Theater / Voorstelling

Een fascinerend samenspel tussen lichaam en brein

recensie: Wayne McGregor/Random Dance - Entity

.

Een paar minuten lang kijkt het publiek naar een zwart-wit film met de bewegingen van een rennende hond, gevonden in de achterste hoeken van het archief. Daarmee begint en eindigt Entity. Het toneelbeeld bestaat uit drie grote witte vlakken opgesteld rond de witte vloer, die aan soort shovelarmen tijdens de voorstelling omhoog gehesen worden. Binnen deze drie muren dansen de tien dansers van Wayne McGregor/Random Dance.

Grilligheid

~

In witte t-shirt en zwarte boxershort komen de dansers één voor één het toneel op. De tegenstelling zwart-wit komt in de hele voorstelling terug, zowel in de choreografie als de muziek. Vanaf het moment dat de dansers opkomen, slaan ze asynchroon, in een eigen duizelingwekkende tempo, hun ledematen uit tot extreme posities. In grillige en scherpe bochten wringen ze, onder begeleiding van de intense muziekklanken van het Navarra String Quartet, hun lichamen tot het uiterste. Deze muziekklanken worden afgewisseld met stampende beats met veel bass. Verantwoordelijk voor de muziek zijn de componisten Joby Talbot en Jon Hopkins.

De grilligheid van de uitvoering van de dansers geeft te denken over chaos, orde en perfectie. Of ze het nu expres doen of niet, op de momenten dat ze synchroon lijken te dansen, gaan ze niet altijd gelijk. Het verschil tussen enkele dansers is misschien niet meer dan een kwart van een seconde, maar het valt op door de grote tegenstelling met de asynchrone stukken.   

Als een soort scheidslijn in de productie trekken de dansers hun witte shirts uit. De mannen met ontbloot bovenlijf en de vrouwen met een zwart topje drijven hun lichaam en uithoudingsvermogen nu helemaal tot het uiterste en de choreografieën worden steeds meer asynchroon. Soms is zelfs de verhouding met de muziek weg. Uiteindelijk maken ze na een zogenaamde chaotische en asynchrone eindpartij plotseling plaats voor de zwart-wit film van de rennende hond.

Relatie brein en lichaam

~

De Engelse choreograaf Wayne McGregor werkte voor deze productie samen met een team van vijf neuro-wetenschappers. Net als in de vorige twee producties staat nu opnieuw het onderzoek naar de relatie van het brein en het lichaam centraal. Entity is de laatste productie van een drieluik. In 2004 en in 2005 stond het gezelschap met respectievelijk AtaXia en Amu in Het Muziektheater.

Achtbaan

Entity kijkt als een duizelingwekkende achtbaan. Het is soms bijna onmogelijk om alles te volgen wat er op het toneel gebeurt. Dansers bewegen alleen of met z’n tweeën in hun eigen dynamisch tempo in de drukte van de groepsformatie. Maar binnen een oogwenk wordt er plaats gemaakt voor een solo of een liefelijk duet in een ander toneellicht. Alle elementen vormen in Entity een geheel; de muziek, de dansers en het toneellicht, hoe verschillend ze ook mogen zijn, grijpen ineen. McGregor heeft zichtbaar nagedacht over het lichtontwerp in verhouding met de muziek en de dansers. Met het licht creëert hij verschillende sferen die veranderen zodra de muziek van beat verandert. Met koud tl-licht dat vanaf de zijkant van het toneel komt, klinken de stampende beats nog bombastischer. Maar met wat  warmer geel, staan zowel de dansers als de muziek in een lieflijke omgeving. In dit licht worden de duetten liefdesverklaringen en krijgen de dansers vleugels ondanks de grilligheid van hun bewegingen. Entity is als een straatvechtpartij die eindigt in een liefdessprookje.

Boeken / Fictie

Samenleving in miniatuurformaat

recensie: Jan Siebelink - Suezkade

Soms lees je een boek dat je niet wilt of kunt wegleggen. Het verhaal heeft je in zijn greep; elke vrije minuut moet je lezen. Helaas zijn boeken met zo’n uitwerking zeldzaam, heel erg zeldzaam zelfs. Gelukkig bestaan er schrijvers die het vermogen bezitten dit wel voor elkaar te krijgen. Een van hen is Jan Siebelink, die in Suezkade laat zien wat literatuur zou moeten zijn. Het verhaal ontroert, verwondert, overdondert en slokt je op.

Het is niet de eerste keer dat Siebelink dit flikt. Zijn eerdere werk Knielen op een bed violen werd terecht een bestseller. Zijn verhalen zijn natuurlijk, alsof ze er altijd al zijn geweest en niet ontsproten zijn in het hardwerkende brein van de schrijver. Het is alsof zijn woorden jouw woorden zijn.

Zielsverwantschap

Marc Cordesius, de hoofdpersoon in Suezkade, torst zijn verleden met zich mee. Hij denkt eraan te kunnen ontsnappen wanneer hij als leraar Frans op een middelbare school aan het werk gaat. Door zijn knappe verschijning en innemende persoonlijkheid wordt hij in eerste instantie door iedereen op de school met veel warmte ontvangen. Hij lijkt zijn plek te hebben gevonden, en even is zijn verleden naar de achtergrond verdrongen. Alles lijkt te zijn zoals het moet zijn.

Niet alleen de school en zijn werk, maar vooral de liefde die hij voelt voor een van zijn leerlingen, de Marokkaanse Najoua, geeft hem het gevoel dat alles goed is. Het is een liefde die alles overstijgt; het gaat niet om begeerte of het willen bezitten van de ander, maar om een mengeling van diepe vriendschap en zielsverwantschap. Uiteindelijk blijkt deze liefde te groots te zijn voor deze wereld, te perfect en te mooi om bewaarheid te worden.

Vlees en bloed

Siebelink weet als geen ander hoe hij een omgeving moet weergeven. Zijn beschrijvingen zijn poëtisch, maar tegelijk zo duidelijk dat al je zintuigen aangesproken worden. Zo beeldend zijn zijn woorden dat je het ziet, hoort en bijna kan ruiken.

Hij snoof de penetrante geur van vochtige muren op, gekerfd door de inwerking van ondefinieerbare zuren. Op de vloer lag een onheilspellende smeerboel van kapotgesmeten bierflesjes en doorweekte proefwerkblokken (…) Hier heerste een sfeer van onmiskenbaar verval. Dit waren zieke lokalen die naar koorts roken, die huilden en huiverden. Een niemandsland.

Ook weet Siebelink personages te creëren die niet een verhaaltje uitbeelden, maar mensen zijn van vlees en bloed. Marc Cordesius is zoals we allemaal zijn, in meer of mindere mate.

Eén die zich om hem bekommerde, één die misschien de donkere schaduw zag, erger dan verdriet, diep in zijn blik, die niemand, ook Najoua niet, had kunnen uitwissen, een onstilbaar, hopeloos gevoel dat onder alles hing wat hij deed. Op dat punt was hij ontoegankelijk, ontsnapte aan allen. Van zijn wanhoop had hij zijn hoogstpersoonlijke geloof gemaakt.

Gevallen engel

Net als in Knielen op een bed violen, blijft Siebelink dicht bij zijn eigen wereld en zichzelf. Hij weet waar hij het over heeft, en misschien verklaart dat mede zijn succes. De middelbare school is, door zijn verleden als leraar Frans, voor hem een vertrouwde plek. Moeiteloos schrijft hij over de gang van zaken. De school blijkt een perfecte plek om de relaties tussen mensen te beschrijven. De roddels, de jaloezie, de vriendschappen tussen de docenten, alles wat mensen verbindt of juist uit elkaar drijft, komt aan bod. De school is een samenleving in miniatuurformaat.

En net als in het echte leven zijn er mensen die erbuiten vallen, zoals Marc, doordat ze anders zijn, zich niet willen conformeren. Marcs nieuwe leven op de school, zijn kleine eilandje binnen de school, zijn lokaal met de oude Parijse metrokaart en zijn poes met de naam Gevallen Engel: niets is bestand tegen de weerstand. Zijn verleden haalt hem in.

Siebelink is in staat geweest om een boek te schrijven dat na blijft zinderen als je het hebt dichtgeslagen. Het doet iets met je, het zet je wereld even op de kop. Het doet wat grote literatuur moet doen: al je emoties aanspreken om je vervolgens verdwaasd, en vol vragen, achter te laten.

 

 

Film / Films

Eigenzinnige verfilming

recensie: Jar City (Mýrin)

.

Baltasar Kormákurs houding ten opzichte van zijn thuisland IJsland is ambivalent. Zijn hoofdpersonen zijn steeds zielige figuren, maar hij houdt van ze. Hij laat de IJslandse omgeving graag in grimmige, kleurloze beelden zien, maar gaat zich net zo lief te buiten aan spectaculaire buitenopnames.

~

In Jar City (2006), een verfilming van Arnaldur Indriðasons misdaadroman Noorderveen, is de protagonist dan ook even morsig als Hlynir uit 101 Reykjavik pathetisch was, en is IJsland even afwisselend beeldschoon en grauw als in The Sea. Een andere constante in Kormákurs oeuvre zijn verstoorde familiebanden. De bizarre driehoeksverhouding van 101 Reykjavik en de huichelarij van de familie in The Sea sluiten naadloos aan op de van zijn verslaafde dochter vervreemde einzelgänger Erlendur in Jar City (perfect gespeeld door Ingvar E. Sigurðsson), die zijn wanhoop over haar verbergt met kilheid en ongeduld.

Erlendur, de held van een reeks misdaadboeken van Indriðason waarvan dit de eerste verfilming is, onderzoekt in Jar City het verband tussen een moord en een zeldzame erfelijke ziekte. Dit genetische element maakt van het boek een van Indriðasons minder uitzinnige romans: de verwikkelingen zijn verankerd in de werkelijkheid, namelijk de controverse rond de genetische databank die de IJslanders medio jaren negentig aanlegden. Het drama rond de moord en de thriller-elementen zijn in deze context redelijk geloofwaardig, en Kormákur houdt vast aan dit realisme (deCODE-baas Kári Stefánsson duikt zelfs even op in een cameo). Afgezien van bleekgroene kleuren in bepaalde binnenscènes en blauwgefilterde flashbacks zijn de beelden goeddeels levensecht: de met handgedragen camera gefilmde buitenscènes tonen – afgezien van een handvol adembenemende luchtopnames – de weidse grauwheid van herfstig IJsland zonder opsmuk.

Smerigheid

~

Kormákur heeft zich wel wat vrijheden veroorloofd bij het bewerken van Indriðasons plot. Sommige keuzes zijn verstandig: een verkrachting die in het boek werkelijkheid is, is in de film een valse beschuldiging, waardoor de desastreuze gevolgen nog tragischer zijn. En de zinloze subplot over een verdwenen bruid uit het origineel is wijselijk weggelaten. Toch heeft de regisseur nog steeds haast met het vertellen van het verhaal: het camerawerk is schichtig, de scènewisseling en montage zijn vliegensvlug. De dialoog van de volgende scène begint vaak al in de vorige. Kormákur valt daardoor door de mand als hij stilstaat bij details die geen invloed op de plot hebben en scènes verzint die puur als grap dienen. Daar zijn er veel van: Kormákurs oog voor alledaagse smerigheid (Erlendurs voorkeur voor het eten van schapenhoofden, een snackende lijkschouwer) en zijn humoristische toevoegingen (een achtervolging met een ontsnapte crimineel verloopt anders dan verwacht) zijn net zo duidelijk aanwezig als in zijn andere films, en net zo storend zelfbewust.

Het is echter de opvallendste aanpassing die de minst effectieve is: doordat Kormákur van de dader al in de eerste scènes een personage maakt, neemt hij de onzekerheid over het moordmysterie van het boek, en daarmee de potentiële spanning van de film als thriller, direct weg. Dat zou de miserabele tragedie van het verhaal aangrijpender kunnen maken, maar Kormákur lijkt zijn eigenaardige kijk op de IJslandse samenleving belangijker te vinden. En dat maakt Jar City even eigenzinnig als onovertuigend.

Film / Achtergrond
special: India Festival Amsterdam

Sari’s & tulpen

.

Het zwaartepunt van het festival wordt gevormd door muziek en dans, maar er is ook veel aandacht voor film, fotografie, architectuur, beeldende kunst en literatuur. Het aanbod is net zo divers als de Indiase cultuur zelf. De grootste democratie ter wereld wordt wel vergeleken met een slome olifant door de vele bureaucratische hordes die het land nog heeft te nemen. Inmiddels is de slome olifant ontwaakt en is het land booming als de dienstverlener op het gebied van IT-technologie, maar de verschillen en contrasten zijn nog altijd erg groot. Een stukje daarvan is terug te zien in het Filmmuseum.

Bollywood & Nederland

Poster van <i>Pather Panchali</i>, het eerste deel van de Apu-trilogie

Poster van Pather Panchali, het eerste deel van de Apu-trilogie

Met drie programma’s en een tentoonstelling van filmaffiches, samengesteld door DJ Edo Bouman van de Bombay Connection, herleeft Bollywood. Lees de bordjes onder de stuk voor stuk bijzondere affiches en je krijgt gratis een prachtig overzicht van de (funky) Bollywoodgeschiedenis en trends van de jaren vijftig tot heden. DJ Bouman en een band bestaande uit 13 muzikanten – met strijkers, Indiase percussie en de sexy Indiase zangeres Najma Akthar – zijn te zien op 20 november in Paradiso als het Burmania Bollywood Funk Orchestra.

Setopname van <i>Hum Tum</i> in het Vondelpark in Amsterdam

Setopname van Hum Tum in het Vondelpark in Amsterdam

De films die het filmmuseum vertoont zijn onder te verdelen in drie programma’s. Nederland in Bollywood concentreert zich op Nederland als geliefd locatieland van Bollywoodproducenten. Voorbeelden van films die zijn opgenomen tussen de bollenvelden zijn Silsila (1981) en Prem Rog (1982). Daarnaast is ook de relatiekomedie Hum Tum (2004) te zien, die vooral door zijn vertaling van plekken en locaties voor Nederlanders hilarisch is.

Zwaardere kost

Scène uit <i>Apur Sansar</i>, het derde deel van de Apu-trilogie

Scène uit Apur Sansar, het derde deel van de Apu-trilogie

Het is een goed tegenwicht tegen het zware realisme van Satyajit Rays Apu-trilogie. Het drieluik van de Bengaalse Satyajit Ray (1921-1992) baarde in de jaren vijftig internationaal opzien doordat hij het leven van de gewone Indiër onder de loep nam. In de huidige beleving traag als stroop, maar met een intensiteit en belichting die nog steeds boeiend is. Het levensverhaal van Apu is vooral interessant door zijn eenvoud. Zowel de kinderen als de volwassen acteurs spelen realistisch en naturel. In het eerste deel groeit Apu op in het Bengaalse platteland, en gaat zijn vader naar de stad om geld te verdienen. In deel twee overlijden zijn ouders en in deel drie droomt hij ervan om schrijver te worden. De trilogie introduceerde de Indiase cinema destijds in het Westen, en het succes was mede te danken aan de muziek van Ravi Shankar.

De wereldberoemde sitarvirtuoos Ravi Shankar (1920) is het laatste onderdeel van het programma. In het Ravi Shankarprogramma zijn naast films waar hij de muziek voor schreef, onder andere Gandhi (1982), ook de BBC-documentaire Between Two Worlds (2001) over zijn leven en het prachtige A Concert for Bangladesh (1972) te zien. Voor diegene die de Indiase filmcultuur in een notendop wil ontdekken is het filmprogramma een mooie introductie en leuke opstap naar de rest van het festival.

Kunst / Expo binnenland

Een blik over de schouders van Clio

recensie: The Danube exodus: The Rippling Currents of the River

.

Maks visie op geschiedschrijving is bij uitstek van toepassing op Péter Forgács’ oeuvre. Forgács’ films en installaties zijn opgebouwd uit bestaand beeldmateriaal. Door subtiele aanpassingen en een suggestieve montage krijgen de beelden de lading van pakkende en complexe historische openbaringen.

Péter Forgács

Péter Forgács

Voor zijn belangrijkste films heeft de Hongaarse mediakunstenaar altijd gebruik gemaakt van amateurfilms die hij redde van de vergetelheid. The Danube Exodus was in eerste instantie een film die Forgács in 1998 maakte aan de hand van het filmmateriaal van Nandor Andrasovits die de kapitein was van het Hongaarse rivierschip De Koningin Elizabeth. Het schip werd in 1939 door Slowaakse joden ingehuurd zodat zij via de Donau konden vluchten naar de Zwarte Zee. Andrasovits was een fanatiek amateurfilmer en legde zijn Joodse passagiers vast tijdens hun onzekere tocht over de rivier.

De tegenpool van de Joodse exodus wordt gevormd door de beelden die Andrasovits maakte toen hij in opdracht van de nazi’s zijn schip moest inzetten om etnische Duitsers te evacueren uit het door de Russen bezette Bessarabië. Tijdens deze tocht over de Donau maakte hij filmbeelden van Duitse boeren die gedwongen werden om te vluchten naar een onbekende bestemming ergens in het nieuwe Duitse rijk.

~

Voor de installatie die nu te zien is in ZAAL5 heeft Forgács de beelden van The Danube Exodus verdeeld over vijf levensgrote schermen waarop fragmenten van de film te zien zijn. De duistere ruimte en het formaat van de projecties geven de oorspronkelijke beelden een nog veel sterkere lading doordat de bezoeker op kan gaan in een verleden dat haast tastbaar is geworden. De amateurfilms bevatten geen geluidsband en Forgács heeft de stilte opgevuld met suggestieve geluiden, melancholieke oude liedjes, een oude opname van Strauss’ An der schönen blauen Donau en de hypnotische muziek van zijn vaste componist Tibor Szemzõ.

Verloren domein

Via een interactief beeldscherm kan de bezoeker zelf een verhaal kiezen, en verschillende contrasterende verhalen kunnen zo worden verenigd. De ontstane spanning is typerend voor Forgács’ oeuvre, waarbij door tegenoverplaatsingen en schimmige associaties de kijker een andere blik op het verleden ervaart. Beelden van mensen in slowmotion veranderen opeens in confronterende freeze frames als zij recht de camera in kijken. De empathie die de kijker voor deze personen heeft wordt keer op keer op de proef gesteld. Bezoekers wisselen blikken uit en staren naar lachende SS-ers die genieten van het idyllische Bessarabische landschap. Op een ander scherm zijn Joodse vluchtelingen te zien die schijnbaar zorgeloos dansen op het dek van Andrasovits’ schip, terwijl ze op de vlucht zijn voor het nazi-regime.

~

In een andere sequentie waar prachtig met de spiegeling van gebouwen wordt gespeeld is de schoonheid van de beelden een esthetisch toevluchtsoord, weg van de chaotische en verwarrende tijden die eerder zijn waargenomen. De geometrische kracht ervan wordt herhaald in een zee van marcherende Duitse soldaten, een beeld dat de onontkoombare dreiging van oorlog op de bezoeker weet over te brengen. Ondanks de beladen historische context hebben veel beelden ook een ongrijpbare sensuele lading.

Confronterende empathie

In een interview met 8WEEKLY verklaarde Forgács dat The Danube Exodus gaat over de mogelijkheid dat iedereen een vluchteling kan zijn. De Joodse en Duitse passagiers van Andrasovits’ schip zijn de speelbal van plotselinge politieke pacten, onduidelijke internationale verdragen en beperkende rassenwetten. Het individu als slachtoffer van deze grootsere historische krachten is zelden zo pakkend maar tegelijk ook zo subtiel in beeld gebracht.

~

De boodschap die doorschemert in Forgács’ oeuvre is dat de geschiedenis vol tegenstrijdigheden zit, ondanks het feit dat ze worden gladgestreken in officiële versies die gelden als de waarheid. In zijn gebruik van schijnbaar banale amateurfilms maakt Forgács bescheiden maar essentiële voetnoten bij het officiële verhaal. Uiteindelijk biedt The Danube exodus een kans om verwonderd over de schouders van Clio – de Griekse muze van de geschiedschrijving – te kijken naar beelden uit het verleden, en zelf te oordelen over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Theater / Voorstelling

Opera ‘gepimpt’ tot vocaal en visueel spektakel

recensie: Hotel Pro Forma - Operation: Orfeo – Een visuele opera in drie bewegingen

Bij het woord ‘opera’ denk je al gauw aan dramatische aria’s door een zwaarlijvige sopraan of bariton in weelderige kostuums en ondersteund door een veelkoppig orkest. Hotel Pro Forma laat met Operation: Orfeo een heel andere kant van opera zien die zowel visueel als vocaal verrast en een breed publiek zal aanspreken.

De naam Operation: Orfeo verwijst naar de klassieke mythe van Orpheus die zijn overleden geliefde Euridice terug probeert te halen uit de onderwereld. Met zijn lied overtuigt Orpheus Hades om Euridice te laten gaan. De enige voorwaarde is dat Orpheus niet achterom mag kijken totdat hij en Euridice de bovenwereld weer bereikt hebben. Deze verleiding kan Orpheus echter niet weerstaan en hij verliest zijn geliefde voor eeuwig. Dit verhaal vormt de basis van Operation: Orfeo, maar wordt niet letterlijk via tekst en spel verteld.

Een plaatje

~

De ondertitel van Operation: Orfeo luidt: Een visuele opera in drie bewegingen. Deze drie bewegingen zijn de drie stadia van de mythe, namelijk de afdaling naar de onderwereld, de terugkeer en uiteindelijk het verlies. De hele opera speelt zich af op een witte trap die de overgang tussen boven- en onderwereld, tussen leven en dood, symboliseert. Dit alles in een omlijsting als een schilderij of ander visueel kunstwerk, dat het visuele aspect van Operation: Orfeo benadrukt. De spelers zijn het Lets Radio koor, een soliste en een danseres. Zij bewegen allen op gestileerde wijze en maken zo verschillende tableaus, geïnspireerd door en als aanvulling op de zang.

Contrasten domineren Operation: Orfeo en centraal staat natuurlijk het contrast tussen leven en dood. Dit wordt prachtig geïllustreerd door de bewegingen, zang en het lichtdesign. Zo gebeurt het dat het koor zich opstelt op zo’n manier dat aan hun linkerkant de trap donker is en de rechterkant overgoten met licht. Contrasten worden met name gecreëerd door het lichtontwerp waardoor de spelers dan weer fysiek op lijken te gaan in het decor en dan weer met hun zwarte kleding een zwaar contrast vormen met de witte of felgekleurde trap. Een andere tegenstelling bevindt zich in de serieuze aard van de voorstelling en de alledaagse materialen waarmee een beeld geschapen wordt, zoals elastiekjes, ballonnetjes of feesttoeters.

Vocale variatie

~

Vocaal is er op Operation: Orfeo weinig aan te merken. De eerste helft van de voorstelling is op dit gebied erg verrassend. De hele voorstelling wordt a capella gezongen. De talen Engels, Frans en (waarschijnlijk) Lets of Deens wisselen zich af net zoals de muziekstijlen. Melodieuze solo’s worden afgewisseld met symfonieën van uiteenlopende tonen, indrukwekkende samenzang en lange, lage tonen. De timing is vlekkeloos en indrukwekkend met de soms lange pauzes tussen de klanken enerzijds en de snelle opeenvolging van dissonanten anderzijds. De enige kritische noot hierbij is dat de enorme variatie in stijlen tijdens het eerste deel niet wordt doorgezet in het tweede deel van de voorstelling. Bepaalde stukken gaan op herhaling en boeien daarom steeds minder waardoor de aandacht vastgehouden moet zien te worden door de visuele actie. Wanneer tegen het einde de aandacht verslapt, komt Hotel Pro Forma echter terug met een briljante finale die alleen al visueel zeer indrukwekkend is en bovendien nog aan kracht wint door de vocale ondersteuning.

Kortom, Operation: Orfeo is een zinnenprikkelend vocaal en visueel spektakel voor iedereen die houdt van opera en de schoonheid ervan en open staat voor een atypische en verrassende ervaring.

Boeken / Fictie

Scherven van de jeugd

recensie: Laura Broekhuysen - Twee linkerlaarzen

In 2003 debuteerde Laura Broekhuysen met het kinderboek Zand erover, ze was toen zelf negentien jaar oud. Twee linkerlaarzen is haar debuut voor volwassenen. Het verhaal gaat over twee vriendinnen, Juul en Marijn, die hun eerste stappen zetten op het pad naar volwassenheid. En dat op twee linkerlaarzen…

We rennen door de donkere tuin, sluipzacht, Marijn in haar roze nachtjapon en ik op linkerlaarzen. Twee linkerlaarzen wennen sneller dan borsten en je kunt er rechtsom rondjes op rennen.

Zo begint het boek over de twee vriendinnen. Het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van Juul, de jongste van de twee meisjes, en beschrijft de vriendschap tegen de achtergrond van ouders, school, jongens en broertjes en zusjes.

Decorstukken

In het eerste deel, ‘Gras’, lezen we over de schuilplaats van Juul en Marijn: een kas waarin ze zich terugtrekken, mooie woorden verzamelen en de volwassen wereld buitensluiten. De twee meisjes hebben hun eigen rituelen, geheimen en daarbij horende taal. Hun lievelingswoorden schilderen ze op de ramen van de kas. Niemand kan tussen hun vriendschap komen: ‘we missen niemand’. Of wel?

Broekhuysen schept een mooi contrast door de personages van Juul en Marijn uit te werken en de andere mensen slechts als decorstukken neer te zetten. Zij worden aangeduid met termen als: ‘de zusjes’, ‘de aanbidders’ of ‘de opaatjes’.

Te groot voor bloot

Zoals dat gaat tussen twee pubervriendinnen, raakt de een sneller geïnteresseerd in jongens en zoenen dan de ander en wordt de vriendschap bedreigd. Zo ook bij Juul en Marijn. In het tweede deel met de symbolische titel ‘De kaakslag’ komt er een jongen in het spel. Marijn, de oudste en meest volwassene van de twee, laat zich verleiden door Lodewijk, Juuls broer. Ze gaat met hem mee naar de gymzaal om zich door hem te laten kussen en Juul mag niet mee. Broekhuysen beschrijft in poëtisch taalgebruik de worsteling die de vriendinnen doormaken:

Die belletjes Juul, die zijn er om in weg te duiken, om onszelf in op te sluiten, precies pas, krap en dan is er genoeg lucht want zo klein waren we.

Hoe hard ze ook hun best doen hun vriendschap te laten zijn zoals die was, de volwassenheid dient zich aan en dringt bruut hun kas binnen in de vorm van jongens, drank en tongzoenen. Mooi om te zien is hoe de twee vriendinnen er alles aan doen om hun vriendschap te redden en de verwarrende dingen die ze meemaken te relativeren en teniet te doen: ‘Ik lach dus het was een grap.’

Tevergeefs, want in het derde deel, ‘De kas’, lijkt hun jeugd definitief afgelopen als de kas sneuvelt door een steen. Is hun vriendschap sterk genoeg? Weten ze de scherven aan elkaar te lijmen?

Marijn zegt: ‘Ik ga nieuw ruiten inzetten en een nieuwe rooie, we maken een nieuwe ketting en we graven nieuwe balletjes op, we schrobben de vierkantjes kleed schoon en we jatten nieuwe restjes verf, alle scherven halen we weg en we verven de woorden nog een keer.’

En ze leefden nog lang en bang

Het meest opvallende aan dit boek is het taalgebruik dat dicht tegen poëzie aanzit. Broekhuysen maakt prachtige zinnen en rangschikt woorden achter elkaar alsof het mooie steentjes of schelpen zijn. Sommige zinnen en woorden komen steeds terug in de tekst (’te groot voor bloot’, ‘de meisjes leefden nog lang en bang’, ‘blus de kus’ en ‘strek de nek’) waardoor het boek doet denken aan een toneeltekst. Ook maakt ze nieuwe woorden (‘hapwangen’, ‘plakoren’) die zo logisch klinken dat je je afvraagt waarom je ze nooit eerder gehoord hebt.

Een leuk detail is dat het vocabulaire van de adolescent Juul in schril contrast staat met dat van de schrijfster: waar Broekhuysen in subtiele bewoordingen haar verhaal schrijft, uit Juul zich vooral door middel van kreten als ‘nee!’ en ‘rot op!’.

Het verhaal, dat slechts 110 bladzijden beslaat, lees je het best in één ruk uit. Laat je meevoeren in de droomwereld die Broekhuysen neerzet en help na afloop vooral hopen dat Laura Broekhuysen doorgaat met schrijven.

 

 

 

Boeken / Fictie

De liefde van een verbrande pornoacteur

recensie: Andrew Davidson (vert. Otto Biersma, Paul Bruijn) - De waterspuwer

.

 

Een drugsverslaafde pornoacteur heeft een auto-ongeluk. Zijn eens zo perfecte lichaam is verminkt door ernstige brandwonden. Overal is pus en vocht. Zijn penis is geamputeerd omdat hij net voor het ongeluk een scheut bourbon over zijn kruis had gegoten. Er volgen gruwelijke operaties en kuren van huidpellen en -transplantaties. Het slachtoffer beschrijft zijn lot met sadistische precisie en plant ondertussen zijn zelfmoord.

Viking

Dan stapt een onbekende vrouw op de acteur af. Ze geeft geen blijk van afschuw als ze oog in oog staat met de ‘Kentucky fried mens’ en vertelt hem dat ze elkaar kennen uit de veertiende eeuw. In een reeks van bezoeken vertelt ze hem liefdesverhalen uit lang vervlogen tijden. Ze vertelt over een Italiaans liefdespaar in tijden van de pest en een homoseksuele viking onder invloed van paddestoelen. Tussendoor schetst ze haar leven als non in een Duits klooster en hoe de liefde tussen hem en haar ontsprong toen hij binnen werd gebracht als verbrande huursoldaat.

De vrouw, die luistert naar de wonderlijke naam Marianne Engel, lijdt aan iets wat tussen manische depressiviteit en schizofrenie in hangt. Ze is beeldhouwster en maakt waterspuwers naar de  aanwijzingen van God, die tot haar komen via stemmen uit de steen. Haar religieuze fanatisme intrigeert de hoofdpersoon, maar ondertussen raakt hij meer en meer in de ban van de door haar verklaarde liefde tussen hen. Hij onderzoekt de historische details uit haar levensverhaal en kan geen fouten ontdekken.

~

Pikhouweel

Zeven jaar heeft de Canadese schrijver Davidson nodig gehad om deze roman te scheppen. Om alle achtergrondinformatie over Duitse kloosters, Japanse glasblazerij en brandwondenbehandelingen op te zoeken. Het debuut leverde hem uiteindelijk het bedrag van een miljoen op. Dat is echter geen indicatie van onbetwiste kwaliteit.

Als de hoofdpersoon Mariannes gedrag beschrijft heeft Davidsons toon iets weg van het ‘hufterrealisme’ van Kluun en de liefde voor erotisch detail van Wolkers:

Toen de pizza’s waren bezorgd, ging ze naar drie hoeken van de kamer, om haar Drie Meesters om toestemming te vragen – ‘Jube, Domine benidicere’ – en ze ging pas weg toen zij hun goedkeuring hadden uitgesproken. Ze zat onvast tussen de brokken steen en at als een beest, zich nauwelijks bewust van mijn aanwezigheid. Uit haar mond hing een kaassliert naar beneden tot aan haar linkertepel, en ik wilde er het liefst als een mozarella-commando van abseilen om haar heerlijke borsten te bestormen.

Verder paart Davidson psychologische inzichten altijd aan een luchtig sadisme. ‘Een brandwondenslachtoffer kan heus wel een meisje aan de haak slaan – maar eigenlijk met een pikhouweel.’

Ook is het boek volgeschreven met ironische oneliners en clichématige lovestories. Als je de hoofdpersoon in een afkickscène volgt op zijn kleurrijke reis naar de hel – inclusief aartstengel en begeleiding van de homoseksuele viking –  komt de uitleg dat dit de persoonlijk versie van Dantes reis is een beetje overdreven over. De waterspuwer is desondanks zeer goed leesbaar door zijn verweving van exorbitante religiositeit met sadisme en de zelfkritiek van een brandwondenslachtoffer.

Boeken / Non-fictie

De laatste der structuralisten

recensie: Ton Lemaire - Claude Lévi-Strauss. Tussen mythe en muziek

In de jaren zestig beleefde het Franse structuralisme haar hoogtepunt in de filosofie, met vertegenwoordigers als Michel Foucault, Louis Althusser, Jacques Lacan, Roland Barthes en Claude Lévi-Strauss. Van dit zeer eminente gezelschap leeft alleen de laatste nog. Dit jaar hoopt hij honderd te worden en als eerbetoon aan het indrukwekkende oeuvre van deze antropoloog heeft de cultuurfilosoof Ton Lemaire Claude Lévi-Strauss. Tussen mythe en muziek geschreven.

Lemaire kent het werk van Lévi-Strauss van binnen en van buiten. Dit blijkt wel uit de vele facetten die Lemaire in twintig hoofdstukjes weet te presenteren en die stuk voor stuk rijk gelardeerd zijn met prachtige citaten uit het werk van een antropoloog die, naar eigen zeggen, een grote weerzin voelde voor het schrijfproces.

Psychologiseren

Het is niet zo gemakkelijk om Lemaires boek te karakteriseren. Het wil geen inleiding zijn, zoals de auteur aan het begin duidelijk maakt. Lemaire wil zich concentreren op thema’s die zich in de marge van Lévi-Strauss’ werk ophouden, zoals literatuur, mythe en muziek. Tegelijkertijd worden deze thema’s pas in de tweede helft van het boek aan de orde gesteld en lijkt de eerste helft wel degelijk een inleidende functie te hebben. Maar toch neemt Lemaire geen genoegen met zomaar een introductie. Hij wil ook psychologiseren: dikwijls breekt hij een interessante theoretische kwestie abrupt af om vervolgens de vraag te stellen hoe de mens Lévi-Strauss toch tot deze standpunten heeft kunnen komen. Dit is voor de lezer die vooral iets meer wil begrijpen van Lévi-Strauss’ oeuvre ergerlijk. Het vijfde hoofdstuk over de joodse achtergrond van Lévi-Strauss, waarin de clichés over elkaar heen tuimelen, vormt wat dit betreft een dieptepunt.

Tegelijkertijd wisselt Lemaire deze mindere hoofdstukken af met intrigerende, meer bespiegelende hoofdstukken, zoals het zevende. Daarin laat hij Lévi-Strauss uitgebreid aan het woord over de plaats van de mens temidden van de werkelijkheid. Lévi-Strauss stelde dat de werken van de mens zullen worden alsof ze niet hebben bestaan, omdat er geen bewustzijn meer is om zelfs maar de herinnering aan die kortstondige bewegingen te bewaren, behalve door enkele snel uitgewiste trekken van een wereld met voortaan onbewogen gezicht, de ingetrokken constatering dat ze hebben plaatsgevonden, dat wil zeggen niets.

De taal

Door de verschillende zaken en de verschillende invalshoeken die Lemaire in slechts honderdvijftig pagina’s aan de orde wil stellen, komt de uitleg van Lévi-Strauss’ werk behoorlijk onder druk te staan. Zo wordt er bijvoorbeeld niet uitgelegd wat Lévi-Strauss precies met symbool en symbolisering bedoelt, terwijl dit woord veelvuldig voorkomt in Lemaires tekst. Daarnaast zijn de opmerkingen over De Saussures taaltheorie, die voor elk van de structuralisten cruciaal is geweest, weliswaar verhelderend maar tevens veel te beknopt. Lemaire wijst er zelf vaak op dat de taal het model is waarnaar Lévi-Strauss niet alleen zijn antropologie, maar ook zijn overwegingen over mythe en muziek modelleert. Bovendien waren er in de Franse kringen waarin Lévi-Strauss verkeerde verschillende opvattingen over de taal. In feite is de vraag wat taal is de cruciale vraag om de verschillen tussen hermeneutiek, structuralisme en poststructuralisme te kunnen begrijpen. In deze context is een meer substantiële uitleg van Lévi-Strauss’ taaltheorie geen overbodige luxe, maar bittere noodzaak.

Een verwant probleem is dat de intellectuele discussie met Lévi-Strauss en het structuralisme, die Lemaire in de inleiding belooft, er vrij bekaaid afkomt. De fundamentele discussie tussen het structuralisme en de godsdienstfenomenologie of de hermeneutiek wordt tweemaal kort genoemd, maar daarin wordt niet duidelijk gemaakt wat op het spel staat. De discussie met de poststructuralisten lijkt zelfs helemaal afwezig te zijn in het boek. Alleen bij een heel welwillende lezing zouden we aan het slot van het zeventiende hoofdstuk iets van deze gedachtewisseling kunnen terugvinden.

Anonimiteit

De discussies zijn van groot belang om te kunnen begrijpen waarom het structuralisme zo aan kracht heeft ingeboet. In de jaren zestig verschenen er twee boeken van Lévi-Strauss in vertaling. Daarna heeft hij nog heel wat geschreven, maar in Nederland werd het niet meer vertaald. Hoe komt het dat het structuralisme zo heftig opleefde in de jaren zestig en daarna bijna net zo snel weer in de anonimiteit wegzonk? Hierover vinden we nauwelijks iets terug in het boek van Lemaire. En dat is vreemd, omdat een vluchtige blik op de bibliografie leert dat Lemaire voluit bekend is met de geschiedenis van het structuralisme. Wellicht vond Lemaire dat alles een al te filosofische exercitie voor een bespreking van het werk van een antropoloog die zich altijd zo laatdunkend over de wijsbegeerte heeft uitgelaten. Maar niettemin krijgt de lezer zo een boek voor ogen dat wel de ontstaansgeschiedenis van het oeuvre, maar niet de doorwerking en de kritiek erop laat zien.

Theater / Voorstelling

Veel bombarie om niets

recensie: REP en MTV - Romeo over Julia

Producent Rick Engelkes staat bekend om theaterstukken die aanslaan bij een jeugdigde doelgroep. Onze Jeugd, Tape en Sexual Perversity waren een schot in de roos en echt niet alleen vanwege de bekende namen in de stukken. Romeo over Julia leek al een even groot succes te worden, al was het alleen al door de publiciteit vooraf. Helaas raakt deze voorstelling kant noch wal, hoewel iedereen heus zijn best doet.

~

Met veel bombarie liet Beau van Erven Dorens eerder dit jaar weten dat hij niet wilde meewerken aan Romeo over Julia. Het schijnt dat hij zijn rol te klein vond. Deze actie bracht zo veel commotie en publiciteit met zich mee dat je bijna zou denken dat het een set up was. Dat Van Erven Dorens, als ware hij Bassie, bij de première gewoon op het toneel zou verschijnen. Helaas gebeurde dit niet. Zijn rol is overgenomen door een andere acteur en zo kon de voorstelling toch gewoon doorgaan.

Romeo over Julia is gebaseerd op Shakespeares Romeo and Juliet. Vijf jongens kruipen in de huid van Romeo, van Julia, voedsters en vechtersbazen. In een toneelsetting op de scène schetsen ze in een notendop het romantische verhaal van de verboden liefde. Er staat een mini-podium met rode gordijnen op het grote podium en daarboven staat met grote verlichting dat Romeo van Julia houdt.

Lekker chill

~

De vijf acteurs in deze voorstelling staan, terwijl het publiek de zaal in stroomt, gelikt hun toeschouwers te bekijken. Gestoken in strakke pakken dansen, chillen en lachen ze. Op de muziek van Don’t you want somebody to love zetten ze meteen een losse sfeer neer. Als het stuk dan eindelijk begint, wordt duidelijk dat deze jongens in een kitcherig decor Romeo and Juliet voor ons gaan spelen. In vijf bedrijven.

De vijf acteurs, Johnny de Mol, Teun Kuilboer, Jorrit Ruijs, Tim Murck en Kevin Hassing spelen om beurten verschillende rollen. Kuilboer speelt Julia en De Mol Romeo, maar in de volgende scène speelt De Mol net zo makkelijk een voedster in een jurk. De zaal die blijkbaar vol zit met bakvissen, giechelt er op los. Dat is fijn voor de acteurs, die in het eerste deel vooral op de lach spelen. Op die manier wordt een Surinaams accent bij een van de vrouwenrollen gierend geconsumeerd. Maar in het tweede deel speelt de lollige sfeer de jongens parten. Hier wordt het verhaal serieuzer maar kunnen vooral Murck en De Mol niet voorkomen dat er ook tijdens serieuze en ontroerende scènes storend gelachen wordt.

Wegtrekker

~

Omdat Romeo over Julia een toneelstuk in een toneelstuk is, worden er speelse grapjes uitgehaald. Als De Mol zich irriteert aan het Surinaamse accent van Ruijs, dan zegt hij gewoon dat hij daar mee moet kappen. En vinden de jongens een scène saai, dan vertellen ze het publiek dat ze dat stuk hebben geschrapt omdat ze er niets aan vonden.

Hoewel er diverse passages zijn geschrapt, kan dit niet voorkomen dat het stuk veel te lang duurt. Het is ook jammer dat regisseur Marcus Azzini de modernisering van Romeo and Juliet niet verder heeft doorgetrokken en er echt iets flitsend van heeft gemaakt. Nu raakt het stuk kant noch wal omdat het net tussen twee doelgroepen in valt. CKV-leerlingen zullen het eerste half uur genieten van de vijf jongens op het podium maar krijgen onherroepelijk een wegtrekker en de geoefende kijker stoort zich waarschijnlijk aan het verhaal dat voor hen verteld wordt door vijf raddraaiertjes.

De acteurs doen hun best en allemaal hebben ze zo hun hoogtepunten. Ze wisselen steeds van rol en dat maakt het voor de onervaren kijker in het begin wat warrig. Na de ommekeer, in het serieuze deel van het stuk, wordt de rolverdeling vaster en is De Mol voornamelijk Romeo en Murck Julia. De slotscène is iets waar het hele stuk naar uitgekeken wordt, vooral door het slepende verhaal, en daarna is het ook meteen klaar. Dat voelt dan toch een beetje leeg omdat de afloop van het stuk natuurlijk geen verrassing is. De poging is leuk, de acteurs zijn fijn om naar te kijken maar het valt gewoon allemaal een beetje tegen. Wat dat betreft mag Engelkes blij zijn met van Erven Dorens, want van mond-op-mond reclame moet hij het dit keer niet hebben.