Theater / Voorstelling

De gespleten persoonlijkheid van Hamlet

recensie: Vernieuwing versus traditie

.

Boeken / Strip

Broederliefde, paddo’s en voetbal

recensie: Guido van Driel - Gasten

Engelse voetbalsupporters worden wereldwijd gevreesd vanwege hun overmatig alcoholgebruik, agressieve gedrag en luidruchtige aanwezigheid. Guido van Driel laat in Gasten een andere kant van deze ‘voetballiefhebbers’ zien.

In de graphic novel Gasten volgen we Syd en Roger die voor een voetbalwedstrijd van het Engelse team naar Amsterdam reizen. In tegenstelling tot veel andere supporters gaan ze niet meteen richting het centrum om de boel op stelten te zetten. Syd en Roger nemen de pont naar Amsterdam Noord. Al snel blijkt Syds broer Larry hier aan zijn einde gekomen te zijn: verdronken.

Guernica en de vertwijfelende dood
Syd lijkt verbitterd over Larry’s dood, maar vermant zich en trekt met Roger Amsterdam in. Hier doen ze zich tegoed aan bier, prostituees en paddo’s. De normale aanloop naar een interlandwedstrijd lijkt begonnen. De dood van Larry werpt echter voortdurend een schaduw over de normaliter zo zorgeloze voorbereidingen van de voetbalfans op een wedstrijd. Door de sombere kleurstellingen van de tekeningen wordt deze schaduw zelfs bijna tastbaar.

De tekeningen van Guido van Driel doen soms denken aan het schilderij Guernica van Picasso. Zeker als Roger hallucinaties krijgt onder invloed van de paddo’s. In de wereld van Gasten zit de onderlaag van vertwijfeling en waanzin die zo kenmerkend is voor Picasso’s beroemde schildering. Van Driel weet deze hulpeloosheid grafisch op subtiele wijze weer te geven.

Dode sporen die elkaar kruisen
Gasten is meer dan een graphic novel over twee vrienden die naar een voetbalwedstrijd gaan kijken. Het vertelt de verhalen van twee jongemannen die vechten tegen hun twijfels. Mannen die een oppervlakkige façade opzetten om hun angsten en onzekerheden te verbergen. Langzaam maar zeker brokkelt deze muur voor de ogen van de lezer af totdat deze geconfronteerd wordt met de kern van de twee mannen.

Als Van Driel dan ook nog een zijspoor in het verhaal laat samenkomen met het pad dat de jongens afleggen, komt het tot een gewelddadige botsing. In dit zijspoor over een hardwerkende jongeman genaamd Wilson zien we hoe een gewone Amsterdamse jongen door omstandigheden langzaam tot waanzin wordt gedreven. Wilson heeft moeite zich staande te houden in de ruwe maatschappij die hem omringt. Als ook zijn vriendin hem in de steek laat (slechts enkele broeken achterlatend die toevallig bij de stomerij zijn) staat Wilson op instorten. De uitbarsting komt ook: op het moment dat Syd en Roger het pad van Wilson kruisen.

Sombere verovering van stripharten
Gasten is een sombere, tot nadenken aanzettende graphic novel met evenzo sombere tekeningen om dit te ondersteunen. Van Driel is diverse malen onderscheiden voor zijn werk (Stripschappenning, Belgische Prijs de Leeuw) en met dit nieuwe album laat hij wederom zien waarom hij al snel een plaatsje veroverde in de harten van stripminnend Nederland. Gasten stemt de lezer vrolijk, ondanks de sombere ontwikkelingen.

Film / Achtergrond
special: Istanbul Filmfestival 2012

Ruim baan aan de nieuwe generatie

.

De grote namen ontbraken dit jaar in Istanbul. Of de film was nog niet af, of die is – zoals bij Nuri Bilge Ceylan (Iklimler, Three monkeys) – net uitgebracht. Zijn Once upon a time in Anatolia kreeg vorig jaar mei in Cannes de hoofdprijs en was tot voor kort te zien in de Nederlandse theaters. Het liet ruim baan aan de nieuwe generatie Turkse filmmakers met maar liefst 40 titels van eigen bodem. Wat daarbij opviel: de vrouwen voor en achter de camera.

Kadife

Kadife

Het Istanbul Filmfestival is een platform voor onafhankelijke film. Onafhankelijk en kritisch, welteverstaan. Het 31-jarige festival is van oudsher een vrijplaats voor maatschappelijk geëngageerde filmmakers waar bijna alles kan. In Kadife bijvoorbeeld gaat een bejaarde vrouw de bergen in om haar kleinzoon bij de PKK weg te halen. ‘Het is een pacifistische film’, zegt de regisseur tegen het publiek dat geroerd applaudisseert. De sfeer in de bioscoop staat soms haaks op de realiteit. Veel Turken zouden Kadife waarschijnlijk Koerdische propaganda vinden, reden genoeg om de maker aan te klagen. Tegelijkertijd waarderen publiek en critici zulke films niet echt op artistieke merites: Kadife is een matig rechttoe-rechtaanverhaal. Het is vooral de activistische boodschap die telt. Verassend aan deze editie van het festival, met zoveel nieuwe namen, is juist hoe die aloude stereotypes over bloedwraak en de Koerdische kwestie vermeden worden.

Taal


The voice of my father

The voice of my father

Orhan Eskiköy en Zeynel Doğan oogstten in 2009 veel lof met On the way to school, een docufictie over een jonge Turkse leraar op een dorpsschool in Koerdisch gebied. Een mooie film, die op een originele manier blootlegt welke gevolgen Turks overheidsbeleid heeft. Koerdische kinderen moeten immers Turks leren om in het Turkse systeem te kunnen slagen. In het fraai verstilde The voice of my father onderzoeken Eskiköy en Doğan deze kwestie verder. Een jongeman gaat op zoek naar zijn identiteit, zijn eigen stem, aan de hand van cassettebandjes die zijn vader vanuit het buitenland opstuurde. Alles draait om taal, en de worsteling met een identiteit waar je, omdat je de taal niet beheerst, niet meer bij kunt. Treffend is hoe zijn moeder elke avond wordt opgebeld door de afwezige broer. Hij zwijgt, zij legt hem een Koerdische uitdrukking uit. De betekenis van elk gesproken woord in de film is zorgvuldig afgewogen.

Where is my mother tongue?

Where is my mother tongue?

In de documentaire Where is my mother tongue? probeert de bejaarde Mustafa, vader van debuterend regisseur Veli Kahraman, krampachtig zijn moedertaal vast te leggen. Alleen zijn vrouw en hijzelf spreken het Zaza nog. Vroeger stond er een boete op het spreken ervan  dan laat je wel na de taal aan je kinderen door te geven. Met een schriftje aan tafel luistert Mustafa naar (alweer) een oude cassette. Play, stop, woorden opschrijven, en verder. Onbegonnen werk en daarin schuilt de tragiek. Ook in deze film wordt de dominante Turkse ‘ondeelbare natie’-gedachte subtiel en doordacht aan de orde gesteld. Geen moord en doodslag, maar een kritische blik op het culturele assimilatiebeleid dat zulke diepe sporen heeft achtergelaten. Je trekt er alleen geen volle zalen mee.

Feelgood met een boodschap


In flames

In flames

Die potentie heeft feelgood comedy In flames wél. In de reeks ‘films over de Koerdische kwestie’ verhaalt deze film over de sullige, nationalistische brandweerman Koşman uit Trabzon die een door Diyarbakir geschonken brandweerwagen moet ophalen. Het vermakelijke In flames speelt met heersende vooroordelen jegens Koerden, die in rap tempo de revue passeren. ‘Hoe kunnen we nou zoiets aannemen van de mensen die ons in de fik steken?’ In flames is een sympathieke poging om een breder publiek te bereiken met een weliswaar voorspelbare, maar evengoed zinvolle missie: laten we elkaar leren kennen. Dat geldt ook voor Last stop salvation, over zes vrouwen die letterlijk de strijd aan gaan met hun gewelddadige vriendjes. De setting is die van een doorsnee Turkse sitcom, een appartementencomplex in Istanbul, en ook de stijl is nogal kluchterig. Terecht geen materiaal voor de nationale competitie van het festival, wel een eigengereide boodschap in een land waar huiselijk geweld een groot probleem is. Een film met sterke vrouwen in de hoofdrol is bovendien verfrissend.

Vrouwen in beeld


Present tense

Present tense

Het is een opvallende ontwikkeling ten opzichte van zelfs maar een paar jaar geleden: vrouwen zijn bezig aan een opmars, zowel voor als achter de camera. Het beste voorbeeld is Present tense over Mina, een teruggetrokken jonge vrouw die in een Istanbuls café werk krijgt als waarzegger en ondertussen droomt van Amerika. De traditie van koffiedik kijken is een metafoor voor haar onzekere bestaan. Sierlijke close-ups van talloze koffiekopjes  de art direction is sowieso erg sterk  lijken dat te onderstrepen. Kun je uit die vormeloze drab werkelijk iets opmaken over de toekomst? Mina interpreteert erop los, tot voldoening van haar klanten die uiteraard allemaal gedoe hebben met een vent. Het hier en nu dringt zich echter onherroepelijk aan haar op. Het trefzekere speelfilmdebuut van Belmin Söylemez is geworteld in de alledaagse realiteit van Istanbul. Söylemez bewijst dat je geen groots drama noch gekunsteld minimalisme nodig hebt om een goed verhaal te vertellen. Haar hoofdrolspeelster Sanem Öge ontving terecht de prijs voor Beste Vrouwelijke Actrice.

Beyond the hill

Beyond the hill

De belangrijkste prijs van het festival tot slot, die voor de Beste Film, ging welverdiend naar Beyond the hill. Debutant Emin Alper schreef en regisseerde de grimmige studie over paranoia in het Turkse wilde westen. Patriarch Faik, zijn zoon en twee kleinzoons brengen een paar zomerdagen door op zijn land. Achter de heuvels wonen nomadische herders, dreigend en onzichtbaar. Vooral de eerste helft is sterk, als leugen op ongeluk op misverstand volgt en de spanning stijgt. Beyond the hill is een mannenfilm, al is het weinig flatterend. In Alpers ogen hebben de mannen hun problemen vooral aan zichzelf te danken, en een allesoverheersend vijandbeeld  zijn film is een kritische metafoor voor de Turkse staat. Ook visueel: de overhangende rots biedt bescherming, maar belemmert letterlijk het zicht. Ver komen Faik en zijn zonen dan ook niet. De enige met visie in de film is een vrouw.

Lees ook het verslag van het Istanbul Filmfestival 2011

Boeken / Fictie

Onbeduidendheid tot kunst verheven

recensie: Anton Valens - Het boek Ont

Isebrand Schut had een groot bioloog moeten worden. Maar alles wat hij werd, was onbeduidend. En in die onbeduidendheid blinkt hij dan weer uit.

Het gaat niet goed met de mannen van Man&Post. Eens in de zoveel tijd komen ze samen, om hun post te openen (dat vinden ze lastig) en met elkaar hun dagelijkse obsessies en problemen te bespreken. Relaties hebben ze niet, en als ze die wel hebben, zijn ze tot mislukken gedoemd. Schlemielen zijn het, de middelbare mannen van Man&Post. Ze lijden aan het leven, maar met mate. En dan is daar Meckering, een niet onbemiddelde consultant uit Nieuw-Buinen. Dankzij hem zetten alle leden van Man&Post de stappen in hun leven die ze al twintig jaar uitgesteld hadden.

De wereld dendert maar voort, zonder Isebrand Schut

Anton Valens werkt in betrekkelijke stilte aan een bijzonder oeuvre, waarvan Het boek Ont het voorlopige hoogtepunt vormt. De onderkoelde humor en het bijna archaïsche taalgebruik uit de boeken over zijn tijd bij de thuiszorg, de bizarre personages uit Vis; ze keren allemaal terug in deze roman over het gebrek aan vooruitgang in een wereld die alleen maar sneller vooruitgaat.

Ver van de Randstad, die voor Isebrand in een ander universum lijkt te liggen, verloopt het leven trager, zorgvuldiger ook. Isebrand en zijn vrienden slijten hun dagen met schier oneindige overpeinzingen, het overwinnen van tics en zorgen over de komst van de euro. Op een dag ontmoet Isebrand Meckering, en Meckering is anders: ambitieus, rap van de tongriem gesneden, bemiddeld en onbekommerd. Hij heeft twee plannen en voor die plannen wil hij Isebrand graag inzetten: het contact met zijn zoon herstellen en zijn gedachtestromen kanaliseren tot een groots boek, Het boek Ont, over het voorvoegsel ont.

Openbare toiletten

Isebrand voelt zich aangetrokken tot de man met de gladde praatjes en de overrompelende persoonlijkheid en laat zich met liefde voor diens karretje spannen. Je maakt eens wat mee zo. Het probleem met Isebrand is dat hij niet in de wieg gelegd lijkt voor iets anders dan grauwe middelmaat: hij had alles kunnen hebben, en nu heeft hij bijna niets. Het lijkt hem niet eens werkelijk te frustreren; hij schikt zich in zijn lot.

En dan gaat alles mis: de euro wordt ingevoerd, Meckering – die Isebrand inmiddels ook in een bv’tje heeft binnengepraat – gaat failliet aan overmoedig gespeculeer, en de ene Man&Post-vriend na de andere vindt zijn bestemming in het leven. Alleen Isebrand zit nog steeds naast zijn schoteltje bij de ondergrondse openbare toiletten onder de Grote Markt. Eindelijk lijkt hij te ontwaken uit een halfslaap van vele jaren: eindelijk actie.

IJzig geouwehoer

Valens creëerde met Isebrand Schut een personage zoals je het zelden tegenkomt en schreef met Het boek Ont een volkomen unieke roman. De balans tussen serieuze overpeinzingen en volstrekt absurde monologues intérieurs is wankel, maar blijft tot het eind bestaan. Pagina’s lang kunnen zijn personages zich verliezen in iets wat Gerrit Komrij ooit (over een bundel van Bob den Uyl) ‘ijzig geouwehoer’ noemde. Soms melig, soms poëtisch, maar altijd met een volstrekt eigen toon, een toon die ik nog nooit ergens anders aantrof. Lees deze, min of meer willekeurig gekozen eerste zinnen van verschillende hoofdstukken en zie: steeds anders, maar altijd met diezelfde Valenseske ironische barok – hoe paradoxaal dat ook moge klinken:

In deze baarmoederachtige spelonk tussen het stelsel van leidingen en rioolpijpen in de buikholte van de stad, slechts een paar passen van de drukte en een steenworp van het stadhuis verwijderd, als zwevend op de stoel van een verborgen luisterpost, probeerde Isebrand het straatrumoer te lezen.

Een van de dames was met haar scooter tegen de Korrebrug gebotst en voorlopig uitgeschakeld.

Na het eerste jaar biologie kon Isebrand veertig soorten gras uit elkaar houden.

Ongeloofwaardig slot

Valens schrijft zorgvuldig, ook in de ellenlange zinnen vol uitbundige beschrijvingen van weersgesteldheden staat ieder woord op de juiste plaats. Het is een genot om het ritme van de zinnen te ontdekken, het plezier ook waarmee ze opgeschreven moeten zijn. Jammer dat Valens niet leek te weten wat hij met het einde aan moest. De climax die je 340 pagina’s lang wordt beloofd, volgt wel, maar laat voor het eerst in het hele boek aan geloofwaardigheid te wensen over. Je zou kunnen stellen: in een roman vol briljant ijzig geouwehoer doet het einde toch niet ter zake? Misschien is dat wel zo. Maar toch.

Boeken / Non-fictie

Neo-marxistisch denken

recensie: Paul Kalma - Makke Schapen. Over volgzame burgers en vluchtige politiek

Makke schapen, dat zijn wij: de volgzame Nederlanders. Omdat we niet in opstand komen tegen de ‘financialisering’ van de samenleving. Vreemd, aangezien we middenin een crisis zitten die is veroorzaakt door bankiers. Terwijl wij – ‘gewone burgers’ – ervoor opdraaien.

Hoe kan het dan dat we in 2010 niet massaal links zijn gaan stemmen? Deze intrigerende vraag is het punt waar Kalma in zijn boek vertrekt. Het antwoord moeten we volgens hem zoeken in de manier waarop linkse partijen in een paar decennia zijn veranderd. En dat geldt met name voor de PvdA. Kalma, oud-directeur van de Wiardi Beckman Stichting en van 2006 tot 2010 lid van de Tweede Kamer voor de PvdA, vindt zijn partij een bestuurderspartij geworden. En dat terwijl ze eigenlijk een plaats moet zijn van ideeënvorming en intensief debat.

Neo-liberalisme
Vanaf de jaren’80 kreeg het neo-liberalisme echter de overhand en linksgeoriënteerde partijen hebben zich hierdoor laten meeslepen. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de flinke toename van de zeggenschap van aandeelhouders en in de privatiserings-hype van de laatste drie decennia. Werknemers zijn het kind van de rekening: zij worden slechts nog gezien als kostenplaatsen. Het liefst wordt zo veel mogelijk op hen bezuinigd, zodat aandeelhouders een zo groot mogelijke winst kunnen boeken. Volgens de auteur draait het niet alleen bij bedrijven alleen nog maar om winst maken, maar ook bij ziekenhuizen, scholen en de politiek. Alles is ten prooi gevallen aan het marktdenken.

Kalma presenteert hiermee een interessante analyse van de problemen waar met name linkse partijen tegenaan lopen. Volgens hem spelen culturele veranderingen veel minder een rol bij maatschappelijke problemen dan vaak wordt beweerd. De populariteit van de PVV moeten we veeleer verklaren vanuit dit allesoverheersende neo-liberalistische denken. De auteur toont aan dat zijn partij in de laatste decennia heel vaak in de regering heeft gezeten, om maar te kunnen besturen. Daartoe moest zij echter ook compromissen sluiten en steeds een beetje naar rechts opschuiven. Vanaf de jaren ’80 groeide zo de ongelijkheid tussen hoge en lage inkomensgroepen en gaf de overheid steeds meer verantwoordelijkheid uit handen. En precies daardoor zijn burgers de politiek minder belangrijk gaan vinden.

Links manifest
Daarmee is Kalma’s betoog ontegenzeglijk een klassiek links manifest en zijn boek is natuurlijk een kolfje naar de hand van alle PvdA-ers die vinden dat hun partij te rechts is geworden. Dat neemt niet weg dat de gepresenteerde analyse op bepaalde punten overtuigt. Kalma’s gelijk lijkt bijvoorbeeld te worden bevestigd door de stijgende populariteit van de SP. Veel PVV-kiezers lijken evengoed op de SP te kunnen stemmen, of op een andere partij die het voor hen opneemt. Volgens Kalma is dit logisch, omdat er een grens is aan wat de ‘volgzame burgers’ pikken van de overheid. Als de sociale ongelijkheid te groot wordt, gaan zij kiezen voor een partij die hun belangen vertegenwoordigt en de discussie aangaat met de ‘bestuurders’. Een partij die zich niet terugtrekt uit de samenleving, maar juist op een stevige manier intervenieert.

Misschien heeft Kalma, door terug te vallen op klassiek-linkse ideeën, te weinig oog voor de veranderende samenleving. Maar juist omdat hij de PvdA – en niet de rechtse partijen –  aanspreekt op een gebrek aan sociaal denken weet zijn boek te overtuigen. Volgens de auteur is het dan ook duidelijk wat er moet gebeuren:  de PvdA moet terug naar haar roots. Zij moet weer een inhoudelijk debat gaan voeren gericht op een veel socialere samenleving. Met andere woorden: er moet een soort neo-marxisme ontstaan.

Film / Achtergrond
special: Spetters

Een cynisch sprookje voor alle tijden

.

Dat Paul Verhoeven zowel succes in Nederland als in de VS gehad heeft is alom bekend. Maar dat zijn oversteek naar Hollywood niet geheel vrijwillig gebeurde niet.

De regisseur had begin jaren tachtig genoeg van alle kritiek op zijn thematiek en stijl. De ontvangst van Spetters vormde daarin het dieptepunt. EYE Filminstituut Nederland heeft de film gerestaureerd en hij is vanaf vanaf vandaag in enkele theaters in het land te zien. Ook komt Lumière met een nieuwe dvd- en Blu-ray-release.

~

Verhoevens botte bijl
Hoewel Verhoeven al in de jaren zeventig de meest succesvolle Nederlandse regisseur was, was de inhoudelijke kritiek op zijn films altijd sterk aanwezig. Zowel van de filmjournalisten, als van de overige pers en vrijwel alle officiële filminstanties. Het leek er zelfs op dat naarmate er meer bezoekers op zijn films afkwamen, de kritiek toenam.

In het filmklimaat in die tijd stond artistieke vrijheid en intellectuele diepgang voorop. Los van de commerciele potentie van het script. De botte bijl van Verhoeven, met zijn obsessie voor seks en geweld, stak daar schril bij af. Maar het publiek lustte er wel pap van.

De Nederlandse film beleefde hoogtijdagen in de jaren zeventig. Vooral doordat ze seksueel expliciet waren. Dat begon in het succesjaar 1971 met het debuut van Verhoeven (Wat zien ik?), Myra van Fons Rademakers en Blue movie van Wim Verstappen. Allemaal erotisch geladen films, allemaal kassuccessen. Voor Verhoeven was daarmee de koers gezet. Ook zijn volgende films (Turks Fruit, Keetje Tippel en Soldaat van Oranje) bevatten een flinke dosis seks en trokken veel bezoekers. In zijn slipstream volgden vele sterke regisseurs, die – hoewel minder mainstream en wellicht minder getalenteerd – ook grote successen beleefden. Maar niemand kon tippen aan enfant terrible Verhoeven, zowel qua publieksbereik als de mate waarin hij controversieel was.

Razernij en verbijstering

~

Toen de regisseur, zijn vaste scenarist Gerard Soeteman en hun nieuwe producent Joop van den Ende met hun plannen voor Spetters aankwamen bij het Productiefonds voor een subsidieaanvraag, verwachtten ze dan ook wel wat krediet. Maar dat viel tegen. De adviseurs waren unaniem tegen en vonden het scenario smakeloos, oppervlakkig en clichèmatig. ‘Vuiligheid met een hoer in de hoofdrol’, volgens voorzitter Anton Koolhaas. De drie verlieten verbijsterd maar ook razend de burelen en bezonnen zich op nieuwe stappen. Het verhaal gaat dat er toen een aangepast scenario is gemaakt dat op vele punten minder expliciet is, dat dit is goedgekeurd (zij het nog steeds met tegenzin) en dat Verhoeven vervolgens zijn film gemaakt heeft. Let wel: op basis van het eerste script. Verhoeven zegt zelf dat hij slechts een apologie en wat voetnoten heeft toegevoegd die voor goedkeuring hebben gezorgd. In elk geval kon hij aan de slag.

Al bij Verhoevens debuut Wat zien ik? slepen de Nederlandse filmcritici hun messen. De uitgesproken en onverbloemde stijl van de regisseur ging recht in tegen wat ze gewend waren van landgenoten, die vaak intellectuele en bedaagde films maakten. Verhoeven was veel te commercieel en dat was een woord dat in de jaren zeventig nog echt vies was. Desondanks kreeg Verhoeven wel wat respect vanwege zijn vakmanschap en zijn publieksbereik. Maar bij Spetters bleek al dat krediet verdampt.

Pers en NASA ’80 versus het publiek

~

Op 26 februari 1980 krijgt een buslading journalisten de film te zien in Rotterdam (nota bene tijdens het IFFR, het mekka voor de intellectuele film). Na afloop volgt een gesprek met regisseur en scenarist. Dat verliep nog vrij rustig, maar als de recensies een aantal dagen later verschijnen, zijn die vrijwel allemaal negatief. Waarbij de grote lijn toch wel is dat niemand van de scribenten ook maar enige affiniteit met het onderwerp kan opbrengen. Waar de makers een portret zagen van opgroeiende plattelandsjongeren die bezig zijn met geld, seks en vechten voor een toekomst, bekeek de kritiek Maassluis en omgeving (waar het verhaal zich afspeelt) alsof het andere planeet is.

Dit was blijkbaar het moment dat Verhoeven en Soeteman nu eens echt de waarheid verteld moest worden. Het verzet kwam niet alleen van de pers. Er werd een heuse actiegroep opgericht: NASA ’80 (Nederlandse Anti-Spetters Actie), waarin ‘verontruste vrouwen, leden van politieke partijen en homoseksuelen’ zich verweerden tegen het geweld, de vrouwonvriendelijkheden, het rolbevestigende aspect van de film en tegen de behandeling van homoseksuelen. Het publiek trok zich ondertussen niets aan van de reacties. Het trok massaal naar de zalen voor een moderne film die ze een spiegel voorhield, waarin te zien was dat de jaren zeventig echt voorbij waren en dat het weer ging om verder komen in het leven, tegen alle klippen op.

Zoals bij vrijwel elke film van Verhoeven is zijn gebruik van seks een conflictpunt met de pers. Meermaals werd hij beschuldigd van provocatie en effectbejag. Bij Spetters sloegen de morele stoppen pas echt door: ‘ongegeneerde seksuele exhibities die in hun gedurfdheid nog door hun smakeloosheid worden overtroffen’ (Trouw), ‘een opvallende fallische fixatie’ (NRC Handelsblad), ‘Gerard Soeteman is een handelaar in seksuele aberraties’ (De Volkskrant), ‘pioniers op het terrein van de officieel geaccepteerde pornofilm’ (De Groene Amsterdammer). Terugkijkend valt inderdaad op hoe vrijmoedig de seksscenes zijn, maar wat vooral duidelijk wordt is hoe eerlijk en grappig ze zijn en hoe creatief Verhoeven en Soeteman waren in het verzinnen van metaforen en alternatieven voor de daad zelf. De jongens maken voortdurend seksueel getinte toespelingen maar die zijn vooral illustratief voor hun eigen onervarenheid. En als er dan eens echt gevreeën wordt, is die seks vooral onbeholpen of wordt ze, bij een plots geconstateerde ongesteldheid, slechts gesimuleerd.

Drie prinsen en een prinses

~

Spetters is te zien als een modern sprookje waarin drie prinsen (Rien, Eef en Hans) vechten om de hand van een prinses (Fientje). De prinsen rijden in dit geval op motoren in plaats van paarden en de prinses woont niet in een kasteel maar in een patatkraam. De drie zijn te herkennen aan hun kleuren. Rien in het wit, de held met goud in zijn handen. Eef in het zwart, die door zijn agressie en verborgen geaardheid als de duivel gezien kan worden. Zijn hardhandige bekering (een nog steeds schokkende maar ook ongeloofwaardige scène); de manier waarop homo’s in Spetters worden gestigmatiseerd en belachelijk gemaakt kwam Verhoeven op veel kritiek vanuit de homobeweging te staan. En Hans in het geel, de niet al te dappere maar wel grappige overlever die uiteindelijk aan het langste eind trekt. Hans is de grote liefde van Fientje, maar als het noodlot hem treft laat ze hem als een baksteen vallen voor Eef. Als die andere interesses blijkt te hebben neemt ze genoegen met Hans. Geen romantisch scenario en Verhoeven en Soeteman zijn dan ook weggezet als cynici die de mens beschouwen als een opportunisch wezen dat slechts voor eigen gewin gaat. Maar juist in het genoegen nemen met, de keuze voor wat realistisch is en het afstand doen van idealen weet Spetters te raken en te spiegelen. Ook nu nog.

Ruim dertig jaar geleden schetste Spetters een portret van een onaangenaam en intolerant land, waar conflicten schering en inslag zijn, maar de mantel der liefde druk wordt gehanteerd. Homoseksuelen worden in elkaar geslagen, mensen gebruiken seks om verder te komen in het leven, onder het mom van religie worden mensen buitengesloten of juist ingekapseld, en als de nood aan de man is denkt iedereen aan zichzelf. Dat was waar in 1980, hoewel weinig officiële instanties dat wilden toegeven, en dat is in 2012 nog steeds zo. Niettemin is het een land waar het fijn opgroeien is. Omdat iedereen hier kansen krijgt. Rien, Eef, Hans en Fientje probeerden die te grijpen met de middelen die ze daarvoor hadden.

Leerzaam maar vooral onderhoudend

~

Spetters gaat nu in een rerelease draaien, in een land dat op veel fronten enorm veranderd is. Maar de kern van de film blijft recht overeind. Een vet aangezet maar sociologisch verantwoord portret van een groep jongeren in een plattelandsgemeente, waaruit lessen te trekken zijn, maar die vooral enorm onderhoudend is. De film werkt nu zelfs beter, omdat de seksualiteit nu met veel meer relativering bekeken kan worden zodat er ruimte ontstaat voor die diepere blik. Gaat dat (her)zien!

Bronvermelding: Filmblad Skoop, april en mei 1992

Film / Films

Humor wint van saaie horror

recensie: Dark Shadows

Na veertig jaar is Barnabas Collins terug. Tim Burton stopt de gestalte van de vampier in een nieuw jasje en Johnny Depp geeft de finishing touch. Dark Shadows is qua verhaal niet altijd even sterk, maar is dankzij de humor en de excentrieke personages een lust voor ogen en oren.

~

De jonge generatie zal weinig tot vrijwel niets weten van de originele Amerikaanse ‘gothic soap opera’ Dark Shadows. Maar deze primeur van een vampierenserie, die op televisie werd uitgezonden van 1966 tot 1971, verkreeg indertijd een enorme cultstatus. De verwachtingen onder de echte fans zal daarom ongetwijfeld hooggespannen zijn, zeker nu Tim Burton de touwtjes in handen heeft. De fantasierijke regisseur en zijn muze Johnny Depp werken voor de achtste keer samen en komen met een komediehorror die geheel op zichzelf staat en zeer toegankelijk is voor diegenen die nog geen kennis hebben gemaakt met de familie Collins.

Depp speelt het hoofdpersonage Barnabas Collins, een jonge rijke vrouwenversierder die als kind in de 18e eeuw samen met zijn ouders Engeland heeft verlaten om een familievloek te omzeilen. Wanneer Barnabas het hart van Angeliqe (Eva Green) breekt, verandert zij hem in een vampier en begraaft ze hem levend. Twee eeuwen later wordt hij bij toeval uit zijn tombe bevrijd en probeert hij zijn weg te vinden in het moderne 1972. Zijn landhuis is veranderd in een ruïne en wordt bewoond door zijn eigenaardige nakomelingen, waaronder Elizabeth (Michelle Pfeiffer), de psychiater dr. Julia Hoffman (Helena Bonham Carter) en de jonge mysterieuze gouvernante Victoria. Barnabas neemt zijn intrek in het huis en helpt de familie haar fortuin te heropbouwen. Maar de heks Angelique, die nog steeds leeft en even jong is gebleven, heerst nu over het stadje Collinwood.

Verhaal ondergeschikt aan uiterlijk vertoon

~

Na de wat teleurstellende Alice in Wonderland en het kleurenspektakel Charlie and the Chocolate Factory lijkt Burton zijn roots te hebben hervonden. De overdaad aan special effects en opdringerige opsmuk hebben plaatsgemaakt voor de vertrouwde donkere gotische horror en de nodige dosis sarcasme. De lange schaduwen en de duistere sfeer staan in schril contrast met de kleurrijke jaren zeventig.  De setting, waaronder het karakteristieke landhuis, het eigenaardige en eenzame hoofdpersonage, de make-up  en de aanstekelijke muziek van Danny Elfman toveren een klassiek vampierverhaal om tot een ‘Burtoneske’ ervaring.

Tijdens deze ervaring mag Burtons muze niet ontbreken. Depp gaat helemaal op in zijn karakter en zegt de ene gevatte oneliner na de andere gortdroog op. De cultuurshock en de manier waarop Barnabas zich probeert aan te passen, werken geregeld op de lachspieren. Naast Depp blinkt de française Eva Green uit als de vileine heks die in tweestrijd is met zichzelf. Maar hoewel alle andere personages net zo excentriek zijn als deze twee, komt dit niet ten goede van de film. Het hoofdverhaal krijgt meerdere verhaallijnen, waardoor het geheel naar het einde toe lijkt te zijn afgeraffeld. Ten opzichte van de cinematografie blijft het verhaal dun en ondermaats en zodoende onbelangrijk. Aan het einde van de dag zullen alleen de humor en de subtiele verwijzingen de kijker bijblijven. En natuurlijk Barnabas.

Boeken / Fictie

Zekere dag in de tuin, addertje zonder kop

recensie: Jan Lauwereyns - Hemelsblauw

.

De Belgische auteur Lauwereyns is neuropsycholoog van beroep. Hij woont en werkt in het buitenland. Na een periode in Nieuw-Zeeland te hebben gewoond, resideert hij inmiddels al geruime tijd in Japan. Dat de gedichten een exotisch randje hebben is hiermee wellicht weinig opmerkelijk. Al in Buigzaamheden (2002) stapt in een gedicht professor Purato een operatiekamer binnen en in Anophelia! De mug leeft (2007) is het de Aziatische tijgermug die de bundel doorzoemt. Dat de tijgermug sinds een aantal jaar ook in Nederland wordt waargenomen, vergeten we bij deze voor het gemak maar even.

Gedoe rondom een zelkova

Ook het uit vijf lange gedichten bestaande Hemelsblauw is doordrongen van den verre. Dat komt tot uiting in de Japanse personages en plekken die in de gedichten voorkomen. Zo is in het tweede gedicht ‘Rondom een boom’ een prozaïsch verslag te lezen van een conflict rondom de duizendjarige zelkovaboom van de oude meneer Nakazato, waarin hij sierlichtjes heeft gehangen. En in het lange, oorspronkelijk in het Japans en Nederlands verschenen gedicht ‘Addertje zonder kop’ komt een kraanvogelrivier voor.

Het is lastig een label te plakken op het soort werk dat Lauwereyns maakt. Het is vrij heterogeen. Dat zie je terug in het feit dat hij de uiteenlopende vrije versvormen die in zijn werk voorkomen dermate structureel doorvoert, dat je zijn schrijfstijl evengoed vormvaste kwaliteiten kunt toeschrijven. Ook voldoet zijn bundel niet aan het algemene idee van wat poëzie is, want Lauwereyns’ poëzie is vol van prozaïsche en theatrale elementen. En ondanks dat hij voortdurend de genregrenzen overschrijdt, dicht hij net als de dichters van ooit geschiedenissen, verhalen, mythen.

Parabel
De gedichten ‘Parabel voorbij de regenboog’ en ‘De beharing’ hebben zo’n mythisch karakter. Beide zijn hermetischer dan het gedicht ‘Rondom de boom’. Dat hermetische geeft de teksten bovendien een epische kwaliteit. In de parabel, een lang gedicht bestaande uit distichons (tweeregelige strofen) gaat het er als volgt aan toe:

De terugkeer, slokdarm, regenboog
Naar spraakvermogen

Sprak van echte limieten
Ware asymptoten in het riet

Een van ons lag dood
De ander leefde van lever en nieren

Jij, zachte wiskunde, die mij bent
Ik, rafelige biologie, die jou vorm [sic]

Hielden en houden met hart en ziel van mij
En ik van ons, en van jou, en van jullie

Alles of niets, zwart op wit, van nu tot wij
De dood weer leven geven

De heterogeniteit van Lauwereyns’ gedichten en variëteit van de toegankelijkheid stelt de definitie van moderne poëzie ter discussie en onderstreept het experiment dat eraan ten grondslag ligt. Het veertien bladzijden lange gedicht ‘Addertje zonder kop’ lijkt dankzij zijn dialogische karakter die discussie expliciet aan te gaan. In een geestige woordenwisseling rondom een onthoofd addertje wordt onder meer de lezer uitgedaagd om de poëticale vraag in het gedicht te beantwoorden.

Misschien was het een kraai

Een kraai

Kraai

Een kraai, denk ik

Een mens was het niet

Is het dan bloed

Zekere dag in de tuin, een koploos addertje

Is het een gedicht

Een kraai

Kraai

Een kraai, denk ik

Zekere dag in de tuin, addertje zonder kop

Is het een gedicht

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met de auteur van De gebroeders Sisters

Patrick DeWitt: ‘Mensen associëren een masturberende desperado niet met de klassieke revolverheld.’

.

Toen Patrick DeWitt een voorschot kreeg op zijn tweede roman De gebroeders Sisters kwam er op slag een einde aan zijn leven als bouwvakker. Met succes. De auteursrechten van de western zijn inmiddels verkocht in 27 landen en ook een verfilming staat op stapel. Een gesprek met de in Amerika wonende Canadees in Amsterdam.

DeWitt weet dat zijn naam oorspronkelijk uit Nederland komt, maar omdat zijn stamboom zo ver terugloopt heeft hij geen idee hoe de vork in de steel steekt. Hij heeft nog geen tijd gehad om zich erin te verdiepen en zal daar zeker nu ook geen tijd voor hebben, want het succes van De gebroeders Sisters is nauwelijks bij te houden. In de VS beleeft het boek inmiddels een twaalfde druk, en in Canada en Engeland werden gezamenlijk al meer dan tweehonderdduizend exemplaren weggezet. Het succes van De gebroeders Sisters beperkt zich niet alleen tot de commerciële zijde, maar het werk wordt ook artistiek op waarde geschat; de titel staat inmiddels op de nominatielijst van Man Booker Prize. Toch was DeWitt op voorhand vrij onzeker over de ontvangst van zijn nieuwste boek.

Waarom was je bezorgd over je roman De gebroeders Sisters?
‘In het begin wilde ik De gebroeders Sisters geen western noemen. Het schrijven van een western druist immers tegen de literaire wetten in. In dat genre is niet per se behoefte aan literair vernuft en een kwalitatieve inhoud. En in de literaire wereld is niet echt behoefte aan een western. Daarom dacht ik dat De gebroeders Sisters iets anders was. Maar hoe je het ook wendt of keert, dit werk heeft alle klassieke elementen van de western; paarden, hoeren, bijgelovigheden, pistolen, dronkaards en good guys en bad guys. Uiteindelijk heb ik mijzelf erbij neergelegd dat het een western is. Maar toch is het geen traditionele western geworden. Eli Sisters, de hoofdpersoon, is geen klassieke revolverheld. Hij is onzeker, doet aan de lijn en masturbeert… (schiet in de lach). Dat associëren mensen niet met John Wayne. Enerzijds was ik vooraf bezorgd dat westernfans het niet tof zouden vinden omdat zulke zaken western oneigen zijn. En anderzijds dat mensen die westerns niet waarderen het niet zouden accepteren juist omdat het een western is. Afijn, ondanks de verhalen die ik hoorde over het onverbiddelijke lezerspubliek heeft 90 procent van de mensen de roman goed ontvangen.’

Je hebt in Californië en Oregon gewoond, twee bepalende plaatsen in het verhaal. Was de roman er ook gekomen als je ergens anders had gewoond?
‘Waarschijnlijk niet. Ik heb mijn hele leven op verschillende plaatsen aan de westkust gewoond. Mijn vader had een boerderij in Brits Columbia, Canada. Om de zoveel jaar kreeg hij genoeg van het koude weer en verhuisden we naar Californië om uiteindelijk weer naar Canada te gaan. Dat is vier keer gebeurd. Nadat ik uit huis vertrok bleef ik bij de westkust. Ik ben naar Seattle gegaan en woon tegenwoordig in Portland, Oregon. De trip van noord naar zuid is een mooie om te maken, want het landschap is ontzettend divers. Palmbomen en cactussen in het zuiden, sequoia’s (reusachtige bomen) in het midden en sneeuw in het noorden. Als ik aan thuis denk, denk ik niet aan een plaats of huis, maar aan die hele kust. Ik ben er zo aan gewend dat ik me zelfverzekerd voel als ik erover schrijf.’

~

Charlie en Eli Sisters zijn huurdmoordenaars onderweg naar de goudkoorts. Herinneren er nog veel dingen in het hedendaagse Californië aan die gold rush?
‘Er komen nog steeds toeristen kijken naar de rivieren waar het allemaal gebeurde. Maar het is verleden tijd, dat stukje geschiedenis is verdwenen. Je moet er echt naar zoeken, en zelfs dan is het lastig om iets te vinden. Toen ik aan de roman begon wist ik niet meer over de goudkoorts dan ieder ander. Het begon met een dialoogoefening tussen twee mannen, niet eens broers op dat moment. Er was iets dat me aantrok in hen, zeker in Eli. Op een dag kocht ik op de rommelmarkt een boek over de goudkoorts. De afbeeldingen raakten me dusdanig dat ik meteen wist dat het wilde westen de achtergrond van het verhaal zouden worden. Dat is zo’n specifieke, rare tijd. Alle hysterie die met de goudkoorts gepaard ging trok me erg aan. Dat mensen zo vreemd deden fascineerde me.’

Je bent genomineerd voor de Walter Scott Prize, voor beste historische fictie. Hoe zag je researchproces eruit?
(Lachend) ‘Ik heb weinig onderzoek gedaan. Historische romans waarbij het overduidelijk is dat de auteur ieder detail heeft opgezocht probeer ik te vermijden. Soms lijkt het erop dat schrijvers zichzelf niet in toom kunnen houden en álle opgedane kennis in het verhaal verwerken zodat alles ‘gedekt’ is. Zo’n schrijver ben ik niet. Ten eerste zie ik daar de lol niet van in, en ten tweede wil ik een verhaal creëren, geen document. Ik heb voornamelijk dingen bedacht om het verhaal vorm te geven. Toen het klaar was heb ik de feiten gecontroleerd. Af en toe heb ik correcties doorgevoerd, maar even vaak heb ik het zo gelaten. In het begin krijgen de broers bijvoorbeeld een brief. Maar dat kan niet aangezien er toentertijd geen georganiseerde postorganisatie bestond. De roman heeft de feitelijke correctheid echter niet nodig, want zaken zoals hekserij maken het verhaal bijna tot een fabel. Voor mij waren de feiten dus niet van cruciaal belang.’

Je tweede roman zou oorspronkelijk Terri zijn. Die verscheen echter nooit, maar werd uiteindelijk tot een film bewerkt waarvoor jij het script schreef. Hoe zit dat?
‘Ik heb lang aan dat verhaal gewerkt, maar het wilde nooit écht goed worden. Met een bevriende regisseur, Azazel Jacobs, wisselde ik regelmatig stukken uit. Hij las die van mij, ik die van hem. Hij vond een specifiek gedeelte van Terri erg goed en zag er een film in. Ik had er mijn twijfels over, maar niet geschoten is altijd mis, dus ik gaf hem mijn goedkeuring. Een paar maanden later had hij geld gekregen om Terri te maken. Het is een geweldige film geworden, met John C. Reilly – Chicago, The Aviator, Gangs of New York – in de hoofdrol. Gelukkig maar, want anders had ik anderhalf jaar verspild aan iets dat nooit verschenen zou zijn.’

Diezelfde John C. Reilly heeft de filmrechten van De gebroeders Sisters gekocht. Hoe vordert het met de film?
‘De verfilming was een idee van hem en zijn vrouw. Ik heb de screenplay geschreven en momenteel verzamelen zij een team. Iedereen die benaderd wordt krijgt het script en boek toegestuurd, en alleen de mensen die het boek daadwerkelijk goed vinden worden aan boord gehaald. Hun intenties lijken dus zeer serieus. John gaat zelf overigens Eli spelen. ‘

In hoeverre ben jij bij de film betrokken?
‘Als boekrechten voor verfilming worden verkocht betekent dat vaak dat de schrijver zijn zeggenschap erover verliest. Dat is an sich prima, maar ook eng omdat iedereen het verhaal anders interpreteert of er zijn eigen draai aan wil geven. Dat kan gevaarlijk uitpakken. De gebroeders Sisters is bij John en zijn vrouw echter in geweldige handen. Ze willen erg trouw blijven aan het verhaal en houden me nauwgezet betrokken bij het proces. Ze laten constant weten wat er gebeurt, welke nieuwtjes er rond de film zijn. Ze luisteren naar mijn mening en wegen die mee in hun beslissingen. Ze halen niemand binnen over wie ik mijn twijfels uitspreek en dat is een erg prettige gedachte. Ik kan niets meer van ze verwachten en ben ontzettend blij dat ze me er op deze manier bij de film betrekken.’

Muziek / Voorstelling

Onverzoenlijke tegenstellingen in een grafkelder bij De Nederlandse Opera

recensie: Giuseppe Verdi - Don Carlo

.

In de reprise van Don Carlo van Giuseppe Verdi wordt de toeschouwer binnengehaald in een gesloten, theocratisch universum, waar de muziek een aangrijpend, menselijk verhaal vertelt.

Willy Decker, de regisseur van de reprise van Don Carlo, heeft gekozen voor een minimum aan middelen. Die zijn zo effectief dat het resultaat maximaal is. De opera Don Carlo speelt zich af in een grafkelder. In een halfronde muur van wit marmer zijn de honderden sarcofagen ingemetseld van Spaanse koningen en edelen.

~

Er ontbreekt nog één naam: die van Filips II, de kille wereldheerser die iedere Nederlander kent uit de schoollessen over de Tachtigjarige Oorlog. Zijn staatsmacht wordt geflankeerd door de kerk: na enige tijd daalt een buitenproportioneel crucifix neer in het mausoleum, waarvan het publiek alleen de reusachtige, doorboorde voeten te zien krijgt. De Inquisitie is hier, waarschijnlijk historisch juist, neergezet als een versmelting van leger en geheime dienst. Een echte Bloedraad. Niemand, zelfs de koning niet, ontsnapt aan het regime van de straffende, allesziende God. Een absolute heerschappij van het patriarchaat, waarin vrouwen en zonen zonder pardon worden opgeofferd aan de status-quo. De goddelijke macht is gericht op dood, eeuwigheid en hiernamaals – voor het leven hier en nu is geen plaats.

Vader versus zoon
Kroonprins Carlo en Elizabeth van Valois waren verloofd, maar koning Filips trouwde uiteindelijk met haar, om politieke redenen. Daarmee is het belangrijkste conflict – tussen vader en zoon – gegeven. Rond deze spanning bouwden Verdi en zijn twee librettisten, naar het gelijknamige toneelstuk van Friedrich Schiller, de andere conflicten op. Privé versus politiek, verraad versus vriendschap, dictatuur versus vrijheid. De belangrijkste tegenstelling ligt in het werk zelf: onder het drama dat een alles vernietigend, onmenselijk systeem naar zijn einde voert, klinkt menselijke muziek.

~

Wie vertrouwd is met de muziek van Verdi weet dat ieder akkoord, iedere muzikale frase, iets zegt over menselijke emoties. Zelfs in een gesloten systeem, een totalitaire theocratie waar de politieke Islam bij verbleekt, blijven mensen in en door de muziek beweeglijke, hartstochtelijk levende wezens. In de felheid van de overgangen, in de zorgvuldig geconstrueerde ensembles en in de muzikale uitbeelding van liefde, verdriet, schuld, schaamte en rouw, ervaart het publiek vrijheid. Het is precies deze vrijheid die door de hartsvrienden Carlo en Rodrigo in de eerste akte wordt bezongen. Een vlam die oplaait, het verlangen naar liefde en hoop. De twee besluiten de onderdrukte Lage Landen te hulp te schieten. In een muzikaal thema dat door de hele opera heen terugkomt, is hun onvoorwaardelijke trouw aan elkaar en aan hun idealen te horen.

Buigen voor dictatuur
Ook de koning is een mens en krijgt van Verdi een bijna lieflijke melodie wanneer hij zijn verdriet uitzingt over het liefdeloze huwelijk dat hij zelf heeft afgedwongen. Prinses Eboli, met overgave gezongen door Ekaterina Gubanova, is ontroerend en herkenbaar in haar jaloezie en haat – verliefd op Carlo laat ze zowel hem als Elizabeth (Camilla Nylund) , die van verloofde stiefmoeder werd, in de val lopen. Don Carlo is een soort Hamlet. Hij probeert zich aan zijn vader Filips te ontworstelen, maar is gevangen in de schuld van zijn liefde voor ‘moeder’ Elizabeth. De heldentenor Massimo Giordano gaat soms net iets te ver in dramatische aanzetten maar brengt ondertussen de passie, die onder de zwakheid van Carlo brandt, goed over. De koning en de grootinquisiteur, beiden voorzien van dreigende muzikale thema’s vol dalende halve noten, zijn afschrikwekkend in hun strijd om de macht en hun uiteindelijke overwinning op het volk, dat gedwongen wordt te buigen voor dictatuur. Een van de meesterlijke koorscènes.

Het koper is bij Verdi – net als in zijn Requiem, waar deze opera soms aan doet denken – altijd veroorzaker van kippenvel. De enorme overgangen, van fluisterend zacht naar fortissimo, van warme strijkersklanken naar hel en verdoemenis onder een openscheurende aarde, worden onder leiding van Yannick Nézet-Séguin met het Rotterdams Philharmonisch Orkest tot een eenheid samengesmeed. Het drie en een half uur durende werk is één lange muzikale lijn. De dirigent ademt mee met de zangers en ondersteunt ze tot en met het verrassende slot, dat hier nu niet onthuld wordt… De Nederlandse Opera is er met deze voorstelling van Don Carlo in geslaagd een maximum aan intimiteit en emotie te koppelen aan tijdloze thema’s.

Er zijn nog voorstellingen op 10, 13, 16, 19, 22, 25, 28 en 30 mei.