Boeken / Non-fictie

Een wereld van elkaar kruisende bewegingen

recensie: Jan Bor - Mondriaan filosoof

Mondriaan zocht in zijn werk naar het ‘dynamisch evenwicht’. Maar wat bedoelde hij daar eigenlijk mee? Daarover laat filosoof Jan Bor (1946) in Mondriaan filosoof zijn licht schijnen; hij gaat op zoek naar de ontologie achter Mondriaans teksten en artistieke werk.

Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue is de titel van een serie hedendaagse werken van Barnett Newman, maar zou evengoed de discussie rondom de, sommigen zeggen vermeende, genialiteit van Mondriaan kunnen illustreren. Staand voor de Victory Boogie Woogie (1942-1944) in het Haags Gemeentemuseum kun je grofweg twee type museumbezoekers onderscheiden: enerzijds zij met de verheerlijkte blikken, ‘zij die het snappen’, anderzijds degenen met vraagtekens boven hun hoofd die, als ze het hardop zouden durven uitspreken, het liefst de vraag ‘Waarom is dít nou zo goed, is er iets wat ik niet zie?’ zouden willen stellen. Juist (de vraag naar) dit zien, of wat daaraan voorbij gaat, staat centraal in Bors essay.

Dieper kijken

Bor begint zijn essay met zijn eigen ontdekkingstocht, die meandert via de filosofie, maar eveneens antwoorden of klankborden zoekt in de (moderne) kunst en oosterse zen. Hij beschrijft hoe hij als jongeling frequent het Stedelijk Museum bezoekt en bevangen raakt door Bewogen beweging, een tentoonstelling in het voorjaar van 1961. Bor haalt een citaat aan van de Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely: ‘[…] WEES IN DE TIJD – WEES STATISCH, WEES STATISCH – MET DE BEWEGING.’ Zowel Bor indertijd als de lezer op het moment dat hij zich een weg baant door de inleiding van het boek, kan niet bevroeden hoezeer deze woorden later samen zullen vallen met Mondriaans zoektocht naar het dynamische evenwicht.

Hoewel het essay in eerste instantie voelt als een iets te uitgebreide trip down memory lane, blijkt later dat deze uitvoerige inleiding wel degelijk nodig is om het bouwwerk van Mondriaans denken en schilderen te stutten. Het is alsof Bor een steiger bouwt tegen het oeuvre van Mondriaan aan: in eerste instantie krijg je het idee dat deze steiger alleen maar dingen aan het zicht onttrekt, maar langzaam maar zeker wordt duidelijk dat deze steiger je in staat stelt om beter, dieper en van dichterbij naar de materie te kijken. Bovendien maakt het ook dat je af en toe een verdieping hoger of lager kunt gaan staan: een gefaseerd ‘beklimmen’.

Intuïtie en inspiratie

Eerder al, in 1994, ondernam Bor een poging een groot essay te schrijven over hoe Mondriaans kunst en zijn wijsgerige bespiegelingen zich tot elkaar verhouden. Het ging mis door de onderschatting van het hermetische karakter van Mondriaans teksten. Bovendien, zo ontdekte Bor tijdens deze tweede poging, bezitten Mondriaans teksten een grote tegenspraak. Die was voor Mondriaan hoogstwaarschijnlijk geen issue, daar intuïtie voor hem vele malen belangrijker was dan een kloppend verstandelijk betoog.

Bor ontsluit Mondriaans teksten door een poging te doen diens ontologie op te trekken uit zijn filosofische bronnen. Dit is waar de lezer in het filosofische diepe gegooid wordt. Mondriaan blijkt de, met elkaar contrasterende, ideeën van het (neo)platonisme te combineren met die van Hegels dialectiek. Naast deze westerse filosofieën is Mondriaan tevens beïnvloed door oosterse denkbeelden. Er lopen dus besprekingen van drie verschillende filosofische uitgangspunten door elkaar, en het essay, heen.

Tijd voor visie

Afhankelijk van de filosofische kennis van de lezer zijn deze laatste twee hoofdstukken, ‘De teksten’ en ‘Tussen Oost en West’, een oefening in lenigheid van de geest ofwel een pittige denkopdracht. Bor geeft genoeg handvatten om zowel Mondriaans ideeën, als die van de filosofen waaraan hij schatplichtig is, te begrijpen. Het vergt alleen het nodige herlezen, hier en daar.

Leuk zijn de verwijzingen voor hen die bij het vallen van de term (neo)platonisme al wat meer voor ogen hebben dan alleen een talige duiding. Zo verschijnt in De Stijl, kort na publicatie van zijn eerste artikelenreeks, Mondriaans Dialoog over de Nieuwe Beelding, waarin hij een zanger en schilder laat converseren over het verband tussen ‘zijn’ blokjes en vlakjes en de werkelijkheid. De gesprekspartners wisselen ideeën uit over wat het ‘beelden’ van de natuur inhoudt. Niet alleen Mondriaans idee dat kunst ons kan optillen naar de ideële wereld is een verwijzing naar Plato, ook de vorm van de dialoog is een dikke knipoog. De Griekse filosoof gebruikte in zijn Politeia immers ook juist die vorm om het idee van de idee, dat alle aardse vormen slechts een afspiegeling van het Ene zijn, uit te leggen.

Zowel Mondriaans geschriften als schilderijen zijn niet gemakkelijk te doorgronden. Voeg daaraan toe dat Bor Mondriaans inspiratiebronnen filosofisch natrekt en het moge duidelijk zijn dat Mondriaan filosoof geen essay is dat je in één adem uitleest. Dit is echter geen punt van kritiek, sterker nog, het doet wederom beseffen dat je de tijd moet nemen om dingen op je in te laten werken. Afstand nemen, nogmaals lezen, afstand nemen, verder lezen. Eigenlijk zoals de oude meesters van de schilderkunst al deden: af en toe het (onaffe) schilderij van ezel naar wand verplaatsen, omdat alleen zo het nieuwe gezien en gedacht kan worden. Tijd nemen om te zien wat je ziet, in woord en beeld.