Incubate
Muziek / Reportage
special: Incubate@Tilburg
Incubate

Cultureel verantwoord lijden

‘Incubate? Wes dêh*?’ zegt de vrouw die een sigaretje rookt in de deuropening van een Tilburgs café. Ik leg uit dat het een festival is voor avontuurlijke muziek. ‘Avontuur? Ik houd zeker van avontuur!’ Helaas kwam ik haar pas tegen toen ik ’s nachts naar huis liep. Ze had genoeg kunnen beleven, als ze van Incubate op de hoogte was geweest.

Het is onnatuurlijk stil op het volle terras van restaurant Duvelhok. Er staat een man achter een tafel vol elektronische apparaten met heel veel snoertjes en allerlei spiegelende, ronddraaiende glitterdingen. Om hem heen zit een zwijgend publiek, comfortabel in barokke tuinstoelen. Bloemen op de tafels, glazen wijn: de situatie heeft de sfeer van een lunchconcert van Louis Quatorze. Totdat je de koptelefoon opzet. Dan hoor je diepe, pulserend elektronische ruis, soms afgewisseld met geluiden van sirenes en brekend glas, dissonante saxofonen en thereminsolo’s: muziek waar je helemaal in kan verdwijnen; het is niet vreemd dat iedereen een beetje in zijn eigen wereldje zit.

De lijdensweg van uw verslaggever

Niet alleen de Silent Disco is een beetje anders dan normaal op het Incubate festival. Het wordt in de markt gezet als het meest avontuurlijke festival van Nederland. Dat avontuur niet altijd prettig hoeft te zijn, merk ik als ik even later de arcadehal met experimentele games binnenloop. Eén van de suppoosten daagt me uit voor een spelletje pong op de Painstation. Ik twijfel eerst, ik verlies altijd met dit soort dingen, en als mijn tegenstander een punt maakt zal het apparaat me pijn doen. Maar omdat ik heel veel voor onze lezers over heb, laat ik me in de minuut die volgt tuchtigen met stroomschokken, zweepslagen en brandende hitte.

Ik loop met een gestriemde en tintelende hand naar buiten om de volgende ontbering te doorstaan. Een concert van An Ocean of Storms, die post-rock maken. Niet echt mijn genre, ik snap nooit zo goed waarom je rock ‘n’ roll zou maken waar je niet op kunt dansen. Maar blijkbaar kun je wel extatisch heen en weer wiegen en met je haren of baard zwieren, want dat is wat het hele zaal doet. Het zal wel een smaakkwestie zijn. Want hoewel ik de geluidsmuren-met-tapeloops die als intermezzo dienen best kan waarderen ben ik na anderhalf nummer met episch meeslepende melodieën in een metaljasje al helemaal leeggezogen en verlaat het pand.

Afgestoft

Ik heb wel weer behoefte aan iets leuks nu, dat is er gelukkig ook. Unhappybirthday, bijvoorbeeld, een lekker zoete, Duitse versie van Joy Division. Maar het hoogtepunt van de avond zijn de Psychic Warriors of Gaia in 013. Het is een Tilburgse technogroep die al in 1989 hun eerste EP uitbracht. Ze verdwenen daarna uit beeld en nu zijn ze door Incubate afgestoft voor hun eerste optreden in twintig jaar. Het is geweldig. Pompende bassen en blikkerige hihats knallen door de zaal. De crowd hier is sexy en divers. Hippe meisjes dansen euforisch met kale magere mannen in trainingspakken, er zijn zonnebrillen, waaiers, spotlights en al dan niet ironische bandshirts. Iedereen is enthousiast en het feest had nog veel langer door mogen gaan. Gelukkig is er na sluitingstijd nog een karaoke-set in de kelder. Hele hordes staan daar nog uitgelaten te zingen totdat het scherm blauw wordt.

Bezoekers zonder auto

Dj’s Sam KDC, Presha en Ena, sluiten de avond af in de Hall of Fame. Ze draaien een eindeloze opbouw naar nog meer opbouw, zonder één verlossende housebeat. Ik heb er fijn op gedanst en het is zeker allemaal ruig, spannend en avant-garde, maar ik vind ook dat je op dit tijdstip ook wel iets toegeeflijker mag zijn naar je publiek toe. Ik heb zelfs een zelfverklaarde ‘simpele vuilnisman’ horen zeuren over het links-elitaire karakter van het festival.

Dit was als grap bedoeld, maar als ik later op de avond in de foyer Arthur en Niek (de programmeur en persvoorlichter van Incubate) tegenkom, besluit ik toch even serieus te vragen hoe zij daar over denken. ‘Voor toegeeflijkheid moet je op Lowlands zijn. Hier is het juist de bedoeling dat je wilt housen maar dat het er niet in zit. En dat je dan, over een jaar of vier de muziek die je nu hoort opzet en dan denkt, ‘Wow! Toch wel gaaf!” zegt Arthur. Niek voegt eraan toe: ‘Wij programmeren muziek waarvan je totaal geen voldoening van krijgt. Je gaat naar huis, en ’s ochtends als je wakker wordt heb je nog steeds het idee: ik moet iets bereiken. Dan ga je hard werken, goed voor de economie.’ Dat klinkt best rechts, en bovendien is het festival niet bestemd voor de elite, aldus Niek. ‘Ons publiek bestaat uit van die mensen die anti-kraak wonen; (…) we hebben een onderzoekje gedaan, waaruit bleek dat het grootste deel van ons publiek zelfs geen auto heeft.’

Ik factcheck zijn bewering op de terugweg bij een vijf jongens die rond hun sportwagen hangen. Zij kennen het Incubate inderdaad niet. Het festival is op straat ook zo goed als onzichtbaar voor wie niet weet dat het er is. Het heeft een licht insider-gehalte. Is dat erg? Nee. Als je binnen staat bij één van de uiteenlopende locaties, heeft een opvallend gemengd publiek het blijkbaar toch weten te vinden. Absoluut niet elitair in vergelijking met de gemiddelde Tilburgse corpsballentent, of met Lowlands. En ik heb op heel Incubate eigenlijk niemand gezien die zich niet vermaakte.

* Tilburgs dialect voor ‘Wat is dat?’

Interview Incubate

bluesupdate_vol3
Muziek / Album

Blues in een bijzondere opbouw

recensie: Blues Update volume 3
bluesupdate_vol3

Wie de drie albums van deze Blues Update in volgorde beluistert, ervaart een bijzondere opbouw die de breedte van het blues-genre onderstreept. Gemma Ray staat het verste van het pure genre af, terwijl we via The Tibbs bij Rusty Apollo steeds dichter bij de bron belanden.

Blues is natuurlijk de bakermat van heel veel muziekstromingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze stijl versneden wordt met allerlei andere stromingen. In deze update horen we tweemaal een bijzondere manier om de blues te mengen tot een zeer smaakvolle stroming.

Groeiend naar meesterlijk?

Het album The Exodus Suite van Gemma Ray klinkt vanaf de eerste noten bijzonder. Het album draagt de sfeer van donker Parijs met een vleugje blues en psychedelica. Toch doet Gemma Ray ook denken aan Amanda Lear als het gaat om een stemvergelijking. Natuurlijk zou ze liever vergeleken worden met Edith Piaff, maar dat was niet de eerste naam die in mij opkwam bij het beluisteren van dit – overigens zeer innemende – album. De spanning straalt uit de boxen bij het beluisteren van de suite aan liedjes.

De release sheet vertelt het bijzondere verhaal van het album, dat is opgenomen in een vliegtuighangar in Berlijn. Wie bijvoorbeeld luistert naar ‘There Must Be More Than This’ kan dat ook waarnemen. Tijdens de opnames werden in de hangar ernaast zo’n achtduizend Syrische vluchtelingen opgevangen, wat een bijzondere sfeer toevoegde tijdens de opnamesessies.

Het album wordt in twee delen verdeeld door waaierende en bluesy gitaarklanken in is ‘Ifs & Buts’ Het daarop volgende ‘We Are All Wandering’ draagt de blues vooral in de tekst met zijn typisch bluesy onderwerp. De opbouw van het nummer is vooral theatraal te noemen waar een zekere spanning mee uitgedragen wordt. Met de omgeving waarin dit album tot stand kwam in het hoofd, de ellende van vele vluchtelingen pal naast het opnemen van dit album, heeft dit nummer vooral een heel bijzonder en luguber karakter.

Het album van Gemma Ray gaat door de vele stijlen niet snel vervelen. Misschien groeit dit album in de loop van het jaar wel steeds verder bij iedere draaibeurt tot een meesterlijk album; zoals ik het nu voel, heeft het dat wel in zich.

Live in Nederland
6 oktober, De Spot, Middelburg
7 oktober, Roepaen, Ottersum
8 oktober, Atak, Enschede
9 oktober, Mezz, Breda

Nederlandse band op Italiaans label

De uit Hoorn afkomstige achtmansformatie The Tibbs weet met een volwassen soulrijk album de aandacht op zich te vestigen. Het geluid van deze band doet invloeden vanuit de Detroit-soul voelen. De stem van Elsa Bekman is het vlaggenschip van deze band. Het is een stem die naast soul ook veel blues in huis heeft. De blazerssectie bestaat uit Berd Ruttenburg (bariton sax), Coen de Vries (tenor sax), Siebe Posthuma de Boer en Thomas de Jong (trompet). Het geeft de sound van The Tibbs een heel vet randje. Compositorisch put de band hoorbaar uit een sterk arsenaal aan zelf geschreven stukken. Slechts één compositie op Takin’ Over is een cover van het door velen reeds uitgevoerde ’96 Tears’ van ? and The Mysterians; een nummer dat begin jaren tachtig in Nederland nog een hitje werd voor Garland Jeffreys.

The Tibbs timmeren sinds 2012 aan hun carrière met invloeden van blues, jazz maar vooral soul en funk. De eerste single van Takin’ Over is het zelfgeschreven ‘Next Time’ dat de aandacht moet trekken naar dit full-length debuutalbum. Wie zich laat overhalen om het album in zijn geheel te draaien zal zeker niet teleurgesteld worden. Dat de band een Italiaans label heeft te weten overtuigen om dit debuutalbum uit te brengen, toont de internationale allure van hun muziek aan. Hopelijk brengt het naast belangstelling op de vaderlandse internetradio bij Gerard Ekdom ook de nodige luisterschare buiten onze landsgrenzen.

Schuren en beuken

De Nederlandse band Rusty Apollo debuteerde vorig jaar voortreffelijk met het album Oh Yeah. Een jaar en vele festivals later is er nu hun tweede bewijs van kunnen. Schreef ik vorig jaar nog te hopen dat het geen gelegenheidsschijf en -band zou zijn, met het verschijnen van dit tweede album is die angst uit de lucht. Midgets & Monkeys herbergt naast een aantal klassiekers uit de bluesgeschiedenis een drietal door de band zelf geschreven composities. Het album opent met het nummer van Bo Diddley dat de titel draagt van hun eerste album ‘Oh Yeah!’.

Verder horen we composities van Willie Dixon, Wilbert Harrison, Ellas McDaniel, Eddie Son House en Tom Waits. Niet meer alleen composities uit de gouden jaren van de Mississippi Delta blues dus. De drie eigen composities van de band misstaan allerminst tussen de gouden eieren van andere blues-liedjesschrijvers. Gelukkig wordt er ook een nummer van Tom Waits gecoverd, temeer daar de band klinkt als de oude blueshelden, maar met een enorme scheut Waits erin. De geest van Hokie Joint, dat het helaas na twee albums voor gezien hield, is in de manier van spelen van Rusty Apollo zeker terug te horen. Zoals iedere vergelijking gaat die altijd weer mank. De vijfmansformatie Rusty Apollo is vooral zichzelf: vuig, ruig, donker en gezegend met een Waits-achtig stemgeluid dat alles tezamen schuurt en beukt dat het een lieve deugd is.

 

Cover Turks Fruit - een beeldroman
Boeken / Achtergrond
special: Het klassieke meesterwerk van Jan Wolkers in stripvorm gegoten door Dick Matena
Cover Turks Fruit - een beeldroman

Voorpublicatie ‘Turks fruit – een beeldroman’

Op 14 september verschijnt Turks fruit van Jan Wolkers in een bewerking van Dick Matena: Turks fruit – een beeldroman. Benieuwd naar deze nieuwe titel? Bekijk hier vast de eerste pagina’s.

Turks fruit is Jan Wolkers’ meest gelezen en meest vertaalde boek. Deze autobiografische roman verscheen in 1969, beleefde tientallen herdrukken en geldt als een klassiek meesterwerk. Het boek werd in 1972 verfilmd door Paul Verhoeven met Monique van der Ven en Rutger Hauer in de hoofdrollen. Nu is er een nieuwe bewerking: een beeldroman door Dick Matena.

Klik hieronder voor de voorpublicatie:

Klik hier voor de PDF

Klik de afbeelding voor de PDF

Jan Wolkers, Dick Matena – Turks Fruit voorpublicatie

Jan Wolkers en Dick Matena

Jan Wolkers en Dick Matena

Dick Matena (1943) is striptekenaar. Met zijn verfijnde stijl en zijn fascinatie en respect voor Jan Wolkers is Dick Matena de tekenaar bij uitstek om Turks fruit te vertalen naar een indrukwekkend beeldverhaal.

Jan Wolkers (1925-2007) heeft in meer dan veertig jaar een groot aantal veelgelezen romans, verhalen en essays geschreven en behoort tot de meest vertaalde auteurs van Nederland.

Film / Reportage
special: BUT Film Festival 2016, Breda

Bloed, seks en nog meer bloed

Een man heeft seks met een ontbindend lijk en een schoolmeisje amputeert penissen met haar vagina. Dit jaar werd voor de elfde keer het BUT Film Festival georganiseerd, waar de beste (en slechtste) B-, Underground en Trashfilms werden vertoond.

Aan de poort op de Sint Janstraat in Breda wapperen enkele groen-rode banners waarop een naakte vrouw in een gehaktmolen verdwijnt. Ze functioneren haast als waarschuwing voor de nietsvermoedende passant: pas op, betreden op eigen risico. Toch gaat er niets afschrikwekkends schuil achter de poort. Er staan twee tentjes waar enthousiaste vrijwilligers dvd’s en bier, T-shirts en broodjes verkopen. Een vrouw telt de drankbonnen van gisteravond. ‘We moeten eens afleren zo gezellig te doen,’ zegt ze. Ze heeft nog een flinke stapel te gaan.

De sfeer is intiem en gezellig, kneuterig haast. Ondanks de tien voorgaande edities van het BUT Film Festival, hangt er een stemming in de lucht van een uit de hand gelopen buurtfeestje. Een stel vrienden met een onbegrijpelijke liefde voor bloederige B-films wier geniale idee groter geworden is dan henzelf. Het gevoel klopt. Net als de beste B-films, teert het BUT Film Festival op het enthousiasme van haar vrijwilligers en organisatoren.

Genitaliën en geweld

Een blik op het filmprogramma toont echter wat er achter het vriendelijke voorkomen van het kassameisje schuilgaat: een onverbloemde liefde voor genitaliën en geweld. In de Finse horrorkomedie Bunny: The Killer Thing (Joonas Makkonen, 2015) is een moordlustig monsterkonijn op zoek naar pussy, en een titel als Death-Scort Service (Sean Donohue, 2015) laat eveneens weinig aan de verbeelding over.

Tussen alle B-bruutheid bevindt zich ook een klein pareltje genaamd Haman (Tetsuya Okabe, 2015), een Aziatisch horrordrama dat je nooit op zou zetten op een loze donderdagavond. De film gaat over het schoolmeisje Haruka. Ze komt tijdens haar ontmaagding tot de verschrikkelijke conclusie dat haar vagina een stel tanden bezit dat de penis van haar minnaar afbijt als ze klaarkomt. Neem maar even de tijd om daar over na te denken.

De film onderscheidt zich van de gebruikelijke BUT-film door zijn verstilde presentatie. Het groteske uitgangspunt blijkt voor Okabe geen reden om niet zijn tijd te nemen voor de personages en hun emoties. Vooral de uitgesponnen seksscènes zijn een genot om naar te kijken – in elk geval tot het hoogtepunt de mannelijke helft van het publiek in gruwel achterlaat. Het is jammer dat de film tegen het einde een tamelijk ongeloofwaardige wending neemt. De sterke regie en het zwart-humoristische commentaar op de rol van seks in een relatie maken deze film zeker een aanrader.

Moordende clowns

Het BUT-thema van dit jaar was CarnEvil, een woordspeling zo melig is als het gros van de vertoonde films. Het horrorcircus pakte uit met onder andere Killer Klowns from Outer Space (Stephen Chiodo, 1988) en de Italiaanse kannibalenklassieker Eaten Alive! (Umberto Lenzi, 1980), compleet met begeleidende documentaire over het subgenre.

Het absoluute hoogtepunt was de groteske Mexicaanse cultfilm Santa Sangre (Alejandro Jodorowsky, 1989), wat met een gerust hart een visueel meesterwerk genoemd mag worden. Jodorowsky weet elke scène vol te proppen met bizarre personages en surrealistische gebeurtenissen, allemaal even prachtig gefilmd. Het is een B-film in de puurste zin van het woord – het budget bedroeg nog geen miljoen dollar –, maar ziet eruit alsof hij het BNP van een kleine natie heeft opgeslokt. Dat dit een persoonlijke favoriet was van de programmeur die het inleidend praatje verzorgde, kon de stampvolle zaal maar al te goed begrijpen.

Seks met een ontbindend lijk

Een ander hoogtepunt bevond zich aan de andere kant van het kwalitatieve spectrum: Belgische B-slasher Lucker (Johan Vandewoestijne, 1986) – ook wel bekend als Lucker the Necrophagous, wat waarschijnlijk niets betekent. Met zijn afschuwelijk lelijke camerawerk, onbegrijpelijke montage en hilarische acteerprestaties, doet de film moeiteloos een gooi naar de titel Allerslechtste Film Allertijden. Zelfs al zou je het proberen, het zou je niet lukken een film te maken zo slecht als deze.

Nick Van Suyt speelt John Lucker, een kalende seriemoordenaar met bakkebaarden en een pilotenbril. In de openingsscène introduceert zijn dokter hem als volgt: “His name is John Lucker. A few years ago, he murdered eight girls. Raped them afterwards. And when I mean afterwards, I mean while some of the corpses were decomposing!” Kort daarna steekt hij een schroevendraaier in zijn dokters gezicht. Het is geweldig.

Natuurlijk duurt het niet al te lang voordat Lucker daadwerkelijk seks heeft met een ontbindend lijk. Na een prostituee te hebben vermoord, wacht de Belg een goede vier weken voordat hij op haar rottende lichaam klimt en een hoogtepunt beleeft dat zijn weerga niet kent. De scène is even smerig als incompetent en duurt tegelijkertijd een eeuwigheid en niet lang genoeg. Iedereen die dit kan kijken zonder te schateren van het lachen, heeft geen gevoel voor humor of een bijzonder specifieke fetisj. En in dat laatste geval, is het misschien een idee om The Afterman (Rob Van Eyck, 1985) te kijken, waarin Van Suyt een rolletje schijnt te hebben als bald rapist farmer.

Meester van de Italiaanse B-film

Naarmate de dag vordert, loopt het pleintje aan de Sint Janstraat vol met een bont gezelschap alto’s, metalheads en een kerel met een polo om zijn schouders. Er wordt bier gedronken, wiet gerookt en geluisterd naar maffe bandjes wier psychedelica – helaas! – ook voor de filmkijkers in zaal 2 te horen is. In het Chassé Theater, vijf minuten verderop, is Italiaanse B-filmregisseur Enzo G. Castellari te gast, die inleidingen geeft bij de hoogtepunten uit zijn imposante carrière.

Sinds Inglourious Basterds (Quentin Tarantino, 2008) is The Inglorious Bastards (1978) waarschijnlijk Castellari’s bekendste film. Maar hij maakte ook Mad Max-rip off 1990: The Bronx Warriors (1982) en oorlogsfilm Eagles over London (1969). Zijn onbetwiste meesterwerk – naar eigen zeggen – is echter de spaghettiwestern Keoma (1976), een film die zonder script werd gedraaid en waarvan hij de scènes ter plekke improviseerde.

Dat gegeven in acht genomen, is het een wonder dat Keoma er zo voortreffelijk uitziet. Castellari verrast meermaals met onverwachte camerastandpunten en slim vormgegeven flashbacks. Zijn keuze om de soundtrack te vullen met melancholische singer-songwriterliedjes – tijdens het monteren luisterde hij veel naar Bob Dylan en Leonard Cohen – verrast ook, maar niet altijd in positieve zin. Dat, en het zwabberende verhaal, worden gelukkig gecompenseerd door Castellari’s scherpe oog voor actiescènes. Keoma is geen aanrader, maar wél de moeite waard om in de bioscoop te hebben gezien.

Liefhebbers van bloed, seks en nog meer bloed komen zeker aan hun trekken op het BUT Film Festival. Van hilarisch tot pijnlijk, van grotesk tot verstild, in Breda is wat te vinden voor elke filmliefhebber met een open geest en/of een voorliefde voor bagger. En die paar lui die kicken op seks met een ontbindend lijk, die moet je maar voor lief nemen.

El Botón de Nácar
Film / Films

Chileense watervrees

recensie: El Botón de Nácar (dvd)
El Botón de Nácar

Het langgerekte Chili heeft een kustlijn van 6000 kilometer. Toch staat het land met de rug naar de zee. De Chilenen zijn vooral gericht op het binnenland, van het water moeten ze niet zoveel hebben.

In het aangenaam meanderende filmessay El Botón de Nácar probeert de Chileense documentairemaker Patricio Guzmán de watervrees van zijn landgenoten te doorgronden. Hij schuwt daarbij het grote gebaar niet. In zijn film verbindt hij het Chileense water met de geschiedenis en het universum.

Stelselmatige uitroeiing

Hij laat zien hoe de inheemse volkeren die op de vele eilanden in Patagonië leefden stelselmatig zijn uitgeroeid door de Spaanse kolonisten en door de van hen afstammende Chilenen. Guzmán spoorde enkele afstammelingen van deze ‘waterstammen’ op, wat een aantal ontroerende gesprekken oplevert die worden gecombineerd met prachtige archieffoto’s.

Daarbij laat de filmmaker het niet. In zijn dichterlijke essaystijl trekt hij de lijn van de uitroeiing van de Patagoonse bevolking door naar het Pinochet-bewind. Ook daarin speelt water weer een belangrijke thematische rol. Gevangenen werden door de junta-militairen gedrogeerd en vervolgens, verzwaard met een stuk spoorrail, uit een helikopter of vliegtuig in zee gedumpt. De stukken verroest staal op de zeebodem markeren nog steeds de vele doden.

Lyrische beelden

Dat klinkt als een – letterlijk – loodzwaar verhaal, maar toch weet Guzmán met zijn beschouwende toon de film aangenaam poëtisch te houden. El Botón de Nácar is geen fel politiek pamflet, maar de literaire aanklacht die in lyrische beelden van oceanen, gletsjers, bergen en woestijnen verpakt is, komt daardoor des te harder aan. Schoonheid, woede en ontroering komen zo op een wonderlijke manier samen in dit bijzondere filmessay.

Muziek / Concert

De pikante nacht van Figaro en Susanna

recensie: Le nozze di Figaro @ Nationale Opera

Haarfijn weeft de Duitse regisseur David Bösch in de opera Le nozze di Figaro van Wolfgang Amadeus Mozart tijdens de première in De Nationale Opera (Amsterdam) stemmen en actie tot een meesterlijk (on)navolgbaar verhaal met een ingewikkelde quid-pro-quo van verklede personages, misverstanden en komische wendingen.

Mozart

Zonder enige filosofie of bedachte subtekst blijft Bösch’ spelleiding drie en half uur lang dicht bij muziek en woord. Wat krijg je dan? Een spiegeling van Mozart zelf: speels, vrolijk muziektoneel met een – soms banale – kwinkslag. De geest van het wonderkind is alom tegenwoordig: ieder gebaar is afgestemd op de muziek, iedere gezichtsuitdrukking dient de logica, de pikante incorrectheid van de vlotte recitatieven wordt meesterlijk door de lichaamstaal verraden. Het is moeilijk tijdens deze productie niet aan de film Amadeus te denken.

Bannwart

Figaro is een ensemblestuk met veel coups de théatre -onverwachte wendingen- en speelt “in één enkele doldwaze dag” (de ondertitel van het oorspronkelijke toneelstuk van de Franse schrijver Baumarchais). De karakters zijn constant met elkaar in gevecht. Figaro en Susanna, de Graaf en de Gravin, Marcellina en Bartolo – ze trouwen, bedriegen en vooral intrigeren om eigen belangen uit te spelen. Het perspectief verschuift als Cherubino, een puberende jongeling verschijnt. Mozart gebruikt hem als running gag en laat hem altijd op het verkeerde moment een scene verstoren, waarmee hij nog meer verwarring in de plot brengt. De conflicten zorgen voor versnelde opeenvolging van scherp gesneden scenes, wat Bösch inspireert om zijn toneelschikking rondom een conflict op te bouwen. Hij kiest voor een jonge cast en dynamisch lichaamstaal. Kostuums (Meentje Nielsen) zijn een houvast om de logica van de steeds ingewikkelder wordende plot simpel te houden: geen achttiende-eeuwse jurken maar functionele karakterstekende dracht. De Zwitserse ontwerper Patrick Bannwart gaat nog verder, hij laat – letterlijk en figuurlijk – het melodrama van het echtpaar Almaviva in de veel te grote slaapkamer “draaien” en zet daarentegen Suzanne en Figaro in een claustrofobisch hokje dat de “gulheid” van hun werkgevers weerspiegelt. Chic en trashy eindigt Bannwart de voorstelling met een brandstapel van stoelen die het desolate universum van de personages weerspiegelt.

Maar het fundament waarop Bösch zijn constructie bouwt is Mozart’s muziek – zeer organisch toch af en toe met iets te weinig dynamische precisie door Nederlands Kamerorkest onder leiding van Ivor Bolton deze avond gespeeld – en de formidabele zangers. Met gemak en veel virtuositeit beheerst Stéphane Degout zijn schurkenrol als de Graaf die in zijn laatste aria Contessa perdono het publiek raakt. De Duitse Christiane Karg als Susanna creëert onophoudelijk spanning niet alleen met haar perfecte zangkunst maar ook met het nabootsen van een simpel maar slim meisje in al doen en laten. De Italiaanse Eleonora Buratto, nog wat angstig en onzeker in de eerste twee akten, komt alsnog op gang en overtuigt als Gravin Almaviva in de finale.
Maar wie amuseert tijdens deze voorstelling het meest? Figaro of Cherubino?

De Italiaan Alex Esposito, geen onbekende voor het Amsterdams publiek (DNO – productie Il turco in Italia) vertolkt Figaro’s illusies met een persoonlijke touch en neemt in de aria Aprite un po’ quegl’occhi speels het smoezelende publiek mee. Doch het meeste gegiechel wekt de Franse Marianne Crebassa in haar travestierol van Cherubino. Keer op keer zorgt ze voor hilariteit en verwent het publiek telkens met een magnifieke mix van zang en beeld. Vast staat dat wie naar deze voorstelling gaat – en in dit geval kunnen zelfs toneelliefhebbers dat wagen – een hoogstaand plezier zal beleven en een pienter entertainment.

Theater / Voorstelling

Mensen kijken in de Schouwburg

recensie: Als De Beren Komen & Inge Wannet - Klapvee

Terwijl het Nederlands Theaterfestival in volle gang is, presenteert Klapvee zich als een ode aan de Stadsschouwburg Amsterdam. De plek waar het uiteindelijk om twee dingen draait: zien en gezien worden.

Klapvee is een voorstelling van theatercollectief Als de Beren Komen en regisseur Inge Wannet. Een kleine productie van 30 minuten, die mooi voor een andere voorstelling gepland kan worden. Zowel de theatermakers van Als de Beren Komen als Inge Wannet zijn gespecialiseerd in locatietheater. Het mag dan ook niet verbazen dat Klapvee niet in een van de zalen, maar in de foyer van de stadsschouwburg wordt opgevoerd.

Voyeuristische ervaring

Het theaterpubliek wordt zijn trouwste zintuig ontnomen: een blinddoek moet voor. Daarnaast gaat ook een koptelefoon op, waardoor Klapvee begint als een hoorspel. De voorstelling handelt over zien en gezien worden. Een thema dat zich prima leent voor een theaterschouwburg, waar mensen voor in ieder geval een van twee komen. Klapvee wordt opgevoerd in de aanloop van de hoofdvoorstellingen die op de programmering staan van het Nederlands Theaterfestival. Dit betekent dat de foyer langzaamaan steeds drukker wordt. Wanneer de blinddoek af mag maar de koptelefoon opblijft, ontvouwt zich het interessantste element van deze voorstelling: theater en realiteit lopen letterlijk door elkaar heen. Er staan verschillende figuranten in de foyer, maar het duurt even voor je door hebt wie dat zijn. Daarnaast zijn er ook reguliere bezoekers die een drankje drinken terwijl ze staan te wachten voor een andere voorstelling. Doordat het geroezemoes gedempt wordt door je koptelefoon, voel je je lichtelijk afgesloten van de ruimte waar je in zit en kan een voyeuristische ervaring ontstaan. Lekker mensen kijken. Onderwijl spreekt acteur Alex van Bergen je toe door de koptelefoon en vraagt je goed te kijken naar wat je ziet.

Misschien had het daarbij moeten blijven, maar de makers willen ook nog een verhaal vertellen. Een liefdesverhaal dat helaas geen interessante aanvulling levert op het thema van zien en gezien worden en daarom overbodig aanvoelt. Het leidt af van het voyeurisme en laat Klapvee daardoor net niet beklijven.

Black Oak - Equinox
Muziek / Album

Black Oak – Equinox: Geslaagde symbiose

recensie: Vooraankondiging Live @ De Kapel Roepaen
Black Oak - Equinox

De band Black Oak is een samenwerking tussen singer-songwriters Geert van der Velde (The Black Atlantic) en Thijs Kuijken (I am Oak). De nieuwe bandnaam is een samentrekking van delen van beide ‘band’-namen.

Met het album Equinox verraste de beiden heren eind mei de muziekliefhebber van fijne singer-songwriter liedjes. De samenwerking tussen Van der Velde en Kuijken mag zeker een geslaagd experiment heten. Een fraaie symbiose van twee creatieve geesten in een nieuwe formatie.

De elf composities op het album zijn van een bijzondere schoonheid die vooral de stemmen van beide singer-songwriters volledig de ruimte laten om te excelleren. De instrumentale begeleiding staat vooral in dienst van de vocale ondersteuning en inkleuring van de melodielijnen. Nergens wordt het schreeuwerig. Het is dan ook bij uitstek luistermuziek, geen festivalmuziek. Of dat laatste zou op een folkfestival moeten zijn en bij voorkeur tijdens het ochtendgloren of in de schemering. Dat is waar Equinox prima zal gedijen.

Ter ondersteuning van het verschijnen van het album speelde de beiden mannen met drummer Mischa Porte een intiem optreden in Sounds in Tilburg waarbij ze tevens de tijd namen om de luisterschare te spreken. Porte kreeg daarbij maar een hele kleine drumkit om het geluid heel klein en akoestisch te houden. Onderstaand is ook een opname te zien en te luisteren van een van de ten gehore gebrachte liedjes.

Binnen niet al te lange tijd zal de band in De Kapel van het klooster Roepaen te Ottersum een volledig optreden geven. Mooi weerzien op een bijzondere locatie. Daar kan de band haar akoestische prestaties toevertrouwen aan de akoestiek van De Kapel. Voor iedere band een uitdaging om niet te galmen en voor de luisteraars een bijzondere ervaring.

Schrijf de datum 14 oktober a.s maar in de agenda! Kaarten voor dit optreden kun je hier winnen.
black oak

 

weg
Boeken / Non-fictie

Weg van de Weg

recensie: Michael Puett en Christine Gross-Loh - De weg
weg

De colleges Chinese filosofie van auteur en Harvardprofessor Michael Puett behoren tot de populairste van de prestigieuze universiteit. Dan valt te hopen dat hij daarin meer aandacht besteedt aan deze filosofie, want in zijn werk De Weg laat hij hierbij behoorlijke steken vallen.

Chinese filosofie staat de laatste jaren flink in de belangstelling, zowel in China als in het westen. Dit leidt tot tal van publicaties waarin we op toegankelijke wijze bekend kunnen raken met Chinese filosofen, die doorgaans een volstrekt eigen en andere manier hebben om naar de wereld te kijken. Een zienswijze die veel mensen vandaag de dag aanspreekt. Een denken dat onze alledaagse ervaring van de wereld ofwel op z’n kop zet, ofwel verrijkt met details. Veelal komt het Chinese denken erop neer dat te veel ambitie onze ondergang wordt en dat we gelukkig worden door ons er niet meer mee bezig te houden. Populaire filosofische stromingen vanuit China zijn het taoïsme en het confucianisme. Er is echter meer dan dat en daarvan wil De Weg een overzicht geven. Daarnaast koppelt Puett het denken aan praktische hedendaagse voorbeelden.

Stellig

Wat opvalt in de manier waarop Puett het oude Chinese denken (vaak ouder dan 2000 jaar) aan de huidige tijd koppelt, is de stellige toon die hij gebruikt. Een conflict met een collega zouden we in de lijn van Mencius kunnen voorkomen wanneer we beseffen dat we allebei allerlei verwachtingen hebben, die we zonder te checken op elkaar afvuren. Zo gaan we met korte lontjes een gesprek in en flippen we gemakkelijk. Beter zou het zijn wanneer we, doordat we De Weg gelezen hebben, begrip tonen voor de ander. Eerder zegt Puett geen zelfhulpboek te hebben willen schrijven, om vervolgens met het ene na het andere advies te komen. In een ander voorbeeld stelt Puett dat het beter zou zijn een collega te helpen die tien minuten van je tijd vraagt, ook al ben je erg vermoeid en wil je het liefst naar huis om uit te kunnen rusten. Wanneer je dan vijftien minuten later dan voorzien klaar bent, zo stelt hij, zul je meer tevreden zijn, omdat je deze collega geholpen hebt. Het boek staat vol van dit soort ‘omgangsregels’.

Missers

Puett schreef De Weg samen met journaliste Christine Gross-Loh. Het lijkt erop dat hij zich meer thuis voelt in het confucianisme dan in het taoïsme. Ten eerste omdat hij het confucianisme kernachtiger weet te vangen en een aantal belangrijke principes helder uiteen weet te zetten, zoals het concept Ming, van Mencius. Ming is vrij vertaald het noodlot en het begrip staat voor Mencius voor de wisselvalligheid van het bestaan. Of het belang van rituelen waar Confucius prat op ging. Rituelen die ons helpen hoe we met verschillende ambten en levensgebeurtenissen moeten omgaan, om ons zo soepel mogelijk door het leven te bewegen. Daarentegen mist Puett één van de kernprincipes van het taoïsme, het wu wei, wat hij slechts terloops noemt en nauwelijks uitwerkt. Ook verzuimt hij het werk van de wijze Lao Zi bij de juiste naam te noemen, namelijk de Daodejing. In plaats daarvan noemt hij het werk steevast de laozi. Hij stelt dat het taoïstische gedachtegoed aangewend kan worden om nieuwe werelden te scheppen. Een eigentijdse interpretatie.

Verbijsterend is het dat hij Ronald Reagan ten tonele brengt als een man die een nieuwe wereld schiep. Het neoliberale ideaal van Reagan is de antithese van waar het taoïsme voor staat. Dat Puett dan ook met Xun Zi eindigt is niet zo vreemd. Deze denker past het best bij het huidige Amerikaanse pragmatisme en neoliberale denken. Dat de Chinese filosofie doordrenkt is met maat houden en harmonie nastreven, laat Puett op de cruciale punten achterwege. Een gemiste kans.

Zo is dit boekje een introductie in met name het confucianistische denken, waarbij hij er in slaagt een aantal kernbegrippen helder uit te leggen. Maar tegelijkertijd is het veel te eenzijdig en te weinig kritisch hoe de Chinese filosofie van weleer antwoorden kan bieden voor de werkelijke problemen van vandaag de dag. Antwoorden die ze wel degelijk heeft. De vele onrealistische en stellige voorbeelden doen verder af aan de bruikbaarheid van het Chinese denken, wat dit denken geen recht doet. Ondanks een aantal aardige inzichten raakt De Weg aardig van het padje.

Childhood of a leader
Muziek / Album

SCOTT WALKER | THE CHILDHOOD OF A LEADER OST

recensie: Grafharde Klankbak
Childhood of a leader

Als Scott Walker (Noel Scott Engel) zijn keel opentrekt, kruipen mensen van panische angst de grond in. Een onaardse, doodsbenauwde vibrato als zenuwen op brekens. Een stem die zich ontzield van de zanger losmaakt, als loodzwaar spook alle duisternis naar zich toe trekt. De huiveringen van platen The Drift en Bisch Bosch galmen nog lang na. Op soundtrack The Childhood of a Leader fungeert niet Walker zelf, maar de orkestbak als zijn klankkast.

Daar jaagt de bleke componist de eerste spanning door de orkestbak, die daarop onrustbarend wrange klanken uitstoot. Iemand breekt een zweep, links en rechts piepen zieke speelgoedtrompetjes. Dan plaatst Walker zijn wrange toonblokken als een waanzinnige Bruckner.

Grafhard

“His enormous eyes as he arrives – Coming nearer in the surrounding darkness – His strange beliefs about the moon.” (Clara, uit The Drift) Strijkers trekken als inktzwarte bommenwerpers de stad over. Op Childhood of a Leader dicteert de film, al werpt de muziek bij vlagen een grafharde schaduw. Zelfs op een klein intermezzo als ‘Village Walk’ trekt Walker de strijkers doormidden. Opdat er geen enkele reden overblijft om te vermoeden dat het hier gaat om een zorgeloze promenade.

Er zijn driftbuien van de kleine dictator, waarbij Ligeti die zijn glimlach heeft ingeruild voor een emmer azijn. De orkestbak grieft, cello’s schuren tegen elkaar en fragmenteren alles daarboven. Zo ploegt de bleke componist zich in kleine vignetten van vaak nog geen twee minuten door een kleine canon Moderne Meesters. Hier en daar een schaduw van herkenning, waarmee Childhood of a Leader zich alvast geheel vrij speelt van de gekluisterde klankbauw op The Drift, Bish Bosch of de onverteerbare samenwerking met Sun 0))), Soused.

In staal gevat

De romantiek op deze soundtrack is van een andere soort. Geheel volgens traditie organiseert Walker alle miniatuurtjes, scherven en fragmenten zó, dat de spanning pas scheurt en dondert op het eind. Ronkend koper, machinale percussie en ziekmakende strijkers. Dan een gillende sirene. Dit is waar bij alle toeschouwers het zweet uit duizend poriën barst.

Er ontsnapt nog eens een laatste benepen kreet uit de klankkast en de stilte is weer volledig. De plaat mag een half uur duren, maar de muziek is als in hevig en loodzwaar staal gevat. En zo is de afwezigheid van Walkers stem als een nog diepere duisternis: geen lamp, geen kaars, geen maan. Te weinig licht om op zoek te gaan naar een uitgang.

 

Orchestra Tuning Up (concertmeester): “Okay, let’s try this please!”