Boeken / Non-fictie

De teloorgang van een ‘Heldenleben’

recensie: Frederik Heemskerk - Dossier Willem Mengelberg

Nadat Willem Mengelberg (1871 – 1951) op 24-jarige leeftijd ‘orchest-directeur’ van het Concertgebouworkest wordt, ontwikkelt het orkest zich tot een van de besten ter wereld. Daarmee is een held geboren. Tot de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen en alles verandert.

Joseph Wilhelm Mengelberg wordt geboren in Utrecht en blijkt al snel muzikaal hoogbegaafd te zijn. Zijn jeugd en adolescentie lopen langs een weg met slechts een mogelijke eindbestemming: het muzikantschap. En dat lukt. Vriend en vijand zijn het erover eens dat Mengelberg een uitzonderlijk dirigent is. Niet enkel het Concertgebouworkest, ook tal van andere orkesten willen Mengelberg op de bok. Hij reist de hele wereld over, wordt aanbeden door vrouwen, is bevriend met Gustav Mahler en ontvangt belangrijke eerbewijzen. Naast Mahler mag Mengelberg ook Richard Strauss tot zijn vriendenkring rekenen, de componist die het symfonische gedicht Ein Heldenleben schreef. Volgens critici een schaamteloos zelfportret. Toch had het evengoed een muzikale weergave van Mengelbergs succesjaren kunnen zijn: de jaren tot aan de oorlog.

Kritiek
Niettemin zijn er in de jaren voor 1940 al kritische geluiden te horen. Met name over zijn politieke houding. Zo langzamerhand begint men aan zijn loyaliteit te twijfelen. Mengelberg heeft openlijk contact met hooggeplaatste Duitsers en NSB’ers. Opvallend twijfelt men in Duitsland evengoed. Aan wiens kant staat de dirigent nu eigenlijk? Vol overgave dirigeert hij de werken van Joodse componisten. Op een door nazi’s opgestelde lijst wordt Mengelberg aangeduid als Freund des Juden Gustav Mahler. Ook tijdens de bezettingsjaren houdt de dirigent er op zijn zachtst gezegd een ambivalente houding op na. Zo zou hij champagne klinken op Duitse overwinningen, geeft hij concerten in Berlijn, is hij lid van de Kultuurraad en ontglipt hem regelmatig een onhandige opmerking. Daartegenover staat zijn hulp aan Joodse orkestleden, het weigeren van concerten voor dubieuze organisaties en zijn genegenheid voor de in Londen verkerende koningin Wilhelmina.

Een kind
Na de bevrijding wordt de Nederlandse samenleving van zijn collaborateurs gezuiverd.  Mengelbergs imago is te zeer besmeurd. Door een speciaal opgerichte ereraad wordt hij voor het leven uitgesloten van dirigeren in Nederland. In 1946 is er de mogelijkheid in hoger beroep te gaan en de inmiddels in Zwitserland wonende Mengelberg doet dat. Zijn advocaat, Sam Bottenheim, zoekt de oude musicus op en treft een man ‘die zich van geen kwaad bewust voelt, maar zich overigens diep getroffen acht door hetgeen men hem heeft aangedaan’.

Bovenstaande uitspraak legt een totaal gebrek aan zelfkritiek aan de dag. Oud-politicus Henri Marchant, een van de getuigen, typeert Mengelberg als volgt:

Mengelberg was een kind en dus ook kinderlijk in zijn opvattingen. Alles draaide om de muziek en het orkest. Mengelberg wist niets af van politiek.

Het beeld ontstaat van een wereldvreemde naïeveling. Op zichzelf geen probleem, maar voeg daar een portie ijdelheid, egoïsme, grootheidswaanzin en een gemakkelijk te beïnvloeden karakter aan toe en zie de precaire cocktail ontstaan. De raad besluit Mengelbergs uitsluiting voor het leven terug te brengen naar zes jaar. Een aantal maanden voor de straf afloopt sterft hij. Zijn geliefde orkest heeft hij na de oorlog nooit meer gedirigeerd.

Noodzaak
Dat het zuiveringscollege juridisch gesproken niet altijd de schoonheidsprijs verdient, weet Frederik Heemskerk (1939) helder uit te leggen. Zijn verleden als advocaat, officier van justitie en raadsheer helpt hem daarbij. Of hadden wij dit zelf ook wel kunnen concluderen? De vraag die na het lezen van Dossier Willem Mengelberg blijft hangen is: wat is de noodzaak van dit boekje? Hoeveel nieuwe feiten komen nu werkelijk boven tafel ten opzichte van de lijvige, door Frits Zwart geschreven Mengelberg biografie? Ontstijgt het het niveau van een ijverig werkstuk?

Nee. De getuigenverslagen zijn interessant maar overlappen elkaar veelvuldig, de toon is vaak te schools en de zaak mist de grandeur om er een boek aan te wijden. Dat Mengelberg fouten heeft gemaakt maar niet ‘fout’ was, kan de lezer al snel opmaken. Ook het feit dat Mengelberg zich nooit openlijk heeft verantwoord voor zijn daden, maakt het er niet gemakkelijker op. Vragen die de raad stelde konden de facto alleen door de hoofdpersoon beantwoord worden. Zoals Heemskerk zelf concludeert: ‘Voor zijn rechters – en voor ons – blijft hij nu de grote onbekende.’

Boeken / Fictie

Tegen rechtlijnigheid

recensie: Arthur De Pins - De Krabbenmars

Er bestaat een krabbensoort die zich slechts in een lijn kan voortbewegen: zijwaarts. Tot een paar krabbetjes hiertegen in opstand komen, wat grote gevolgen heeft. Niet alleen voor henzelf, maar ook voor hun hele soort en de Franse kustplaats waar ze zich bevinden.

De Krabbenmars speelt zich af in de jaren ’70/’80, in het Franse plaatsje Royan, in de Gironde. Terwijl de toeristen aan het strand liggen te zonnen, lopen kleine krabbetjes heen en weer. Door de vierkante vorm van hun schild zijn ze niet in staan om bochten te maken, zodat ze voor altijd veroordeeld zijn om in een rechte lijn te lopen, zijwaarts. Hun leven is een eindeloze herhaling van dezelfde wandeling, waarbij ze bijna nooit andere krabben tegenkomen. Ze kennen geen liefde, hebben geen vrienden en leven een naamloos bestaan.

Gedwongen versus gekozen

Als twee krabben elkaar tegenkomen op een gitaar ontstaat er een vriendschap. En als ze dan ook nog eens samen ontsnappen uit een hachelijke situatie door elkaar te dragen – en dus van de lijn af te wijken – ontstaat een vriendschap. Ze geven elkaar namen, Zon en Gitaar, en besluiten elkaar te helpen om ook eens wat afwisseling te krijgen. Die afspraak zorgt echter voor veel onrust. Er ontstaat een tweedeling in de krabbenmaatschappij: de Rechtlijnigen staan tegenover de Draaiers. De spanningen groeien als Zon wegvlucht van een zinkend (Greenpeace)schip door in een bochtje te lopen.

Arthur de Pins kwam in 2003 op het idee om een film over deze krabben te maken. Het korte filmpje dat hij maakte (Krabbenrevolutie), won veel prijzen en effende de weg voor een groter project: een lange film. Eigenlijk zouden het twee delen moeten worden. Een deel over de strijd tussen ‘rechtlijnigen’ en ‘draaiers’, het andere over de evolutie. Het stripboek is een aangepaste versie van het storyboard van die film. De stijl van de tekeningen is aangepast aan de strips die in de jaren ’70 en ’80 van de 20e eeuw uitkwamen. Het kleurgebruik en de lijnvoering komen ook overeen met in die periode gebruikte technieken. Zo maakt De Pins geen gebruik van contourlijnen voor zijn personages.

Om iets van te leren

Het tragische verhaal van de krabben is niet het enige verhaal dat in het boek verteld wordt. Op de achtergrond wordt een documentaire gemaakt over de krabben, probeert Greenpeace de aanleg van een oliepijpleiding tegen te houden, en probeert het bestuur van Royan zo goed en zo kwaad als het kan het imago van badplaats te behouden. Al die verschillende belangen en verhalen komen samen in de climax van De Krabbenmars. Alles werkt samen naar het einde van het verhaal toe.

De Krabbenmars kan ook als een kritiek op de maatschappij worden gezien. Een maatschappij die gericht is op vooruitgang. De voortdurende noodzaak van (economische) groei, van uitbreiding en verspreiding is te vergelijken met de houding van de Rechtlijnigen. Wie van de lijn afwijkt is verdacht. De Draaiers staan verandering voor – een houding die overigens niet vol te houden is. Verandering om de verandering is even erg als het blijven voortploeteren zoals het altijd al is geweest. Soms, zoals ook Zon concludeert, hoef je niet te veranderen. Soms is hetzelfde blijven het beste om te doen.

Boeken / Non-fictie

W.F. Hermans’ machteloze woede

recensie: Willem Otterspeer - De zanger van de wrok

Na vijftien jaar onderzoek en tweeduizend gepubliceerde pagina’s is Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans voltooid. Over Hermans zal nog lang bij tijd en wijle gediscussieerd worden, maar wat een werk is dit.

Het is een van de sterkste beelden uit het tweede deel van Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans, De zanger van de wrok: de eenzame schrijver op leeftijd, gezeten in een stoel in een matig verlichte kamer in zijn Parijse appartement, die zijn leven overpeinst. Zijn vrouw, de enige persoon die van de ene tot de andere kaft in leven bij de schrijver blijft, slaapt. Alles is mislukt, alles is altijd mislukt.

Als buitenstaander zie je wat niet mislukt lijkt te zijn: op een zeker moment ontving Hermans bijna twee ton per jaar aan royalty’s van zijn uitgeverij De Bezige Bij alleen al – daarbij kwam nog geld van de kranten en tijdschriften waarvoor hij schreef, royalty’s van uitgeverij Van Oorschot (De donkere kamer van Damokles) en dividend van aandelen Shell. Het ging Hermans en zijn vrouw Emmy materieel en financieel voor de wind: hun Parijse appartement was duur, maar daarvoor betaalde in feite NRC Handelsblad, ze dronken goede wijn, champagne en andere drank, en maakten vaak tripjes.

Toch is er een leegte, die zich ook vertaalt naar het laatste deel van Otterspeers boek: Hermans was eenzaam, en die eenzaamheid herhaalde zich elke dag een beetje steviger. Steeds weer raakte hij vrienden en kennissen kwijt doordat ze hem in zijn ogen verraden hadden. Zijn gezondheid takelde langzaam af, als gevolg van de vele sigaretten en grote hoeveelheden drank. Daar zit de schrijver, alleen in een nachtelijke kamer.

Centraal staat de herrie

Maar dat betreft alleen het laatste deel van De zanger van de wrok. Aan het begin vinden we Hermans in Groningen: hij heeft een baan aan de universiteit gevonden, na een miskraam wordt zoon Ruprecht geboren en hij schrijft een aantal van zijn beste boeken. Toch was Hermans ook in het noorden van het land niet gelukkig, waarschuwt Otterspeer: amper twee jaar na er neergestreken te zijn, wilde Hermans weer weg. Dat zou tot 1973 duren, tot hij met veel herrie de universiteit verliet.

Herrie is het kernwoord in Hermans’ leven. (En zijn naleven, waar Otterspeer al genoeg ervaring mee heeft.) Er is continu gedoe: begin jaren vijftig het proces rondom Ik heb altijd gelijk, de Weinreb-affaire in de jaren zeventig, en in de jaren tachtig sleepte het niet-conformeren aan de culturele boycot van Zuid-Afrika zich voort. Toen een psychisch instabiele man zich toegang verschafte tot Hermans’ appartement in Parijs en hem 31 steekwonden toebracht, bleef de schade van al die herrie niet langer mentaal, maar werd zij ook fysiek.

Tussen dat alles door, zou je bijna zeggen, bleef Hermans schrijven: grote romans als De donkere kamer van Damokles (1958) en Nooit meer slapen (1966), universiteitssatires als Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) en een laat meesterwerk als Au pair (1989). Otterspeer is opvallend veroordelend over veel van Hermans’ werk: vooral zijn Parijse werk wordt stevig aangevallen; pas in 1987, met De heilige van de horlogerie, hervindt Hermans zijn vorm weer. Misschien is dat zo. Deze evaluaties zijn vooral niet de meest interessante stukken uit de biografie. Jammer is ook dat er weinig ruimte is voor een ruimere interpretatie van de ontvangst van zijn boeken.

Machteloze woede

Otterspeer besteedt veel tijd aan het op de huid zitten van Hermans’ persoonlijkheid en zijn drijfveren. Wat motiveerde de grootmeester? Waarom was hij zijn hele leven zo wrokkig? De oorzaken daarvoor vinden we veelal in het eerste deel van deze biografie, het in 2013 verschenen De mislukkingskunstenaar. In dit deel staan de brokstukken van Hermans’ levensinstelling centraal. Zelfs zijn vrouw en zoon moeten eronder hebben geleden. Een citaat:

Waarom was hij naar Brussel gegaan? Om dichter bij Ruprecht te zijn. Maar Ruprecht zag hij minder dan ooit, althans niet op de momenten waarop híj er behoefte aan had. Hij had geen begrip voor het feit dat zijn zoon inmiddels een drukke baan had, een vrouw en kinderen. Ruprecht diende er voor hém te zijn, op bezoek te komen, reisjes met hem te maken. Gebeurde dat niet, dan kon dat aanleiding vormen tot uitbarstingen van machteloze woede.

Die ‘machteloze woede’ is cruciaal. Dat is een soort oergevoel, dat door de in zijn ogen laffe dood van zijn zus in 1940 een allesoverheersende invloed in zijn leven was geworden. Al die boosheid kwam voort uit het gevoel niets aan de situatie te kunnen doen, overgeleverd te zijn aan het lot – een kwetsbaarheid waar Hermans zich door zijn barse schil van hoopte af te weren. Het vormt de kern van zijn werken: de harde wereld en de slappeling, het anders voordoen, de verwoestende kracht van een wereld waar je geen vat op kan hebben.

Kolossale arbeid

Er bestaat een foto, genomen door Pieter van Acker, van Hermans en Cees Nooteboom in Parijs: Hermans rent met de armen gespreid in een Parijs’ park op een groep duiven af, die haastig opvliegen; Nooteboom loopt er glimlachend achter. Deze foto is in De zanger van de wrok terug te vinden. Er is iets intens triests aan dit portret: de te grote, vierkante jas, het kinderlijke plezier van een oudere man. Het is niet de schrijver van de grote romans die we hier zien, maar de man van de private drama’s en innerlijke demonen. Het is wél het onderwerp van Otterspeers kolossale arbeid, van wie we na lezing weer meer begrijpen, en wiens werk we nog beter kunnen waarderen.

Muziek / Album

Ex-jazzband doet tegenwoordig aan electropop

recensie: Portico - Living Fields

Portico is de band die voorheen bekend stond als Portico Quartet. Volgens de leden zelf is Living Fields, het eerste album onder de naam Portico, een debuut.

Eerlijk is eerlijk, het gaat hier om een nogal twijfelachtige doorstart: enerzijds dat ‘dit is een debuut’-verhaal, en anderzijds wordt er niet voor een heel andere naam gekozen. Bovendien gebruikt de band op bijvoorbeeld Facebook nog altijd dezelfde pagina als Portico Quartet, al is ook de bandnaam daar aangepast.

Het probleem met zo’n bandnaam die duidelijk naar de formatie verwijst waar ze uit voortkomt, is dat je als luisteraar automatisch gaat vergelijken. Living Fields blijkt niet erg veel met Portico Quartet te maken te hebben, en dat is jammer. Waar het kwartet op spannende wijze een grensgebied tussen jazz en electronica opzocht, is dat laatste duidelijk de hoofdmoot van Portico. Sterker nog: de hang en de saxofoon, die karakteristiek waren voor het geluid van het kwartet, lijken te ontbreken. Het kan best zijn dat die ergens onder een flinke laag elektronische vervorming zitten, waardoor ze gewoon als synthesizers klinken. De ambient-achtige synths en ratelende drumcomputers klinken soms bovendien net te eenvoudig om echt te imponeren.

Joe Newman

Portico heeft aan creativiteit ingeboet ten opzichte van het Quartet. De nummers met Jono McCleery bijvoorbeeld klinken veel te sterk als James Blake-nummers. Als je McCleerly’s al erg Blake-achtige stem ondersteunt met Blake-achtige elektronica, dan verzand je uiteraard snel in epigonisme. Op afsluiter ‘Memory of Newness’ gaat Jamie Woon (wordt het trouwens niet eens tijd voor een nieuwe plaat van hem?) bovendien ook nog eens in de Blake-modus, in plaats van de Timberlake-modus die je van hem zou verwachten. Dat is een beetje jammer, terwijl het nummer toch best fraai is.

De derde prominente gast op Living Things is Joe Newman. Newmans karakteristieke stem is tegelijkertijd een van de karakteristieken van zijn band alt-J. Newman klinkt op zijn gastbijdrages bij Portico echt als Newman, zonder dat de muziek gelijk alt-J-achtig wordt. Hij neemt zelfs zijn hiphop-achtige neiging tot woorden spellen mee. ‘101’ lijkt bovendien ook echt op een Portico Quartet-achtig nummer met vocalen van Newman. Hij tekent voor de vocalen op nog twee nummers, en die behoren tot het beste op Living Things.

Te weinig liedjes

‘101’ klinkt bovendien echt als een liedje, of een muziekstuk nota bene. Sommige andere nummers op Living Things pruttelen door, zonder dat er sprake is van een sterke opbouw. ‘Where Are You Now’ bijvoorbeeld begint gewoon ergens en houdt ergens op. Ook de korte ambient-instrumental ‘Dissolution’ blijft onder de twee minuten. Twee van zulke weinig imponerende intermezzo’s op een album met negen nummers in 36 minuten doen de plaat ook kwantitatief een beetje mager uitvallen.

Living Fields is een heel aardige electropopplaat-met-bescheiden-pretenties geworden, waarop vooral de samenwerkingen met Joe Newman toch best sterk uitpakken. Maar het blijft jammer dat een groep die ooit het heerlijk creatieve Portico Quartet was, soms net te sterk in het James Blakeje spelen blijft hangen.

Film / Films

Nieuw begin in de snackwagen

recensie: Chef

Nu ook voor mannen. De culinaire speelfilm werd tot voor kort vooral gemaakt voor vrouwen. Denk aan flink gezoete melodrama’s als The Hundred Foot Journey en The Lunchbox. Films die oogstrelend lekker eten combineren met soapachtige verwikkelingen, op smaak gebracht met een klein beetje Indiase kruiden.

~

In de Amerikaanse komedie Chef  giert er wat meer testosteron door de keuken. Regisseur en acteur Jon Favreau is de grootstedelijke topkok Carl die na een vernietigende recensie via twitter wraak neemt om vervolgens ook nog de restaurantcriticus live aan te vallen. Probleempje: de hele wereld kijkt via de sociale media mee.

Wijze lessen

Weg reputatie en weg carrière. Voor Carl zit er maar een ding op: uithuilen en overnieuw beginnen. En dit keer graag een baan zonder stress en ingewikkeld eten. De kok knapt een vervallen snackwagen op en al snel vliegen de warme broodjes in het gelijknamige tempo over de toonbank.

~

Chef blijft natuurlijk een Amerikaanse film en dus worden er onderweg wijze lessen geleerd. Carl heeft ineens weer tijd voor zijn zoontje en ook de gebroken relatie bloeit weer op. Geluk zit in simpele dingen is hier de moraal. En familie en vrienden zijn belangrijker dan financieel succes. De Amerikaanse droom is ook niet meer wat ie geweest is.

Vult lekker

Maar ondanks die open deuren valt er in Chef genoeg te genieten. Met dank aan de vele leuke bijrollen van John Leguizamo, Scarlett Johansson, Dustin Hoffman, Robert Downey Jr. en Oliver Platt. Heel diep gaat het allemaal niet, maar de cast dient het smakelijk op en het vult lekker. Dat levert Chef de hoogst haalbare restaurantbeoordeling op: drie sterren.

Film / Films

Dromerige puberwereld

recensie: Nena

Twee belangrijke Gouden Kalveren en een prijs op de laatste Berlinale. Nena, de debuutfilm van Saskia Diesing, was een van de grote artistieke successen van het afgelopen jaar.

Nena vertelt een verhaal dat in het buitenland ongetwijfeld als typisch Nederlands getypeerd zal worden. Op ogenschijnlijk luchtige wijze worden zware thema’s als zelfmoord en euthanasie behandeld, waarbij vooral het liberale standpunt ten opzichte van het zelfgekozen levenseinde opvalt. Simon was de grote voorganger in dit genre.

Rebelse meid

We beleven het verhaal door de ogen van de zestienjarige Nena, een rebelse meid die in 1989 worstelt met de scheiding van haar ouders, haar eerste grote liefde en de terminale ziekte van haar gehandicapte en depressieve vader.

Het zijn onderwerpen die niet zouden misstaan in de gemiddelde Carry Slee-film. Maar Nena heeft net wat meer talent en verbeeldingskracht aan boord. Hoofdrolspeelster Abbey Hoes is een ware ontdekking. Ook de rest van de cast acteert naturel en dat is prettig. Bovendien staat de soundtrack vol lekkere eighties-klanken en weet het inventieve camerawerk mooi de dromerige puberwereld te vangen.

Gymnasiumklanten

Toch valt er ook wel iets op dit veelbejubelde debuut af te dingen. De dialogen van schrijfster Esther Gerritsen komen niet altijd los van het papier. Te vaak denk je: ‘zo praten mensen niet’. En de jaren tachtig setting is wel heel nadrukkelijk doorgevoerd in nieuwsberichten en aankleding.

Ook stoort het dat vrijwel iedereen Algemeen Beschaafd Haarlems spreekt, terwijl de film zich toch nadrukkelijk diep in Groningen afspeelt. Nena lijdt zo een beetje aan het ‘Kinderen voor kinderen’-syndroom, waarmee de indruk wordt gewekt dat heel Nederland bevolkt wordt door keurig articulerende gymnasiumklanten. Dan hebben ze het in de recente Limburgse films zoals Gluckauf en Hemel op aarde toch beter begrepen. Bij authentieke verhalen kun je immers ook altijd nog de ondertiteling aanzetten.

Boeken / Fictie

Volwaardig romandebuut van een popjournalist

recensie: Leon Verdonschot - Alles van elkaar

Zijn grote passie – muziek – speelt slechts een bescheiden rol in de debuutroman van popjournalist Leon Verdonschot. Alles van elkaar verhaalt over een mannenvriendschap die onder hoogspanning staat.

‘Ze weet het.’
‘Sorry?’
‘Ze weet het.’
‘Ze weet wát?’
‘Alles.’
‘Hoe bedoel je álles?’
‘Ze weet alles. Ze heeft mijn mails gelezen.’

Het staccato intro van Alles van elkaar roept de nodige vraagtekens op bij de lezer, maar omvat tevens (in een notendop) de kern van het relaas dat volgt: bij toeval (?) leest de geliefde van de beste vriend van de ik-persoon een omvangrijke mailwisseling tussen beiden, hetgeen hun vriendschap danig onder druk zet. Al leek de entree van deze vrouw in het leven van de twee al eerder gevoelig te liggen: ‘”Vertel eens over die Kaat.” “Ze is heel bijzonder.” “Bijzonder? Mijn god. Dat woord gebruiken ouders van een mongooltje voor hun kind.”‘ Wat er zoal besproken kan zijn tussen de twee vrienden in de gehate e-mails wordt in een kleine tweehonderd pagina’s uit de doeken gedaan.

Kemphanen

De puntige dialoog waarmee de roman opent vindt plaats vlak voor het vertrek van de twee vrienden, samen met een derde jeugdvriend (die net genezen is van kanker), naar Thailand. Daar, in Chaweng op het eilandje Koh Samui, wil het drietal hun dertigjarige vriendschap opluisteren met een bezoek aan een concert van hun jeugdheld: Robert Tepper. Midden jaren tachtig had deze zanger een hit met (het enigszins protserige) ‘No Easy Way Out’, de soundtrack voor een van de Rocky-films.

Tijdens het verblijf in het verre oosten wordt middels flashbacks meer en meer duidelijk hoezeer de levens van de twee hartsvrienden, bijna op het roekeloze af, met elkaar zijn verweven: ‘We schudden elkaars hand, op ons zoveelste geheim.’ De derde kameraad fungeert als een soort buffer tussen de twee wedijverende kemphanen; hun branievolle leven gaat grotendeels aan hem voorbij, iets wat hem ogenschijnlijk koud laat. Wel wordt hij regelmatig ‘bijgepraat’ door de twee.

Gênant en amusant

Uit de flashbacks blijkt dat de twee dertigers tijdens hun jarenlange vriendschap in een soort van wedloop verzeild zijn geraakt, waarbij ze elkaar steeds verder uitdagen. De dialogen tussen het tweetal zijn vaak messcherp en bij vlagen erg geestig; voortdurend trachten ze elkaar af te troeven in snedigheden, wat de ik-persoon op een gegeven moment, in een vlaag van pardoes opwellende zelfkennis, doet verzuchten: ‘Soms wil ik gewoon zo graag gevat zijn dat ik me niet eens afvraag of ik meen wat ik zeg. Als het maar goed klinkt.’

Ze delen een voorliefde voor films (Rocky, Star Wars), politiek (links activisme), sport (marathon) en – met name – seksuele uitspattingen: Dat aspect wordt door Verdonschot (die eerder in Volkskrant Magazine al openhartig sprak over zijn seksverleden) uitgebreid en weinig verhullend opgetekend: wat begint met onschuldig internetdaten (waarbij de twee vrienden als motto aanhangen: ‘Mens op zoek naar anekdote ontmoet mens op zoek naar anekdote’) leidt via prostitutiebezoek en parenclubs uiteindelijk naar een nogal ranzige seksboerderij, alwaar het een en ander resulteert in een even gênante als amusante climax.

Medley

De trip naar Thailand wordt voor de drie vrienden niet het feestje waarop vooraf gehoopt was. De door zijn vriendin ‘betrapte’ vriend is er met zijn hoofd niet bij en probeert op afstand zijn relatie te redden, de ik-persoon vreest voor het voortbestaan van hun vriendschap, en als klap op de vuurpijl valt het optreden van hun jeugdheld ronduit tegen: er komt nauwelijks publiek opdagen en een ongeïnspireerde, bozige Tepper vermaalt zijn grootste hit in een slappe medley, hetgeen zelfs leidt tot een hilarische knokpartij na afloop van het concert.

Alles van elkaar van muziekliefhebber en –kenner Leon Verdonschot is een rauw en bijzonder vlot geschreven romandebuut over een mannenvriendschap en loyaliteit. Verdonschot beschikt over een scherpe pen en schrijft zonder opsmuk en met veel vaart, humor en zelfspot in kernachtige, rake zinnen. De vele dialogen in het boek zijn meestens  bijzonder gevat. Alles van elkaar is een hilarische, soms schrijnende, maar altijd eerlijke weergave van een fnuikende kameraadschap.

Boeken / Fictie

Tragisch en hoopvol tegelijk

recensie: Alex Boogers - Alleen met de goden

Wat bijvoorbeeld tragisch en hoopvol tegelijk is: dat het schrijven van zijn nieuwe roman zoveel van Alex Boogers vroeg dat hij tot twee keer toe in het ziekenhuis belandde, en dat de kranten nu hoogstwaarschijnlijk zullen koppen: ‘Boogers in optima forma’.

Bij de boekpresentatie van Alleen met de goden leek de schrijver zich niet minder ongemakkelijk te voelen dan de stille, verlegen lezers in de zaal. Naast de verlegenheid delen de schrijver en zijn lezers ook de strijdvaardigheid. Liefhebbers van Boogers lijken het een voor een als hun persoonlijke missie te beschouwen deze schrijver aan de man te brengen. De barricaden op, naar een publiek dat niet groot genoeg kan zijn. Dit is het verhaal van een van hen.

Stemmen
Alleen met de goden beschrijft zo’n 15 jaar uit het jonge leven van Aaron Bachman. Hij groeit op in een flat in een ‘naamloos gat’ nabij Rotterdam, met een moeder die altijd boos is en om de haverklap roept dat hij voor het ongeluk is geboren. Ook zijn vader, ‘papa Leeuw’, hanteert geen zachtzinnige opvoedmethode: “Er is niemand met je bezig. Niemand bekommert zich om je, niemand geeft om je. Je moet het helemaal alleen doen. Ik weet dat het een kloteboodschap is, maar wen er maar aan.”

Geduldiger dan ooit en tegelijkertijd in moordend tempo beschrijft Boogers hoe juist de woorden van je ouders onder je huid kruipen, in je gedachten doorklinken alsof het je eigen stem is. Die in het geval van Aaron Bachman zegt dat je niets waard bent, voor een dubbeltje geboren, een tumor die in je moeders buik groeide. De achterstand, de inhaalslag die Aaron daardoor moet maken, maar die hem tegelijkertijd kracht geeft en op een wrange manier: voorsprong.

Tegenstemmen
Er zijn ook andere stemmen: er is een leraar die in Aaron een kunstenaar ziet, een trainer die van Aaron een kickbokskampioen maakt en uiteindelijk is er zelfs een meisje dat door alle gehardheid heen kan kijken. Toegeven aan de drang om te schrijven – die hem al zijn hele leven kwelt – blijkt voor Aaron een grotere opgave dan de ring in te stappen en klappen te incasseren, het woord ‘au’ komt niet voor in dit boek. Het woord pijn vermoedelijk ook niet. Maar de worsteling, de strijd die opgroeien voor Aaron is, staat op elke bladzijde.

Prachtig voorbeeld ook van wat een roman kan: het beeld dat een onwetend VWO-meisje van de wondere wereld van het kickboksen heeft (kortgezegd: wat een idioten) doen kantelen. Tot met ingehouden adem bladzijden vol ‘ringgedachten’ lezen, met ontzag voor de schoonheid van het naakte gevecht en de duizend verschillende redenen die twee mensen daar tegenover elkaar kunnen doen belanden – hoe tegenstanders die redenen in elkaar herkennen.     

Nog één ronde
In Alleen met de goden komt de bekende thematiek van Boogers, voor wat om de nietsontziendheid van deze roman de laatste keer lijkt, in alle hevigheid terug. Als een naschok die eenmaal weer uit de kelders gekropen tot de hoofdschok wordt benoemd. Woede, vechten, zoeken, onzekerheid, gekweldheid, minderwaardigheid. Een toegift waar alles in zit, het meest pure en kwetsbare lied.

Boogers die niet ‘die schrijvende vechter’ wil zijn, maar bij wie het vechten en het schrijven onlosmakelijk verstrengeld zijn. Alleen met de goden is als Boogers’ laatste ronde in de ring. “Je hebt nog één ronde! Nog één ronde. Je kunt hier niet op punten winnen, Aaron!” En dat doet hij niet, dat zou nu eenmaal niet bij hem passen. Hij wint met een knock-out.

Boeken / Non-fictie

Goed onderzoek, conclusie van niks

recensie: Joris Luyendijk - Dit kan niet waar zijn

De City in Londen vormt het financiële inferno waarvan de vlammen naar alle windstreken kunnen uitslaan. Daar en in de VS ontbrandde de nog steeds na-ijlende economische crisis. Voor The Guardian voelde Joris Luyendijk tweehonderd anonieme betrokkenen aan de tand die dubieus met ons geld bezig waren. We dachten over de crisis van a tot z doorgezaagd te zijn, maar Dit kan niet waar zijn levert toch nog een apart inkijkje.

Uit de titel spreekt ongeloof en verbijstering. De crisissen komen en gaan, net zoals eeuwenlang oorlogen en andere rampzaligheden. Machteloos zien we toe hoe werk, geld en huis in lucht kunnen opgaan. Op een haar na had de samenleving veel dieper ontwricht kunnen zijn, beweert Luyendijk, en ook dat de lont ontstoken is door een bancaire minderheid van zo’n twee procent. Daarbinnen en -buiten werd niet of nauwelijks van elkaar geweten door wie wat precies werd uitgespookt. Dat bemoeilijkt beantwoording van de schuldvraag. De misdaad is bekend, maar er zijn te veel daders met bloed aan hun handen. En de misdaad werd nota bene gepleegd  terwijl accountants, toezichthouders, centrale banken en politici glazig toekeken, of een andere kant uit.

Hebzucht en angst   
Van hoog tot laag gingen daders ervan uit met hun praktijken slim weg te komen en hadden ze een stekeblinde vlek voor de maatschappelijke gevolgen. Zolang het goed ging werd je immers niet afgedankt en kon je in ieder geval je eigen hypotheek en nog veel meer betalen. Bekend was ook hoe die enkele ‘domme’ klokkenluider van bovenaf secuur werd afgebrand. Hebzucht en angst vormen een hecht duo. Gewetenloosheid wordt samen met je succesvolle collega’s in stand gehouden.

Na zijn doortastende visite aan het front wil Luyendijk opbeurend eindigen. Eerder beweerde hij dat de financiële producten met riskante complexiteit herzien en veiligheidsmaatregelen getroffen zijn, en ook dat banken keihard werken aan een cultuurverandering. Toch laten banken na voor flink hogere kapitaalbuffers te zorgen. De gekozen politiek krijgt onvoldoende greep op het systeem. Politici maken na gedane zaken in parlement of bestuur graag deel uit van dat lucratieve systeem. Voorbeelden te over. Bovendien is het binnen dat globaal uitgespannen systeem schier onhaalbaar dat afzonderlijke landen, instellingen of werknemers zich als heilige boontjes gaan gedragen.

Beste kans   
Toch vindt Luyendijk het democratisch bestel

de beste kans van gewone burgers om op vreedzame wijze de macht te heroveren op de mondiale financiële sector. Het is ook de beste kans voor de sector zelf om zich te hervormen.

Slavernij is toch ook afgeschaft? En vrouwen zijn toch geëmancipeerd? Alsof er geen kinderarbeid meer bestaat en vrouwen maatschappelijk dezelfde kansen hebben als mannen.

Een krachteloze conclusie helaas. Historische wantoestanden draaiden indirect stuk voor stuk om zelfverrijking van kleinere en grotere topcats. Maar bij vermogensbeheer, banken en verzekeringen draait het réchtstreeks om geld, om maximalisatie van geld zélf, op wat voor manier dan ook. Is democratie het tovermiddel voor de gewone burger om op vreedzame wijze (!) zijn slag te winnen, en voor de sector om zich braaf te hervormen? Luyendijk lijkt zelf door twijfel bevangen als hij zich afvraagt ‘of globalisering eigenlijk wel samengaat met nationale democratie’. Want: ‘Hoe krijg je zonder een mondiale regering de mondiale financiële sector weer onder controle?’ Juist ja.

Kennelijk uitgeput van zijn expeditie in de City stuurt de journalist, waakhond van de democratie, de gewone burger met een kluitje het riet in. Het slotdeel van het boek, het kortste, is onder de titel ‘Gaan we het oplossen’ magere mosterd na een smakelijke maaltijd in het hol van de leeuw.

Muziek / Album

Valt dankzij Bill Cosmiq niet tegen

recensie: Cannibal Ox - Blade of the Ronin

.

Het jaar 2001: de ‘bling era’ viert hoogtij, en hoewel hiphop steeds groter wordt in de mainstream, verliest een groeiende groep liefhebbers aansluiting bij deze populaire hiphopvariant. Als reactie schieten in de underground eigenzinnige labels en artiesten uit de grond die zich hier zowel muzikaal als tekstueel tegen afzetten en tegelijkertijd de grenzen van het genre verleggen. In de schaduw van glimmende grills en halfnaakte dames bloeit de underground, met labels als Definitive Jux en Anticon. In deze periode brengt rapduo Cannibal Ox, bestaande uit Vast Aire en Vordul Mega, een van de hoekstenen van deze stroming uit: The Cold Vein.

Alles aan die plaat is volslagen uniek, vernieuwend en trendsettend, van de chaotische, futuristische producties van El-P (die het complete album produceerde), tot de poëtische, beeldende teksten over het straatleven in New York en de onorthodoxe flows van beide heren. Nog altijd vergaart het album met het jaar een fermere klassiekerstatus.

Godsonmogelijke tweede

Vast Aire krijgt echter gedonder met El-P, labelbaas van Definitive Jux, terwijl Vordul Mega een drugs- en drankprobleem zou hebben. Hierdoor zien we de undergroundlegendes slechts terug op wisselvallige soloalbums en andere projecten en lijkt een vervolg op The Cold Vein er niet in te zitten. Tot 2012. Dan maakt het duo bekend weer een album te gaan maken, gevolgd door een EP in 2013. En nu, bijna vijftien jaar na de legendarische voorganger, kunnen we ineens luisteren naar Blade of the Ronin. Een godsonmogelijke tweede. En dan ook nog zonder El-P.

Is het Vast Aire en Vordul Mega gelukt The Cold Vein te evenaren? Nee, natuurlijk niet. Maar dat zegt verder weinig. Blade of the Ronin is namelijk wel degelijk een sterk album. Dat zit ‘m allereerst in de producties van Bill Cosmiq, de onbekende, getalenteerde beatbakker die vrijwel het hele album produceerde. In zijn donkere, spacy beats gebeurt weinig wereldschokkends, gezien de rechttoe-rechtaan boombapdrums en de weinige ontwikkeling binnen de nummers. Elke productie biedt echter boeiende, memorabele melodieën en draagt bovendien bij aan een dystopisch sfeertje dat het album bij elkaar houdt.

Tekstueel onsamenhangend

Sterker nog, als Vast Aire en Vordul Mega hun niveau van The Cold Vein hadden benaderd, had dit een behoorlijk fantastisch album kunnen worden. Dat is echter niet het geval. Goed, beiden kunnen nog altijd een flink potje rappen, maar scoren vergeleken met vijftien jaar geleden ondermaats. Vordul Mega haalt zijn tekstuele niveau wel aardig (‘Learning origami when folding paper into Ferraris’) en komt met enkele prachtige beelden, zoals in ‘Carnivorous’, waar hij een opgejaagde katachtige als metafoor gebruikt voor iemand met de politie op de hielen. Hij brengt het echter wel met heel weinig energie, waardoor zijn teksten ondersneeuwen door zijn maatje.

Vast Aire heeft namelijk wel een gedreven delivery en zijn nog altijd aparte stemgeluid, maar hij heeft tekstueel juist gigantisch ingebonden. Er komen nog regelmatig vermakelijke zinnen langs, maar deze zijn op onsamenhangende wijze bij aan elkaar gegooid. Neem het eerder genoemde ‘Carnivorous’: behalve het noemen van ‘Hounds in Brooklyn / Wolves in Harlem’ houdt hij zich, in tegenstelling tot Vordul, op geen enkele manier aan het concept.

Wat we krijgen zijn dus brag & boast-verses met een twist van Vast Aire, terwijl Vordul Mega nog wel sfeervolle plaatjes schildert. Daarbinnen valt zat te genieten, maar het album mist op tekstueel gebied de focus die het op muzikaal gebied wel heeft. Jammer, want doordat het nooit écht ergens over lijkt te gaan mist het diepte; een enorm contrast met zijn voorganger, die juist als geheel een krachtig beeld van een ijskoud New York neerzette.

Meer dan verwacht
Wat de beide heren laten horen is echter wel vermakelijk; de flow van Vast Aire is geregeld smullen en de gastverses van onder meer Kenyattah Black, Elzhi en MF DOOM zijn vrijwel stuk voor stuk goede toevoegingen. Aangezien dit alles gebeurt onder uitstekende begeleiding is dit simpelweg een sterk hiphopalbum dat een duidelijke, eigen sfeer uitademt en daardoor alle bestaansrecht heeft. Met ‘Harlem Knights’, ‘Carnivorous’ en ‘Water’ bevat het zelfs enkele flinke hoogtepunten. Bovendien staan er, een vervelend refreintje op ‘The Fire Rises’ daargelaten, geen echte dieptepunten op. Op tekstueel gebied had er dus meer in gezeten, maar dankzij Bill Cosmiq slaagt Blade of the Ronin toch nog. En dat is stiekem al meer dan verwacht.