Boeken / Non-fictie

W.F. Hermans’ machteloze woede

recensie: Willem Otterspeer - De zanger van de wrok

Na vijftien jaar onderzoek en tweeduizend gepubliceerde pagina’s is Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans voltooid. Over Hermans zal nog lang bij tijd en wijle gediscussieerd worden, maar wat een werk is dit.

Het is een van de sterkste beelden uit het tweede deel van Willem Otterspeers biografie van Willem Frederik Hermans, De zanger van de wrok: de eenzame schrijver op leeftijd, gezeten in een stoel in een matig verlichte kamer in zijn Parijse appartement, die zijn leven overpeinst. Zijn vrouw, de enige persoon die van de ene tot de andere kaft in leven bij de schrijver blijft, slaapt. Alles is mislukt, alles is altijd mislukt.

Als buitenstaander zie je wat niet mislukt lijkt te zijn: op een zeker moment ontving Hermans bijna twee ton per jaar aan royalty’s van zijn uitgeverij De Bezige Bij alleen al – daarbij kwam nog geld van de kranten en tijdschriften waarvoor hij schreef, royalty’s van uitgeverij Van Oorschot (De donkere kamer van Damokles) en dividend van aandelen Shell. Het ging Hermans en zijn vrouw Emmy materieel en financieel voor de wind: hun Parijse appartement was duur, maar daarvoor betaalde in feite NRC Handelsblad, ze dronken goede wijn, champagne en andere drank, en maakten vaak tripjes.

Toch is er een leegte, die zich ook vertaalt naar het laatste deel van Otterspeers boek: Hermans was eenzaam, en die eenzaamheid herhaalde zich elke dag een beetje steviger. Steeds weer raakte hij vrienden en kennissen kwijt doordat ze hem in zijn ogen verraden hadden. Zijn gezondheid takelde langzaam af, als gevolg van de vele sigaretten en grote hoeveelheden drank. Daar zit de schrijver, alleen in een nachtelijke kamer.

Centraal staat de herrie

Maar dat betreft alleen het laatste deel van De zanger van de wrok. Aan het begin vinden we Hermans in Groningen: hij heeft een baan aan de universiteit gevonden, na een miskraam wordt zoon Ruprecht geboren en hij schrijft een aantal van zijn beste boeken. Toch was Hermans ook in het noorden van het land niet gelukkig, waarschuwt Otterspeer: amper twee jaar na er neergestreken te zijn, wilde Hermans weer weg. Dat zou tot 1973 duren, tot hij met veel herrie de universiteit verliet.

Herrie is het kernwoord in Hermans’ leven. (En zijn naleven, waar Otterspeer al genoeg ervaring mee heeft.) Er is continu gedoe: begin jaren vijftig het proces rondom Ik heb altijd gelijk, de Weinreb-affaire in de jaren zeventig, en in de jaren tachtig sleepte het niet-conformeren aan de culturele boycot van Zuid-Afrika zich voort. Toen een psychisch instabiele man zich toegang verschafte tot Hermans’ appartement in Parijs en hem 31 steekwonden toebracht, bleef de schade van al die herrie niet langer mentaal, maar werd zij ook fysiek.

Tussen dat alles door, zou je bijna zeggen, bleef Hermans schrijven: grote romans als De donkere kamer van Damokles (1958) en Nooit meer slapen (1966), universiteitssatires als Onder professoren (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) en een laat meesterwerk als Au pair (1989). Otterspeer is opvallend veroordelend over veel van Hermans’ werk: vooral zijn Parijse werk wordt stevig aangevallen; pas in 1987, met De heilige van de horlogerie, hervindt Hermans zijn vorm weer. Misschien is dat zo. Deze evaluaties zijn vooral niet de meest interessante stukken uit de biografie. Jammer is ook dat er weinig ruimte is voor een ruimere interpretatie van de ontvangst van zijn boeken.

Machteloze woede

Otterspeer besteedt veel tijd aan het op de huid zitten van Hermans’ persoonlijkheid en zijn drijfveren. Wat motiveerde de grootmeester? Waarom was hij zijn hele leven zo wrokkig? De oorzaken daarvoor vinden we veelal in het eerste deel van deze biografie, het in 2013 verschenen De mislukkingskunstenaar. In dit deel staan de brokstukken van Hermans’ levensinstelling centraal. Zelfs zijn vrouw en zoon moeten eronder hebben geleden. Een citaat:

Waarom was hij naar Brussel gegaan? Om dichter bij Ruprecht te zijn. Maar Ruprecht zag hij minder dan ooit, althans niet op de momenten waarop híj er behoefte aan had. Hij had geen begrip voor het feit dat zijn zoon inmiddels een drukke baan had, een vrouw en kinderen. Ruprecht diende er voor hém te zijn, op bezoek te komen, reisjes met hem te maken. Gebeurde dat niet, dan kon dat aanleiding vormen tot uitbarstingen van machteloze woede.

Die ‘machteloze woede’ is cruciaal. Dat is een soort oergevoel, dat door de in zijn ogen laffe dood van zijn zus in 1940 een allesoverheersende invloed in zijn leven was geworden. Al die boosheid kwam voort uit het gevoel niets aan de situatie te kunnen doen, overgeleverd te zijn aan het lot – een kwetsbaarheid waar Hermans zich door zijn barse schil van hoopte af te weren. Het vormt de kern van zijn werken: de harde wereld en de slappeling, het anders voordoen, de verwoestende kracht van een wereld waar je geen vat op kan hebben.

Kolossale arbeid

Er bestaat een foto, genomen door Pieter van Acker, van Hermans en Cees Nooteboom in Parijs: Hermans rent met de armen gespreid in een Parijs’ park op een groep duiven af, die haastig opvliegen; Nooteboom loopt er glimlachend achter. Deze foto is in De zanger van de wrok terug te vinden. Er is iets intens triests aan dit portret: de te grote, vierkante jas, het kinderlijke plezier van een oudere man. Het is niet de schrijver van de grote romans die we hier zien, maar de man van de private drama’s en innerlijke demonen. Het is wél het onderwerp van Otterspeers kolossale arbeid, van wie we na lezing weer meer begrijpen, en wiens werk we nog beter kunnen waarderen.