Boeken / Fictie

Medicijn tegen het moderne leven

recensie: Dirk van Weelden - Het middel

.

Het middel is uiterst intrigerend: Tambouli lijdt namelijk aan een mysterieuze ziekte waarbij hij verschillende lichaamsdelen onverwacht en pijnloos verliest. De medische wetenschap weet zich geen raad met de aandoening en Victor wordt langzaam radeloos. Zijn zaak gaat failliet en zijn vriendin staat op het punt hem te verlaten. Victor’s leven valt, net zoals zijn lichaam, uit elkaar.

Dan ontmoet hij Jorge, die aan dezelfde ziekte lijdt. Jorge heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de aandoening, en in oude manuscripten aanwijzingen gevonden dat er een middel bestaat dat het verval van hun lichamen kan tegengaan. Samen vertrekken ze naar de oostelijke vlaktes, een imaginaire woestenij in Nederland die afgesloten is van de moderne maatschappij, waar ze de Mutó-plant willen vinden in de hoop op genezing. In hun zoektocht worden zij vergezeld door de jonge wetenschapper Vera, die de invloed van Mutó op het brein onderzoekt.  Aangekomen in het oosten wordt het drietal echter al snel gevangen genomen door de utopische sekte die zich daar gevestigd heeft in de “Enclave”.

Utopie

Op het eerste gezicht lijkt Het middel een moderne adaptatie te worden van Brave new world. De ‘Académiciens’, de sekte die de hoofdpersoon gevangenneemt, hebben grootse plannen met de wereld. Ze willen een soort van supermensen creëren, vergelijkbaar met de alfa’s in Brave new world, speciaal opgeleid om de wereld naar een glorieuze toekomst te leiden. Daartoe heeft de sekte de Enclave gesticht in de wildernis. Deze enclave is een grote experimentele aaneenschakeling van gebouwen die de nieuwe wereldorde dient te personifiëren. Voor de ideeën van het bouwwerk heeft Dirk van Weelden veel ontleend aan Nieuw Babylon, het project van de Cobra-kunstenaar Constant. Ook veel van de theorieën van de symbiotische stad en de inrichting van de samenleving komen uit het werk van Constant.

De hoofdpersoon Victor en zijn reisgenoot Jorge zijn erg onder de indruk van het leven in de experimentele stad, ondanks het feit dat ze er gevangenen zijn. De vooruitstrevende ideeën van de Académiciens blijken echter te controversieel voor de maatschappij en de Enclave wordt op gewelddadige wijze ontruimd en verwoest. Victor moet vluchten, maar hij komt terug om zijn geliefde Vera te zoeken en in het reine te komen met zichzelf. Tijdens de zoektocht komt Victor met veel verschillende inwoners van de ruwe vlaktes in contact en de gesprekken met hen plaatsen zijn leven en de Enclave in een ander perspectief.

Filosofische bespiegelingen

Dirk van Weelden studeerde filosofie in Groningen. Deze achtergrond heeft zijn schrijverschap danig beïnvloed. Hij is de auteur van verscheidene romans, waaronder Oase (1994) en Orville (1997), waarin hij wijsbegeerte en literatuur vermengt. Het zou uiterst knap van Dirk van Weelden zijn geweest als hij erin geslaagd was de maatschappijkritiek en de existentiële zoektocht van de hoofdpersoon in Het middel te verpakken in een spannende en beklemmende roman. Helaas verzandt het boek vrij snel in filosofische bespiegelingen die de actie in het boek volledig naar de achtergrond verbannen. Ook de ontwikkeling van de personages wordt geblokkeerd door de voortdurende filosofische lessen in het boek. Zo spreken na verloop van tijd alle personages in het boek met dezelfde stem. Het boek zou beter zijn geweest als Van Weelden meer spanning in het verhaal had gebracht door zich meer te richten op het uitwerken van het utopische aspect van de roman en de geheimzinnige aandoening van de hoofdpersoon.

Film / Films

Creatief met pixels

recensie: Pixar Short Films Collection

.

Het is elke keer weer een prettige verrassing om in de bioscoop, voorafgaand aan de nieuwste Pixarfilm, getrakteerd te worden op een kort voorfilmpje. Zo ging dat vroeger dus in de bioscoop, en je vraagt je af waarom er niet vaker korte films voor de hoofdfilm geprogrammeerd worden. Al die korte filmpjes van Pixar zijn nu op de dvd Pixar Short Films te vinden. De titel heeft als toevoeging ‘Volume 1’, en dat wijst er op dat de korte film in handen van Pixar nog volop toekomst heeft.

<em>For the Birds</em>
For the Birds

Een tip voor eenieder die deze dvd gaat bekijken: ga eerst naar de extra’s en bekijk de documentaire over de geschiedenis van Pixar. Je krijgt dan een goed inzicht in de ontwikkeling van de computeranimatie en het maakt het ontzag voor de mensen achter al die briljante korte en lange films alleen maar groter. Want gemakkelijk was dit terrein in de begindagen allerminst: het is nauwelijks meer voor te stellen, maar de computers van toen hadden een fractie van de rekenkracht van een hedendaags mobieltje. Bovendien waren de mensen die computeranimaties maakten dezelfde mensen die de programmatuur daarvoor moesten schrijven.

Nerds

<em>Geri's Game</em>
Geri’s Game

Pixar was begin jaren tachtig nog een bedrijf dat voornamelijk hard- en software ontwikkelde die door de overheid en het bedrijfsleven werd afgenomen. Het is aan een stel enthousiaste nerds met enorm veel doorzettingsvermogen te danken dat Pixar uiteindelijk is geworden wat het nu is. Want zij liepen met een droom rond: films maken met behulp van de computer. Toen ze hun eerste filmpje gingen maken huurden ze daarom animator John Lasseter in, die afkomstig was van Disney. Het resultaat was The Adventures of André & Wally B. (1984). Nu maakt het filmpje nauwelijks nog indruk, maar toen het destijds voor het eerst op een computeranimatiebeurs werd vertoond werd de zaal zo’n beetje afgebroken. De toeschouwers hadden zelfs nauwelijks in de gaten dat het filmpje nog niet helemaal af was.

Emotie

<em>Luxo Jr.</em>
Luxo Jr.

Het was de combinatie van technische voorsprong met een ‘echt’ verhaal (hoe simpel ook) die uniek was. Het verhaal en de personages werden nooit uit het oog verloren. Want als je een lampje (Luxo Jr.) of een eenwieler (Red’s Dream) emoties weet mee te geven, dan doe je als verteller iets goed. Een van de hoofdfiguren uit de begindagen – het lampje Luxo Jr. – werd zo’n icoon dat het zelfs in het logo werd verwerkt.

<em>Lifted</em>
Lifted

De grote droom van het team animators was om uiteindelijk een lange speelfilm te maken, maar voordat dat baanbrekende moment aanbrak met Toy Story (1995, John Lasseter), hield het bedrijf zich naast het produceren van commercials bezig met het maken van nog meer korte films. Hierbij werden de grenzen van wat computer- en verhaaltechnisch mogelijk was steeds weer verlegd. Red’s Dream (1987) – over een eenwieler met een droom – was vooral qua computeranimatie een enorm grote stap vooruit. Knick knack (1989) – een sneeuwpop probeert uit zijn sneeuwbol te ontsnappen – was daarentegen een geslaagde poging om een wat meer slapstickachtige cartoon in de traditie van Chuck Jones (Bugs Bunny, Road Runner) te maken.

<em>Boundin'</em>
Boundin’

Sommige filmpjes vloeiden voort uit de lange Pixarfilms, zoals Mike’s New Car (Monsters Inc.), Jack-Jack Attack (The Incredibles) en Mater And The Ghostlight (Cars). Anderen werden en worden gebruikt om nieuwe technieken uit te proberen en talent een kans te geven, waarbij je alleen maar bewondering kunt hebben voor de fantasie en gevoel voor timing van de makers. Want een opa die schaakt met zichzelf in Geri’s Game (1998), een strijd tussen twee middeleeuwse eenmansbands in One Man Band (2006) of een leerling-marsmannetje dat iemand moet leren ontvoeren in Lifted (2006) zijn kleine pareltjes. Pareltjes die nog steeds erg nieuwsgierig maken naar toekomstige Pixarproducties.

Op de dvd staan naast de dertien filmpjes, allen te beluisteren met audiocommentaar van de makers, nog vier Sesamstraatfilmpjes met Luxo Jr. in de hoofdrol en de al genoemde documentaire over de geschiedenis van Pixar.

Boeken / Fictie

De minst saaie dichteres van Nederland

recensie: Tjitske Jansen - Koerikoeloem

.

Tjitske Jansen heeft de gedichten uit haar nieuwe bundel al voor verschijning tijdens diverse optredens voorgedragen, bijvoorbeeld tijdens een avond rondom de Amerikaanse dichter Mark Strand. Strand schrijft prachtige poëzie om te lezen, maar de voordracht ervan bleek in een broeierig Academiegebouw in Utrecht slaapverwekkend. Het omgekeerde was het geval bij Jansen. Zij schrijft ogenschijnlijk simpele poëzie die juist tot leven komt als ze voorgedragen wordt. Zo werd die avond een flauw stukje tekst over oesters (de eerste oester die Jansen at was blijkbaar precies goed) ineens een innemende monoloog over het verschil tussen optimisten en pessimisten.

Prinses Tjitske

Eén ding heeft Koerikoeloem in ieder geval gemeen met haar voorganger: de verwijzingen naar sprookjes, waar Jansen vervolgens een geheel eigen draai aan geeft. Niet alleen in de aanhef van de verschillende fragmenten, die zonder uitzondering ‘Er was’ of ‘Er waren’ luidt, klinkt dit door, maar ook vind je Sneeuwwitje, Vrouw Holle en de grote boze wolf terug. In het universum van Jansen runt Vrouw Holle een opvanghuis voor sprookjesfiguren en verzucht Sneeuwwitje dat trouwen met een prins geen garantie is voor geluk. Goed gevonden, maar niet verrassend meer na Het moest maar eens gaan sneeuwen.

Hier houden de overeenkomsten tussen debuut en opvolger niet op. Ook deze bundel is een opeenvolging van jeugdherinneringen, al lijkt de dichteres in Koerikoeloem nog eerlijker en kwetsbaarder:

Er was een Amnesty International-avond waarop ik, als kind, op het podium liedjes zong over vrede. De vrede waarover ik zong, vond ik minder belangrijk dan dat iedereen hoorde hoe mooi ik kon zingen.

Maar als thema’s, motieven en Jansens ontwapenende stijl bijna exact hetzelfde zijn gebleven, waarom heeft deze tweede bundel dan toch vier jaar op zich laten wachten?

Actrice Tjitske

Er is tenminste wel één opvallend verschil tussen Het moest maar eens gaan sneeuwen en Koerikoeloem: de vorm. Jansen heeft een dichtbundel geschreven die eigenlijk geen dichtbundel is. Wat is het dan wel? Het is ook zeker geen proza, maar eerder een theatermonoloog. Volgens de dichteres is het één lang gedicht, precies lang genoeg om in één ruk uit te lezen. En toegegeven, daar heeft ze gelijk in. Herhaalde lezing roept echter meer en meer de gedachte op dat Jansen gebruik maakt van een trucje. Ze legt al haar angsten en onzekerheden op tafel voor de lezer, en als deze een negatief oordeel velt over haar werk, wijst hij daarmee in feite de dichteres zelf af. Illustratief voor deze tactiek is het volgende fragment:

Er was een avond waarop ik wakker lag van de liefde voor mijn pleegmoeder. Toen ik het durfde, ging ik mijn bed uit, de trap af. Ik zat naast haar op de bloemetjesbank en zei: ‘Ik hou van jou. Ik hou zoveel van jou en ben bang dat je niet evenveel van mij houdt.’

Het is een truc waar binnen de literaire wereld misschien niet zo gretig gebruik van wordt gemaakt, maar de gemiddelde acteur bedient zich er graag van. Jansen is een actrice, en is zich daar zelf zeer van bewust. In een interview met het AD zei Jansen: “Mijn vader zei toen ik vijf was over mij: ‘Tjitske is een geboren toneelspeelster, ze loopt in de kamer het liedje Ik ben een klein verdrietig paardje alleen in de wei te zingen met tranen in haar ogen, een brok in haar keel en geweldig veel plezier’.”

Podiumdier Tjitske

Wie op internet naar lezersreacties zoekt op Jansens eerste bundel vindt tegenstrijdige posts op poëzieblogs, die variëren van ‘ontroerend’ tot ‘kinderlijk’ en van ‘authentiek’ tot ‘amateuristisch’. Koerikoeloem zal ongetwijfeld een zelfde dualistische ontvangst ten deel vallen. De ene dag ben ik met de optimisten eens, de andere dag met de pessimisten. Maar uiteindelijk is Tjitske de dichteres voor mij niet los te zien van Tjitske het podiumdier. Alles wat haar poëzie op papier vaak mist, komt tot leven zodra ze voorgedragen wordt. Koerikoeloem zou ik dus pas aanschaffen als er een cd-tje bij de herdruk zit, en tot die tijd moet je vooral in de gaten houden waar Jansen optreedt.

Boeken / Fictie

Doodstil dansen

recensie: Herman Franke - Uit het niets

Opnieuw is de Nederlandse literatuur een literair project rijker. Was er al Het bureau van J.J. Voskuil, de Tandeloze tijd en Homo duplex van A.F.Th. (van der Heijden), nu kondigt Herman Franke met zijn nieuwe roman Uit het niets de ‘doorlopende roman’ Voorbij ik en waargebeurd aan.

In 1992 debuteerde Herman Franke als romancier met Weg van loze dromen. Een roman over nietsnuttende studenten, vol van zwaarmoedige levensoverpeinzingen en de filosofie van Arthur Schopenhauer. Aan de kroegtafels kwamen ze niet verder dan de brallerige citeerbaarheid van inleidingen in de filosofie, geplagieerde gedachten, die uit hun mond even verschraald waren als de bierlucht die hen omgaf. Nog erger was dat Franke zich qua stijl en inhoud van zijn roman niet boven deze adolescente zwaarwichtig-doenerij kon verheffen. Het boek kon niet bepaald ‘veelbelovend’ genoemd worden.

Nu, zo’n vijftien jaar later, heeft Franke zijn vijfde roman geschreven waarin opnieuw een (kleine) rol is weggelegd voor enkele personages uit zijn debuut. De studenten zijn nog even brallerig. Maar ditmaal weet Franke ze grandioos te kijk te zetten door het personage Ilonka, dat ze met enkele rake vragen van alle ‘socialistiese’ en filosofische pedanterie weet te ontdoen. Dat Franke zich door de gehele roman heen opnieuw bezondigt aan flauwe wijsgerige uitwijdingen, wederom zo overgenomen uit wat handboeken, kan hem vergeven worden. Daar het niet de bedoeling lijkt dat dit de roman moet dragen, of van ernst moet voorzien. Zo had het ook moeten zijn in Weg van loze dromen.

Vat vol verhalen

Uit het niets is een roman die alles wil omvatten. ‘Noem me ik.’ Zo neemt de verteller het woord en uit die zin komt de rest van het boek voort. In deze woorden weerklinkt iets van het goddelijke ‘Ik ben die Ik ben’, maar tegelijk is het een allermenselijkste uitspraak. Het ‘ik’ is geen helder afgebakend gegeven. Het bestaat uit tegenstrijdige zelfbeelden en is een vat vol verhalen waarin de herinnering is aangevuld met fantasieën over hoe het had kunnen of moeten zijn. De verteller in Uit het niets wil de tijd stilzetten, alles tot een eenheid maken, alles in één moment vatten, maar moet dat doen in het besef dat de tijd voorbijraast, dat het nooit meer kan worden zoals het was en dat alles je uiteindelijk ontglipt. Als verteller is hij – hoe klassiek – een god over zijn verhaal, maar hij is ook een onmachtig, nietig wezentje in het grote geheel der ongrijpbare dingen.

Tekening: Peter van Dongen
Tekening: Peter van Dongen

De ‘ik’, zo zegt hij, verdiende zijn brood met het schrijven van portretten. Als een schilder liet hij mensen tegenover zich plaatsnemen, maar zijn schildersezel was een notitieboekje. Hij liet de mensen over zichzelf praten, vulde hun verhaal naar eigen goeddunken aan en leverde het portret netjes gebonden en tot volle tevredenheid af. Maar als hij daar door toedoen van een mysterieuze, lichtdoorschijnende vrouw genoeg van heeft gekregen, begint hij een ontdekkingstocht in zijn eigen leven. Hij vertelt zichzelf zijn eigen herinneringen en verhalen en er ontstaat een veelkleurig zelfportret.

Eigenwijs ventje

Uit het niets moet vooral worden gelezen om de passages waarin de verteller terugkeert naar zijn Groningse jeugd. Daarin speelt, hoe kan het anders, een buitenbeentje de hoofdrol. Een eigenwijs ventje, die in tal van problemen verzeild raakt, omdat hij de wereld niet kan of wil bezien zoals de meeste mensen dat doen. Een van de mooiste gedeelten uit de roman is tegelijkertijd de mooiste illustratie van Frankes hoofdthema; het beschrijft hoe de jonge ‘ik’ tijdens het schoolpleinspelletje ‘sluiplopen’ een jongetje, dat zich stilstaand kan voortbewegen, valselijk betrapt op beweging.

Wat niet kon, gebeurde voor mijn ogen.
Ik stelde me wijdbeens op en draaide me niet meer om. Ik bleef hem aankijken en liet mijn ogen onophoudelijk op en neer gaan langs zijn fraai gevormde lichaam dat nu in al zijn ledematen een reikende houding had aangenomen. Zijn standbeen boog hij ongezien een beetje, zijn achtergebleven linkerbeen kwam ongezien van de grond, zijn linkerarm strekte hij ongezien achterwaarts terwijl hij met de hand van zijn rechterarm ongezien steeds verder in mijn richting reikte. (…) Hij danste doodstil. (…)
In de wijd opengesperde ogen van Freddie las ik het geluk van de kunstenaar die samenvalt met wat hij maakt.

Aan het einde van de roman lijkt de verteller te slagen in zijn streven alles met alles te laten samenvallen in één moment, de immer voortrazende tijd eventjes stil te kunnen zetten. Getroffen door Courbets schilderij ‘L’Origine du Monde’ welt in de verteller een snelle stroom gedachten, herinneringen en associaties op waarin hij zover lijkt op te gaan dat de illusie realiteit lijkt. Hij besluit dan ook met de woorden: ‘ik ben mijn eigen meester’. Hier valt de kunstenaar Franke samen met de verteller die hij heeft gemaakt.

 

 

Boeken / Fictie

Overbodige ‘Friese’ romans

recensie: De Vries/Schoorstra/Tiemersma

Friese schrijvers schrijven boeken, sommige Friese schrijvers schrijven boeken waarin Friesland een rol speelt, een kleine groep Friese schrijvers schrijft in dialect. Drie boeken uit de laatste categorie zijn nu verkrijgbaar in ABN.

Vroeger, toen Ronald Plasterk nog leuk was, toonde hij eens aan dat het Fries geen taal is. Hij daagde de Friese sibbe uit voor een weddenschap: zij gaven Plasterk een tekst in het Fries, die hij zonder woordenboeken of andere hulpmiddelen feilloos vertaalde. Zijn methode was even simpel als effectief: hij las de tekst luid op.

Einde verhaal zou je denken. Het is dan ook vreemd dat in vele regio’s nog steeds groepen bezig zijn met het in stand houden van een volledige zelfverzonnen eigen cultuur en bijbehorend spraakgebrek. In Friesland is het nog gekker, daar vertalen ze in het Fries geschreven boeken nu in het ABN. Die vallen lang niet altijd mee.

Zouteloos

Nyk de Vries vertelt in Prospero een zouteloos verhaal over een aantal Nederlanders dat naar Spanje gaat om daar te werken aan een baggerproject, in een proza dat verder weg staat van wat die andere baggerschrijver, Ilja Leonard Pfeijffer, schreef dan iemand ooit voor mogelijk had gehouden. Het is dor en mist inspiratie, in de beschrijvingen en in de dialogen, die nu eens klinken alsof je een beleidsnotitie van een middelgrote gemeente leest en dan weer slaapverwekkend nietszeggend zijn. Met Friesland heeft het ook al niets te maken, of het moet de naam van het personage Wipke zijn. Een enkel willekeurig citaat geeft de grenzeloze zouteloosheid goed weer:

Plotseling vroeg ze: ‘Heb je me gister gebeld?’
Ik lachte. ‘Ja, inderdaad, dat was ik.’
Onze blikken ontmoetten elkaar en ik begreep dat het mysterieuze telefoontje van gisterenavond van haar was geweest. Ik zei: ‘Oh, dus jij was degene die me daarna nog belde?’
‘Ja.’
‘Dat dacht ik eigenlijk al,’ zei ik.
‘Dat dacht jij al?”

Enzovoort. Het moet haast wel humor zijn.

Zuigen

Dat het trio in ieder geval geen nieuwe literaire stroming vertegenwoordigt blijkt uit het enorme contrast met de andere bijdragen. Zonder dat die kwalitatief nou zoveel meer tot vreugde stemmen. Willem Schoorstra’s Zwarte engelen – niet te verwarren met de vorig jaar verschenen gelijknamige thriller van Ævar Örn Jósepsson of de roman van Mauriac – behandelt de gedoemde liefde tussen broer en zus en het seksuele verkeer onder jongeren in de jaren zeventig. Had leuk kunnen zijn, als Schoorstra er niet uit alle macht literatuur van had willen maken, zodat de nietsvermoedende lezer direct al op de eerste pagina verloren raakt in een doolhof van opgelegde vondsten die je het plaatsvervangende schaamrood op de kaken brengen (het gaat hier over moeder, zoonlief de verteller en het zusje Fardou – typische Friese naam weer):

Ze vertelde verhalen die ze zelf bedacht, elke avond weer. Voor Fardou en mij was ze een prinses, fijn en breekbaar, de krijtwitte huid, de grote, bruine ogen, met lichte spikkels, die deden denken aan kiezels op verre, vreemde stranden.
Weet je nog vader? Het ruziën golfde als een branding tegen de muur die onze slaapkamers scheidde. We konden het niet woordelijk verstaan, maar wisten dat het over ons ging. Elke keer knipte Fardou het bedlampje aan, verschool zich achter de speelgoedpop waarmee ze sliep. Ik lag enkel te luisteren, te luisteren naar hoe die branding op de kust van onze kinderjaren sloeg.

Wat de achterflap een ‘harde, beeldende stijl’ noemt bestaat uit vooral korte zinnetjes en een voorliefde voor plastisch beschreven seksuele daadkracht, die helaas het puberale niet overstijgen, opgeleukt met nogal stuurloze internationale verwijzingen als: ‘Onze liefde zou heet als de zon zijn, schroeien als de glans van Ra zelf.’ Plus natuurlijk de gebruikelijke taalfouten (‘Opeens krijg ik het gevoel dat ze ouder is dan mij’). Een doortastende redacteur had er kortom nog iets van kunnen maken, en schrijven over seks is moeilijker dan ook Schoorstra denkt. De volgende passage moet maar gauw in het Engels worden vertaald, dan is de Bad Sex Award gegarandeerd voor Schoorstra volgend jaar:

Alles verrast me: de snelheid waarmee het zich voltrekt, het dwingende, warme zuigen; mijn uitzinnige geilheid.
Na een paar tellen al voel ik het zaad komen, heet en onstuitbaar. Met een vlugge beweging van mijn heupen ruk ik me los, spuit het sperma in hevige, eindeloze vloedgolven over de klamme bosgrond.

Die grond moet dankzij de eindeloze golven inmiddels bedekt zijn onder meters sperma. Vreemd dat je daar nooit iets over in de krant leest.

Spannend

Derde van het drietal, De Ladder van Koos Tiemersma, komt nog het meest in de buurt van wat een gewone Nederlander voor ogen heeft als hij per ongeluk aan een Friese roman denkt. Het is ook meteen het dikste en meest ambitieuze boek. Tiemersma vertelt het verhaal van een jongetje op een Friese boerderij anno 1942, in retrospectief, waarbij hij de gebeurtenissen door de ogen van zijn jonge protagonist, die gezien de titel uiteraard Jacob moest heten, afwisselt met het neerleggen, vele jaren later, van een steencirkel op het graf van de onderduiker die ooit op de boerderij verbleef. Tiemersma wil niet alleen veel, hij heeft ook voldoende greep op zijn materie. Stukje bij beetje geeft hij de lezer meer en meer informatie, zodat het niet alleen een mooi beeld geeft van het Friese platteland tijdens de bezetting – wat de in 1952 geboren Tiemersma niet zelf heeft gekend – maar ook spannend blijft. Het enige bezwaar wat je zou kunnen aantekenen, dat hij aan het einde zijn losse draadjes wel heel erg voortvarend afhecht, maar goed, zo is er altijd wat.

Bij herhaalde lezing valt vooral op dat deze drie boeken ook gewoon in de Nederlandse literatuur een plekje zouden kunnen hebben gevonden. Zin en noodzaak van een eigen Fries letterkundig leven ontgaat me ook na dagen mediteren volkomen, sterker nog: de drie auteurs laten overtuigend zien dat Friesland eigenlijk helemaal niet bestaat. Wat goed nieuws is voor de verschillende overheden die miljoenen spenderen aan aparte naamborden en andere gekkigheid, en uiteindelijk dus ook voor de burger.

 

Nyk de Vries • Prospero Friese Pers Boekerij • 160 blz. • € 16,50 • ISBN 978-90-330-0637-1

Willem Schoorstra • Zwarte engelen • Friese Pers Boekerij • 207 blz. • €16,50 • ISBN 978-90-330-0632-6

Koos Tiemersma • De ladder • Friese Pers Boekerij • 320 blz. • €18,50 • ISBN 978-90-330-0638-8

Theater / Voorstelling

Monstervoorstelling Odysseus perfect in balans

recensie: Toneelgroep De Appel - Odysseus

Apollo verschijnt ten tonele. De Griekse god is in dit geval een onvervalste look-a-like van Karl Lagerfeld, hoofdontwerper van modehuis Chanel en steevast gekleed in wit overhemd met hoge kraag, zwart jasje, zwarte zonnebril en zijn witzijden haren in een staartje. Even later zwalkt Liz Taylor – de godin Hera – onder goedkeurend applaus van het publiek de vergaderzaal in, het martiniglas nog in de hand. Zo vult het speelvlak zich met de goden, de een nog uitbundiger als ‘celebrity’ uitgedost, die zich opmaken voor een vergadering vol gekibbel, gekonkel en hiërarchie. Over de lotgevallen van Odysseus, lieveling van Pallas Athene en doorn in het oog van Poseidon.

Op papier lijkt deze scène, het vierde deel van zes in de toneelmarathon Odysseus van Toneelgroep De Appel, een hysterische, platte slapstick. Hilarisch is het inderdaad, met tot in de puntjes verzorgde uitdossingen en over the top persiflages van beroemde mensen. Maar hier is tegelijk de kracht van De Appel te zien: uitbundig met de aankleding, nooit bang voor een lichtere toon, maar zonder de diepere lagen uit het oog te verliezen. Het deel ‘Olympos en Ogygia’ blinkt uit in toegankelijkheid, net als het hele stuk overigens. Dat regisseur Aus Greidanus, zelf net als de andere acteurs te zien in een veelvoud aan rollen, ervoor heeft durven kiezen deze scène luchtiger en grappiger te maken dan de andere, toont aan dat hij de balans van de toneelsessie – in totaal toch negen uur lang – prima in de hand heeft.

Geen held

~


Het verhaal van Odysseus wordt gespeeld in zes delen van om en nabij een uur, afgewisseld met pauzes van een half uur en één gezamenlijke maaltijd. In die zes delen zien we hoe de Griekse held, bekend om zijn sluwheid, naar huis probeert terug te keren na tien jaar op het Trojaanse slagveld te hebben gevochten. Die terugreis wordt hem niet makkelijk gemaakt. Hij heeft zich de woede van zeegod Poseidon op de hals gehaald omdat hij bij vertrek weigerde te offeren aan de goden voor een behouden vaart. Met als gevolg dat hij nogmaals tien jaar over de Griekse wateren zwerft, op verschillende eilanden wordt vastgehouden door tovenaressen en andere wezens.

Het is echter geen held die we hier zien. Hugo Maerten zet Odysseus neer als een egoïstisch haantje, die zijn mannen aan hun lot overlaat en zich net zo makkelijk een lafaard toont als het erop aankomt. Toch weet hij sympathie op te wekken, juist vanwege de menselijke trekjes die hij heeft. Het is geen gewichtig teksttheater dat we hier te zien en te horen krijgen, maar De Appel schotelt ook geen hapklare brokken voor. Naast het fantastische decor, dat in elke pauze zo radicaal wordt omgebouwd dat die dertig minuten meer dan gerechtvaardigd zijn, biedt Odysseus voldoende diepgang, vermaak en talentvol toneelspel om die negen uur geen moment als een lange zit aan te laten voelen.

Monsterproductie

~


Bovendien laat dit ensemblestuk maar weer eens zien wat een fijne acteursploeg Greidanus om zich heen verzameld heeft. Sacha Bulthuis is zoals altijd fantastisch en maakt van elke simpele bijrol een sterk personage. Ook Geert de Jong als Penelope en de godin Hera en David Geysen als Odysseus’ zoon Telemachos brengen het er prima vanaf. Een eervolle vermelding voor Hubert Fermin overigens, die elke scène moeiteloos lijkt te switchen tussen een stamelende oude oorlogsheld, een hilarische Karl Lagerfeld (Apollo) en weerbarstige Agamemnon. Het derde deel (Hades) is een van de beste scènes, waar de gesneuvelde Achilles en Agamemnon in een naargeestige onderwereld gedesillusioneerde mannen blijken en de discussie aangaan met Odysseus en hem van zijn voetstuk neerhalen. Het vijfde deel daarentegen, waarin Odysseus gastvrij wordt onthaald op het eiland Scheria en hem een veilige tocht naar huis wordt gegeven, is het zwakst, met enigszins overbodige personages, een politiek statement dat in het luchtledige blijft hangen en een wat fantasieloos slot. Maar dat is slechts een kanttekening bij een monsterproductie die De Appel wederom als topgezelschap op de kaart zet.

Odysseus van Toneelgroep De Appel is tot en met 1 juni 2008 te zien in het Appeltheater in Den Haag. Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Fictie

Hoe een criticus een roman schrijft

recensie: Paul Ingendaay (vert. W. Hansen) - De langste zondag van mijn leven

.

In iets meer dan 450 pagina’s schetst de auteur het leven van de vijftienjarige Marko die zijn tijd doorbrengt in een katholiek jongensinternaat. Met zijn vrienden zet deze adolescent zijn eerste schreden op het liefdespad en probeert hij zich staande te houden in een omgeving met begeleiders die elk zo hun eigen problemen hebben.

Met dit boek heeft Ingendaay in Duitsland twee literaire prijzen gewonnen. Ook al is het heel vaardig geschreven en leest het vlot weg, het is niet duidelijk waarom dit boek dergelijke prijzen verdient. De langste zondag van mijn leven is geen bijzonder boek.

Cliché
Ingendaays debuut is niet bijzonder omdat hij vooral gebaande wegen gaat zonder iets toe te voegen aan wat elders al veel beter is gedaan. Het motief van de jongeman die in een religieus gekleurde omgeving zijn seksualiteit moet ontdekken is al vele malen uitgewerkt. Ingendaays roman voegt niets wezenlijks toe aan de strijd en psychische vervorming of misvorming die dit kan opleveren. In feite lijkt de echte strijd bij hem afwezig te zijn. Dit komt omdat het boek gesitueerd is in de jaren zeventig, in een tijd waarin de scherpste kantjes van het jongensinternaat er al af zijn. Hierdoor lijkt het eerst alsof Marko in twee werelden leeft: die van de nieuwe, bevrijde jaren zeventig en de oude, katholieke wereld. Maar deze schijnbare tweedeling splijt het leven van de jeugdige hoofdrolspeler nergens echt in tweeën, waardoor dit motief door het boek heen meandert zonder ergens treffend of beduidend te worden.

Een ander motief dat de auteur gebruikt, is het motief van de jongeman die vooral in gesprek met boeken leeft en waardoor hij een markant en origineel perspectief op de wereld ontwikkelt. Ingendaay doet een verwoede poging om Marko met de ogen van Daniël Defoe naar de wereld te laten kijken, maar nergens wordt deze blik zo bijzonder dat je als lezer graag wilt meekijken door zijn ogen.

In het verlengde van dit motief poogt Ingendaay een spannend plot te ontwikkelen rondom de relatie tussen Marko en broeder Gregor, een geletterde onderwijzer in het internaat die zich verdiept in studies rondom zelfmoord. Door de geschiedenis van het internaat via een boek waarvan de auteur onbekend is – alweer zo’n uitgekauwd motief – in verband te brengen met broeder Gregor, die midden in de nacht vreemde kreten slaakt en hardop met zichzelf in gesprek is, wil Ingendaay zijn verhaal een zeker aureool van geheimzinnigheid te verlenen. Helaas is hij niet bij machte dit geheim vast te houden en uit te laten groeien tot iets indrukwekkends waardoor dit overbekende motief z’n clichématigheid zou kunnen overstijgen.

Gebrek aan overtuigingskracht
Het grote probleem van deze debuutroman is dat ze nergens overtuigend wordt. Ingendaay brengt veel ingrediënten in het spel, maar nergens willen ze samensmelten tot een levensecht beeld van Marko’s adolescentie. Zoals Harry Mulisch ooit opmerkte: je kunt wel schrijven en daarmee beweren dat iemand een kamer binnenkomt, maar daarmee gebeurt het nog niet. Evenzo kan Ingendaay wel schrijven dat Marko niet weet om te gaan met de problemen die zijn ouders hebben, maar dat betekent nog niet dat dit voor de lezer ook echt gebeurt.

De langste zondag van mijn leven is typisch een boek geschreven door een criticus. Een criticus is iemand die zich heel bewust is van de verschillende motieven en thema’s waaruit, zoals in dit geval, een Bildungsroman is opgebouwd. Ingendaay weet precies welke ingrediënten voor zo’n roman nodig zijn. Maar deze wetenschap valt niet samen met het vermogen deze ingrediënten tot een levend verhaal samen te smeden, zodat Marko’s coming of age op papier tot leven wordt gewekt. Ingendaays debuut moet het helaas zonder dit literaire wonder stellen.

Film / Films

Zuivere koffie?

recensie: Black Gold

.

Bij het horen van de uitdrukking ‘het zwarte goud’ denken de meeste mensen in eerste instantie aan olie. Ook koffie, een van de meest verhandelde producten ter wereld, wordt met deze term aangeduid. Black Gold (2006) maakt duidelijk dat er voor sommigen goud geld te verdienen valt met koffie, maar dat koffieboeren in Ethiopië, de ‘bakermat van koffie’, er bekaaid vanaf komen.

~

De sterke contrasten tussen verschillende delen van de wereld zijn vooral verantwoordelijk voor de kracht van Black Gold. Wanneer bijvoorbeeld beelden van het lichtelijk pretentieuze wereldkampioenschap barista (zoiets als de kunst van het koffiezetten) en blije Starbucks-medewerkers afgezet worden tegen beelden van de familie van een arme Ethiopische koffieboer, die met z’n zestienen een hut delen, is het verschil bijna niet te bevatten.

Datzelfde geldt voor het verschil tussen de prijs die de koffieboeren krijgen voor een kilo koffiebonen (minder dan een dollar) en de prijs van een kopje koffie (waarvan er zo’n tachtig gezet kunnen worden met diezelfde kilo koffiebonen) in bijvoorbeeld een Amerikaans horeca-etablissement, (bijna drie dollar). Dit enorme prijsverschil is voor een groot deel te wijten aan het aantal tussenschakels in de keten die de koffieboer en de consument met elkaar verbindt.

Globalisering

Tadesse Meskela, hoofdvertegenwoordiger van een grote Ethiopische coöperatie van koffieboeren, probeert deze schakels zoveel mogelijk te omzeilen om ‘zijn’ boeren een eerlijke prijs te kunnen geven voor hun koffie. Meskela vormt de spil van het verhaal van Black Gold; hij geeft veel informatie en is een lange periode gevolgd door de Britse makers Nick en Marc Francis, die net als hij de hele wereld over reisden.

~

Behalve in Ethiopië zien we Meskela vooral in Engeland en de Verenigde Staten, mede doordat in deze landen de koffieprijzen worden bepaald. Op een gecentraliseerde markt in de VS zien we chaotische taferelen van verhitte mensen die luid schreeuwend en op en neer springend een voor hen zo gunstig mogelijke koffieprijs proberen te bedingen. Deze koffieprijs is van grote invloed op de levens van de koffieboeren in Ethiopië. Black Gold kan hiermee geschaard worden onder een recente reeks films waarin de nadelige gevolgen van globalisering een belangrijke rol spelen en waartoe bijvoorbeeld ook Darwin’s Nightmare, China Blue en The Corporation gerekend kunnen worden.

(Wan)hoop

Meskela boekt wel enig succes met zijn fair trade-boodschap: aan het einde van de film wordt tijdens een bijeenkomst van koffieboeren besloten om de extra opbrengsten te investeren in onderwijs. Voor de toekomst van het land is het erg belangrijk dat er hoogopgeleide mensen zijn die hun stem laten horen in de internationale gemeenschap.

~

Het gebrek hieraan zou een van de redenen zijn dat derdewereldlanden tijdens internationale handelsbijeenkomsten – zoals die in Cancún in 2005 – niet kunnen opboksen tegen hun Westerse handelspartners. Beelden van deze vijfdaagse bijeenkomst maken duidelijk hoe machteloos de ondervertegenwoordigde en minder goed ingewijde Afrikaanse landen zijn ten opzichte van bijvoorbeeld de VS en de Europese Unie, die onder andere door middel van landbouwsubsidies hun positie beschermen. In Ethiopië leidt dit tot grote wanhoop bij de koffieboeren, die dan maar hun koffieplanten verruilen voor de narcotische plant qat, omdat ze daar nog een beetje mee kunnen verdienen.

Wake up and smell the coffee‘, luidt de ondertitel van Black Gold. De makers lijken dit te willen bereiken met heel veel informatie, in de vorm van tekstbeelden die de vaak oogstrelende filmbeelden afwisselen. Dit maakt Black Gold soms wat droog, maar uiteindelijk bewijzen deze feiten wel hun waarde. De Afrikanen die aan het woord komen benadrukken dat ze liever een groter aandeel in de wereldmarkt willen dan steeds afhankelijk te moeten blijven van ontwikkelingshulp. Een tekstbeeld waarin gesteld wordt dat een toename van één procent van dit aandeel vijf keer zoveel zou opbrengen als het bedrag dat Afrika nu ontvangt aan ontwikkelingshulp schudt je wakkerder dan de sterkste espresso.

Boeken / Non-fictie

Beeld van een ware Meester

recensie: Antonio Forcellino - Michelangelo - Een rusteloos leven (vert. Els Naaijkens)

Michelangelo. Wie kent hem niet? Uiteraard heb ik het dan niet over die groene Teenage Mutant Hero Turtle, wel over die andere held. De man van het plafond in de Sixtijnse kapel en maker van beroemde beelden zoals de David en de Mozes. Er is uiteraard al veel over hem geschreven, maar Antonio Forcellino vond dat er nog wel een boek bij kon.

Zodra je begint te lezen in Michelangelo – Een rusteloos leven wordt je aangenaam verrast door de aangename schrijfstijl van Forcellino. Dit wordt geen boek met een chronologische opsomming van feiten en gebeurtenissen, eerder een roman die het levensverhaal van een bekend schilder en beeldhouwer vertelt. Met mooie beschrijvingen van de leefomgeving en het tijdsbeeld waarin deze man zich bevindt.

Toen op de ochtend van 19 oktober 1503 in Rome zich het vreselijke nieuws verspreidde, regende het pijpenstelen. Het herfstlicht deed vergeefse pogingen om door het wolkendek, dat onbeweeglijk tussen de Tyrrheense Zee en de Abruzzen lag, heen te dringen. In de ongeplaveide straten vormde zich een modderstroom die alles wat los en vast zat in de richting van de Tiber sleurde.

Dergelijke passages deden me eerder vermoeden dat ik een historische thriller van Sarah Dunant aan het lezen was dan een biografie over Michelangelo. Michelangelo – Een rusteloos leven is dan ook geen saaie biografie geworden, maar een spannende ontdekkingstocht door het 15de– en 16de-eeuwse Italië van één van de grootste kunstenaars die we ooit gekend hebben.

Uniek

Forcellino laat ons kennis maken met de mens achter de kunstenaar. We zien een Michelango met al zijn angsten en verlangens; een Michelangelo die nukkig was, moeilijk in de omgang, bezeten van geld, maar geniaal in zijn werk; een man die moeilijk vrienden maakte, maar alom geliefd was om zijn unieke gave levenloze materie tot leven te wekken. Zijn vakmanschap was ongekend en ongeëvenaard, zo ook zijn gierigheid. Geen enkele kunstenaar verdiende zo goed als Michelangelo, maar geen enkele andere kunstenaar ontzegde zichzelf ook zoveel als hij dat deed. Alles stond in dienst van de kunst. Vleselijke genoegens, zoals eten en drinken, stonden de ontwikkeling van die kunst alleen maar in de weg.

Als lezer ga je door het boek heen de figuur Michelangelo steeds meer waarderen en koesteren, ondanks zijn persoonlijke gebreken, zoals zijn haast fysieke weerstand tegen het liefhebben van zijn familie, vrienden of vrouwen in het algemeen. De weinige mensen die hij in zijn leven toeliet, liet hij ook net zo snel weer vallen wanneer zijn alom vertegenwoordigde wantrouwen weer eens de kop op stak. Michelangelo was geen gemakkelijk mens. Maar misschien daarom juist wel zo fascinerend.

De beste

Zo onconventioneel als hij met zijn medemens omging, zo ‘anders’ ging hij met de kunst om. Gedreven door zijn tomeloze scheppingsdrang én door zijn persoonlijke geloofsovertuigingen creëerde hij kunstwerken die hun gelijke niet kenden, omdat hij een kunstenaar was die het aandurfde buiten de gebaande paden te treden en niet in de geijkte hokjes dacht. Wat dat betreft was Michelangelo misschien zelfs de oerkunstenaar. Wie had voor hem ooit engelen zonder vleugels geschilderd? Wie durfde Christus in het tafereel van de bekering van Paulus ondersteboven te portretteren? Ongekend voor zijn tijd. Tel daar zijn ongeëvenaarde vakmanschap bij op en je hebt de geboorte van een mythe.

Het is weinig kunstenaars gegeven om al tijdens het leven door vriend én vijand te worden benoemd tot de grootste kunstenaar aller tijden. Michelangelo viel die eer te beurt. Nog minder kunstenaars zouden daardoor niet naast hun schoenen gaan lopen. Michelangelo bleef zich richten op datgene waar zijn passie lag: de kunst én het geloof. Voor hem geen poespas. Hij stierf in een schamel huisje met amper bezittingen om zich heen. Een beter scenario voor de geboorte van een legende is haast niet denkbaar.

Forcellino heeft dit alles prachtig verwoord in deze biografie. Voor een ieder die geïnteresseerd is in Michelangelo, maar ook in de boeiende tijdsperiode waarin hij leefde, is dit een boek dat je gelezen moet hebben. Misschien zelfs twee keer, want er worden zodanig veel Italiaanse personages opgevoerd dat je door de bomen soms het bos niet meer ziet. Maar dat is dan ook de enige kanttekening die je kunt maken bij dit meesterwerk over een ware Meester.

Boeken / Fictie

Dichter na Auschwitz

recensie: Günter Grass - Oogst

.

Kan men na Auschwitz nog met enig fatsoen gedichten schrijven? De ooit invloedrijke Duitse filosoof Theodor Adorno meende van niet. In de vaak losse, soms beklemmende, maar altijd intrigerende gedichten in de zojuist verschenen verzamelbundel Oogst laat Nobelprijswinnaar Günter Grass zien dat Adorno het bij het verkeerde eind had. En passant biedt hij ‘germanofielen’ en biografische muggenzifters voldoende stof tot discussie.

Theodor Adorno, zegt die naam ons nog iets? Studenten filosofie en sociologie schiet waarschijnlijk de titel Dialektik der Aufklärung te binnen. Anderen herinneren zich wellicht nog de eindeloos geciteerde opmerking dat ‘nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben barbarisch‘ is. Weinigen zullen hoe dan ook weten hoe Adorno dacht over de term ‘hobby’. Toch heeft de voormalige directeur van de ooit invloedrijke Frankfurter Schule daar ooit wel eens iets interessant over gezegd. In het essay ‘Freizeit’ (1969) schrijft hij: “Met dat waarmee ik me buiten mijn officiële beroep bezighoudt, is het me zonder ook maar één uitzondering zozeer ernst dat ik geschokt zou zijn door de voorstelling dat het om hobby’s gaat, dus om bezigheden waar ik zonder enige zin dol op ben, alleen maar om de tijd te doden.”

Duitse geschiedenis
Groot is de verleiding om in de persoonlijke ontboezemingen van de dichter sporen te zoeken van de ‘grote leugen’ die Grass jarenlang met zich meedroeg en die hij pas in zijn vorig jaar verschenen autobiografie De rokken van de ui aan de openbaarheid prijsgaf: het feit dat hij in zijn jonge jaren enige tijd heeft gediend bij de Waffen-SS. En inderdaad: in Oogst kunnen tal van regels worden gevonden die schijnbaar vooruitwijzen naar deze onverwachte bekentenis. Ook in de gedichten die afkomstig zijn uit de recente bundel Dummer August (2007) – overigens niet opgenomen in Lyrische Beute – komt het onderwerp enkele malen terug. Het meest uitgesproken in ‘Mijn blaam’:

Laat, zeggen ze, te laat.
Tientallen jaren te laat.
Ik knik: ja, het duurde even
Eer ik woorden vond
Voor het sleetse woord schaamte

Toch is Oogst natuurlijk meer dan een autobiografie in versvorm. In de ruime selectie van Grass’ poëtische werk van de afgelopen vijftig jaar, kundig vertaald door Jan Gielkens, zijn tal van onvergetelijke verzen (en een aantal vermakelijke tekeningen) te vinden die de kwalificatie ‘politiek geëngageerd en/of autobiografisch hobbyisme’ verre overstijgen. Grass’ gedichten goochelen met beelden, durven frivool te zijn, spotten met land en dichter en komen desondanks bijna voordurend weer op hun pootjes terecht. Oogst bewijst dat Grass een groot dichter is.

De auteur heeft er de voorkeur aan gegeven de in zijn boezem besloten onzegbare geheimen, angsten, vermoedens, grappen en grollen in een poëtische vorm te gieten. Dat is goed nieuws. Vooral voor hen die het lezen van poëzie als hun hobby beschouwen.