Boeken / Non-fictie

Vijftigduizend beste vrienden en vier dagen weekend

recensie: Arne van Terphoven en Isabella Rozendaal - Het festivalgevoel. De wereld van Pinkpop, Werchter, Pukkelpop en Lowlands

De mensheid is op te delen in twee soorten: zij die het festivalgevoel wel kennen en zij die het niet kennen. Voor de eerste groep is nu het onmisbare boek Het festivalgevoel verschenen, met tekst van Arne van Terphoven en foto’s van Isabella Rozendaal. En voor de andere groep ook.

Met z’n honderden in de rij voor een stel gare dixies, je de blaren op je voeten lopen en je favoriete band missen door een onhandige programmering. Het maakt allemaal niet uit, want je bent op een festival, waar het weekend vier dagen duurt, de muziek nooit stopt en je je roes deelt met vijftigduizend beste vrienden. Het festivalgevoel: wie er ooit mee is besmet, komt er niet meer van af. Met het boek van Van Terphoven is het steeds weer op te roepen, zelfs op een regenachtige dinsdagmiddag.

Eeuwigdurende roes
Het festivalgevoel
leest als de apocriefe beschrijving van een aantal heilige plekken in de Lage Landen, waar de vier belangrijkste festivals in Nederland en België plaatsvinden: Pinkpop, Werchter, Pukkelpop en Lowlands, elk met zijn eigen founding father. In interviews met hen komen de verschillen tussen de festivals naar voren. Daar tussendoor wordt de lezer getrakteerd op geschiedenis, sfeerverslagen, korte impressies van muzikanten en bezoekers en prachtige foto’s in groot formaat.

~

De verschillen zijn vooral accentverschillen, want steeds klinkt hetzelfde extatische gevoel door dat alle festivals oproepen. Het gevoel van vrijheid, verbondenheid en de eeuwigdurende roes, hoewel altijd vermengd met een vleugje ironie. Vier dagen uit je dak gaan in een gecontroleerde omgeving en dan weer terug naar het burgerlijk bestaan vol verantwoordelijkheden: de hippie-idealen van weleer bestaan nog steeds, maar zijn gerelativeerd. Na veertig jaar heeft het festival zijn pretenties verloren, maar zijn glans behouden.

Zwarte bladzijde
De verhalen zijn humoristisch en herkenbaar, flarden herinneringen van mensen die het heilige van nabij hebben gezien, er deel van uitmaakten. Net als de foto’s van Rozendaal, die voor een niet-ingewijde misschien vaag overkomen, zonder duidelijke focus of compositie, maar juist daarin een geweldige verbeelding zijn van het festivalgevoel. Als je kijkt naar de foto genomen in het donkere achterste van een tent, alleen maar hoofden en armen voor je en een lichtshow die de band aan het zicht onttrekt, dan stá je daar.

Een deel van het boek is ingeruimd voor een dieptepunt in de festivalgeschiedenis, toen in 2000 tijdens een optreden van Pearl Jam op het Deense Roskilde negen bezoekers doodgedrukt werden. Een van hen was een Nederlandse jongen, die in een beangstigend, maar ontroerend stuk herdacht wordt. Een zwarte bladzijde, letterlijk en figuurlijk.

Relikwie
De vormgeving (ook verantwoordelijk voor die letterlijk zwarte bladzijde) is hoe dan ook voortreffelijk. De tekst is al voldoende voor een goed boek, de foto’s maken het een geweldig boek, de vormgeving van dit alles maakt het tot een meesterlijk boek. Zoals een festival, dat een totaalervaring biedt door in een afgesloten bestek van tijd en ruimte een heel eigen werkelijkheid te creëren, moet je dit boek ondergaan in plaats van lezen.

Zelfs het verslag in sms’jes van een festivalervaring, draagt bij aan deze heiligenbeschrijving. Als de snippers van het boodschappenlijstje van een geliefde, uit de prullenbak gevist en aan elkaar geplakt om als relikwie te koesteren, rijgen de sms’jes een onsamenhangend verhaal aaneen dat precies door de onsamenhangendheid alles zegt. Ze zijn afgedrukt aan de rand van de bladzijden, bijna tegen de rug aan, en binden de vier festivals, de founding fathers, de verhalen, herinneringen en beelden samen.

Als je deze festivalbijbel uiteindelijk weer dichtslaat (na één adem, zogezegd) en met een klap terugkeert in de alledaagse werkelijkheid van een regenachtige dinsdagmiddag, rest maar één ding: een ticket bestellen om je plaatsje op de wei veilig te stellen. Helaas is Lowlands uitverkocht. Maar mijn Werchterkaartje is in the pocket.

Muziek / Album

Van Amsterdam tot Sidderburen

recensie: The Moi Non Plus - The Moi Non Plus

Een formule 1-auto maakt bakken vol geluid. Een F-16 nog wat decibelletjes meer. Maar voor de liefhebbers produceren ze het het mooiste geluid dat er bestaat. In mindere mate – qua decibellen – geldt dit ook voor The Moi Non Plus. Ladingen geluid waar je van moet houden.

The Moi Non Plus bestaat uit Bas Morsch en Leon Caren (Scram C Baby, Blues Brother Castro) en maakt noiserock. En dat levert precies dat op wat het belooft: lawaai. Maar hoe negatief dit ook klinkt, voor de liefhebbers hebben we met hun titelloze debuut een uitermate geschikt album in handen.

Al vanaf het eerste nummer ‘Ha Ha Ha’ wordt duidelijk wat voor vlees we hier in de kuip hebben. De bijna hysterisch zang wordt door gelijkgestemd gitaarspel ondersteund. Daardoorheen manifesteert zich een drumstel dat geheel de weg kwijt schijnt te zijn. Onderwijl doet een synthesizer zijn eigen dance-deuntjes-ding. En het mooie van deze warboel is: het klinkt gewoon lekker! Nu de toon gezet is gaat The Moi Non Plus direct een stapje verder in het nog lawaaiigere ‘Jil Sander Makes Your Eyes Black’. Meer lawaai, meer hysterie, minder ritme. En nog beter.

Oefenen

~


Het mag eigenlijk een wonder heten dat je niet regelmatig opschrikt van heftige geluiden uit je omgeving waar je de oorsprong niet van kunt ontdekken. De oefenruimte van deze Amsterdamse formatie moet dan ook geweldig geïsoleerd zijn, want anders zou je het in Sidderburen nog moeten kunnen horen donderen als The Moi Non Plus aan het oefenen is. Wat een herrie. Gelukkig zijn de meeste nummers redelijk kort. Dat voorkomt wellicht permanente gehoorbeschadiging.

En als je de muziek niet meer goed zou kunnen horen zou dat jammer zijn. Want lawaai of niet, het is wel lekker lawaai. De korte aritmische nummers missen mooie melodieuze klanklijnen. Sporadische uitzonderingen daargelaten zoals het donkere ‘Sudden Impact’ met zijn verrassende einde. Dit is bijna een normaal popnummer. Het ultrakorte (48 seconden) opvolgende nummer ‘I Am One’ is dan weer ‘gewoon’ ongewoon te noemen. Nauwelijks op gang is het plotsklaps weer afgelopen. Maar het gemis aan melodie stoort totaal niet. Gelukkig is het enige dat ‘stoort’ de distortion.

Horen en zien

Zo zit dit album vol lawaai en verrassende tonale vondsten. En het schijnt dat de heren live nog veel meer geluid produceren. Dus als je nog ergens oordopjes hebt liggen is het zeker een aanrader ze eens een keer live te gaan horen en zien. Op 4 juli bijvoorbeeld speelt het duo in Ateliercomplex De Besturing in Den Haag.

The Moi Non Plus is geen makkelijke doorsneeplaat voor de gemiddelde Top 40-luisteraar geworden. Maar wel een hoop onderhoudende herrie voor de liefhebbers. Dit album is gewoon goed, voor zover The Moi Non Plus natuurlijk gewoon te noemen is. Het duo is dan misschien niet zo snel als een formule 1-bolide of een straaljager, maar qua geluidsniveau doet men er weinig voor onder.

 

 

Boeken / Fictie

300 pagina’s schelden

recensie: Ronnie Thompson (vert. Anneke Panella-Drijver) - Bajesklant

Ronnie Thompson was cipier in een Engelse gevangenis. Geweld, corruptie, drugs, drank, gekte en seks achter zwarte tralies en dikke muren. In Bajesklant doet Thompson relaas van zijn ervaringen als bewaarder in een te strakke, jeukende broek.

Bajesklant is geschreven onder pseudoniem. De man achter ‘Ronnie Thompson’ is bang voor represailles, een angst die na het lezen van Bajesklant goed valt te begrijpen. Thompson spaart niemand: criminelen, bewakers, gevangenisdirectie, ze komen allemaal aan de beurt. Het resultaat is een strak opgemaakte, 320 pagina’s dikke pil. Een vet boek met de diepgang van een hovercraft.

Pompeï

Achter de tralies feesten de veroordeelden terwijl de bewaker overleeft. Voor hem staan gewelddadige gekken en van achteren wordt hij gepakt door corrupte bazen en collega’s. Ronnie Thompson houdt dit ruim drie jaar vol. Ondanks alles heeft hij de baan van zijn dromen. Hij is een rechtdoorzee type met een grote bek en een klein hart. Iedereen weet dat Ronnie straight is, afspraken nakomt en (meestal) volgens de regels werkt.

Maar dan naait een collega Ronnie Thompson en zijn maten. Ze worden vals beschuldigd van gebruik van geweld tegen een gevangene. Door deze traumatische gebeurtenis ontwaakt de slapende vulkaan in Ronnie. Voordat hij uiteindelijk van alle blaam wordt gezuiverd, spuwt Thompson driehonderd pagina’s vuur, gal en frustraties. Na zijn uitbarsting ligt het hele Britse gevangeniswezen, inclusief gevangenen, personeel en vakbonden, er versteend bij. Zoals Pompeï na de uitbarsting van de Vesuvius.

Slotenneukers

Ronnie Thompson heeft zijn mening en ervaringen een-op-een op papier gezet. Zijn boek geeft inzicht in het verrotte Engelse gevangenissysteem, maar ook in de door drank benevelde gedachtewereld van de schrijver. Normaliter schrijft een ex-con over zijn leven in de bak, het is bijzonder dat Bajesklant door een bewaker is geschreven. Net zo bijzonder zijn de schrijfstijl en het taalgebruik.

De lezer moet geen moeite hebben met krachttaal: Bajesklant staat er vol mee. Crimi’s en bewakers vuilbekken wat af en Thompson zelf spant de kroon. Cipiers heten slotenneukers, de directie is een setje teringlijders, gevangenen hebben standaard smack in hun hol. Bajesklant is niet voor watjes.

Achtbaan

Het boek leest als een achtbaan op een kermis in Alice in Wonderland. Je stapt in een karretje dat ook achteruit, opzij, ondersteboven en 360 graden rond gaat. En als het bakje voorwaarts beweegt, dan gaat het heel snel, met horten en stoten of slaat het zomaar een stukje achtbaan over. ‘Kan het even wat minder?’ denk je zo nu en dan.

Ronnie Thompson was als cipier continu boos, emotioneel, opgewonden of verontwaardigd. Deze emoties voeren de boventoon in Bajesklant. Blij, ontroerd of tevreden is Thompson nooit. Daarvoor is hij te veel een lad.

Boeken / Achtergrond
special: Reif Larsen over zijn opzienbarende debuut

‘Ik ben nu al helemaal blij’

Een nieuwe hype in boekenland! Amerikaanse uitgeverijen boden vorig jaar tegen elkaar op om het boek van de 29-jarige debutant Reif Larsen te mogen uitgeven. Uiteindelijk werd er bijna een miljoen dollar voor De verzamelde werken van T.S. Spivet betaald en zijn de vertaalrechten verkocht aan vijfentwintig landen. Sinds een maand ligt het in de winkels, klaar om een miljoenenpubliek te bereiken. Dat moet dus een bijzonder boek zijn.

~

En dat het dat inderdaad is, zie je zodra je het openslaat. Iedere bladzijde is gelardeerd met kaartjes, tekeningen en aanvullende neventeksten. Stippellijnen verwijzen de lezer vanuit de gewone, doorlopende tekst. Door al die zijpaden en verdiepingen biedt dit boek dus een nogal andere leeservaring dan de traditionele roman. Zijn al die toeters en bellen een slimme manier om nieuw leespubliek aan te spreken, namelijk jonge lezers waarvan de concentratiespanne door al het gamen, twitteren en sms’en gereduceerd is tot maximaal dertig seconden? 8WEEKLY vraagt het de jonge auteur, die voor promotie van zijn boek een paar dagen in Nederland is.

Hoe ben je tot deze interessante vorm van je boek gekomen?
‘Het is niet nieuw hoor, alles is al eens eerder gedaan. Meer schrijvers hebben gewerkt met verschillende teksten naast elkaar, bijvoorbeeld om vanuit verschillende perspectieven een gebeurtenis te belichten. Ik heb altijd wantrouwen gevoeld tegen dergelijke tekstexperimenten, want het is ook een makkelijke manier om een zwak verhaal te verdoezelen. In de eerste versie van mijn boek stonden ook helemaal geen illustraties en neventeksten.  Maar omdat de held een jongetje is dat obsessief de wereld om hem heen in kaart brengt, had ik al die tekeningen en neventeksten nodig. Ze tonen de twaalfjarige T.S. in al zijn kwetsbaarheid. Eerst wilde ik een professionele illustrator inhuren, maar dat werkte niet. Toen ben ik het zelf gaan doen. Het heeft me anderhalf jaar gekost en af en toe dacht ik dat ik gek werd. Tijdens het tekenen heb ik hem zeer goed leren kennen.’

Had je een jong publiek voor ogen, dat wellicht weinig toegang heeft tot traditionele romans?
‘Nee. Natuurlijk probeer je zo te schrijven dat het aantrekkelijk is voor lezers, maar uiteindelijk had ik tijdens het schrijven alleen mezelf voor ogen. Ik ben bijvoorbeeld zelf een langzame lezer, daarom mocht het boek niet te dik worden. Misschien had ik een slimme, nieuwsgierige twaalfjarige voor ogen. Ik denk wel dat jonge lezers de vorm van dit boek niet zo vreemd zullen vinden. Als je bent opgegroeid met internet, ben je eraan gewend dat je van het een naar het andere doorklikt.’

Is dit de roman van de toekomst?
‘Ik zie mijn boek als een urban roman. Het speelt weliswaar in het lege en uitgestrekte midwesten van Amerika, maar tegelijkertijd is het een overladen stad van woorden. Boeken zullen meer en meer in verbinding staan met alle andere media eromheen. Er zal een dialoog zijn tussen die media, waarvan het boek er één is. Jonge mensen krijgen hun kennis van internet. Het wereldwijde web is uitgestrekt, maar ook ongelooflijk oppervlakkig en chaotisch. Er zullen romans nodig blijven om de verhalen te vertellen. Als mensen eerst op mijn website komen en daar geïnteresseerd raken in het boek, is dat prima.’

Verstekeling

De twaalfjarige Tecumseh Spreeuw Spivet is de zoon van een rancheigenaar en een weinig succesvolle biologe. Ze wonen in Montana. Er was een broertje, maar die is in aanwezigheid van T.S. om het leven gekomen tijdens het spelen met een geweer. T.S. is een obsessief tekenaar. Alles wat hij ziet probeert hij in kaarten en diagrammen te vangen en zo te verklaren. Zo tekent hij de ontwikkeling van de lengte van korte broeken sinds 1980, of de manier waarop zijn zus maïs pelt. Maar ook produceert hij accurate landmeetkundige kaarten en gedetailleerde tekeningen van insecten. Hoewel hij pas twaalf is, stuurt hij al jaren werk naar het Smithonian Institute, een museum voor natuurlijke historie in Washington. Daar waarderen ze zijn werk zo dat hij er een prestigieuze prijs mee wint. Men is in de veronderstelling dat ze met een volwassene te maken te hebben. Op eigen houtje en zonder het zijn ouders te vertellen vertrekt hij naar Washington om daar gelauwerd te worden. Hij reist als verstekeling mee op goederentreinen en komt in aanraking met de zwerversgemeenschap van Amerika. Als hij zich bij het museum meldt, probeert het prompt munt te slaan uit ‘hun’ ontdekking van dit wonderkind. Tegelijkertijd wordt hij ingelijfd door een geheim wetenschappelijk genootschap.

T.S. is in veel opzichten erg volwassen. Waarom heb je voor een kind als hoofdpersonage gekozen?
‘Vergis je niet! T.S. is wel een briljante cartograaf, maar óók gewoon een kind. De volwassenen in het boek houden daar geen rekening mee en daarin schuilt een deel van zijn tragiek. Hoe bezeten hij ook probeert alles in diagrammen en doorsneden en wat al niet vast te leggen, er blijft natuurlijk heel veel wat hij niet op die manier onder controle kan krijgen.’

Lijk je op hem?
‘Ik hou ook enorm veel van kaarten. Ze zijn geruststellend. Ze maken duidelijk hoe je van A naar B moet. Maar tegelijkertijd weet je dat er heel veel dingen niet op kaarten staan, bijvoorbeeld waar je liefde kunt vinden of hoe je moet treuren. Het is misschien een contradictie, maar voor mij voelt dat als een geruststelling. Het maken van een kaart heeft iets bezwerends. Het gaat om de handeling. De gedachte erachter is dat als ik alles maar verzamel en catalogiseer ik het dan onder controle heb.’

Dat is een negentiende-eeuwse opvatting. Ook wat betreft vormgeving ziet je boek er Victoriaans uit.
‘Ik wilde dat het boek buiten tijd en ruimte kwam te staan. Zo’n ranch waar T.S. opgroeit met een cowboy als vader, dat is niet nu. Maar tegelijkertijd is het toch zeer eigentijds. Ik wilde een boek schrijven over de leegte van het midwesten van Amerika en over het archetype van de cowboy. En ook over het romantische idee van verzamelen, beschrijven van de wereld, want in al zijn ontoereikendheid vind ik dat aandoenlijk en emotionerend.’

Maar is dat geen nostalgie? Zou je niet moeten schrijven over het Amerika van na 9/11 of over identiteit in een post-postmoderne wereld?
‘Grote ideeën laten zich niet plannen. Als je bij het schrijven van een roman van tevoren bepaalt welke grote thema’s je gaat behandelen, wordt je boek geforceerd. Ik heb gemerkt dat als je het boek goed schrijft, de onderliggende thema’s vanzelf erin komen en dan wel op een vanzelfsprekende manier. Bovendien komen lezers niet af op grote thema’s maar op een goed verhaal. Pas als je de lezer gewonnen hebt voor je verhaal, is hij ontvankelijk voor de ideeën en zienswijzen die onder de oppervlakte een rol spelen.’

Je staat nu als schrijver op de kaart en de verwachtingen zijn hoog. Wat vind je daar van?
‘Mijn eigen hoop was om het boek te laten worden wat het moest zijn en vervolgens om het op een mooie manier uitgegeven te krijgen. Verder wilde ik in staat gesteld worden om een volgend boek te schrijven. Al míjn verwachtingen zijn dus ingelost. Als mijn uitgevers meer verwachtingen hebben, is dat hun zaak. Ik ben nu al helemaal blij.’

 

Boeken / Fictie

Met het mes tussen de tanden

recensie: Arie Storm - Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur

.

Het is een hard vak, het vak van literatuurrecensent. Tenminste, als je Arie Storm mag geloven. Zijn boekje Het onontkoombaar eigene van de Nederlandse literatuur maakt duidelijk dat het leven als literatuurpaus in Amsterdam bepaald niet over rozen gaat. Neem de treurnis die hij beschrijft in de eerste alinea van het eerste hoofdstuk, ‘De enige levende man in Amsterdam’, sowieso geen hoofdstuk om vrolijk van te worden. Storm, dit keer in hoedanigheid van lid van de redactieraad van de SLAA, de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam, heeft het er maar moeilijk mee:

(…) Dat wil zeggen, tijdens de vergaderingen deden de redactieleden verschillende voorstellen, maar in de praktijk zag ik daar nooit iets van terug, in elk geval niet van míjn voorstellen. (…) Zonder uitzondering werden schrijvers uitgenodigd die ik haatte. Maar wat kon het me schelen? In het algemeen was Amsterdam een stad waar ik nooit aan gewend was geraakt en van de zogenoemde literaire activiteiten die er werden ontwikkeld, moest ik nog veel minder hebben. Het beste was het als de stad zou wegzakken in de drassige bodem waaruit ze was omhooggekomen.

Klaagzang

Een dergelijk begin maakt het uitlezen van de rest van de 140 pagina’s een behoorlijk karwei. Niet zo zeuren Storm, denk je de hele tijd. Wat doet een mens in de redactieraad van een stichting die literaire activiteiten in Amsterdam bevordert, als hij zowel de stad als de literaire activiteiten in stilte verwenst?

Storm is naast criticus ook zelf schrijver. Hier en daar citeert hij uit zijn eigen romans, naast citaten uit onder andere Nooit meer slapen. Jammer dat Storm zich af en toe storende terzijdes permitteert, bijvoorbeeld de alinea waarin hij uitweidt over hoe hij nu (niet echt nú natuurlijk, maar ook weer wel, snapt u?) schrijft wat de lezer nu (wél echt nu) leest: ‘En waar schrijf ik inmiddels weer? Nu ja, feitelijk tik ik dit – maar waar?’ Het is leuk om te weten waar iemand zat toen hij een briljante roman schreef, of misschien zelfs een goede recensie, maar is het ook nog interessant om te lezen waar Arie Storm zat toen hij schreef over waar hij zat toen hij schreef?

Onschuldige bezigheden

Verderop in het boek wordt duidelijk waarom Storm agressie oproept bij veel mensen. Hijzelf begrijpt er niets van: ‘Ik schrijf romans, ik schrijf recensies. Dat lijken mij volkomen onschuldige bezigheden.’

De tweede helft van het boekje bevat een aantal van die recensies. Waarom juist díe recensies het boekje hebben gehaald is niet duidelijk. Eerst zijn er de recensies van de novelles die zes schrijvers schreven naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van Harry Mulisch. Gelegenheidsuitgaven halen zelden een acceptabel niveau, maar Storm haalt ze één voor één onderuit als waren het prestigieuze romanprojecten. De koppen boven twee van de recensies (‘Elsbeth Etty leutert er flink op los’ en ‘Durlacher blijft een gek vrouwtje’) tonen aan hoe Storm leest en recenseert: met het mes tussen de tanden.

Onontkoombaar positief

Dan, uit het niets, positieve woorden. En dan ook nog over boeken, moderne romans die Storm beroepshalve heeft gelezen en die hij niet moest vertalen (het voortdurende gedweep met het werk van de door Storm vertaalde H.G. Wells gaat op den duur tegenstaan). Onder anderen Siebelink, Reisel, Scholten en Pruis mochten zich verheugen in een juichende Parool-recensie. Maar wat is nu zo onontkoombaar eigen aan hun romans?

Houdt Storm van literatuur? Toch wel. Wanneer hij over de boeken van Willem Brakman schrijft, wordt hij voor het eerst werkelijk enthousiast en hier en daar zelfs meeslepend. (Her)lees Brakman, zeggen zijn zinnen, en je bent geneigd het te doen. Als Arie Storm enthousiast wordt, moet het immers wel heel erg goed zijn.

 

Film / Achtergrond
special: Wongs eerste films op dvd

De geboorte van een meester

De eerste twee speelfilms van regisseur Kar-wai Wong werden onlangs voor het eerst in Nederland op dvd uitgebracht. Zijn debuut is een illustratie van de toenmalige lokale cinematografische tijdgeest, de opvolger vormde een blauwdruk voor de stijl waar hij nog steeds beroemd om is.

Scène uit <i>As Tears Go By</i>

Scène uit As Tears Go By

Kar-wai Wong is zowel een filmmaker die deel uitmaakt van een bepaalde groep en een traditie, als een geheel ‘eigen’ auteur die ver verwijderd is van het mainstream-filmklimaat in Hongkong. Dat klimaat werd in eerste instantie gevoed door regisseurs die daar vanuit China beland waren en in hun formulewerk nog vooral naar het moederland keken. Eind jaren zeventig kwam er met regisseurs als Ann Hui, Hark Tsui en Patrick Tam een golf van filmmakers op die thematisch weliswaar zeer verschillende film maakten, maar alle opgegroeid waren in Hongkong en een nieuw zelfbewustzijn over hun afkomst aan de dag legden. Eind jaren tachtig kwam daar een tweede golf achteraan – met regisseurs als Stanley Kwan en Clara Law, waarvan een aantal als assistent van makers uit de eerste waren begonnen – en tot die stroming wordt Wong vaak gerekend.

Schizofreen

Hongkong stond in die tijd onder gezag van Groot-Brittannië, maar de culturele invloed vanuit China was groot, ook op het filmklimaat, vooral omdat vele Chinezen na de Communistische zege in 1949 naar Hongkong vluchten. Het gevolg was dat er vooral films in het Mandarijn (de taal van het vasteland en de machthebbers) werden gemaakt, en dat de films in het Kantonees (de taal van Hongkong) er bekaaid afkwamen. In de jaren zeventig, met de opkomst van de Golden Harvest-studio en de enorm populaire kungfu-films die daar gemaakt werden, veranderde dat. Hark Tsui is een goed voorbeeld van een regisseur die in de jaren tachtig zowel commercieel als artistiek succes zou behalen. Hij en zijn collega’s uit de eerste en tweede golf zouden sterk beïnvloed worden door de in 1984 getekende verklaring waarin Groot-Brittannië het gezag over Hongkong per 1 juli 1997 over zou dragen aan China. De bevolking zag zich geconfronteerd met een dreigende machtswisseling en werd gedwongen haar positie tot de grote buur te herzien. De geschiedenis als Britse kolonie en de altijd aanwezige invloed van het moederland creëerden een schizofrene culturele identiteit, waarin beide invloeden zo goed en zo kwaad als het kon werden geïntegreerd.

Scène uit <i>As Tears Go By</i>

Scène uit As Tears Go By

De cinema van de eerste Hongkongse ‘New wave’ weerspiegelt dat. Patrick Tam (Nomad, Final Victory) is een filmmaker die de ontwrichting en vervreemding van Hongkong wist te vertalen naar film – iets wat zijn protégé Kar-wai Wong later ook zou doen. Wong startte als productieassistent voor tv, maar maakte al snel een overstap naar het schrijven van scenario’s. Zo schreef hij Tams Final Victory (1987). Die film moest het derde deel worden van een trilogie, die echter nooit werd voltooid; Wong gebruikte zijn opzet voor het eerste deel als startpunt voor zijn eigen debuut As Tears Go By (1988). Deze film is qua plot nog traditioneel te noemen, maar in zijn verdere oeuvre rekt Wong de grenzen van de narratieve cinema op en focust op universele thema’s als tijd, ruimte, herinnering, toeval, liefde, identiteit en verlangen. Door zijn aandacht voor details en momenten ten koste te laten gaan van het grote geheel en veelvuldig jumpcuts, verzadigde kleuren, slow motion, ellipsen en een gedurfde kadrering te gebruiken, weet hij een unieke wereld te scheppen waarin de kijker kan dwalen.

Heethoofd

Het verhaal van As Tears Go By draait om Wah (Andy Lau), een jong mafialid met een sterke persoonlijkheid, maar ook met veel problemen. Zo voelt hij zich verantwoordelijk voor Fly (Jacky Cheung), een heethoofd dat graag een gangster wil zijn maar zich vooral steeds in de nesten weet te werken. Als hij bezoek krijgt van zijn nicht Ngor (Maggie Cheung), die op het afgelegen Lantau-eiland woont, heeft Wah er steeds meer moeite mee de balans te bewaren. De film deelt veel van de plot met Martin Scorseses doorbraakfilm Mean Streets, en in het bijna cartooneske geweld is ook zijn tv-achtergrond te herkennen. De film zette Kar-wai Wong op de kaart, bij critici en publiek, maar is achteraf gezien toch vooral een voorzichtige eerste stap. Het is fascinerend hem te zien experimenteren met technieken die later zo kenmerkend voor hem zouden worden.

Scène uit <i>As Tears Go By</i>

Scène uit As Tears Go By

Wong speelt met de verwachtingen van de kijker als de relatie tussen Wah en Ngor zich verdiept, ondermeer door een Chinese versie van de pophit Take My Breath Away te gebruiken. Hij balanceert op de rand van de kitsch met dit liefdesthema uit Top Gun, maar door een sterke montage en een onverwachte afloop weet hij er zelfs een unieke draai aan te geven. Als Wah dan uiteindelijk toch het geluk gevonden lijkt te hebben, wordt hij door Fly weer hardhandig terug in de realiteit geroepen. Diens conflict met een andere gangster is zo hoog opgelopen, dat Wah wel tussenbeide moet komen. Het noodlotttige einde kondigt zich al aan, maar het is Wong dan ook vooral om de aanloop te doen.

Existentieel

Wongs stijl is zich in As Tears Go By nog aan het vormen, maar op visueel gebied is er toch genoeg te genieten. Zo zijn er achtervolgingen en vechtpartijen die door het gebruik van een handgedragen camera, jumpcuts, slow motion en een bijna stroboscopische montage een geheel eigen draai geven aan deze zo veel gebruikte elementen. Er zijn meer afwijkingen van genreconventies en voorbodes van Wongs latere stijlkenmerken (beeldrijm, voice-over, flashbacks), die hij integreert zonder dat ze op het eerste gezicht iets met de plot van doen hebben. Maar net zo vaak biedt de film shots die zo uit een standaard Hongkong-quickie gelift zouden kunnen zijn. Het eindresultaat is een mix van gangster- en liefdesdrama, vermengd met een existentiële vraagstelling over plichtsvervulling en noodlot – bijeengehouden door de stijl van een meester in wording.

Scène uit <i>Days of Being Wild</i>

Scène uit Days of Being Wild

Zijn tweede film, Days of Being Wild (1990), betekende voor de regisseur een grote sprong voorwaarts. Weg waren de genreconventies waaraan hij zich in As Tears Go By nog gebonden voelde, en het resultaat is een film die zo elegant en ongeremd melancholisch is, dat met recht over de geboorte van een meester gesproken kan worden. Het verhaal speelt in Hongkong en de Filippijnen in de jaren zestig, en is in feite een studie naar verlangen, eenzaamheid en gemiste kansen. De gebeurtenissen concentreren zich op York (Leslie Cheung), een egocentrische playboy die een kick haalt uit het manipuleren van anderen. In een vijftal hoofdstukken laat Wong Yorks destructieve invloed op een aantal vrouwen om hem heen zien en de mannen die hen op hun beurt aanbidden. York is op zoek naar zijn biologische moeder, en hij geeft alles en iedereen de schuld van zijn eenzaamheid en gebrek aan focus. Het emotionele hart ligt dan ook niet bij hem, maar bij de twee vrouwen die hem aanbidden, Lizhen (Maggie Cheung) en Fung-ying (Carina Lau). Wong raakt gevoelige snaren als hij laat zien hoe deze mooie vrouwen zichzelf verliezen in het zwarte gat dat York heet. Zijn nihilisme en onverschilligheid besmetten iedereen, direct of indirect, en de zich aankondigende noodlottige climax is niet alleen voor hem maar voor iedereen die hij aanraakt een verlossing.

Moedercomplex

Scène uit <i>Days of Being Wild</i>

Scène uit Days of Being Wild

Het banale gegeven van de man met een moedercomplex laat zien dat Wong juist door melodramatische conventies te gebruiken ruimte schept voor artistieke expressie. Het is hem te doen om de filmische mogelijkheden waarmee hij zijn personages en zijn publiek kan sturen. Zijn mise-en-scène is schitterend en uiterst gedetailleerd. Vochtige straten, straatlampen die zich spiegelen in etalages, horloges en klokken als illustratie van de voortglijdende tijd, een kleurenpalet dat zich vooral beperkt tot blauwtinten en een constant aanwezige ondertoon van melancholie. En dit alles in beeld gebracht door cameraman Christopher Doyle, die driftig experimenteert met filters en groothoeklenzen en composities tevoorschijn tovert die hij in zijn jarenlange samenwerking met Wong nog verder zal verfijnen. Days of Being Wild zette het patroon voor vrijwel alle films die Kar-wai Wong sindsdien heeft gemaakt.

As Tears Go By en Days of Being Wild werden onlangs door distributeur Twin Pics uitgebracht als onderdeel van de reeks Cinéart – de collectie.

Boeken / Achtergrond
special: Interview met Arne Dahl over zijn nieuwe roman Bijbelse wateren

Ironie is van levensbelang

In een klein kamertje naast de lobby van het hoofdstedelijke Hotel Ambassade wacht Arne Dahl geduldig op het zoveelste interview tijdens zijn driedaagse tournee door Nederland. In zijn gezelschap bevindt zich een charmante dame, die zich voorstelt als ‘his wife’. Zij zal enkele foto’s maken van het interview, om die vervolgens op Dahls homepage te plaatsen, zodat Dahl-fans over de hele wereld zullen weten dat 8WEEKLY langs is geweest.

~

Arne Dahl, pseudoniem van de Zweedse romancier en literair criticus Jan Arnald, spreekt met zichtbaar genoegen over zijn tiendelige thrillerreeks rond het A-team van de Zweedse politie, opgericht om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en bestaande uit zes markante figuren, die om beurten de hoofdrol opeisen. Overigens is die geplande tiendelige reeks inmiddels uitgegroeid tot elf boeken, met een twaalfde – ‘Een literair experimentje’, aldus de auteur – op komst. Nederland zal nog even moeten wachten op dat ‘experiment’; met Bijbelse wateren verscheen onlangs pas het vijfde deel uit de serie.

Zweedse thrillerlandschap

‘Toen ik begon met het schrijven van thrillers, was ik onder mijn echte naam in kleine kring al bekend als schrijver. Ik schreef romans, moeilijke literatuur. Toen ik besloot thrillers te gaan schrijven, vond ik het een goed idee om weer op nul te beginnen. Niet dat ik beschaamd was dat ik me als “serieuze” schrijver aan thrillers waagde, integendeel! Ik wilde zien hoe ver ik zou komen zonder dat iemand zou weten wie Arne Dahl was, de boeken moesten zichzelf redden, vond ik.

De beslissing om me zelf eens aan een thriller te wagen viel nadat ik een van de eerste boeken van Henning Mankell las. Ik had vijftien jaar lang geen misdaadromans meer gelezen en ik wist niet wat me overkwam: zó kon het dus ook!’ Mankell – niet toevallig ook schrijver van een tiendelige reeks misdaadromans – behoort volgens Dahl nog altijd tot de fine fleur van het florerende Zweedse thrillerlandschap.

‘Er zijn vijf of zes écht goeie misdaadauteurs in Zweden. Mankell hoort daarbij, evenals Roslund en Hellström, die weer een heel ander soort thrillers schrijven. De laatste jaren is de markt een beetje overvoerd geraakt. Men besefte dat je met misdaadromans grof geld kon verdienen, zodat het niveau nu lager ligt dan eerst. De hype rond Stieg Larsson is daar volgens mij een voorbeeld van. Dat was een goede schrijver, maar doordat hij voortijdig overleden is, wordt de mythe buitenproportioneel. Ze hadden misschien beter zijn werk nog wat grondiger geredigeerd…’

Ironische Zeitgeist

In de wetenschap dat misdaadliteratuur wel degelijk literair én maatschappelijk geëngageerd kon zijn, begon Dahl te schrijven aan zijn eerste thriller Misterioso, die zowel in Zweden als in Nederland echter als tweede deel van de reeks werd uitgegeven. Dahl: ‘Ik weet eigenlijk ook niet waarom dat zo was, maar ik vond het prima.’

De ambities van Dahl zijn onveranderd groot, ook nu hij zich heeft ‘bekeerd’ tot het thrillergenre. Bedachtzaam weegt hij zijn woorden als hij uitweidt over zijn werk. ‘Het is misschien een te groot woord voor wat ik doe, maar ik vind het heel belangrijk dat mijn werk een bepaalde Zeitgeist in zich draagt. Mijn boeken moeten een zo breed mogelijk beeld van Zweden tonen, het land in al zijn facetten laten zien. Dat is ook de reden dat ik heb gekozen voor een team als centrale figuur. Ik werd een beetje moe van die eeuwig depressieve inspecteurs met overgewicht, dat is geen eerlijke afspiegeling van de politiemacht. Door bijvoorbeeld twee vrouwen aan het A-team toe te voegen, kan ik bovendien met mijn verhalen veel meer kanten op.’

Het zeskoppige A-team als hoofdpersoon is niet het enige wat Dahls boeken onderscheidt van de gemiddelde misdaadroman. Humor speelt in zijn werk een minstens zo belangrijke rol. In Bijbelse wateren bijvoorbeeld zijn de dialogen tussen de teamleden onderling, en zelfs tussen de teamleden en de verdachten, scherp en vol snelle grappen.

De ogen van de schrijver lichten op als humor ter sprake komt. ‘Het is heel dubbel: enerzijds neem ik het genre extreem serieus, maar anderzijds probeer ik toch ook wat grappen te maken. Ironie is nu eenmaal van levensbelang, ik denk dat de komische passages de scènes vol adrenaline en spanning juist extra benadrukken. In het verleden ben ik wel eens vergeleken met Raymond Chandler, de founding father van de hardboiled thriller, wiens boeken ook zeer ironisch zijn. Dat is uiteraard een eer, zijn boeken zijn klassiekers. Maar toch lijken we niet erg veel op elkaar, hoogstens in onze uiterst precieze stijl. Maar voor de rest… Ik ben bijvoorbeeld al een stuk vrouwvriendelijker, haha.’

Rotte liefde

In Bijbelse wateren heeft Dahl naar eigen zeggen zijn stijl vervolmaakt. ‘De eerste twee boeken was ik nog wat op zoek naar mijn eigen stem, maar die ik heb nu toch echt gevonden.’ Centraal in het boek staat een schietpartij waarbij een agent om onduidelijke redenen een asielzoeker doodschiet. Van zelfverdediging is geen sprake, maar van wat dan wel? Moord? Als blijkt dat de agent in kwestie jaren geleden een verhouding heeft gehad met Kerstin Holm, een van de prominente leden van het A-team dat de zaak onderzoekt, lijkt de woede van de ontsnapte moordenaar zich tegen het team te keren. De Zuid-Afrikaanse asielzoeker was werkzaam bij een bedrijf dat zich specialiseert in de productie van aidsremmers.

Dahl: ‘Het mooie aan het thrillergenre is dat het de voornaamste levensvraag stelt: de vraag over leven en dood. Daar kun je – in combinatie met de ingewikkelde maatschappij van vandaag – zó ontzettend veel kanten mee op. Natuurlijk zijn er thrillerwetten waaraan iedere schrijver zich moet houden, maar het is interessant om te kijken hoe ver je binnen die grenzen kunt komen.’

Een belangrijke rol in het boek is weggelegd voor het vaderschap, en hoe ver vaders bereid zijn te gaan als het om hun kind gaat. Dahl, zelf vader, kan zich wel verplaatsen in de extreme gevolgen die de liefde voor je eigen kind soms heeft. ‘Er is natuurlijk een hemelsbreed verschil tussen denken en doen, maar je mag de bloedband nooit onderschatten. Die kan rare dingen doen met mensen. Hoe meer ik me verdiep in de bad guy, hoe meer ik over mijn eigen donkere kant te weten kom. In dit geval gaat het er voornamelijk om dat je ook liefde niet te veel moet opkroppen. Want ook liefde kan bederven en rot worden.’

Schrijven tot de lol eraf is

Om de vraag of hij niet iets kan verklappen over hoe het het A-team in de toekomst zal vergaan, moet Dahl lachen. ‘Jullie lopen inderdaad een beetje achter hier. Nou vooruit. Er komen personele veranderingen, daar wordt in Bijbelse wateren al op vooruitgeblikt. Commissaris Hultin gaat met pensioen en Paul Hjelm volgt hem op. Hjelm blijft wel een van de belangrijkste figuren, zodat ik in de komende boeken ook steeds meer een totaalbeeld van de onderzoeksvoortgang kan schetsen. En natuurlijk komt er een vervanger voor Hjelm, maar daar zul je de volgende delen voor moeten lezen!’

Terwijl de verfilming van zijn eerste vijf boeken op het punt van beginnen staat, denkt Dahl al voorzichtig aan een nieuwe serie met nieuwe karakters. Dit keer zal hij echter niet van tevoren zeggen hoeveel delen de serie gaat bevatten. ‘Die fout maak ik niet meer’, glimlacht hij. ‘Vanaf nu schrijf ik net zolang door tot de lol eraf is.’

 

Theater / Voorstelling

Bloedovergoten voorstelling over snuff-movies

recensie: Abattoir Fermé - Snuff (Index 1)

Wat zijn eigenlijk snuffmovies? Het is een genre van korte rauwe films, waarin ‘echte’ moorden op beeld vastgelegd worden. Er is nogal wat mythevorming rond dit type film: vrijwel alle snuffmovies zijn ontmaskerd als onecht. Ook zijn ze bekend uit de pornowereld: moorden voor seksueel genot, maar daar gaat deze voorstelling gelukkig níet over.

Het decor is leeg en donker gehouden. Er staat een tafel met twee stoelen, diverse bakken bloed op de vloer, een kookstelletje met een pannetje. Meest opvallende decorstuk is een groot doorzichtig plexiglas scherm dat midden op het podium aan het plafond hangt. Dit scherm is nog het meest belangrijke decorobject: bepaalde scènes spelen zich erachter af en er worden bakken bloed tegenaan gegooid. Het plexiglas leek zowel een filmprojectiescherm als een grote vitrineruit, waar zich van alles achter afspeelt.

Bloedovergoten scènes
Het begin van de voorstelling geeft een indicatie van wat er gaat gebeuren: de acteur schrobt fanatiek het bloed van de vloer en op de achtergrond wassen de twee actrices het bloed van elkaars lichaam. Alsof ze zich opmaken en alles gereed gemaakt wordt voor een nieuwe snuff-sessie.

~

In snelle successie spelen zich de scènes af, waarin het smijten en overgoten worden met bloed, het zwaaien met slagersmessen, en het plegen van moorden als een rode draad terugkomt. De scènes roepen associaties op met voorgaand werk van Abattoir Fermé en ook met beelden uit bekende films en uit de beeldende kunst. De loop van de voorstelling is zodanig onvoorspelbaar dat de spanning van begin tot eind vastgehouden wordt. En verder neemt het gezelschap geen standpunt in, en ook de moraal van het verhaal lijkt niet van belang. Bijzonder is ook dat de voorstelling in het geheel geen tekst bevat.

Een belangrijke scène is dat een actrice lijkt te willen stoppen, maar dat wordt door de anderen niet geaccepteerd: ze wordt gedwongen mee te blijven doen. Ze ligt op de vloer vóór dat plexiglas scherm en wordt door de anderen áchter het scherm gesleurd. De actrice wordt vervolgens op een slachtbank gelegd, met messen opengereten, en de ‘slachters’ tonen trots de bloeddoordrenkte messen, handen en onderarmen. Echter in een volgende scène staat de ‘dode’ actrice gewoon weer op. En dat de actrice zou willen stoppen wordt in het verloop van de voorstelling niet meer gebruikt. Er is dan ook geen verhaallijn, het is meer een knap gemonteerde sequentie van scènes als in een film.

En de voorstelling eindigt zoals die begon: de acteur schrobt verbeten het bloed van de vloer. Is het plezier geweest en moeten de sporen gewist worden of worden  voorbereidingen getroffen voor een nieuwe snuff-sessie?

De noise-achtige muziek van Kreng ondersteunt de voorstelling goed en geeft de voorstelling van begin tot eind iets heel dreigends en onheilspellends. De eenvormigheid van de muziek wordt wat doorbroken door een kort sacraal (of barok?) gedeelte en wat later door een stukje Calexico (Crystal Frontier?) dat door de muziek gemixt was. Aan het einde van de voorstelling ging het geluidsniveau in crescendo van zacht naar heel hard, ondersteund door een stroboscoopachtige belichting.

Overkill
Maar overkill dreigt: door de hele voorstelling wordt zo met bloed gegooid, met messen gezwaaid en gemoord dat gewenning optreedt, heel toepasselijk ‘het slaat dood’. Op gegeven moment spuit de acteur met een verfspuit de ruggen van de actrices helrood, maar het kwam grotesk over en meer van hetzelfde. Snuff is spannend, indrukwekkend en knap geacteerd, maar het is niet gelukt om de voorstelling van begin tot eind even interessant te houden.

Snuff beleefde op het Festival aan de Werf de Nederlandse première. Verdere speeldata volgen in het najaar maar zijn nog niet bekend op moment van schrijven.

Muziek / Album

Het wachten beloond?

recensie: Matik - Matik

Het heeft drie jaar, enkele prijzen en menig festivaloptreden geduurd. Maar dan is nu toch eindelijk het debuutalbum van Matik verschenen. De vraag is of de band die in 2007 de Grote Prijs in de categorie Dance won, aan de verwachtingen kan voldoen.

Matik maakt dansmuziek met een jarentachtiggeluid. Het is een mix van punk en electro. Gitaren mengen zich met synthesizers. Zweverige deuntjes worden aangevuld met rauwe klanken. Rustige bedeesde nummers en springerige, zweterige liedjes wisselen elkaar voortdurend af. Matik, die zelf liever niet in een bepaald hokje geduwd wordt, is het best te omschrijven als een kruising tussen Ultravox en New Order aan de ene kant en de Infadels aan de andere kant. Stiekem toch een soort hokje dus.

Het Amsterdamse vijftal begint op hun titelloze debuutalbum in ieder geval goed. ‘Go to Your Job’ heeft een lekkere beat en precies dat juiste ritme dat je aan het dansen zet. En ook de single ‘Dance It Off’  lijkt de ingezette lijn prima voort te zetten. De sfeervolle Ultravox/Jean Michel Jarre-synthesizergeluiden en de versnelling aan het eind maken het geheel tot een zeer acceptabel nummer. Maar hier beginnen zich ook al de eerste gebreken te vertonen.

Balans

~


Instrumentaal is er namelijk weinig mis met de muziek van Matik. Het is het vocale gedeelte dat soms te wensen over laat. Niet dat de zang van Peter van Drie niet voldoet. Integendeel. Hij varieert lekker in zijn stemgeluid en intensiviteit, maar het komt in vergelijking met de instrumenten vaak een beetje iel over. Dit had allemaal wel wat vetter aangezet mogen worden. Daarnaast is er het sterk repeterende gehalte van de teksten. Weinig couplet en veel herhalend refrein in de vorm van één enkele zin. Op zich voor dance niet direct een beperking, maar wel als je het in de punkvorm giet die Matik heeft gekozen. De balans tussen zang en instrumenten lijkt hierdoor nogal scheef getrokken te worden.

Als laatste nummer op de cd staat een remix van ‘Dance It Off’ door Laidback Luke. En dan valt op hoe dance echt bedoeld is. De remix heeft een veel strakkere beat die het minimale gebruik van tekst juist ondersteunt in plaats van ontkracht. Eindelijk gaan de voetjes pas écht van de vloer. Dit is wat je mag verwachten van een act die zichzelf de dancesensatie van Amsterdam noemt. Jammer dat daarvoor dus eerst een remix nodig is.

Belofte

Eigenlijk lost Matik met dit debuut de belofte slechts gedeeltelijk in. Na een redelijk geslaagde start vervalt het album in wisselvalligheid. Misschien niet geheel onlogisch als je zo in stijl en geluid varieert als Matik hier doet: van springerig naar bedeesd, soms ruw, dan weer zweverig. Maar deze afwisseling gaat helaas ook gepaard met een variatie in kwaliteit. De band heeft niet elke stijlvariant even goed onder de knie.

Hoewel Matik zeker geen slecht album heeft afgeleverd stelt het toch enigszins teleur. Als je zoveel prijzen hebt gewonnen en drie jaar doet over je eerste album én dan ook nog eens rondschreeuwt dat je uniek en geweldig bent (‘Amsterdam heeft Matik. Londen, New York, Oslo en Keulen kunnen inpakken!’) dan zou men als luisteraar een verpletterend eerste album mogen verwachten. Misschien dat juist deze verwachtingen het probleem vormen bij de beoordeling. Het is tenslotte geen slecht album. Maar we hadden zoveel meer verwacht. Wellicht dat het volgende album ons met deze bijgestelde verwachtingen dan wel zal verpletteren. Maar dan niet pas over drie jaar. Ongeacht de prijzen die jullie in de tussentijd dan misschien weer in de wacht slepen. We willen graag tastbare consistente resultaten in de vorm van een overweldigende cd.

Kunst / Expo binnenland

Dromerige Landschapsfoto’s

recensie: Landschapsfoto's van Rob Nypels

.

Rob Nypels: Untitled, 2007-2008

Rob Nypels: Untitled, 2007-2008

Rob Nypels woont en werkt in Frankrijk, in het natuurgebied Massif Central. Deze dichtbegroeide omgeving staat centraal in zijn foto’s voor de tentoonstelling ‘Only Gaze a While Longer’ in Huis Marseille. Nypels wil het landschap niet vanaf een afstand vastleggen. Hij ziet een landschap meer ‘als iets dat je van binnenuit ervaart’.

Emotie


Nypels lijkt er niet in geïnteresseerd te zijn om landschappen zo gedetailleerd en natuurgetrouw mogelijk vast te leggen, maar juist vanuit een bepaalde emotie. De tentoonstelling is dan ook onderverdeeld in zes verschillende thema’s: dynamiek, extase, harmonie, ontlading, desoriëntatie en sinister. De foto’s bij het thema ‘sinister’ zijn bijvoorbeeld groot en heel donker. Je ziet schimmen van bomen, maar voor de rest kun je nauwelijks iets herkennen. Alles lijkt weg te vallen in het duister. De foto’s komen door de donkere en grote schaduwen naargeestig over, alsof ze uit een spannende film komen. Ze suggereren verhalen over wat hier kan hebben plaatsgevonden. Deze foto’s vormen een scherp contrast met de foto’s bij het thema ‘extase’. De rode, roze en gele bloemen zijn hier verworden tot felle kleurenvlekken tegen een lichtblauwe achtergrond. Anders dan de sinistere foto’s wekken deze foto’s eerder een lentegevoel op.

Kleurrijk geheel


Rob Nypels: Untitled, 2007-2008

Rob Nypels: Untitled, 2007-2008

De landschapsfoto’s van Nypels zijn stuk voor stuk oogverblindend mooi. De bomen, bloemen en bladeren en de glinsteringen in het water lijken, door de manier waarop Nypels ze fotografeert, allemaal één geheel te vormen. Een boom staat niet meer los van de rivier of de bloemen, maar lopen in elkaar over en vormen zo een kleurrijk geheel dat soms zelfs lijkt te bewegen. Hoe langer je kijkt, hoe meer je erin ziet. Dit geldt met name voor de foto’s van het thema ‘desoriëntatie’, waar je steeds weer iets anders denkt te herkennen in het wazige landschap.

De foto’s zijn heerlijk om in weg te dromen, maar toch bekruipt je het gevoel tegen het einde van ‘Only Gaze a While Longer’ dat alle foto’s – ondanks de verschillende thema’s – wel heel erg op elkaar lijken. Dit komt waarschijnlijk door de consistente werkwijze van Nypels. Hij gebruikt steeds dezelfde methode van fotograferen. Desondanks vormen de foto’s van Nypels een heel nieuwe blik op het thema landschapsfoto.