. Een goed voorbeeld daarvan is het Sonic Youth-esque This One Will Kill Us, dat halverwege wordt opengebroken door een soort post rock intermezzo.

~

Tegenover die moeilijkdoenerij staan heerlijke eenvoudige popnummers als Polaroids. Wat gold voor Efterklang geldt in mindere mate ook voor Slaraffenland: soms is het uiterst verleidelijk, soms net iets te gemaakt. Hoewel dat balanceren op de rand spannend kan zijn, geef ik als het er echt op aankomt toch de voorkeur aan de veilige Deense mainstreampop van Kashmir en Diefenbach.

Boeken / Fictie

Moord van een verleden

recensie: Nathan Englander - Het Ministerie van Buitengewone Zaken

Nathan Englander (1970) zette een stevige voet aan de grond in het literaire landschap met zijn goed geconstrueerde verhalenbundel Verlost van vleselijke verlangens (For the Relief of Unbearable Urges, 1999). Onlangs verscheen zijn debuutroman Het Ministerie van Buitengewone Zaken (The Ministry of Special Cases, 2007) die zich afspeelt tijdens de ‘Vuile Oorlog’ (1976 tot 1983) in Videla’s Argentinië. In deze oorlog verdwenen ongeveer 30.000 studenten en politieke dissidenten spoorloos. Het is nog altijd onduidelijk wat er met deze mensen is gebeurd.

Het verhaal gaat over de joodse Kaddisj, zijn vrouw Lilian en hun zoon Pato. Kaddisj verwijdert voor de Joodse Gemeenschap namen van grafstenen. Samen met zijn zoon gaat hij er ’s nachts op uit en klimt hij over de muur die de twee joodse begraafplaatsen (die van de Welwillende Zielen en de Verenigde Joodse Gemeenten) van elkaar scheidt. Ze wissen namen, maken de graven anoniem en laten hiermee pijnlijke geschiedenissen verdwijnen. Kaddisj is goed in zijn werk en hij wordt door vriend en vijand ingehuurd.

Engel des doods

Kaddisj weet zelf alles van een pijnlijk verleden. Als zoon van een vrouw van bedenkelijke zeden wordt hij nog altijd met de nek aangekeken binnen de joodse gemeenschap. Zijn naam: Kaddisj, dat gebed voor de doden betekent, als akelig geheugensteuntje van dit verleden en stille profetie voor zijn toekomst: “Hij zal Kaddisj heten om de engel des doods te verdrijven. Een trucje en een zegen. Laat dit kind rouwen in plaats van dat er om hem gerouwd wordt.” Zo gedwee als zijn vader zo opstandig is Pato, de zoon met linkse sympathieën. Hij heeft een onverholen afkeer tegen het regime dat Argentinië in zijn greep houdt en rebelleert op een manier die het bloed onder ieders nagels vandaan haalt.

Roerige tijden

~

Lilian is werkzaam in het verzekeringswezen en terwijl zij bezig is hun gezin te ‘verzekeren’ door middel van een zogenaamde ‘veilige’ deur, probeert Kaddisj op zijn manier het gezin te beschermen en jaagt daarmee onbedoeld zijn zoon nog verder tegen zich in het harnas. Als hij een aanbod krijgt van Lucio Mazursky, een befaamd plastisch chirurg, om een familienaam van een graf te verwijderen doet hij wat hem gevraagd wordt, zijn zoon Pato tegen zijn zin met zich mee slepend. Kaddisj wil het beste voor zijn gezin in deze roerige tijden maar elke keer pakt het dramatisch uit. Zo hakt hij per ongeluk de pink van zijn zoon af in een ruzie op de begraafplaats en gaat hij in op het aanbod van de plastisch chirurg diens schuld in neusoperaties af te betalen.

Op die manier verkrijgt Kaddisj een nieuwe ‘prachtige’ neus waaruit de joodse trekken compleet zijn verdwenen. Dit geneest hem niet alleen van zijn slaapapneu, maar zou hem ook minder zichtbaar moeten maken voor zekere instanties. Zoon Pato weigert zijn neus te laten opereren. Lilian, die wordt geopereerd door een student, heeft niet zoveel geluk. Haar neus is, hoewel inderdaad helemaal anders, een lelijkere onvaste variant van het origineel. Niet lang daarna wordt Pato meegenomen uit de flat tezamen met drie van zijn ‘gevaarlijke’ boeken, de boeken die vader Kaddisj nu net vergeten was te verbranden in de badkuip.

Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord

Dan begint zich een nieuw onzeker levensritme af te tekenen dat zich grotendeels afspeelt op het Ministerie van Buitengewone Zaken. Met haar hand bij het gezicht (de neus laat letterlijk los van verdriet) staat Lilian voortaan dag na dag op het Ministerie en wordt er van het spreekwoordelijke kastje naar de muur gestuurd. Met de verdwijning van zoon Pato is een compleet verleden in rook opgegaan en zoekt de liefde tussen Kaddisj en Lilian een nieuw bestaansrecht. Voor Lilian bestaat dit uit een gezamenlijke zoektocht, voor Kaddisj uit de verwerking van het onaanvaardbare. In dit niemandsland kunnen Kaddisj en Lilian niet bewijzen dat hun zoon heeft bestaan; documenten leiden nu eenmaal een onbetrouwbaar leven tijdens de junta. Bovendien hebben ze dankzij Kaddisj nu beiden een gezicht dat hen definitief heeft vervreemd van hun kind. Zoals Lilian het verwoordt: “Een gezicht veranderen staat gelijk aan moord.”

Tragische absurditeit

Englander wordt nu al vergeleken met Jonathan Safran Foer. Zijn humor valt in ieder geval niet met die van Foer te vergelijken. Englander’s proza is doordrongen van wrange humor en wijsheid. Hij schetst de geschiedenis van de junta en een gezin in de greep daarvan met behulp van een scherpe pen en spaart daarmee het regime noch de joodse gemeenschap waar Kaddisj deel van uitmaakt (getuige bijvoorbeeld de openingszin: “Joden begraven elkaar zoals ze leven: opeengepakt, zonder een ander de ruimte te gunnen.”). Hij schetst een moeizame relatie tussen vader en zoon en tussen man en vrouw temidden van de wanhoop: “Het is moeilijk uit een nachtmerrie te ontwaken, maar het is nog veel moeilijker in een nachtmerrie te ontwaken.” De tragische absurditeit van Pato’s verdwijning wordt feilloos beschreven. De balans tussen hoop en wanhoop weet Englander goed te bewaren. De beste rol is echter weggelegd voor het personage van Kaddisj. Alles waar hij zich mee bemoeit lijkt letterlijk in het niets te verdwijnen. In alle opzichten is hij zijn beroep gaan leven. Wie zijn we eigenlijk nog zonder ons verleden? Dat het verhaal hier en daar wat hapert en de auteur (na zijn korte verhalen) nog op zoek is naar een ritme dat een roman kan dragen kan men hem makkelijk vergeven. Evenals de voorspelbare keuzes die worden gemaakt voor wat betreft de plot.

Muziek / Achtergrond
special: Relaxed met hoofdletters op nieuw technofestival

Welcome to the Future

Circa vijfduizend technoliefhebbers trokken zaterdag 4 augustus naar natuurgebied Het Twiske, om te kijken hoe de toekomst eruit zag. Welcome to the Future bracht twaalf uur lang alle varianten van techno. Maar de grote winnaar was de zon.

~

Partyorganisatie Welcome to the Future gaat al een tijdje mee. Sinds 1993 organiseren de Amsterdammers technofeesten met als thuisbasis Paradiso. Hier kwamen onder andere acts als Underworld, Ritchie Hawtin en de Rotterdamse Speedy J voorbij. Daarna transformeerden de fuivenmakers tot radiomakers en werd het stiller rond Welcome to the Future. Opperhoofd Gert van Veen (voorheen journalist bij de Volkskrant) had het te druk met zijn journalistieke werk voor het houseblad Release. Maar ineens was er dit voorjaar de aankondiging van een heus openluchtfestival, waarbij partygigant ID&T (Sensation) de handen ineen sloeg met Van Veen.

Nou staat of valt het succes van zo’n nieuw festival voor een groot deel met het weer. Een factor die je natuurlijk niet in de hand hebt. De zon schijnt echter uitbundig op zaterdag 4 augustus. Het is 25 graden en nagenoeg windstil op recreatiegebied Het Twiske, dat ingeklemd ligt tussen Zaandam en Purmerend.

Zero tolerance

~


Veel groen en veel water, maar de reddingsbrigade staat paraat om dronken of stonede partygangers snel op het droge te helpen. Hetgeen overigens niet gebeurt, want veel bezoekers hebben hun drugs bij de ingang moeten inleveren. Zelfs de schoenen moeten uit. Tot verbazing van de meeste bezoekers heerst er op het festival een ‘zero tolerance-beleid’ voor wat betreft dope, of dat nou soft- of harddrugs zijn. Zelfs blowende bezoekers worden aangepakt. Inleveren die handel, en als je tegenstribbelt, ga je van het terrein af. Het strenge beleid van de plaatselijke politie Oostzaan staat in schril contrast met de relaxte sfeer op Welcome to the Future. De organisatie is zo verstandig geweest het festivalterrein flink uitgestrekt te maken, waardoor er voldoende ruimte is voor de circa vijfduizend bezoekers en niemand elkaar voor de voeten loopt. En dus kan je zonder problemen met je blote voeten in het gras dansen, zonder gedrang en bijkomende ergernissen. Bonuspunten voor de organisatie, want werkelijk aan alles is gedacht. Er zijn voldoende (gratis) toiletten, er rijden onafgebroken pendelbussen en de catering is perfect. Ook in het regenboogachtige decor is veel werk gaan zitten. Dit blijkt ’s avonds opnieuw, als de bossen in allerlei sprookjeskleuren oplichten.

Groot Duits aandeel

~


Alleen de natuur moppert vandaag. Van twaalf tot twaalf heersen de technobeats over het groene weides, over de kabbelende riviertjes en de zuchtende bomen. Als het aan Welcome to the Future ligt, is techno de toekomst. De futuristische muzieksoort heeft weliswaar zijn wortels in Detroit maar de meeste vernieuwers in het genre wonen tegenwoordig in Europa. In Duitsland vooral, waar de nieuwe stroming minimal ieder weekend honderdduizenden jongeren in beweging brengt. Het verklaart het grote Duitse aandeel in het programma, met beroemde dj’s als Karotte, Paul Kalkbrenner en DJ M.A.N.D.Y. die met hun vette sets de vogels uit de bomen jagen, bij gebrek aan pannen op het dak. Maar ook Nederland heeft een levendige technoscene, en dus staan vanmiddag onder andere de jonge Rotterdammer Joris Voorn, de snel rijzende vrouwelijke technoster Shinedoe en de Amsterdamse minimal-specialist Lauhaus achter de draaitafels.

Het gaat er soms hard aan toe. Voor de speakers, bij de dj-set van Detroit-veteraan Derrick May, staat een officieel ogende kerel met een decibelmeter. ‘122’ geeft het apparaat aan; de pijngrens. Daar willen de dansende Derrick May-fans wel een foto van hebben, en dus houdt de decibelman z’n speeltje minutenlang roerloos vast vanachter het hek. “Ik heb de foto zojuist naar m’n broer gestuurd”, lacht een rossige bezitter van een Sony-telefoon met camera. “Hij woont hierachter in Het Twiske en vroeg wat dat voor gedreun was in de verte. Nou weet ie het.”

~

Wie genoeg heeft van het vierkwartsmaatgebonk kan even bijkomen op de vele zitbanken die in het gras zijn neergezet. Of je wandelt even naar de ‘chilldijk’, een groenstrook aan het water, waar het prima toeven is in de zon en waar meerdere bezoekers hun meegenomen dekentje hebben uitgespreid. Maar wee het gebeente van de onverlaten die een blowtje opsteken! De plaatselijke hermandad is nooit ver weg. Het is een smet op een verder uitermate relaxed dancefestival, dat volgens veel bezoekers deed denken aan de begintijd van Dance Valley, de moeder aller housefestivals. Voordat er daar Pokon over de velden werd gestrooid en Dance Valley verwerd tot een slenterwedstrijd over een enorm terrein met veel te dure drankjes. Welcome to the Future mag blijven, als het festival maar niet teveel groeit en de politie een volgende editie wat minder moeilijk doet.

Film / Films

De nieuwigheid is er nú wel vanaf

recensie: Evan Almighty

In 2003 speelde Steve Carell de bijrol van nieuwslezer Evan Baxter in Bruce Almighty. In deze film nam Jim Carrey, als Bruce Nolan, de baan van God over, wat zorgde voor veel melige en grappige bijbelse taferelen. In Evan Almighty mag Carell dit keer de hoofdrol vervullen, weer als Evan Baxter. Deze is inmiddels opgeklommen tot lid van het congres en verhuist daarom met zijn gezin naar een prestigieuze wijk. Als hij naar God bidt om hulp bij het veranderen van de wereld, wordt zijn gebed op wel heel vreemde wijze verhoord. Hij ontvangt een kist met gereedschap en een lading hout, en de opdracht om een ark te bouwen.

~

Na ongeloof, weigering en eindeloos achtervolgd te worden door dierenparen geeft Evan uiteindelijk toe. Met een ‘Arc building for dummies‘-handboek begint hij met zijn drie zoons aan de bouw van de ark. Als extra grap geeft God hem het uiterlijk van Noach – lang haar en een volle baard. Zijn collega’s en familie verklaren hem voor gek en hij wordt geschorst uit het congres, maar hij zet door met de bouw van de ark. Ten slotte moet er een morele les geleerd worden en is er natuurlijk nog een boosaardig complot te stoppen.

Waar Bruce Almighty nog vermakelijk was, is de nieuwigheid er bij Evan Almighty wel vanaf. De humor is laagdrempelig en simplistisch en de luchtige manier waarop de spirituele boodschap in Bruce Almighty gegeven werd is hier omgezet in een zware, belerende toon. Daarnaast komen de acteurs in deze film totaal niet uit de verf. Evans onelinerspuiende assistent Rita, bedoeld als comic relief, is eigenlijk alleen maar enorm irritant, en de komische talenten van Lauren Graham (Gilmore Girls), die Evans vrouw speelt, blijven totaal onbenut. En dan Steve Carell zelf (vooral bekend van The Office U.S. en The 40 Year Old Virgin). Met Little Miss Sunshine bewees hij een prima komisch acteur te zijn, maar hij mist simpelweg het charisma van Jim Carrey. Zijn personage is het grootste deel van de film vooral saai.

Geloofwaardigheid

Naast goede grappen is ook de geloofwaardigheid in deze film ver te zoeken. De personages om Evan heen accepteren de vreemde dingen die hem gebeuren wel erg makkelijk. Wanneer Evans baard en haar extreem snel groeien, vindt men dit niet merkwaardig maar schrijft men dit toe aan een midlifecrisis. Ook het feit dat alle dieren hem helpen bij de bouw van de ark vindt iedereen heel normaal.

~

Een pluspunt in deze film zijn de visuele effecten. De grote groepen vogels die Evan achtervolgen zijn erg leuk en de eindscène met de ark ziet er spectaculair uit. Een reden om deze film wél in de bioscoop te gaan zien is dan ook het audiovisuele geweld van de vloedgolf waar de ark overheen vaart. Maar de overduidelijke en uitentreuren herhaalde boodschappen als ‘familie is belangrijk’ en ‘we moeten samen de wereld veranderen’ zijn echt niet meer de moeite waard. De mierzoete familiekomedie lijkt echter nog lang niet op uitsterven te staan. Nog een reden om deze film maar gewoon over te slaan.

Film / Films

Vastgeplakt aan Zidane

recensie: Zidane, un portrait du 21ème siècle

Hij heeft zonder twijfel de mooiste naam uit de voetbalgeschiedenis: Zinédine Zidane. Door zijn fans liefkozend ‘Zizou’ genoemd. Maar dat de Franse voetbalgod (driemaal door de FIFA uitgeroepen tot beste voetballer van de wereld) niet altijd lief is, werd dramatisch duidelijk tijdens de WK finale van 2006. In de wedstrijd tegen Italië gaf hij zijn tegenspeler een kopstoot en beëindigde zijn carrière met een rode kaart. Het was niet de eerste keer dat de man met rood het veld werd afgestuurd. Kunstenaars Douglas Gordon en Philippe Parreno namen de opvliegende held tot onderwerp van de documentaire Zidane, un portrait du 21ème siècle.

Beide makers hebben hun strepen in de internationale kunstwereld ruimschoots verdiend. Hun werk –voornamelijk video- bevindt zich in de collecties van onder andere de Tate gallery, het Centre Pompidou en het Guggenheim museum in New York. Zidane, un portrait du 21ème siècle is dan ook geen portret geworden in de traditionele zin van het woord. De film toont niet zijn rise to fame, geen archiefbeelden van zijn meest legendarische momenten, en ook geen interviews met vrienden en collega’s. Er is Zidane, en niets meer dan dat. De regisseurs lieten cameraman Darius Khondji (Se7en, Delicatessen) de voetballer negentig minuten lang volgen tijdens de wedstrijd Real Madrid – Villa Real op 23 april 2005, waarbij gebruik werd gemaakt van maar liefst 17 camera’s, zowel film als high definition video.

Van aftrap tot fluitsignaal

~

Met de melancholieke gitaarklanken van Mogwai op de achtergrond, wordt er heen en weer gesneden tussen grofkorrelige totaalshots van de televisieregistratie van de wedstrijd en extreme close-ups van Zidane op het veld, met bijhorend oorverdovend stadiongeluid. Omdat Zidane helemaal geïsoleerd wordt van zijn omgeving, is de wedstrijd zelf niet te volgen. Daar is het de makers ook niet om te doen.

Van de aftrap tot de laatste minuut, waarin Zidane het veld wordt afgestuurd, zien we hoe hij kijkt, ademt, stilstaat, afwacht, toeslaat. En heel sporadisch hoe hij geluid maakt: “Hey… hey”, roept hij naar zijn teamgenoten. Die teamgenoten, Raul, Ronaldo, Beckham, zijn slechts bijfiguren in het verhaal over één man. Een man alleen op het veld. Af en toe verschijnen gedachtes van Zidane als ondertitels over het beeld. Overpeinzingen over het publiek en over tijdsbeleving.

Glimlach

~

De monotonie wordt slechts op één moment doorbroken. In de laatste minuten van de wedstrijd maakt teamgenoot Roberto Carlos een grapje. Na zo’n anderhalf uur staren naar de gekwelde en overgeconcentreerde blik van Zidane, is daar dan ineens een overweldigende glimlach. Het is bijna een religieus moment. Niet veel later slaat de sfeer om en rent Zidane uit beeld. Als de camera hem weer in het vizier heeft, is de rode kaart al gegeven.

De vraag is of Zidane, un portrait du 21ème siècle in de bioscoop thuishoort of beter tot zijn recht komt in de meer experimentele programma’s op de filmfestivals, of misschien zelfs in het museum. Voor de gemiddelde voetballiefhebber, hoeveel die ook van Zidane mag houden, zal de film te veel van het concentratievermogen vragen. Maar in een museum, waar de bezoeker naar believen in en uit kan lopen, zou het bijzondere effect van de documentaire verloren gaan. Juist omdat je als kijker negentig minuten lang veroordeeld bent tot het kijken naar Zidane en niets dan Zidane -als het ware aan zijn gezicht, zijn kuiten en schenen vastgeplakt- zorgt dat, in combinatie met de meditatieve muziek, voor een transcendente ervaring. Saai en fascinerend tegelijk.

Zidane is vanaf vandaag ook op dvd te koop, met als extra’s een kort interview met, en een korte introductie door, Zidane.

Film / Achtergrond
special: Michelangelo Antonioni 1912-2007

Een levenslange zoektocht naar de waarheid

De films van Michelangelo Antonioni zijn esthetisch complex en bevatten een schat aan filmtheoretisch discussiemateriaal, maar ontsnappen tegelijkertijd vaak aan betekenisgeving. Zijn films stellen complexe vragen, zonder daarop eenduidige antwoorden te geven. Antonioni had weinig respect voor de klassieke narratieve logica, en richtte zich meer op een abstracte vorm waarbij expressie belangrijker was dan causaliteit. De actie moest het vaak ontgelden, ten faveure van nauwelijks te definiëren gevoelens, emoties en ideeën.

Vanwege die terughoudendheid in definiëring wordt de kijker gedwongen zijn eigen gevoelens en referentiekader aan te spreken, resulterend in een ervaring die zeer individueel en dynamisch is. Je onttrekt je als kijker als het ware aan de visie van de maker en aan diens personages, om zo een eigen ervaring te creëren. Deze onttrekking wordt gespiegeld door de personages in de films; ze verdwijnen vaak weer van het toneel, zonder tot een oplossing of een catharsis gekomen te zijn. Dit idee van verlating was kenmerkend voor Antonioni. Hij meed zoveel mogelijk verklarende momenten, dialogen, locaties en objecten. Zijn films zijn raadselachtig als het leven zelf.

Eerste speelfilm

Il Deserto Rosso, Antonioni's eerste kleurenfilm
Il Deserto Rosso, Antonioni’s eerste kleurenfilm

Michelangelo Antonioni werd in 1912 geboren in Ferrara, in een middenklassegezin. Hij studeerde aan de universiteit van Bologna, en begon na zijn afstuderen (economie) filmkritieken te schrijven voor de lokale krant in Ferrara. In 1940 vertrok hij naar Rome om daar te schrijven voor het toen fascistische filmtijdschrift Cinema. Al snel kwam hij in conflict met zijn eigen principes ten aanzien van de filmpraktijk, en hij stopte dan ook binnen een paar maanden. Hij werkte als co-scenarist en co-regisseur aan een aantal neo-realistische films, en wist een eigen documentaire over de bewoners van de Povlakte van de grond te krijgen: Gente del Po. Hij maakte nog een aantal vrij succesvolle documentaires en bleef ook werken als criticus en scenarist, voordat hij in 1950 zijn eerste speelfilm maakte.

Cronica di un Amore bevatte al de elementen die later zo vaak terug zouden keren in zijn werk: een zoektocht van personages die hun eigen verlangens hebben, waardoor het conflict nooit ver weg is en ze steeds opnieuw falen in hun pogingen elkaar te bereiken. De film is schatplichtig aan de film noir en het Italiaanse neo-realisme. Antonioni legt echter eigen accenten door professionele acteurs te gebruiken, het verhaal in een bourgeois klasse te situeren, en door zich te concentreren op de gevoelswereld van de hoofdpersonen.

Unieke stijl

L'Avventura
L’Avventura

In de jaren daarna ontwikkelde Antonioni een stijl waarmee hij zich steeds meer onderscheidde van nationale en internationale ontwikkelingen. Dat resulteerde bij I Vinti (1953), een trio korte verhalen met elk een moord en bijbehorend onderzoek, in een conflict met de producenten en censuur vanwege het ontbreken van een motief. Door dit achterwege te laten creëerde Antonioni een vacuüm met een destabiliserend effect, zowel voor de personages als voor de kijker. In dit ingrijpen in klassieke narratieve constructies zou hij steeds verder gaan in de jaren daarna. Ook combineerde hij deze ingrepen met een zorgvuldige framing van scènes en kadrering van personages, inventieve maar wederom tegen conventies ingaande montagesequenties, een veelvuldig gebruik van de long take – het vertragen van het tempo waardoor de tijd soms stil lijkt te staan – en het chronologisch presenteren van gebeurtenissen die op het eerste oog niets met elkaar gemeen hebben. Door dit ontbreken van samenhang, ondersteund door langzame subjectieve camerabewegingen zonder narratieve motivatie, ontstond zijn unieke stijl.

Dit culmineerde in een serie films die vaak als een trilogie gezien worden vanwege de overeenkomsten in stijl, thema, plot en sociale achtergrond: L’Avventura (1960), La Notte (1961) en L’Eclisse (1962). De daarin gehanteerde filmtechnieken werden zeer effectief gebruikt om de emoties van de personages (eenzaamheid, leegheid, verveling en een gebrek aan empathie) op zo’n manier te suggereren dat de kijker op afstand blijft en zich net zo eenzaam, leeg en verward gaat voelen als de hoofdpersonen. Antonioni bereikte een resultaat dat meer was dan de som der delen, en hij oogstte internationaal succes bij zowel de critici als het (filmhuis) publiek. Zijn eerste kleurenfilm, Il Deserto rosso (1964), is thematisch sterk verwant aan de andere drie en wordt vaak in één adem genoemd.

Internationaal werk

Jack Nicolson in The Passenger
Jack Nicolson in The Passenger

Het succes stelde hem in staat om internationaal te gaan werken. Hij tekende een contract voor drie films met producent Carlo Ponti, die hem artistieke vrijheid garandeerde. Het eerste resultaat daarvan was Blow-Up (1966), waarin de zoektocht naar de objectieve waarheid centraal stond. Een fotograaf legt een moord vast met de camera, of toch niet? Antonioni vertelde dit verhaal van ambiguïteit tegen de achtergrond van de Londense modewereld, gebruikte elementen uit de toen zeer hippe Swinging London-cultuur, en creëerde internationale controverse door voor het eerst (in een Engelstalige film) frontaal vrouwelijk naakt te laten zien. Blow-Up was een groot succes en is, hoewel alle eerdere elementen hier terugkeren, zijn meest gepolijste en ‘heldere’ film. Maar gezien de thematiek van de subjectieve waarheid – iedereen maakt een eigen versie – kan het ook zijn meest persoonlijke film genoemd worden.

Zabriskie Point (1970) – dat hij in de VS filmde – had veel minder succes, hoewel het verhaal vertelt over de toen zeer populaire Amerikaanse counterculture (een progressieve maatschappelijke beweging die zich afzette tegen conservatieve sociale normen, de heersende rechtse politiek en de oorlog in Vietnam). Antonioni’s stijl sloeg ditmaal echter niet aan, en de film leed een miljoenenverlies. Zijn derde Ponti-film was The Passenger (1975), waarin Jack Nicholson een journalist speelt die wil ontsnappen aan zijn steeds slechter wordende persoonlijke situatie. Hij doet dit door van identiteit te wisselen met een overleden man in zijn hotel. Ook deze film deed het slecht bij het publiek, hoewel de kritiek hier wel meer op Antonioni’s hand was. Het zijn beiden zeer ambitieuze films met prachtig camerawerk (waaronder het fameuze minutenlange eindshot van The Passenger) en inventief kleurgebruik. Het zijn echter ook typische Antonioni-films: emotioneel afstandelijk, met narratieve handvaten die eerder verwarring dan begrip creëren.

Vaandeldrager pur sang

Blow-Up, zijn meest gepolijste en 'heldere' film
Blow-Up, zijn meest gepolijste en ‘heldere’ film

De personages in zijn internationale films zijn, veel sterker dan in zijn eerdere werk, onderdeel van een netwerk aan objecten, locaties en relaties. Het landschap en de natuur overweldigt ze, en ze lijken pionnen in een schaakspel tussen twee aarzelende grootmeesters. De vragen die worden opgeroepen laten zich slechts na vele kijkbeurten enigszins beantwoorden, en de kijkervaring wordt ook telkens anders. Visueel (en ook auditief), technisch en thematisch reikte Antonioni hier tot de pieken van zijn kunnen. Geen wonder dat hij dat niet vol kon houden. Een aantal minder goede films volgden, waaronder Identificazione di una donna (1982), die niet goed werd ontvangen. Een gat van dertien jaar volgde waarin hij geen films meer kon maken, mede door een beroerte in 1985 die hem deels verlamde en het spreken benam. Beyond the Clouds (Al di là delle nuvole, 1995) kwam tot stand met steun van Wim Wenders. Qua thematiek is het vintage Antonioni, en ditmaal is het autobiografische element nog meer aanwezig. John Malkovich speelt een regisseur die zoekt naar een verhaal. Vier daarvan heeft hij er in zijn hoofd, en de kijker aanschouwt de visualisatie. Aan het alter-ego element is niet te ontsnappen.

Antonioni’s erfenis is tweeslachtig op te vatten. Hij heeft grote invloed gehad op filmmakers wereldwijd door zijn onderzoek naar nieuwe vormen, het inventieve gebruik van de camera, de introductie van de natuur, locaties en objecten als plotelementen, en de nadruk op de constructie van betekenis in het hoofd van de kijker. Tegelijkertijd is zijn oeuvre grotendeels aan het grote publiek voorbijgegaan, en de thema’s die hij aankaartte zijn dan ook pas veel later opgepakt door een nieuwe generatie filmmakers die wel een groot publiek wisten te bereiken. In die zin was hij een vaandeldrager pur sang, die de cinema meerdere keren nieuwe richtingen heeft gewezen maar zo ver voor de troepen uit liep dat hij soms uit het zicht verdween.

Beneath the image that is revealed lies another more faithful to reality“, zegt Malkovich in de verbindende voice-over van Beyond the Clouds. “Beneath that one lies another, and yet another beneath that one, until we come to the true image of that absolute, mysterious reality which no one will ever see.” Het is de filosofie achter deze film, maar in feite achter het hele oeuvre van Antonioni.

Boeken / Fictie

Achter de wolken schijnt een ander verhaal

recensie: Stéphane Audeguy - De wolkenbibliotheek

In De wolkenbibliotheek laat Stéphane Audeguy zijn invloeden spreken en de hoofdpersoon van de roman het woord voeren. Het lijkt alsof hij zelf weinig te vertellen heeft. Lijkt, want als een volleerd schrijver met een heel eigen stem heeft hij de compositie van zijn eerste werk strak in handen.

De wolkenbibliotheek begint met de volgende Flaubertiaanse passage, die met slechts één hoofdletter en één punt ook in het oeuvre van Proust had kunnen voorkomen:

Tegen vijf uur ’s middags zijn alle kinderen treurig: ze beginnen te begrijpen wat dat is, de tijd. De dag loopt langzamerhand ten einde. En nu moeten ze naar huis, braaf zijn en liegen.

Maar meteen al ná deze drie zinnen, die kennis van de klassieke schoonschrijvers uit zijn land verraden, bindt de Fransman Stéphane Audeguy (1964) in en stapt over op zijn een andere stem.

Op een zondag in juni 2005, rond vijf uur ’s middags, praat een Japanse modeontwerper, Akira Kumo genaamd, met de bibliothecaresse die hij zojuist heeft aangenomen. […] Ze heet Virginie Latour. Akira Kumo vertelt haar over Londen in het begin van de negentiende eeuw. Eerst begrijpt Virginie Latour er niet veel van. Dan is er sprake van wolken. Er is sprake van wolken en Virginie Latour begint iets te begrijpen. Ze begrijpt dat in het begin van de negentiende eeuw een paar anonieme en zwijgende mannen, verspreid over heel Europa, hun ogen hebben opgeslagen naar de hemel.

Alsof hij teveel in Grøndahls oeuvre heeft verbleven, legt Audeguy met ingetogen bewoordingen de ondefinieerbare schoonheid vast van twee mensen die elkaar nog niet kennen. En met Kawabata’s lolita’s in gedachten krijgen de oude Japanse man en zijn jongere tegenspeelster ook hun romaneske geschiedenis: Akira, een gepensioneerd couturier die zichtbaar ontroerd raakt als hij over zijn verzameling wolkenboeken kan vertellen, en Virginie, die, omdat ze er betaald voor wordt, met plezier naar Akira’s verhalen luistert. Veel meer dan bovenstaande situatie doet zich tussen de twee niet voor: Akira vertelt, Virginie luistert, enigszins onwetend – dat wel -, maar gefascineerd. Een literatuurverzameling over wolken, had dat niet ook een literair precedent? Jawel, in Umberto Eco’s De mysterieuze vlam van koningin Loana was al eens een verzamelaar van mistliteratuur actief.

Schrijversbenen

Na al deze invloeden en dwarsverbanden zou je kunnen denken dat Audeguy niet op zijn eigen schrijversbenen kan staan. Onterecht. Audeguy geeft alleen een andere positie aan zichzelf als schrijver. Niet alleen op de manier van vertellen, ook binnen de roman. Vanaf het moment dat bovenstaande personages elkaar hebben leren kennen, neemt Akira de spreekstoel over en is hij de verteller. Een enkele keer nog neemt de Fransman het woord. Slechts om de gebeurtenissen van één van beide personages te verklaren. De verhouding tússen Akira en Virginie bestaat namelijk uit de verhalen over Luke Howard, Richard Abercrombie en Carmichael; mannen op zoek naar de verschijnselen der wolken. De verhalen verteld door Akira, en niet meer door Audeguy. Meer dan deze verhalen is er niet tussen Akira en zijn bibliothecaresse.

De verhalen gaan over Luke Howard, die de wolkentypes kwalificeerde, vervolgen met de levenswandel van Carmichael en Constable, schilders van het wolkendek, en eindigen met de fameuze wolkendeskundige Abercrombie. Keer op keer tragische personages; alsof het enige wat hun echt voor ogen stond, een luchtkasteel najagen was. Net zo tragisch is Akira, al blijkt dit niet uit zijn rijkdom en aanzien. Maar na de verhalen die de gepensioneerd couturier verteld heeft, haalt Audeguy zijn stilte in met de reden van Akira’s fascinatie voor wolken en hun oorsprong. De Fransman heeft de teugels terecht laten vieren om de door Akira vertelde verhalen in hun context te plaatsen. Het klinkt tegenstrijdig, maar door weinig als schrijver op te treden en de vertelinstantie naar de Japanner te verplaatsen heeft Audeguy al in zijn eerste roman aangetoond te weten hoe een roman te schrijven. Daar kan alleen maar lof voor bestaan.

Boeken / Fictie

Te mooi, te romantisch en te toevallig

recensie: Elia Barceló - Bal Masqué

In Bal masqué gooit Barceló het ene cliché na het andere in de strijd om de door haar verzonnen schrijver Raúl de la Torre bestaansrecht te geven. Niet alleen als poète maudit, ook als romanpersonage faalt hij jammerlijk.

Afgelopen jaar veranderde Elia Barceló van Nederlandse uitgeverij. Maar niet van uitgever. De Spaanse schrijfster volgde Alexander Schwartz van Signature naar Q, de nieuwe imprint van Querido. Het fonds van Q moest bestaan uit literaire thrillers, reisverhalen en simpelweg goed geschreven verhalen; boeken voor het grote leespubliek – met in gedachten De schaduw van de wind, het grote succes dat Schwartz bij Signature had beleefd. Bal Masqué, een eersteling van Q en het nieuwe boek van Barceló, voldoet aan al deze voorwaarden – het is een goed leesbaar boek, geschikt voor een breed publiek én verwant aan De schaduw –, maar stemt toch niet tot veel vrolijkheid.

Zoektocht

Als Literatuurwetenschapper Ari(el) Lenormand op zoek is naar informatie over het onderwerp van zijn studie Raúl de la Torre, een Argentijns schrijver die in Parijs woonde, komt hij in contact met diens weduwe. Amelia Gayarre wil eerst niet met Ari praten, maar als hij aandringt stemt ze toch toe. Door de gesprekken die hij met haar heeft, met uitgever André Terrasse en zijn partner Yves, leert Ari Raúl kennen als een geniaal schrijver waar moeilijk mee samen te leven viel. Maar er blijven dan nog altijd elementen uit Raúls biografie onverklaarbaar. Waarom verliet de Argentijn Amelia om met zijn nieuwe uitgeefster te trouwen, terwijl hij niet eens van haar hield? Waarom ontkende hij jarenlang zijn biseksualiteit en onder welke omstandigheden stierven hij, en jaren eerder deze tweede uitgeefster precies?

Zonder hulp van buitenaf komt Ari niet ver met het beantwoorden ervan. Gelukkig is daar dan Barceló om hem een handje toe te steken. Steeds weer verrassend opduikende nieuwe, en vooral erg bruikbare aanwijzingen maken het totaalplaatje van Raúl compleet: de in Parijs wonende geniale dichter, behorend tot de Latijns-Amerikaanse boom en zelfs bevriend met Cortázar, gekweld door zijn voorkeur voor mannen en overgedragen aan een femme fatale, die eigenlijk een roman wil schrijven, maar daar niet in slaagt, om vervolgens de hand aan zichzelf te slaan. Het lijkt wel het romantische standaardverhaal van de poète maudit.

Maar ook dit beeld strandt. Wellicht omdat de dichter maar een romantische mislukkeling is? Omdat geen enkele van zijn eigenschappen niét in het plaatje past en de realiteit daardoor wel erg ver weg ligt? Of omdat er geen enkel gedicht – zelfs geen dichtregel – van de goede man in Bal Masqué is afgedrukt? Uiteraard, Raúl de la Torre is een romanpersonage. Maar binnen het boek wel een dichter. En aangezien hij als té gestandaardiseerd personage wordt geserveerd, mag er toch wel om één element gevraagd worden waarom we met hem zouden sympathiseren?

Waar Raúl bij de lezer dan niet de aandacht mag trekken, bij zijn biograaf doet hij dat zeker. Ari stort zich op Raúls kennissenkring als zout op een wonde. Hij rukt oude relatiecrises open, heeft zelfs nog een affaire met weduwe De la Torre en zet de vrienden aan tot praten. Totdat alle informatie is verzameld en hij zijn verhaal aan het papier kan toevertrouwen.

Zafón

Net als Ari heeft ook Barceló zo’n bewonderd auteur. Niet dat ze zijn levensverhaal poogde te schrijven; zij heeft vooral goed naar zijn verhalende kwaliteiten gekeken en daar een boek omheen gebouwd. Uiteraard gaat het dan om Carlos Ruiz Zafón, auteur van het eerder genoemde Schaduw van de wind. Ook hier wordt aan de hand van een toevallig gevonden boek de verborgen geschiedenis van een schrijver blootgelegd. Het niveau van Ruiz Zafón haalt Barceló echter bij lange na niet. Qua verhaallijn, noch qua tekst.

Uiteindelijk zit de roman zeker niet slecht in elkaar – Barceló meandert aan de hand van de werkelijke speurtocht, interviews en brieven zonder moeite in de chronologie – , als literatuurwetenschapper moet ze toch weten dat een onderzoek naar een overleden auteur niet zo romantisch is als het lijkt? En als ze toch dit gegeven voor lief neemt – iets wat ze wel juist doet in de roman -, dan moeten wel de gebeurtenissen realistisch overkomen. Want hoe fantastisch, grotesk of vergezocht het plot ook is, binnen deze fantasie moet het verhaal wel realistisch zijn en overkomen als mogelijk gebeurd. En dat lukt met een personage als Raúl de la Torre niet. Het is allemaal net iets te mooi, te romantisch en te toevallig.

Film / Films

Allerminst een fiasco

recensie: FEAR X

FEAR X (2003) is een anomalie in de filmografie van Nicolas Winding Refn, want hij lijkt in niets op de films die de regisseur ervoor (Pusher, Bleeder) en erna (Pusher II en Pusher III) maakte. De setting is een winters, plattelands Amerika, niet het duistere misdaadmilieu van Kopenhagen. De introverte hoofdrol van John Turturro staat in contrast met method-achtige vertolkingen van Mads Mikkelsen en Kim Bodnia uit Refns andere films.

De verschillen zijn niet alleen oppervlakkig: FEAR X is een vaak verstilde sfeerfilm, die het moet hebben van een finesse in stijl en tempo. De sobere, beheerste opnames, de onheilspellende geluidsband en de metafysische ontknoping staan haaks op de véritéstijl en noisemuziek van Pusher en het harde expressionisme van Bleeder. De tragedie is in de Pusher-films en in Bleeder veel minder subjectief dan in deze film, die een nadrukkelijke thematiek schuwt. Dat FEAR X net als Refns meeste andere films voor een groot deel uitmuntende cinema is, getuigt van het talent van de jonge regisseur, en is des te opmerkelijker gezien de omstandigheden waaronder hij de film maakte.

Hel

~


Die waren namelijk allesbehalve optimaal. Na het wereldwijde succes van Pusher (1996), die de autodidact op 26-jarige leeftijd wist te maken, en de minder goed ontvangen opvolger Bleeder (1999), kreeg hij de kans om een film in Amerika te maken. In plaats van zich in te laten huren voor Hollywoodpulp of een platte remake van zijn eigen film (zoals zijn landgenoot Ole Bornedal met Nightwatch deed), koos hij voor een persoonlijk project. Hij vertrok naar Amerika, waar hij samen met de cultauteur Hubert Selby Jr. een scenario pende en John Turturro wist te strikken voor de hoofdrol, waarna hij naar Canada trok om zijn film op te nemen. Door continu gebrek aan tijd en geld, conflicten met Turturro en allerhande logistieke problemen waren de opnames echter een hel, en moest Refns zijn beoogde slotscène achterwege laten.

Door deze malaise tijdens en na de opnames is de indruk onstaan dat FEAR X het gemankeerde fiasco van een overmoedige regisseur is, maar het tegendeel is waar. Wonderbaarlijk genoeg heeft Refn een eigenzinnige, grotendeels stijlvaste en keurig beheerste film af weten te leveren. De film gaat over de schuchtere beveiligingsmedewerker Harry Cain (Turturro in zijn meest indringende rol), die na de onopgeloste moord op zijn vrouw een eenzame zoektocht naar de daders onderneemt. Harry slijt zijn dagen lusteloos, in een kil appartement, obsessief camerabeelden bestuderend waar de daders van de moord op zouden kunnen staan. Refn neemt uitgebreid de tijd om een levensecht en fascinerend karakter neer te zetten, wat zijn zoektocht interessant maakt. Als Harry stukje bij beetje dichterbij de waarheid komt, neemt zijn obsessie dermate toe dat het tot een ontploffing dreigt te komen (zijn naam lijkt niet toevallig op het woord hurricane). Refn voert de spanning op vakkundige wijze op: hij laat de sfeer subtiel grimmiger worden, met een abstracte geluidsband van Brian Eno, beheerst camerawerk, en een tempo dat laag genoeg ligt om realistisch te zijn en hoog genoeg ligt om niet saai te worden.

Zwak

~

FEAR X intrigeert zo een tijd lang, maar de film wordt helaas verpest door twee ernstige fouten. Ten eerste wordt het zo sterke subjectieve perspectief van Harry verbroken zodra de mogelijke daders in afzonderlijke scènes optreden, en de toedracht van de moord plotseling eenduidig wordt. Ten tweede is de nachtmerrie-achtige ontknoping onbevredigend; een conceptueel zwak element dat niet goed in de rest van de film is geïntegreerd. Een sluitend einde was niet noodzakelijk geweest, maar de concretisering van de plot roept in ieder geval realistische vragen op waar de puur metafysische climax niet goed op aansluit. Jammer, want de opbouw is ijzersterk; bewijs dat Refn ook buiten bekend terrein eigenzinnig werk kan leveren.

De dvd bevat een prima making-of, en een niet ondertiteld audiospoor van Refn en journalist Alan Jones. Hun gesprek over de achtergrond en inhoud van de film haakt meestal niet in op wat er in de film vertoond wordt, maar is wel interessant,

Pusher is op dvd verschenen maar wordt niet meer geperst; deze film is net als Bleeder en de twee vervolgen op Pusher via import te koop. Die laatste zijn door A-Film aangekocht, maar nog niet uitgebracht.

Lees ook een artikel over de Pusher-trilogie.

Muziek / Album

Spetterend optimisme

recensie: Architecture In Helsinki - Places Like This

.

Tijdens het schrijven van Places Like This zat een deel van de band in New York, terwijl het andere deel thuis in Australië zat. Samen in de oefenruimte songs schrijven zat er daarom niet in, maar daar was al gauw een oplossing voor gevonden. “Ik schreef een nummer en zette dat op de server zodat de anderen hun partijen daar omheen konden bouwen”, vertelde zanger Cameron Bird onlangs in een interview. Op die manier hadden de bandleden alle tijd en rust om te schrijven, en te experimenteren met de nieuwe composities. Dat hoor je terug in de geluiden op het album waarvan er een aantal onmiskenbaar doen denken aan die gele apparaatjes die je als kind aan je fietsstuur kon bevestigen.

Verhalen

~


Dat de leden van Architecture In Helsinki barsten van de creativiteit hoor je al na een gemiddeld intro. Maar ook de teksten zijn een weerspiegeling daarvan. Voor hen geen dagelijkse taferelen of gebeurtenissen van de straat, maar vers verzonnen verhalen. Bijkomend voordeel: het voorkomt gezwijmel, waar veel tekstschrijvers zich maar al te vaak tot laten verleiden. Ook kun je het verhaal op die manier zo bizar maken als je zelf wilt, want “je hebt niet de beperkingen van de realiteit”, zo zeggen zij zelf. En het werkt. Behalve dat je door de muziek de plaat in wordt gezogen, leef je ook mee met de personages in de nummers. Daar komt bij dat de zinnen als “Throw your heart to the crows not the vultures” na twee keer luisteren in je geheugen vastroesten, om nooit meer te verdwijnen.

Hoe wijs je een hoogtepunt aan op een plaat met zoveel leuke nummers? Duidelijk is dat er meerdere tracks voor in aanmerking komen, waarvan Like It Or Not er een is. Het nummer start met een traag en absoluut hilarisch ‘gewah’, maar ontaardt al snel in een waar spring- en dansnummer. Met weliswaar een standaard gitaarriff als basis, maar aangekleed met een compleet bizarre zanglijn en vrolijke blazers. Toch is de absolute topper Nothing’s Wrong. Het nummer is een beetje macaber (“Shot an arrow in the head since the apple wasn’t there”) maar wordt evengoed opgewekt gebracht en zit vol bizarre elementen. Zo hoor je halverwege een slippende auto die vervolgens in volle vaart tegen een muur botst en een radio zonder ontvangst. Maar doordat het nummer zo aanstekelijk is, vallen de vreemde stukken weg tegen het geheel. En daaruit blijkt hoe professioneel deze Australiërs zijn. Ook leuk is dat Kellie Sutherland een groot aandeel heeft in de zangpartijen waardoor er een extra dimensie wordt gecreëerd.

Losgeslagen

Deze cd is als een puzzel waarvan alle stukjes precies op de juiste plaats liggen. Zo is de eerste track Red Turned White een echte opener en de laatste track Same Old Innocence een echte afsluiter. Hierdoor lopen alle nummers soepel in elkaar over en er is dan ook geen moment dat Places Like This verveelt. Rode draad is de positieve energie die je vanaf nummer één stevig bij de kraag pakt en je pas aan het einde van de plaat loslaat. Daarmee overtreffen de Australiërs zichzelf, want ook al was er op de vorige albums eenzelfde opgewektheid te vinden, het hield vaak niet de gehele cd lang stand. Zelfs bij het briljante The Cemetery van de vorige plaat In Case We Die leek het nog of de groep zich inhield. Die tijd is gelukkig voorbij want Architecture In Helsinki is losgeslagen. Wie ze live heeft gezien heeft alvast een voorproefje gehad, want de nieuwe nummers worden op de huidige tour al gespeeld. Voor wie ze nog niet heeft gezien, luidt de boodschap: “Kom ons live zien, dan kun je achteraf altijd nog besluiten een hekel aan ons te hebben.” Maar dat dat laatste gebeurt, lijkt hoogst onwaarschijnlijk.