Theater / Voorstelling

De Groot staat op het punt zijn oude ik achter zich te laten

recensie: Rory de Groot - Zwarte voeten

Met Zwarte Voeten levert de Rotterdamse theatermaker Rory de Groot (1983) alweer zijn tweede solovoorstelling af in amper drie jaar tijd. Waar zijn eerste voortelling nog ging over zijn tijd als profvoetballer, waagt hij nu de stap naar een intellectuelere benadering van theatermaken. Het lukt hem aardig, al zit er meer in het vat.

~

Met een grote stapel boeken en een koffer komt De Groot wat onhandig het toneel opgestiefeld. Hij probeert het allemaal netjes neer te zetten, maar helaas: de boekenstapel dondert om en hij kan opnieuw beginnen. Voordat hij de boeken weer opstapelt, legt De Groot uit waarom hij hier vanavond is. Waarom hij hier staat als theatermaker en niet als profvoetballer. Aan de hand van het werk van de grote Franse schrijver Albert Camus (1913-1960) vertelt De Groot zijn persoonlijke levensverhaal, dat zich tot zijn eenentwintigste heeft gekenmerkt door het leven als profvoetballer. Ook Camus moest voortijdig stoppen met zijn carrière als getalenteerd keeper, maar besloot als schrijver alsnog de absolute top te halen. Met de Nobelprijs voor de Literatuur in 1957 bereikte de absurdist dan ook het absolute hoogtepunt, al moest hij drie jaar later het leven laten bij een auto-ongeluk.

Zoeken naar identiteit
Het zijn slechts enkele feiten die voorbij komen in het intelligent opgebouwde programma van de De Groot. Hij weet het bizarre leven van de filosoof te verweven met zijn eigen leven, door Camus’ standaardwerk De mythe van Sisyphus als rode draad in zijn voorstelling te gebruiken. Ook over de vorm is goed nagedacht: afwisselend stapt hij in en uit zijn personage, zodat de levens parallel lopen en de overeenkomsten hier en daar zichtbaar worden. Met een mooie intonatie en in volzinnen, gepaard met wat soepele passen over de vloer, weet De Groot de aandacht goed vast te houden. Daarom een plus voor de vorm en inhoud, deze zijn goed op elkaar afgestemd. Maar waar Camus in het schrijven zijn roeping heeft gevonden, is De Groot nog zoekende naar zijn stem met een nieuwe identiteit. En daar wringt hem de schoen.

~

Tussenstap
Zo erkent hij dat net zulke grote ambities en dromen heeft als theatermaker, maar dat zijn waslijst aan negatieve eigenschappen hem daar niet echt bij zullen helpen. Het siert De Groot dat hij zich zo kwetsbaar opstelt en het is daarmee verwarrend of hij nou als zichzelf op het podium staat, of als de theatermaker die zichzelf speelt. Het lijkt vooral op het eerste, aangezien hij nog regelmatig refereert aan zijn tijd bij Feyenoord. Aangezien hij dergelijke elementen al in zijn eerdere voorstelling heeft gebruikt, zou het De Groot sieren als hij dit in zijn volgende voorstelling weglaat en op zoek gaat naar een weliswaar persoonlijke en authentieke invalshoek, maar de gebaande paden links laat liggen. Het mag allemaal nog iets theatraler en iets minder autobiografisch, zodat de artistieke ontwikkeling niet stokt bij het vertellen van anekdotes over trainingsessies. Deze voorstelling zou daarom als tussenstap gezien kunnen worden, waarna De Groot in zijn derde voorstelling verdergaat met de existentialistische vraagstukken en daarmee wellicht zijn positie als theatermaker veiligstelt. De Groot krijgt daarom nu het voordeel van de twijfel met drie sterren, maar dan moet hij het wel laten zien. Nu kan het nog.  

Boeken / Non-fictie

Een wereld van elkaar kruisende bewegingen

recensie: Jan Bor - Mondriaan filosoof

Mondriaan zocht in zijn werk naar het ‘dynamisch evenwicht’. Maar wat bedoelde hij daar eigenlijk mee? Daarover laat filosoof Jan Bor (1946) in Mondriaan filosoof zijn licht schijnen; hij gaat op zoek naar de ontologie achter Mondriaans teksten en artistieke werk.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue is de titel van een serie hedendaagse werken van Barnett Newman, maar zou evengoed de discussie rondom de, sommigen zeggen vermeende, genialiteit van Mondriaan kunnen illustreren. Staand voor de Victory Boogie Woogie (1942-1944) in het Haags Gemeentemuseum kun je grofweg twee type museumbezoekers onderscheiden: enerzijds zij met de verheerlijkte blikken, ‘zij die het snappen’, anderzijds degenen met vraagtekens boven hun hoofd die, als ze het hardop zouden durven uitspreken, het liefst de vraag ‘Waarom is dít nou zo goed, is er iets wat ik niet zie?’ zouden willen stellen. Juist (de vraag naar) dit zien, of wat daaraan voorbij gaat, staat centraal in Bors essay.

Dieper kijken

Bor begint zijn essay met zijn eigen ontdekkingstocht, die meandert via de filosofie, maar eveneens antwoorden of klankborden zoekt in de (moderne) kunst en oosterse zen. Hij beschrijft hoe hij als jongeling frequent het Stedelijk Museum bezoekt en bevangen raakt door Bewogen beweging, een tentoonstelling in het voorjaar van 1961. Bor haalt een citaat aan van de Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely: ‘[…] WEES IN DE TIJD – WEES STATISCH, WEES STATISCH – MET DE BEWEGING.’ Zowel Bor indertijd als de lezer op het moment dat hij zich een weg baant door de inleiding van het boek, kan niet bevroeden hoezeer deze woorden later samen zullen vallen met Mondriaans zoektocht naar het dynamische evenwicht.

Hoewel het essay in eerste instantie voelt als een iets te uitgebreide trip down memory lane, blijkt later dat deze uitvoerige inleiding wel degelijk nodig is om het bouwwerk van Mondriaans denken en schilderen te stutten. Het is alsof Bor een steiger bouwt tegen het oeuvre van Mondriaan aan: in eerste instantie krijg je het idee dat deze steiger alleen maar dingen aan het zicht onttrekt, maar langzaam maar zeker wordt duidelijk dat deze steiger je in staat stelt om beter, dieper en van dichterbij naar de materie te kijken. Bovendien maakt het ook dat je af en toe een verdieping hoger of lager kunt gaan staan: een gefaseerd ‘beklimmen’.

Intuïtie en inspiratie

Eerder al, in 1994, ondernam Bor een poging een groot essay te schrijven over hoe Mondriaans kunst en zijn wijsgerige bespiegelingen zich tot elkaar verhouden. Het ging mis door de onderschatting van het hermetische karakter van Mondriaans teksten. Bovendien, zo ontdekte Bor tijdens deze tweede poging, bezitten Mondriaans teksten een grote tegenspraak. Die was voor Mondriaan hoogstwaarschijnlijk geen issue, daar intuïtie voor hem vele malen belangrijker was dan een kloppend verstandelijk betoog.

Bor ontsluit Mondriaans teksten door een poging te doen diens ontologie op te trekken uit zijn filosofische bronnen. Dit is waar de lezer in het filosofische diepe gegooid wordt. Mondriaan blijkt de, met elkaar contrasterende, ideeën van het (neo)platonisme te combineren met die van Hegels dialectiek. Naast deze westerse filosofieën is Mondriaan tevens beïnvloed door oosterse denkbeelden. Er lopen dus besprekingen van drie verschillende filosofische uitgangspunten door elkaar, en het essay, heen.

Tijd voor visie

Afhankelijk van de filosofische kennis van de lezer zijn deze laatste twee hoofdstukken, ‘De teksten’ en ‘Tussen Oost en West’, een oefening in lenigheid van de geest ofwel een pittige denkopdracht. Bor geeft genoeg handvatten om zowel Mondriaans ideeën, als die van de filosofen waaraan hij schatplichtig is, te begrijpen. Het vergt alleen het nodige herlezen, hier en daar.

Leuk zijn de verwijzingen voor hen die bij het vallen van de term (neo)platonisme al wat meer voor ogen hebben dan alleen een talige duiding. Zo verschijnt in De Stijl, kort na publicatie van zijn eerste artikelenreeks, Mondriaans Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij een zanger en schilder laat converseren over het verband tussen ‘zijn’ blokjes en vlakjes en de werkelijkheid. De gesprekspartners wisselen ideeën uit over wat het ‘beelden’ van de natuur inhoudt. Niet alleen Mondriaans idee dat kunst ons kan optillen naar de ideële wereld is een verwijzing naar Plato, ook de vorm van de dialoog is een dikke knipoog. De Griekse filosoof gebruikte in zijn Politeia immers ook juist die vorm om het idee van de idee, dat alle aardse vormen slechts een afspiegeling van het Ene zijn, uit te leggen.

Zowel Mondriaans geschriften als schilderijen zijn niet gemakkelijk te doorgronden. Voeg daaraan toe dat Bor Mondriaans inspiratiebronnen filosofisch natrekt en het moge duidelijk zijn dat Mondriaan filosoof geen essay is dat je in één adem uitleest. Dit is echter geen punt van kritiek, sterker nog, het doet wederom beseffen dat je de tijd moet nemen om dingen op je in te laten werken. Afstand nemen, nogmaals lezen, afstand nemen, verder lezen. Eigenlijk zoals de oude meesters van de schilderkunst al deden: af en toe het (onaffe) schilderij van ezel naar wand verplaatsen, omdat alleen zo het nieuwe gezien en gedacht kan worden. Tijd nemen om te zien wat je ziet, in woord en beeld.

Theater / Voorstelling

Met twee benen in het graf

recensie: Theatergroep Azijn - De koning sterft

De koning sterft is een vrije bewerking naar Eugène Ionesco door Twan van Bragt, in een levendige vertaling die modern en sprekend is. De keuze van Stichting Theatergroep Azijn onder regie van Ludy Graffelman om deze voorstelling ten tonele te brengen is dapper vanwege de zware thematiek: de onvermijdbare dood en de zinloosheid van het bestaan.

De koning krijgt het slechte nieuws al vroeg in de voorstelling te horen: hij zal over anderhalf uur komen te overlijden. De koning vecht tegen de confrontatie met zijn eigen sterfelijkheid, maar zijn einde en het eind van zijn koninkrijk naderen onherroepelijk. Hij ontkent zijn sterfelijkheid, probeert er aan te ontsnappen met fantasiebeelden en raast tegen het onverkropbare gegeven dat het leven volledig zinloos is als je toch ooit moet sterven. In zijn laatste uren wordt hij bijgestaan door de nuchtere realist koningin Marguerite, de kinderlijk naïeve sekspoes koningin Marie en door zijn knecht en trouwe onderdaan Juul. Zij begeleiden hem in zijn wanen en uitvluchten, om uiteindelijk ervoor te zorgen dat hij toch zijn sterfelijkheid zal moeten accepteren.

~

Wrange lach
Absurdisme wordt vaak begrepen als een vorm van humor waarbij met logica en ratio wordt gespeeld, maar als theatergenre is het absurdisme niet per se humoristisch. Absurdistisch toneel probeert vooral de doelloosheid van het leven, de dood en het bestaan uit te drukken. Dat kan ook op de lachspieren werken, opnieuw door te spelen met het gebrek aan logica en de nonsens van het leven, maar die humor is dan wrang omdat je eigenlijk lacht om de tragiek van je eigen bestaan.
Dat maakt een interpretatie van een absurdistische voorstelling door een theatergroep een lastige balanceeract. Door de nonsens en non sequiturs ligt de lach misschien voor de hand, maar het is juist de kunst om de tragiek door de slapstick heen te laten komen. Anders wordt het nooit echt pijnlijk en wordt de diepere laag niet aangeboord.

~

Zoeken naar de juiste emotie
In de enscenering van Azijn wordt de koning een manische dromer, maar de acteur slaagt er helaas minder in om de tragiek van het personage en diens lot op een overtuigende manier over te brengen. Ook de andere acteurs hadden soms moeite met het geven van het juiste tegenspel door de non sequiturs en het bij vlagen hoogdravende en poëtische taalgebruik, waardoor de voorstelling soms haperde bij het vinden van de juiste emotionele lading. Uitblinker qua spel was Milan Schleijpen als de dienstknecht Juul, die door zijn verschillende rollen als schoonmaker, trouwe onderdaan en paleiswacht een groot repertoire aan wisselende emoties kon laten zien waarbij hij moeiteloos tussen groot en klein spel schakelde.

Coherente visie
Stichting Theatergroep Azijn heeft als een van zijn doelstellingen om een springplank te willen zijn voor recent afgestudeerde kunstvakstudenten naar de grotere theaterpraktijk. De drive en ambitie waren tijdens de voorstelling voelbaar, maar tegelijkertijd waren er aspecten die meer deden denken aan studententheater dan aan een eerste stap richting de professionele wereld. Zo ontbrak er een coherente visie op het toneelbeeld, waarbij een doek met daarop een wolk van losse citaten en associaties die brak met de stijl van de rest van het decor en die ook inhoudelijk niet bij de voorstelling paste. Er waren verder een aantal stoffige clichés die men beter had kunnen vermijden, zoals de dominante vrouw die haar sigaret door een sigarettenhouder rookt.

Rafelig
In De koning sterft van Theatergroep Azijn weegt de humor zwaarder dan de absurde tragiek en is de voorstelling nog rafelig aan de randjes. Tegelijkertijd is de charme van het studententheater bewaard gebleven die andere vergelijkbare gezelschappen missen, namelijk het voelbare speelplezier in een kleine en intieme zaal. Ook verdient Azijn lof omdat ze gekozen hebben voor deze uitdagende toneeltekst.

Het is echter wel belangrijk om niet teveel in deze ambitie door te draven. In de promotieflyer wordt een vergelijking gemaakt tussen de keuzestress van de twintiger en het diepe besef van de eindigheid van ons bestaan, terwijl ik mij bijna geen groter contrast kan voorstellen.

 

Muziek / Concert

Nieuw materiaal en oude nummers in een ander jasje

recensie: Spinvis - Oogcontact Van De Eenzaamste Soort

Spinvis (Erik de Jong) is terug met een nieuw programma. Samen met celliste en zangeres Saartje van Camp staat hij in het theater met nieuwe en reeds bekende nummers. Anderhalf uur lang speelt het duo hun Nederlandstalige repertoire waarin ze dansbare liedjes afwisselen met ingetogen muziek. Hun poëtische teksten sluiten aan bij de setting van het theater en het duo getuigt van een grote muzikaliteit.

ëtische teksten sluiten aan bij de setting van het theater en het duo getuigt van een grote muzikaliteit.

Bij binnenkomst staat het decor bomvol instrumenten met onder andere een basgitaar, cello, koto, akoestische gitaar, saz, trom en toetsen. Hiertussen hangen drie grote gloeilampen. Daaromheen staan grote lampen opgesteld, zoals je ze normaal gesproken in een fotostudio aantreft. Het duo bedient de lichten zelf; zo bespelen ze het licht op het podium, net zoals ze de muziekinstrumenten bespelen. Bij elk nummer verandert het lichtontwerp en nemen de twee muzikanten andere posities aan op het podium. Zo zingt Spinvis het nieuwe nummer ‘Wat blijft’ onderuitgezakt in een stoel en tijdens het tevens nieuwe nummer ‘Mijn huis’ staat Saar al zingend met haar rug naar Spinvis toe. Het veranderende lichtontwerp en de verschillende posities op het podium geven de voorstelling een speels en afwisselend karakter. Ook worden we later tijdens een krachtig instrumentaal cellostuk getrakteerd op een heuse lichtshow, die bijna epileptisch aanvoelt.

12175-1.jpgEen prettige afwisseling van dansbare en ingetogen muziek
In eerdere producties stond Spinvis vaak met een grote bezetting op het podium. Zo maakte hij in 2014 de dansopera Kintsukuroi en tourde hij met band door Nederland. Oogcontact Van De Eenzaamste Soort is met twee man op het podium een kleine en intieme voorstelling, maar doet aan kracht zeker niet onder. Met het nummer ‘Lotus Europa’ opent Spinvis de avond: ‘Ik zweet als een otter, begon het al eerder, wat heb ik gegeten, ik heb geen gevoel in mijn tenen’. Spinvis’ muziek past goed binnen de theaterzaal omdat er geconcentreerd naar de mooie, poëtische teksten kan luisteren. Desalniettemin heb je niet altijd door waar de nummers over gaan. Zo was de toelichting op ‘Overvecht’, een nummer over de gelijknamige Utrechtse wijk, een welkome verassing. Spinvis groeide op in Tuinwijk en keek als jongetje naar een maquette voor de nieuwbouwwijk Overvecht. De kleine poppetjes waren vrolijk, blank en gingen een mooie toekomst tegemoet. Het nummer gaat, aldus Spinvis, over dat de toekomst anders zal zijn dan je denkt. En als je wilt ook beter.

Opvallend aan de voorstelling is ook het veelvoudig gebruik van de loop, zoals bij de bekende nummers ‘Bagagedrager’ en ‘Club Insomnia’. Live gespeelde instrumentale stukken spelen zich zo repeterend via de band af. Oude nummers zijn op deze manier in een ander arrangement gespeeld, waardoor je aangenaam verrast wordt, vooral als je al bekend bent met de muziek van Spinvis. Tevens kent de voorstelling een vloeiende afwisseling van dansbare en ingetogen muziek gespeeld met een breed scala van muziekinstrumenten. Oogcontact Van De Eenzaamste Soort is een intiem liedjesprogramma waar zowel voor de leek als de doorgewinterde Spinvisfan een hoop uit te halen valt. 

Boeken / Non-fictie

Plaatjes kijken tussen de regels door

recensie: Saskia de Bodt - De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw.

Laat een kunsthistoricus een boek samenstellen over boekillustratie in de twintigste eeuw en je krijgt een gedegen naslagwerk. Kwaliteit is gegarandeerd, volledigheid zoveel mogelijk nagestreefd, maar de aantrekkelijkheid laat wat te wensen over.

Hans Borrebach, omslag voor 'Zuster Belinda' (De Bezige Bij, 1971)

Hans Borrebach, omslag voor ‘Zuster Belinda’ (De Bezige Bij, 1971)

Kunsthistoricus Saskia de Bodt brengt met De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw het eerste overzichtswerk over boekillustratie vanaf het begin van de twintigste eeuw tot aan onze tijd. Een lijvige publicatie die op chronologische volgorde de toepassing van diverse illustratievormen laat zien en uitvoerig de bijbehorende geschiedenis bespreekt. De verschillende tijdvakken worden voorafgegaan door een uitstekende inleiding en verder ingevuld met tal van illustratoren die voor de desbetreffende periode belangrijk worden geacht.

Kinderboek
Aan het begin van de vorige eeuw werden tekeningen, als voorloper van de boekillustratie, vooral ingezet om verhalen te verluchtigen die als feuilleton in kranten en tijdschriften werden gepubliceerd. De vroege romans van Louis Couperus kregen op die wijze grote bekendheid en werden vervolgens in boekvorm, al dan niet met illustraties, uitgebracht. De tekeningen ontstegen nauwelijks het begrip ‘plaatje bij een praatje’ en werden meestal gemaakt door bijverdienende kunstenaars.

Bart van der Leck, illustratie in 'Het vlas' (De Spieghel, 1942)

Bart van der Leck, illustratie in ‘Het vlas’ (De Spieghel, 1942)

Door de jaren heen wordt de illustratie steeds meer een tekstverbeelding van het kinderboek. Dat zal ongetwijfeld met de komst van de fotografie te maken hebben gehad, maar komt ook doordat de gewoonte boeken voor volwassenen te illustreren langzaam verdwijnt. Tegelijkertijd is te zien dat verschillende kunststromingen hun invloed uitoefenen op de boekillustratie: Jugendstil, Art Deco, Nieuwe Zakelijkheid en expressionisme bepalen in chronologische volgorde mede het beeld.

El Pintor
De Bodt weet op boeiende wijze de invloed van de boekillustratie te schilderen, waarbij ze zich richt op de grootste namen uit heden en verleden, van Rie Cramer en Anton Pieck tot Max Velthuijs en Ted van Lieshout. Het is vooral de bekende mainstream die hier wordt gepresenteerd maar gezien de kunsthistorische insteek is dat onvermijdelijk. De strenge afbakening, door exclusief de boekillustratie te behandelen, maakt dat alle andere vormen van cross-overs – illustratoren die ook werk maken voor kranten, tijdschriften, strips, digitale media, etcetera – noodgedwongen buiten de boot vallen.

El Pintor, illustratie in 'Kom binnen in het huis van El Pintor (...)' (Variété, 1943)

El Pintor, illustratie in ‘Kom binnen in het huis van El Pintor (…)’ (Variété, 1943)

Het is jammer dat de vele prachtige afbeeldingen in het boek worden overspoeld door een enorme hoeveelheid tekst. De inleidingen van de verschillende tijdvakken vormen een bron van informatie die ruimschoots de lading dekt, toch kiest de auteur ervoor de portretten van de geselecteerde illustratoren te voorzien van uitvoerige (levens)beschrijvingen. In plaats van de complete biografie van El Pintor (1941-1943) hadden beter meer – en grotere – illustraties van dit obscure gezelschap geplaatst kunnen worden.

Beeldmakers
Dat de boekillustratie in het heden vooral het domein is van kinderboekenmakers wordt in het algemeen weerlegd door een enkele geïllustreerde poëziebundel of het literaire tijdschrift. De opkomst van de graphic novel – boekillustratie bij uitstek – blijkt als een marginale uiting gezien te worden die in De verbeelders met een enkele regel wordt afgedaan. Ook de zogenaamde ‘verstripping’ van literaire romans mag blijkbaar geen boekillustratie heten en wordt door illustratrice Joke van Leeuwen laatdunkend weggezet als tautologische vorm: de letterlijke verbeelding van de bestaande tekst is in feite nutteloos. Dat zou Couperus eens moeten horen.

Marlies Visser, illustratie in 'Eenvoudige vormen' (De Korenmaat, 2012)

Marlies Visser, illustratie in ‘Eenvoudige vormen’ (De Korenmaat, 2012)

In het nawoord geeft De verbeelders een eigentijdse stand van zaken: de illustratie als beeldmiddel in boeken bestaat nauwelijks meer, er is alleen de – zeer levendige – subcategorie kinderboekillustratie. Toch is op menig kunstopleiding het vakgebied illustratie populair, alleen heet het dan illustratieve vormgeving en noemen de studenten zich gewoonweg beeldmakers. Terwijl we wachten op een boek over deze nieuwe illustratoren en hun werk is met De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw alvast een degelijke basis gelegd.

 

Boeken / Fictie

Liever luisteren dan lezen

recensie: Ellen Deckwitz - De blanke gave

De derde bundel van Ellen Deckwitz, getiteld De blanke gave, valt op door zijn veelzijdigheid. Met humor, ernst en absurdisme creëert Deckwitz gedichten waar je wel even goed voor mag gaan zitten.

Na het lezen en herlezen van De blanke gave valt een rode draad nog steeds moeilijk te ontdekken. Geen bundel die makkelijk valt samen te vatten dus. Dat hoeft ook niet, en misschien is het voor de poëzie van Deckwitz ook niet nodig: er zijn genoeg gedichten die op zichzelf staan en genoeg te zeggen hebben. Al blijft het onduidelijk wat de boodschap precies inhoudt.

Het ijs smelt, het water stijgt
Het enige duidelijke motief dat in de meeste gedichten terugkomt, is water. Er wordt gezwommen, gesparteld en gedronken, er zijn overstromingen, de zee stijgt en het ijs smelt. Soms zijn deze gedichten abstract, vaak ook komt het dicht bij de werkelijkheid en de grote rol die water in onze geschiedenis gespeeld heeft. Zo is er de overstroming in New Orleans, maar vaker nog betreft het ons eigen waterlandje: ‘Van Groningen tot het Drielandenpunt van Den Haag tot Aalsmeer trokken ze het water over zich heen als een branddeken.’

Deckwitz weet de geschiedenis op een speelse wijze te verweven met het hedendaagse. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht over ijsmummies uit de Eerste Wereldoorlog, die door het opwarmen van de aarde langzaam boven komen: ‘ieder jaar danken we google maps / dat ze weer wat voorgeslacht / onder het smeltijs vandaan halen.’ Of in de eerste ‘waterpsalm’ (de bundel telt er vijf), waarin de ark van Noach lijkt te worden volgestouwd met dieren alsof ze deel uitmaken van de bio-industrie en op weg zijn naar het slachthuis. 

Verwarring
Net als in haar eerdere werk creëert Deckwitz verbazingwekkend krachtige enjambementen. ‘Tegen het einde beweerde hij liever / grappig te zijn / dan zichzelf. En zijn glimlach niet als gunstig bedoelde / maar als het inlossen van schuld / oprichten van schild.’ Of wat te denken van: ‘Vermoeden is altijd beter / dan verwekken. En jong zijn betekent meer / kansen te verknallen.’ Het zijn regels die voor een moment verwarren en vervolgens verheugen.

Groter is de verwarring wanneer Deckwitz serieuze onderwerpen afwisselt met naar het schijnt willekeurige oprispingen. Het zijn sprongen die niet altijd even goed te volgen zijn, waardoor de lezer met gemengde gevoelens achterblijft. Wat is nou precies de bedoeling: een diepere boodschap zoeken achter het geheel, of mogen we het simpel weglachen? In een enkel geval wordt het allemaal wat simpeler gesteld en is iets gewoon geinig, zoals in een gedicht over de snaterende futen die de mensheid uit lijken te lachen om haar zinkbaarheid: ‘Tijd voor drijfvet jongens, alleen kuikens houden zich zo aan het droge!’ 

Momentopname
Het onbevredigende gevoel dat de gedichten soms opwekken, verdwijnt op magische wijze wanneer Deckwitz haar gedichten voordraagt. Deckwitz is een echt podiumdier, wat haar gedichten een genot maakt om naar te luisteren: ineens is het allemaal niet zo ingewikkeld meer, maar vooral heel mooi. Misschien is dat dan ook hoe deze gedichten het beste gelezen kunnen worden: alsof ze voorgedragen worden, een momentopname zijn.

Boeken / Non-fictie

De kunst van het falen

recensie: Sarah Lewis (vert. Miebeth van Horn) - De kracht van mislukking. Een noodzakelijke stap op weg naar succes.

Het gevoel ergens in gefaald te hebben, wat het dan ook moge zijn, is voor veel mensen herkenbaar. Maar waar dit voor de meesten negatieve connotaties oproept, weet Sarah Lewis juist het belang van mislukkingen te benadrukken.

Dat uitgerekend iemand met een glansrijke carrière een boek schrijft over mislukking, lijkt wat ironisch. Lewis heeft diploma’s van Harvard en Oxford op zak, adviseerde president Obama op het gebied van kunst en cultuur en stond op Oprah Winfreys ‘Power List’. Toch is het niet zo verwonderlijk, gezien Lewis juist het positieve van mislukkingen weet te belichten. Falen is voor haar eerder een voorwaarde dan een belemmering voor succes.

Niet zweverig

In tegenstelling tot wat de titel en omslag van het boek kunnen doen vermoeden, gaat het hier beslist niet om een dertien-in-een-dozijn-zelfhulpboek. En hoewel veel van de redenaties die voorbij komen wel toepasbaar zijn op het eigen denken, betreft het hier überhaubt geen zelfhulpboek. Zoals Lewis het zelf beschrijft: ‘Het is een verkenningstocht, een atlas vol verhalen over onze vermogens als mens, een onderzoek aan de hand van verhalen naar feiten die we allang aanvoelden voordat de wetenschap die feiten bevestigde.’

Door middel van vele voorbeelden van onder andere kunstenaars, ontdekkingsreizigers en wetenschappers laat Lewis zien hoe zelfverwerkelijking mogelijk is door te leren omgaan met gemaakte fouten. De verhalen die ze verteld zijn zeer uiteenlopend en Lewis’ talent spreekt uit haar vermogen hier een samenhangend geheel van te maken.

Kinderlijke blik

Sprekend is het voorbeeld van de zwevende kikker. Natuurkundige Andre Geim raakte geïnteresseerd in magnetische krachten en op een avond op goed geluk water in een peperdure elektromagneet. Hierdoor ontdekte hij dat het water bleef zweven en dus opgewassen is tegen zwaartekracht. Dit zette hem ertoe aan meerdere voorwerpen te laten zweven: aardbeien, tomaten en uiteindelijk ook een levend amfibie. Het leverde hem zowel een Nobelprijs als een Ig Nobel op. Deze laatste onderscheiding is bedoeld voor experimenten die eerst op de lachspieren werken en vervolgens aan het denken zetten.

Mislukkingen, zo betoogt Lewis, moeten niet opgevat worden als tijdverspilling, maar eerder als momenten waarop kansen ontstaan. Er bestond een kans dat Geim de apparatuur zou vernielen door er water in te gieten, maar enkel door opzettelijk deze naïeve houding aan te nemen kon hij tot zijn resultaten komen. Het is volgens Lewis dan ook zaak om speelsheid niet enkel met kinderen te associëren. Onbezonnenheid en het vermogen om te falen zijn uiteindelijk onontbeerlijk voor creatieve doorbraken. De kracht van mislukking biedt steun en toont aan dat de handdoek niet te snel in de ring gegooid moet worden. 

Muziek / Concert

Eenvoud die beroert en transcendeert

recensie: Olafur Arnalds

De muziek die Arnalds componeert is te horen in televisieseries en films zoals Broadschurch en The Hunger Games. Hier wordt de lading van de muziek vooral bepaald door wat je ziet. Vanavond niet. Hij speelt live de soundtrack van je eigen film. Naast nieuwe werken speelt Arnalds veel uit Broadchurch, maar ook nummers als Poland – omdat hij in Polen was toen hij het nummer schreef – en Old Skin.

Repetitieve schoonheid

Vanaf de eerste a die Arnalds aanslaat op zijn piano grijpt hij je bij de keel. De akoestiek in de zaal slaagt erin de kleinste subtiliteiten je moeiteloos te laten bereiken. De repetitieve melodieën zijn eenvoudig, maar worden verrijkt door de onderliggende, wisselende akkoorden die dezelfde melodie telkens anders laten klinken. Zo prachtig, dat je in ieder nummer opnieuw wordt meegezogen. Arnalds wordt bijgestaan door een strijkkwartet, twee hoorns een trombonist en elektronische samples. De nummers worden met uiterste zorgvuldigheid op- en afgebouwd, de dynamische spanningsboog is constant in beweging, waardoor het geen moment verveelt. Zelfs het orgastische hoogtepunt op driekwart van ieder nummer blijft een zintuiglijk genot. Het licht staat helemaal in dienst van de muziek en versterkt het op magische wijze.

Cross-over

Na een aantal instrumentale parels doen de vocalen van Arnór Dan zijn intrede. De fragiliteit in zijn stem en zijn Engelse uitspraak zijn enigszins ontluisterend,  toch klopt het timbre van zijn geluid helemaal bij de sfeer van de muziek. Arnalds creëert met klassieke ingrediënten, popconventies en elektronische extases een aangename soundscape die makkelijk in het gehoor ligt. De onhandige maar hartveroverende intermezzo’s met het publiek zorgen voor een grappige noot. Zijn muziek leidt tot een intrinsieke zielsbegoocheling die immer voort mag blijven duren.

Onder de rook die de grote zaal van TivoliVredenburg is ingeblazen, vullen de lege stoelen zich met rustige, gewone mensen. Mensen die, als je beter kijkt, iets eigenzinnigs hebben, verbloemd excentriek zijn. Mensen die de zaal twee uur later met een serene glimlach in stilte verlaten. “Mooi”, zegt een jongeman bij de garderobe, “dat is het goede woord”. En de golvende klanken bleven nog lang nagonzen.

Kunst / Expo binnenland

De Late Rembrandt: een meester op zijn hoogtepunt

recensie: Rembrandt van Rijn - Late Rembrandt

Het staat vast dat Rembrandt een van de grootste schilders uit de geschiedenis van de Nederlandse kunst is. Maar waarom was hij zo’n genie en wat maakt zijn werken zo bijzonder? Op die vragen krijgen we antwoord in de Late Rembrandt tentoonstelling in het Rijksmuseum in Amsterdam.

<em>Familieportret</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Familieportret, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Rembrandt van Rijn (1606-1669) genoot succes als schilder. De gewaagde schilderstijl die hij aan het einde van zijn leven had ontwikkeld, werd niet door iedereen gewaardeerd. Vandaag de dag vindt men juist dat hij zijn absolute hoogtepunt heeft bereikt in die laatste levensjaren. Het Rijksmuseum toont, in samenwerking met de National Gallery in Londen, voor het eerst een overzichtstentoonstelling over het late oeuvre van Rembrandt.

De tentoonstelling heeft een chronologisch karakter, maar is ook ingedeeld in thema’s, waardoor we langzaamaan meer leren over de ontwikkeling van zijn stijl en de verschillende kunstvormen die hij beoefende. Per thema staan zijn schilderijen, zijn tekeningen en prenten, of soms beide, centraal. In de eerste zaal vinden we drie zelfportretten van de meester. Meteen staat de bezoeker oog in oog met Rembrandt en raken we gefascineerd door de weergaven van zijn evenbeeld.

<em>Isaak en Rebekka</em>, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 - ca. 1669, Rijksmuseum.

Isaak en Rebekka, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 – ca. 1669, Rijksmuseum.

Pas na de zelfportretten stappen we echt in de wereld van Rembrandt. Zijn realistische tekeningen van alledaagse taferelen in Amsterdam laten zien dat hij schilderde naar de natuur en naar emotie. Bovendien is het toegestaan ze van heel dichtbij te bekijken, waardoor geen detail verloren gaat voor het oog van de bezoeker. Daaropvolgend vinden we een aantal prachtige portretten van rijke Amsterdamse burgers, waarbij Rembrandt werd uitgedaagd zijn eigen ideeën te vermengen met de heersende conventies. Immers, moest hij wel voldoen aan de eisen van zijn opdrachtgevers. Verassend is hier het enige bekende ruiterportret van Rembrandts hand en zeer indrukwekkend zijn hier de Pendanten van een getrouwd paar uit de National Gallery in Washington. Enerzijds vanwege de manier waarop hij haar sieraden heeft geschilderd, anderzijds door de bescheiden liefde die ze naar elkaar uitstralen.

<em>Titus aan de lezenaar</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Titus aan de lezenaar, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Naarmate de tentoonstelling vordert zien we dat Rembrandt steeds verder emuleert, steeds weer overtreft hij zichzelf. Hij onderzoekt de klassieken, het gebruik van licht en experimenteert met verschillende technieken. Het hoogtepunt vinden we bij het thema ‘intimiteit’. In Het Joodse Bruidje of de Lezende oude vrouw of Titus aan de lezenaar voelen we de emotie van de afgebeelde figuren. Het lukt Rembrandt om de toeschouwer mee te voeren in het schilderij door de grove penseel, de bijzondere compositiekeuzes en donkere warme kleuren. Bovendien zien we in het prachtige Familieportret uit het Herzog Anton Ulrich Museum dat hij ook zeer kundig was in het schilderen van groepsportretten. Het portret beeldt het idee van ouderlijke liefde voor hun kind zeer sterk uit.

De verworven bruiklenen zijn uitzonderlijk en maken dat er een prachtig totaalbeeld van het late oeuvre is ontstaan. De tentoonstelling biedt een unieke kans om Rembrandts bijzondere werken van over de hele wereld gezamenlijk te zien. Ervaar daarom met eigen ogen waarom Rembrandt wordt gezien als een van de grootste meesters van de Gouden Eeuw, het is de lange rij voor de ingang meer dan waard.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – februari

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Twee uit twaalf: This is good (2010) en This is new (2003)

De overgang van de ‘badkuip’ naar de oudbouw wordt gemarkeerd door een servicemedewerker die de entreebewijzen scant. Na een vriendelijke begroeting en het retourneren van mijn museumjaarkaart zegt hij: ‘Bouwers op de pijnbank’. ‘Sorry?’, vraag ik zonder nadenken. ‘Bouwers op de pijnbank. This is new. Tino Sehgal. 2003.’ Ik knik en loop door met een glimlach op mijn gezicht.

De meeste bezoekers na mij knikken, bedanken en lopen vervolgens weifelend verder nadat hen deze ‘mededeling’ ter ore is gekomen. Onrustig vervolg ook ik mijn weg door de vaste collectie terwijl ik ter plekke mijn eerste regel maak: niet vragen waar het werk zich bevindt. Me laten verrassen. Op de benedenverdieping tref ik de expressionisten weer aan in de zaal waar de vorige keer Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000) te zien was.

Banaliteit en ready mades

De zaal aan het einde van de gang op de eerste verdieping is een verbindende zaal. De doorgang in het midden van de wand maakt dat bezoekers ook in het midden van de zaal binnenkomen, maar het verlaten van de ruimte gebeurt via de zijkant. De looproute maakt een hoek en leidt in mijn geval van deze zaal naar de ruimte waar Barnett Newmans Cathedra (1951) te zien is.

De ingangen, of beter gezegd doorgangen, van de zaal zijn beide subtiel versperd door een, zij het verschillend, werk. Iets na of voor de ene doorgang, het is maar net van welke kant je komt, hangt een lichtsnoer. Het is wit met dito kleur fittingen en loopt van plafond tot grond – een aantal peertjes nonchalant over de vloer gedrapeerd. Het betreft Felix Gonzalez-Torres’ ‘Untitled’ (A Love Meal) (1992). Ongeveer een meter voor of na de andere doorgang staat een vitrine: Marcel Duchamps La boîte-en-valise (1936-1941). De manier waarop deze werken gepositioneerd zijn heeft tot gevolg dat zomaar de ruimte in- of uitlopen er niet bij is.

De zaal telt in totaal vijf werken. In een hoek staan, diagonaal gepositioneerd ten opzichte van de wanden, Jeff Koons’ Mound of Flowers No. 1 (1991) en Ushering in Banality (1988). Koons bevraagt met zijn kitscherige sculpturen de museumbezoeker. Wat is het eigenlijk dat hij echt wil zien? Het glinsterende groene, roze en gele glas waaruit het bloemstuk Mound of Flowers bestaat en het uitvergrote sentiment in Ushering in Banality contrasteren met de meer conceptuele kunst in de aangrenzende zalen. Koons’ idee over conceptuele, grensoverschrijdende kunst is dat het een aangeleerd principe is. Wat wij mensen, museumbezoekers, werkelijk willen zien is het banale, de kitsch, het ‘lekkere’. Hij houdt het publiek een worst voor en weet verdomd goed hoe deze eruit moet zien om het gewenste resultaat te verkrijgen.

This is an artwork by Tino Sehgal and it is called This is good

Naast het werk van Koons speelt ook dat van Gonzalez-Torres en Duchamp, weliswaar elk op een eigen manier, met het idee van het gewone, het banale. ‘Untitled’ (A Love Meal) is een lichtsnoer zoals we dat allemaal kennen, ogenschijnlijk gewoon een gebruiksvoorwerp. En La boîte-en-valise (letterlijk doos in koffer) bevat miniatuurreproducties van Duchamps oeuvre, daarmee het traditionele idee van wat een tentoonstelling is, of kan zijn, bevragend.

In de andere hoek, tegenover de werken van Koons, staat een suppoost. Het is een man van een jaar of vijftig met normaal postuur, grijs kort haar, een baardje en bril met transparant montuur. Hij draagt een pak, de witte Stedelijk ‘s’ op het revers gespeld, met een witte blouse, donkerblauwe stropdas en donkere, nette schoenen. Enkele minuten nadat ik de ruimte heb betreden begint hij te bewegen. Het is een beweging die bestaat uit het gelijktijdig bewegen van rechterarm en been gevolgd door de linkerhelft. Een beweging die nog het best omschreven kan worden als een vorm van molenwieken. De zogenaamde suppoost hupst een kleine tien seconden, staat dan stil, fatsoeneert zijn colbert door het naar beneden te trekken, en zegt: ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’

‘En toen?’ ‘En toen niks.’

Gebiologeerd door de reacties die dit werk bij museumbezoekers oproept, neem ik plaats op de grond van de zaal, mezelf zodanig positionerend dat ik de bezoekers van beide kanten kan zien aankomen. Elke keer wanneer nieuwe mensen de zaal betreden voert de suppoost zijn vertolking uit. De beweging die hij maakt en de daaropvolgende zin zet de museumbezoeker aan tot allerhande ‘bewegingen’. Velen van hen bestuderen aandachtiger dan ooit te voren, zo lijkt het althans, de werken in de zaal. Meestal is de vitrine van Duchamp het ‘slachtoffer’. Nog net niet met de neus tegen het glas gedrukt lijkt het alsof de museumbezoeker de confrontatie met het levende kunstwerk in de hoek wil vermijden. Een enkeling knikt, sommigen mompelen ‘bedankt’, maar de meerderheid loopt door zonder zichtbaar te reageren. Waarbij vermeld moet worden dat ook dat wel degelijk een reactie is.

Een meisje met audiotour komt de ruimte binnen, loopt naar de sculpturen van Jeff Koons toe en bekijkt ze aandachtig. Terwijl ze met haar rug naar de suppoost toe staat begint hij met bewegen, gevolgd door het uitspreken van de zin ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’ Het meisje haalt de koptelefoon van haar hoofd en vraagt in het Engels of de man iets tegen haar zei. Zichzelf als werk parafraserend antwoordt de suppoost: ‘This is a work of art by Tino Sehgal and it is called This is good.’ Een andere vrouw vraagt nietsvermoedend na het aanschouwen van het werk ‘En toen?’ ‘En toen niks’, antwoordt hij.

‘Wij zijn het bordje.’

Na het aandachtig bestuderen van de titelbordjes in de zaal vraagt een man aan de suppoost waar hij het titelbordje kan vinden dat betrekking heeft op het werk dat hij vertolkt. ‘Wij zijn het bordje’, luidt zijn antwoord: de dubbelrol die hij vertolkt benadrukkend. Een werk dat zichzelf uitspreekt door aan te geven dat het een titelbordje is. De museumbezoeker is onderdeel geworden van een postmodern spel. ‘Il n’y a pas de hors-texte’, zei de Franse filosoof Jacques Derrida, verwijzend naar het feit dat er niets is buiten de tekst, dat deze de context is. Met andere woorden, dat wat bepalend en vormend is, is het besef van de afhankelijkheid van context. In This is good verwijst de suppoost in zijn bestaan als kunstwerk naar zijn bestaan als kunstwerk.

Het is (dus) niet verwonderlijk dat This is good omringd wordt door werken die bevragen wat kunst is en wat kunst kan zijn, en daarmee de onderliggende vraag wat ervoor zorgt ‘dat iets kunst is’ blootlegt. De voorwaarden voor het ontstaan van kunst toont Sehgal door deze met zijn werken letterlijk te bevragen, waardoor de museumbezoeker ervaart dat het de context is die toestaat dat deze actie, in de vorm van de vertolking, verwordt tot kunstwerk. Het postmoderne spel wordt hier niet gespeeld om de leegte te benadrukken – want zo wordt het idee van ‘er is niet één waarheid’ veelal opgevat – maar om de mogelijkheid van schepping te vieren.

Negatie als bevestiging

Het museum is een plek waar vragen in de lucht blijven zweven totdat de museumbezoeker ervoor kiest ze te beantwoorden. De dialoog ontstaat wanneer hij, de museumbezoeker, besluit om deze aan te gaan. Sehgals werk is een indringer binnen dit proces omdat we met ons gedrag, bewust of onbewust, zijn werk bevestigen en beantwoorden. De normaliter meer hermetische museumruimte wordt een toneel voor gedragingen. Een choreografie van ontregeling.

Deze choreografie wordt in gang gezet door het levende kunstwerk, de ‘situatie’, maar betrekt, zoals blijkt uit de werken Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, This is new en This is good ook architectuur, sociale conventies, de idee museum en andersoortige artistieke aannames bij dit proces. De katalysator, in de vorm van de vertolker, krijgt dus bijval en steun van de omringende kunstwerken en hun plaatsing in de ruimte. Ze resoneren met elkaar. De choreografie die hierdoor ontstaat maakt de context van het artistieke idee en de ruimtelijke invulling van Sehgals werk, zowel op letterlijk als meer filosofisch niveau, duidelijk juist door haar (de context) te gebruiken.

Op mijn weg naar de uitgang passeer ik een laatste maal de servicemedewerker terwijl hij nieuwe bezoekers verwelkomt: ‘Hallo. Welkom. Rihanna fell in love with Grammy dress. This is new. Tino Sehgal. 2003.’