Muziek / Album

Overtuigende ode aan de post-industriële stad

recensie: Melanie de Biasio - Blackened Cities

“Blackened Cities Rumble. Strangers Stroll and Lovers tumble.” Met die regels tekst als centraal gegeven presenteert de Belgisch-Italiaanse Melanie de Biasio haar nieuwste compositie Blackened Cities, dat in mei uitkwam op het Franse ‘Le Label’. Het resultaat is een geslaagde mix van jazz en ambient. De zangeres (en tevens fluitiste) zet een overtuigend sfeerportret neer van een post-industriële samenleving waar tegen alle verwachtingen in het leven broeit, en nieuwe hoop tot bloei komt.

Na een abstract en ruimtelijk intro, trekt De Biaso’s zang haar publiek meteen naar de kern van haar muziek. Haar stem is dromerig, maar tegelijkertijd helder en indringend. Langzaamaan vullen drums en piano de soundscapes uit de elektronische instrumenten aan tot een steeds muzikaler en ritmischer geheel. De band drijft en brengt de sfeer van een post-industriële stad tot leven, terwijl Melanie met veel muzikaliteit en soul de leads voor haar rekening neemt. Ze fluistert, zweeft met langgerekte, bijna mystiek aandoende incantaties over de groove, en neemt loopjes met het ritme. Afgewisseld met subtiele psychedelische fluitsolo’s vervult ze de rol van muzikaal epicentrum waar de rest van de band omheen kolkt en stuwt.

Een muzikaal schilderij

Veel van Melanie de Biasio’s muzikale benadering is impulsief, gevoelsmatig. Ze verwijst naar Brian Eno als één van haar invloeden, wat terug te horen is in de ruimtelijkheid van de muziek. De beste manier om Blackened Cities te omschrijven is als een muzikaal schilderij. De Biasio toont ons de grauwe en donkere straten van haar jeugd in Charleroi, en laat ons de schoonheid en de levendigheid zien onder de vervallen industrie uit de 19e eeuw.

Knap is dat de band er in slaagt om elektronische geluiden en live instrumenten zonder enige moeite tot een organisch geheel weet te smeden. De synthesizers vormen het cement tussen de warme klanken van piano, fluit en zang. Het resultaat is een volle en warme sound, schatplichtig aan de gouden jaren van de fusion-jazz.

Geen grote hoogtepunten

Experimenteel of innovatief is Blackened Cities zeker niet. Zowel harmonisch als ritmisch betreedt de band veel betreden paden. Bij momenten zou de muziek niet misstaan als soundtrack voor een jaren zeventig gangsterfilm. Maar hoewel het ‘album’ één lange compositie is van 24 minuten, en nergens echte uitschieters kent, wordt het ook nooit saai. De groove sleept de luisteraar mee op een dwaaltocht langs met roet vervuilde straten en de ruïnes van oude fabrieken. Het zijn het fluitspel en de zang van De Biasio die haar muziek een eigen en unieke ziel geven.

cover soundtrack Ellis
Muziek / Album

The ghosts of Ellis’ past

recensie: Woodkid & Nils Frahm - Ellis
cover soundtrack Ellis

Een eenzame man loopt door een lange donkere gang. Het gebouw verkeert in een staat van verval: de sneeuw waait door de kapotte ramen naar binnen en de verf bladdert van de muren. Dit zijn de beelden waar Ellis, een korte film van kunstenaar en filmmaker JR uit 2015, mee opent.

De titel verwijst naar het eiland voor de kust van New York, dat fungeerde als de laatste stop voor immigranten die op weg waren naar Amerika. De film, bedoeld om deze naamloze reizigers een gezicht te geven, werd van muziek voorzien door Woodkid en Nils Frahm. Een jaar na het verschijnen van de film wordt die soundtrack nu uitgebracht op cd.

Winterse ochtend

De film duurt een krap kwartiertje, dus is het niet vreemd dat de soundtrack maar uit twee nummers bestaat: ‘Winter Morning I’ en ‘Winter Morning II’. De titels van deze nummers verwijzen naar het moment waarop de verteller, gespeeld door Robert De Niro, aankomt op Ellis Island: ‘I arrived here one winter morning, or maybe it was spring. I can’t remember anymore. The mind plays tricks.’

De twee nummers verdelen het verhaal van Ellis in twee stukken. Verwarrend genoeg wordt het tweede nummer op het album, ‘Winter Morning II’, als eerste gebruikt in de film. De eenzame klanken van de piano in dit nummer creëren een melancholische sfeer die past bij de openingstekst van De Niro. Een deel van die tekst is ook terug te horen op het album. Zowel de woorden als de muziek benadrukken de donkere kant van het immigrantenverhaal: de eenzaamheid, de lange reis die gemaakt moet worden en de teleurstelling die soms wacht aan de overkant.

In vergelijking met de openingstrack van de film is ‘Winter Morning I’ iets lichter, wat waarschijnlijk komt door de afwezigheid van De Niro’s donkere stemgeluid. Omdat dit nummer op het album geheel instrumentaal is, komt de aandacht ook meer te liggen op de muziek zelf. ‘Winter Morning I’ begint rustig, maar bouwt gedurende negen minuten op naar een dramatische climax. Niet alleen de toevoeging van violen zorgen voor een meeslepend effect: het nummer wordt abrupt beëindigd nadat het muzikale hoogtepunt bereikt is, waardoor je als luisteraar achterblijft met een honger naar ‘meer’. Dit maakt ‘Winter Morning I’ muzikaal ook interessanter dan het andere nummer op het album.

Beeld en geluid

Het gebrek aan afwisseling in het eerste nummer is geen groot minpunt, aangezien de functie van een soundtrack natuurlijk ondersteunend is:  het is de stem van De Niro die de hoofdrol heeft in de film. Dit wil echter niet zeggen dat de muziek gemakkelijk naar de achtergrond verdwijnt. Bij het bekijken van Ellis valt het op dat de eenvoud van de compositie precies past bij de beelden van een verlaten Ellis Island Hospital. Juist omdat er gebruik wordt gemaakt van een beperkt instrumentarium krijgt de tekst van De Niro de aandacht die het nodig heeft. De muziek leidt niet af, maar is onlosmakelijk een onderdeel van het verhaal dat verteld wordt in Ellis. Een soundtrack hoort de boodschap van een film te versterken, en daar zijn Woodkid en Nils Frahm uitstekend in geslaagd.

De vraag is echter hoeveel de muziek de luisteraar heeft te bieden zonder de beelden van de film. Natuurlijk geldt dat vaker voor een soundtrack, maar Ellis is door de eenvoud en lengte van de nummers niet zoals alle andere filmmuziek. Waar het andere soundtracks lukt om losstaand ook een interessant verhaal te vertellen, is dat niet het geval op dit album. Zonder de beelden gaat het gebrek aan variatie op een gegeven moment vervelen, en lijkt het de nummers niet echt te lukken om de aandacht van de luisteraar vast te houden.

Gold Panda
Muziek / Album

Een prettige herhaling van zetten

recensie: Gold Panda - Good Luck and Do Your Best
Gold Panda

Good Luck and Do Your Best (City Slang) is alweer het vierde studioalbum van de Britse producer Gold Panda. Zijn muziek, die hij zelf soms omschrijft als folktronica, is een plezierige mix van beats, samples, en electronica. Ondanks de elektronische aanpak klinkt Gold Panda warm, organisch en levendig. Maar is alles goud wat er blinkt?

Gold Panda is een producer met een duidelijke werkwijze. Zijn composities bestaan allemaal uit min of meer dezelfde elementen, die zichzelf ook telkens in ongeveer dezelfde volgorde presenteren. Alle nummers hebben de lengte van een popliedje. De beats zijn glitchy, maar toegankelijk. Door de gevarieerde samplekeuze blijft het album een aangenaam en afwisselend geheel.

Muzikaal behang

Het is wel jammer dat de meeste nummers weinig ontwikkeling kennen. Hierdoor verworden de afzonderlijke nummers al snel tot muzikaal behang. Prettige achtergrondmuziek die nergens wringt of de aandacht opeist, maar die toch een palet aan verschillende kleuren en sferen biedt.

Gold Panda mengt op dit palet een keur aan akoestische instrumenten, korte stemsamples, elektronische beats en etnische invloeden. In het nummer ‘Time Eater’ worden we bijvoorbeeld getrakteerd op een verrassende combinatie van honkytonkpiano’s en klankschalen. In ‘Song for a Dead Friend’ worden korte gemanipuleerde keelklanken afgewisseld met synthesizers, tabla’s en andere etnische percussie-instrumenten. ‘In my Car’ is opgebouwd uit akoestische drumsamples, gemengd met orkest- en koorsamples, wat het nummer een heerlijk vol seventies-gevoel geeft. ‘Chiba nights’ lijkt qua sound dan weer schatplichtig aan de old school hiphop en de retrohouse.

Een gebalanceerde maaltijd

Ondanks deze uiteenlopende experimenten en arrangementen vormt het album zeker een geheel dat meer is dan de som der delen. Good Luck and Do Your Best biedt de luisteraar een gevarieerd menu van goed op elkaar afgestemde hapjes. De nummers zijn geen van allen bijzonder opvallend of meeslepend, maar toch vormt het totaal een gebalanceerde en smakelijke muzikale maaltijd.

Het ontbreken van echte verrassingen is een gemis. Gold Panda lijkt zich tevreden te stellen met de muziek die sinds zijn eerste album (Lucky Shiner, 2010) zijn handelsmerk is. Door dit gebrek aan ontwikkeling is Gold Panda, alle interessante samplecombinaties ten spijt, allesbehalve een vernieuwer te noemen. Als producer zet hij niettemin een overtuigende en uitnodigende sound neer waar hij nog jaren mee vooruit kan.

Boeken / Poezie

Poëzie, dat is het leven zélf

recensie: Sleutelaar worden - Herinneringen van en aan een zwijgende dichter

Het is een langwerpig en zilverkleurig boekje geworden. Met priemende ogen kijkt Hans Sleutelaar de lezer vanaf het omslag uitdagend in het gezicht. De 80-jarige Rotterdamse schrijver/dichter, die overigens opvallend weinig heeft gedicht, krijgt met Sleutelaar worden een bijzonder eerbetoon.

Het moet een opwindende tijd zijn geweest, eind jaren vijftig van de vorige eeuw. Een aantal jonge schrijvers/dichters, hoofdzakelijk gesitueerd in het Rotterdamse, kruipt bij elkaar. De poëzie wordt op dat moment gedomineerd door de Vijftigers (Vinkenoog, Campert, Lucebert, e.a.) en bestaat uit een zeer persoonlijk, experimenteel en nogal ‘zweverig’ repertoire. Dat moet anders, denken Armando, C.B. Vaandrager, Hans Verhagen en Hans Sleutelaar: ‘Niet de fiktie, maar de realiteit dient tot kunst te worden verklaard’. Ze hebben hun wortels in de reclame, tekstschrijverij en journalistiek en zijn wars van de ‘poëtisering van het leven’. Nee, de poëzie, dat is het leven zélf.

Zestigers

Ze zien eruit als zakenmannen: donker pak, wit overhemd en strakke stropdas. De uitgebeende taal in hun verzen sluit naadloos aan bij het imago dat ze willen neerzetten. Armando is een buitenbeentje: hij beweegt zich tegelijkertijd in de beeldende kunst en zijn profilering in de zogenaamde Nul-beweging vormt een stevige basis voor het realistisch-minimalisme in zijn poëzie. Hans Verhagen wordt gaandeweg ingesloten als veelbelovend poëzietalent, terwijl Cornelis Vaandrager, min of meer van de straat geplukt, als onberekenbare aanjager geldt: ‘fijnbesnaard, een ontvlambaar gemoed en een mededogend hart’.

Sleutelaar is vanaf het begin de regelaar en initiator. De ‘Zestigers’, zoals ze al snel genoemd worden, ontlenen hun strakke poëzie hoofdzakelijk aan de werkelijkheid om hen heen. Er wordt niet gedaan aan introspectie en gevoelsuitingen: ‘Aan zelfbeklag, spleen of belijdenis hebben we geen boodschap. Wij zoeken de stof liever om ons heen dan in onszelf. Eerst zonder nadenken, nadien meer bewust.’

Haagse Post

Sleutelaar worden is een wat gemankeerde monografie geworden. De eerste helft van het boek bestaat uit bijdragen van Hans Sleutelaar zelf, die zijn persoonlijke wederwaardigheden in de schrijverswereld beslaan. Van zijn allereerste confrontatie met de poëzie, tot de ontmoeting met zijn partners in crime, de kamikaze-actie om een poëzietijdschrift te beheren en een nogal stichtelijk nawoord (‘Het loon van de dichter’) waarin de hij concludeert: ‘Vandaag dienen dichters moeilijk te zijn om ernstig genomen te worden’.

De korte stukjes zijn, geheel in Sleutelaar-stijl, compact geschreven en getuigen van een scherpe en accurate pen. Onmiskenbaar volgens het ouderwetse Haagse Post-credo: schrijf wat je weet en laat de rest weg. Niet voor niets was Sleutelaar een van de meest succesvolle redacteuren van dit spraakmakende weekblad. Ondanks de onderhoudende onderwerpen is het jammer dat in deze lofzang op Sleutelaar niet iets meer is terug te vinden van diens zo geroemde dichtkunst. Een vers over de dood van dichter Kees Buddingh’, een paar regels over de Rotterdamse Willemsbrug en verder moet de nieuwsgierige lezer het doen met de éénregelige poëziekraker:

Wollt ihr die totale Poesie?

Dichter S.

De tweede helft van Sleutelaar worden bestaat uit bijdragen van schrijvers die over Sleutelaar hebben gepubliceerd. Martin Bril verhaalt over zijn studententijd: de ambitieuze schrijver-in-de-dop kalkte de Groningse muren vol met de leus ‘Sleutelaar worden’ om zo zijn verwachtingsvolle toekomst kracht bij te zetten. In een prachtig artikel uit 1956 beschrijft C. B. Vaandrager over zijn zoektocht naar en ontmoeting met ‘de dichter S.’: ‘Veel vraagtekens doet hij op papier verschijnen. Alles, opgemaakt uit zijn gedichten, is niet bij machte ons de persoon van S. duidelijker te maken’. Het is de haast gecultiveerde ongrijpbaarheid van Hans Sleutelaar die hier boekdelen spreekt.

In zijn eigen woorden en in de woorden van anderen blijft de ‘zwijgende dichter’ een man op de achtergrond, met desondanks grote invloed op de Nederlandse literatuur. Als ‘aanjager, polemist en theoreticus’ stond hij aan de basis van het stormachtige talent van schrijver/kunstenaar Jan Cremer en heeft hij het prozawerk van Johnny ‘The Selfkicker’ van Doorn laten bloeien. Sleutelaar worden werpt een aardig licht op deze bijzondere persoonlijkheid die zijn spaarzame poëzieproductie treffend omschrijft: ‘De weinige gedichten die ik heb geschreven, zijn zonder uitzondering bij ingeving ontstaan. Blijft de inspiratie weg, dan doe ik er het zwijgen toe’.

Marieke Rijneveld
Boeken / Interview
special: Interview met Marieke Rijneveld
Marieke Rijneveld

Dichten onder de Utrechtse sterrenhemel

Ze won al diverse poëzieprijzen en onlangs werd de 25-jarige Utrechtse bestempeld tot dichterstalent van 2016. Zaterdag debuteert Marieke Rijneveld op de Nacht van de Poëzie.

Was je verrast door de uitnodiging?

“Ik wist wel dat ik op het lijstje stond, maar ook dat de organisatie twijfelde of ik er wel klaar voor was. Nu moet ik me bewijzen. Natuurlijk was ik erg blij toen de mail in mijn inbox plopte: Iedere dichter wil graag een keer op de Nacht van de Poëzie staan.”

Heb je er zin in?

“Ik kijk er naar uit en ik kijk er tegenop. De spanning van te voren vind ik nooit fijn. Het voelt alsof je tijdens het gala op de middelbare school de dansvloer moet openen en bang bent dat je niet meer weet hoe je moet dansen. Er gaan op zo’n moment veel doemscenario’s door mijn hoofd, variërend van broekplassen tot een volledig spraakgebrek. Ik weet echter ook dat ik, zodra ik daar sta, even de schrijver belichaam die het fijn vindt om te performen. En die de luisteraar zachtjes doch dwingend als een kroontjespen in de inkt van zijn werk wil dopen. Maar het podium aflopen, je verlegen achter een glaasje limonade verschuilen en de opluchting voelen van het overleefd hebben: Dat blijft stiekem het mooiste moment van de avond.”

Ken je de Nacht van de Poëzie goed?

“Een paar jaar geleden ben ik er geweest toen het nog in de Jaarbeurs was. Mij is vooral bijgebleven dat er hele fijne zitzakken waren en dat ik niet op durfde te staan omdat ik hem dan kwijt zou raken. Ook dacht ik: “Je zou daar maar staan op dat podium en niet weten hoe je met de grapjes van de organisatoren om moet gaan.” Dat vond ik een enge gedachte. Het mooie van de Nacht van de Poëzie is dat het publiek de kans krijgt om met verschillende poëzie-stijlen in aanraking te komen en dat nieuwe talenten er een podium krijgen. En dat alles onder de Utrechtse sterrenhemel.”

Naar wie kijk je vooral uit dit jaar?

“Eigenlijk kijk ik naar iedereen uit. Als ik toch een paar namen moet noemen: Anna Enquist, Tjitske Jansen, Eva Gerlach en F. Starik.”

Waarom ben je gaan dichten?

“Om iets vast te kunnen houden. Dat klinkt als iets therapeutisch, maar dat is het niet. Constant merk ik alles op: details, geuren, sfeer en weersveranderingen. De wereld is iedere dag weer nieuw omdat de kleinste en gevoeligste details veranderen. Daarom kan ik haast niets vasthouden. Dit heeft zowel fijne als vervelende kanten. Vaak maakt het me angstig dat ik niets bij me kan houden en voelt alles vervreemd, maar aan de andere kant zorgt het ervoor dat ik me kan blijven verwonderen als een kind.”

Hoe ging dat dan op school vroeger als je niks kon onthouden?

“Ik onthield geen informatie inderdaad en daarom heb ik amper theoretische kennis van de wereld. Wel heb ik de mens en de natuur jarenlang geobserveerd zodat ik alle veranderingen wel zou opmerken. Op de basisschool heb ik me vaak gericht op één ding. Ik dacht: als ik dat onthoud, dan lijkt het nog wat. Bijvoorbeeld: ‘Liberté, égalité, fraternité’. Ik herhaalde de leus constant in mijn hoofd en zei het vaak tegen mijn vader, die dan trots was dat ik dat kon onthouden. Alle informatie eromheen vergat ik dan.”

Hoe vertaalt zich dat naar je poëzie?

“Die verwondering en verwarring probeer ik ook in mijn werk te stoppen. De thema’s waar ik me in Marieke Rijneveldverdiep, en waarvan ik weet dat ik de informatie kwijt ga raken, probeer ik me eigen te maken door ze in mijn gedichten en verhalen te verwerken. Het is dus ook een manier geworden om te leren en om kennis vast te houden. Het mooie hiervan is dat ik enorm in vervoering kan raken van weetjes over de wereld en aan niets anders kan denken. Ik ben wel goed in het onthouden van herinneringen en mensen. Het combineren van de meest duistere herinneringen met verwondering, en een fijngevoeligheid voor sfeer en details maken mijn werk ook onderscheidend, denk ik.”

Wie is je grote voorbeeld?

“Qua poëzie is dat Anna Enquist. Ik las voor het eerst een gedicht van haar rond mijn achttiende, tijdens logopedie-les: “Slaap je niet, dan lig je toch.” Ik ging me verdiepen in haar werk en was verbaasd dat er naast de taal vanuit de Bijbel, hoe mooi deze ook is, ook een andere manier was om de wereld en de mens te verwoorden. Deze vorm raakte me meer. Ik werd vooral naar haar werk getrokken door thema’s als rouw, dood en muziek.”

Je hebt op jonge leeftijd al veel prijzen gewonnen en de Volkskrant heeft je uitgeroepen tot talent van 2016. Waarom zou jouw poëzie zo aanslaan denk je?

“Ik denk omdat ik op geheel eigen wijze een wereld laat zien die zowel herkenbaar als vervreemdend is, waar alles wankelt of stilstaat en de werkelijkheid vermengd wordt met fantasie. In ‘Kalfsvlies’ heb ik vooral de thematiek gebruikt die op dat moment in mijn leven speelde. Zo kon ik de sfeer van dreiging en onheil tijdens het opgroeien het beste neerzetten. Het meest opvallende aan mijn werk is de stortvloed aan metaforen. Verder heb ik me laten leiden door zowel de verwondering als de duisternis in de mens.”

En wat doen al die loftuitingen met jou?

“Dat is natuurlijk heel fijn. Ik had me geen betere ‘binnenkomer’ kunnen wensen. Tegelijkertijd schept het ook veel verwachtingen voor mijn volgende werk en is de druk voor mijn debuutroman nu extra groot. Dat heeft me kwetsbaarder gemaakt, maar er ook voor gezorgd dat ik meer discipline en zelfkritiek heb ontwikkeld. Ik heb mijn eigen meetlat gecreëerd en daar moet ik bovenuit zien te komen.”

Je werkt ook op een melkveebedrijf, waarom doe je dat?

“Ik werk daar twee dagen in de week omdat ik het fijn vind om naast het schrijven ook fysiek bezig te zijn en tegelijkertijd doe ik inspiratie op voor nieuwe verhalen en gedichten. Daarnaast houd ik veel van koeien, de kuilgrasgeur en nuchterheid van het boerenbestaan.”

Nacht van de Poëzie: 17 september in TivoliVredenburg, Utrecht.

Incubate
Muziek / Interview
special: Incubate
Incubate

“We programmeren ontoegeeflijke muziek”

In de Hall of Fame sluiten Sam KDC, Presha en Ena het Incubatefestival af. Ze draaien rauwe electronische muziek waar je niet aan kunt ontsnappen en zwepen grimmig het publiek op. Als ik even pauze neem van het intensieve dansen, kom ik in de foyer Arthur tegen, de programmeur van Incubate. Ondanks het late tijdstip is hij zo sympathiek om met mij een biertje te drinken (“maar eigenlijk wordt ik geacht aan de chocomel te gaan”) en me te woord te staan. Het werd een twistgesprek over smaak waarin uw verslaggever als een bloedhond op zoek ging naar de beweegredenen achter Incubate.

Jullie hebben best veel muziek waarvan ik denk: wil ik dit nou eigenlijk horen?

Arthur schuift deze vraag door naar persvoorlichter Niek, die er ook bij is komen staan: “Het is lastig om die vraag te beantwoorden als je het over de hele programmering hebt. We hebben een enorme verscheidenheid aan bands, die allemaal opereren op verschillende disciplines…”

Ik wil geen verkooppraatje, ik wil dat je eerlijk bent! Wat vind je er zelf van, wil ik dit horen?

Niek: “Ik geef het toe, dat was wel een verkooppraatje. (…) Ik heb ook bands gezien vandaag, die ik niet zo goed vond.”

Zoals?

“Deathtopia. Dat was voor mij teveel death metal en te weinig grindcore. Maar er liepen mensen naar buiten, en die zworen dat het fucking awesome was. Wie ben ik dan, om die mensen te zeggen dat het niet zo was? (…) Maar dat is altijd met Incubate zo geweest. Mijn vrienden zijn niet specifiek fan van iets, maar ik stuur die naar Aidan Baker & Tomas Järmyr waar ik van denk: daar vinden ze geen kut aan. Een beetje zo tussen freejazz en noise in. Mijn broertje kwam terug en zei: die shit was fucking awesome, alleen omdat de drummer zo virtuoos was. Dat had ik vantevoren niet gedacht.”

Die man daar was de hele tijd aan het zeuren over de linkse elite. Denk je dat dit een festival is voor de linkse elite?

“Ik denk het niet. We hebben een onderzoekje gedaan, en we zijn erachter gekomen dat onze ticketkopers veelal geen auto hebben.”

(FACTCHECK: op de terugweg van Incubate sprak ik vijf jongens die rond hun sportwagen hingen. Zij kenden Incubate inderdaad niet.)

Wat is wel jullie publiek?

Niek: “Jonge, toch wel vrij linkse eh… mensen die anti-kraak wonen. Mensen die actief op zoek zijn naar nieuwe muziek. Ben je het hele weekend hier?”

Nee alleen vanavond, misschien morgen ook nog.

“Misschien?!”

Wat moet ik morgen gaan zien?

“Deerhoof.”

Mwah, die heb ik al een keer gezien.

“Als ik een band goed vind ga ik er misschien wel zes keer naartoe! Godspeed You! Black Emperor is dit jaar denk ik 25 keer in Nederland geweest, ik heb ze zelfs zien spelen op de kermis in Lottum. Al die boeren vonden er niks aan, maar ik ben vooraan gaan staan.”

Ja maar, ik houd ook niet van post-rock, ben ik dan een boer?

“Waar kom je vandaan?”

Uit Boxtel, maar ik heb ook wel eens dingen buiten Boxtel gezien.

Arthur: “Als in: je bent ook wel eens in Oss geweest.”

Maar kan ik straks nog housen? Wat hier in de zaal staat is wel leuk, maar het is ook gewoon opbouw naar nog meer opbouw. Ik zou op dit tijdstip graag net wat toegeeflijker muziek zien.

Arthur: “Toegeeflijke muziek?! Dan moet je maar naar Lowlands gaan.”
Niek: “Als je bijvoorbeeld EDM luistert, heb je een opbouw, keihard knallen, dan weer terug naar opbouw en dan weer knallen. Veertig keer per uur. Door de muziek hier krijg je totaal geen voldoening. Je gaat naar huis, en ’s ochtends heb je nog steeds het idee: ik moet iets bereiken. Dan ga je hard werken, goed voor de economie.”

Dus jullie organiseren dit festival omdat het goed is voor de economie?

“Wij organiseren dit festival omdat we vette muziek willen neerzetten.”

Niet zo politiek correct, ik probeer tot de essentie te komen. Wat is de essentie van Incubate?

Arthur: “Dat we ontoegeeflijke muziek programmeren, dat je eigenlijk wil housen maar dat het er niet in zit. Maar dat jij ook, over een jaar of drie, vier, deze muziek opzet, en dan denkt, wow, toch wel gaaf.”
“Waar is Niek nu naartoe? Wil je misschien zijn broer nog interviewen? Die staat daar.”

Nee, die is aan het poolen.

Recensie Incubate

Incubate
Muziek / Reportage
special: Incubate@Tilburg
Incubate

Cultureel verantwoord lijden

‘Incubate? Wes dêh*?’ zegt de vrouw die een sigaretje rookt in de deuropening van een Tilburgs café. Ik leg uit dat het een festival is voor avontuurlijke muziek. ‘Avontuur? Ik houd zeker van avontuur!’ Helaas kwam ik haar pas tegen toen ik ’s nachts naar huis liep. Ze had genoeg kunnen beleven, als ze van Incubate op de hoogte was geweest.

Het is onnatuurlijk stil op het volle terras van restaurant Duvelhok. Er staat een man achter een tafel vol elektronische apparaten met heel veel snoertjes en allerlei spiegelende, ronddraaiende glitterdingen. Om hem heen zit een zwijgend publiek, comfortabel in barokke tuinstoelen. Bloemen op de tafels, glazen wijn: de situatie heeft de sfeer van een lunchconcert van Louis Quatorze. Totdat je de koptelefoon opzet. Dan hoor je diepe, pulserend elektronische ruis, soms afgewisseld met geluiden van sirenes en brekend glas, dissonante saxofonen en thereminsolo’s: muziek waar je helemaal in kan verdwijnen; het is niet vreemd dat iedereen een beetje in zijn eigen wereldje zit.

De lijdensweg van uw verslaggever

Niet alleen de Silent Disco is een beetje anders dan normaal op het Incubate festival. Het wordt in de markt gezet als het meest avontuurlijke festival van Nederland. Dat avontuur niet altijd prettig hoeft te zijn, merk ik als ik even later de arcadehal met experimentele games binnenloop. Eén van de suppoosten daagt me uit voor een spelletje pong op de Painstation. Ik twijfel eerst, ik verlies altijd met dit soort dingen, en als mijn tegenstander een punt maakt zal het apparaat me pijn doen. Maar omdat ik heel veel voor onze lezers over heb, laat ik me in de minuut die volgt tuchtigen met stroomschokken, zweepslagen en brandende hitte.

Ik loop met een gestriemde en tintelende hand naar buiten om de volgende ontbering te doorstaan. Een concert van An Ocean of Storms, die post-rock maken. Niet echt mijn genre, ik snap nooit zo goed waarom je rock ‘n’ roll zou maken waar je niet op kunt dansen. Maar blijkbaar kun je wel extatisch heen en weer wiegen en met je haren of baard zwieren, want dat is wat het hele zaal doet. Het zal wel een smaakkwestie zijn. Want hoewel ik de geluidsmuren-met-tapeloops die als intermezzo dienen best kan waarderen ben ik na anderhalf nummer met episch meeslepende melodieën in een metaljasje al helemaal leeggezogen en verlaat het pand.

Afgestoft

Ik heb wel weer behoefte aan iets leuks nu, dat is er gelukkig ook. Unhappybirthday, bijvoorbeeld, een lekker zoete, Duitse versie van Joy Division. Maar het hoogtepunt van de avond zijn de Psychic Warriors of Gaia in 013. Het is een Tilburgse technogroep die al in 1989 hun eerste EP uitbracht. Ze verdwenen daarna uit beeld en nu zijn ze door Incubate afgestoft voor hun eerste optreden in twintig jaar. Het is geweldig. Pompende bassen en blikkerige hihats knallen door de zaal. De crowd hier is sexy en divers. Hippe meisjes dansen euforisch met kale magere mannen in trainingspakken, er zijn zonnebrillen, waaiers, spotlights en al dan niet ironische bandshirts. Iedereen is enthousiast en het feest had nog veel langer door mogen gaan. Gelukkig is er na sluitingstijd nog een karaoke-set in de kelder. Hele hordes staan daar nog uitgelaten te zingen totdat het scherm blauw wordt.

Bezoekers zonder auto

Dj’s Sam KDC, Presha en Ena, sluiten de avond af in de Hall of Fame. Ze draaien een eindeloze opbouw naar nog meer opbouw, zonder één verlossende housebeat. Ik heb er fijn op gedanst en het is zeker allemaal ruig, spannend en avant-garde, maar ik vind ook dat je op dit tijdstip ook wel iets toegeeflijker mag zijn naar je publiek toe. Ik heb zelfs een zelfverklaarde ‘simpele vuilnisman’ horen zeuren over het links-elitaire karakter van het festival.

Dit was als grap bedoeld, maar als ik later op de avond in de foyer Arthur en Niek (de programmeur en persvoorlichter van Incubate) tegenkom, besluit ik toch even serieus te vragen hoe zij daar over denken. ‘Voor toegeeflijkheid moet je op Lowlands zijn. Hier is het juist de bedoeling dat je wilt housen maar dat het er niet in zit. En dat je dan, over een jaar of vier de muziek die je nu hoort opzet en dan denkt, ‘Wow! Toch wel gaaf!” zegt Arthur. Niek voegt eraan toe: ‘Wij programmeren muziek waarvan je totaal geen voldoening van krijgt. Je gaat naar huis, en ’s ochtends als je wakker wordt heb je nog steeds het idee: ik moet iets bereiken. Dan ga je hard werken, goed voor de economie.’ Dat klinkt best rechts, en bovendien is het festival niet bestemd voor de elite, aldus Niek. ‘Ons publiek bestaat uit van die mensen die anti-kraak wonen; (…) we hebben een onderzoekje gedaan, waaruit bleek dat het grootste deel van ons publiek zelfs geen auto heeft.’

Ik factcheck zijn bewering op de terugweg bij een vijf jongens die rond hun sportwagen hangen. Zij kennen het Incubate inderdaad niet. Het festival is op straat ook zo goed als onzichtbaar voor wie niet weet dat het er is. Het heeft een licht insider-gehalte. Is dat erg? Nee. Als je binnen staat bij één van de uiteenlopende locaties, heeft een opvallend gemengd publiek het blijkbaar toch weten te vinden. Absoluut niet elitair in vergelijking met de gemiddelde Tilburgse corpsballentent, of met Lowlands. En ik heb op heel Incubate eigenlijk niemand gezien die zich niet vermaakte.

* Tilburgs dialect voor ‘Wat is dat?’

Interview Incubate

bluesupdate_vol3
Muziek / Album

Blues in een bijzondere opbouw

recensie: Blues Update volume 3
bluesupdate_vol3

Wie de drie albums van deze Blues Update in volgorde beluistert, ervaart een bijzondere opbouw die de breedte van het blues-genre onderstreept. Gemma Ray staat het verste van het pure genre af, terwijl we via The Tibbs bij Rusty Apollo steeds dichter bij de bron belanden.

Blues is natuurlijk de bakermat van heel veel muziekstromingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze stijl versneden wordt met allerlei andere stromingen. In deze update horen we tweemaal een bijzondere manier om de blues te mengen tot een zeer smaakvolle stroming.

Groeiend naar meesterlijk?

Het album The Exodus Suite van Gemma Ray klinkt vanaf de eerste noten bijzonder. Het album draagt de sfeer van donker Parijs met een vleugje blues en psychedelica. Toch doet Gemma Ray ook denken aan Amanda Lear als het gaat om een stemvergelijking. Natuurlijk zou ze liever vergeleken worden met Edith Piaff, maar dat was niet de eerste naam die in mij opkwam bij het beluisteren van dit – overigens zeer innemende – album. De spanning straalt uit de boxen bij het beluisteren van de suite aan liedjes.

De release sheet vertelt het bijzondere verhaal van het album, dat is opgenomen in een vliegtuighangar in Berlijn. Wie bijvoorbeeld luistert naar ‘There Must Be More Than This’ kan dat ook waarnemen. Tijdens de opnames werden in de hangar ernaast zo’n achtduizend Syrische vluchtelingen opgevangen, wat een bijzondere sfeer toevoegde tijdens de opnamesessies.

Het album wordt in twee delen verdeeld door waaierende en bluesy gitaarklanken in is ‘Ifs & Buts’ Het daarop volgende ‘We Are All Wandering’ draagt de blues vooral in de tekst met zijn typisch bluesy onderwerp. De opbouw van het nummer is vooral theatraal te noemen waar een zekere spanning mee uitgedragen wordt. Met de omgeving waarin dit album tot stand kwam in het hoofd, de ellende van vele vluchtelingen pal naast het opnemen van dit album, heeft dit nummer vooral een heel bijzonder en luguber karakter.

Het album van Gemma Ray gaat door de vele stijlen niet snel vervelen. Misschien groeit dit album in de loop van het jaar wel steeds verder bij iedere draaibeurt tot een meesterlijk album; zoals ik het nu voel, heeft het dat wel in zich.

Live in Nederland
6 oktober, De Spot, Middelburg
7 oktober, Roepaen, Ottersum
8 oktober, Atak, Enschede
9 oktober, Mezz, Breda

Nederlandse band op Italiaans label

De uit Hoorn afkomstige achtmansformatie The Tibbs weet met een volwassen soulrijk album de aandacht op zich te vestigen. Het geluid van deze band doet invloeden vanuit de Detroit-soul voelen. De stem van Elsa Bekman is het vlaggenschip van deze band. Het is een stem die naast soul ook veel blues in huis heeft. De blazerssectie bestaat uit Berd Ruttenburg (bariton sax), Coen de Vries (tenor sax), Siebe Posthuma de Boer en Thomas de Jong (trompet). Het geeft de sound van The Tibbs een heel vet randje. Compositorisch put de band hoorbaar uit een sterk arsenaal aan zelf geschreven stukken. Slechts één compositie op Takin’ Over is een cover van het door velen reeds uitgevoerde ’96 Tears’ van ? and The Mysterians; een nummer dat begin jaren tachtig in Nederland nog een hitje werd voor Garland Jeffreys.

The Tibbs timmeren sinds 2012 aan hun carrière met invloeden van blues, jazz maar vooral soul en funk. De eerste single van Takin’ Over is het zelfgeschreven ‘Next Time’ dat de aandacht moet trekken naar dit full-length debuutalbum. Wie zich laat overhalen om het album in zijn geheel te draaien zal zeker niet teleurgesteld worden. Dat de band een Italiaans label heeft te weten overtuigen om dit debuutalbum uit te brengen, toont de internationale allure van hun muziek aan. Hopelijk brengt het naast belangstelling op de vaderlandse internetradio bij Gerard Ekdom ook de nodige luisterschare buiten onze landsgrenzen.

Schuren en beuken

De Nederlandse band Rusty Apollo debuteerde vorig jaar voortreffelijk met het album Oh Yeah. Een jaar en vele festivals later is er nu hun tweede bewijs van kunnen. Schreef ik vorig jaar nog te hopen dat het geen gelegenheidsschijf en -band zou zijn, met het verschijnen van dit tweede album is die angst uit de lucht. Midgets & Monkeys herbergt naast een aantal klassiekers uit de bluesgeschiedenis een drietal door de band zelf geschreven composities. Het album opent met het nummer van Bo Diddley dat de titel draagt van hun eerste album ‘Oh Yeah!’.

Verder horen we composities van Willie Dixon, Wilbert Harrison, Ellas McDaniel, Eddie Son House en Tom Waits. Niet meer alleen composities uit de gouden jaren van de Mississippi Delta blues dus. De drie eigen composities van de band misstaan allerminst tussen de gouden eieren van andere blues-liedjesschrijvers. Gelukkig wordt er ook een nummer van Tom Waits gecoverd, temeer daar de band klinkt als de oude blueshelden, maar met een enorme scheut Waits erin. De geest van Hokie Joint, dat het helaas na twee albums voor gezien hield, is in de manier van spelen van Rusty Apollo zeker terug te horen. Zoals iedere vergelijking gaat die altijd weer mank. De vijfmansformatie Rusty Apollo is vooral zichzelf: vuig, ruig, donker en gezegend met een Waits-achtig stemgeluid dat alles tezamen schuurt en beukt dat het een lieve deugd is.

 

Cover Turks Fruit - een beeldroman
Boeken / Achtergrond
special: Het klassieke meesterwerk van Jan Wolkers in stripvorm gegoten door Dick Matena
Cover Turks Fruit - een beeldroman

Voorpublicatie ‘Turks fruit – een beeldroman’

Op 14 september verschijnt Turks fruit van Jan Wolkers in een bewerking van Dick Matena: Turks fruit – een beeldroman. Benieuwd naar deze nieuwe titel? Bekijk hier vast de eerste pagina’s.

Turks fruit is Jan Wolkers’ meest gelezen en meest vertaalde boek. Deze autobiografische roman verscheen in 1969, beleefde tientallen herdrukken en geldt als een klassiek meesterwerk. Het boek werd in 1972 verfilmd door Paul Verhoeven met Monique van der Ven en Rutger Hauer in de hoofdrollen. Nu is er een nieuwe bewerking: een beeldroman door Dick Matena.

Klik hieronder voor de voorpublicatie:

Klik hier voor de PDF

Klik de afbeelding voor de PDF

Jan Wolkers, Dick Matena – Turks Fruit voorpublicatie

Jan Wolkers en Dick Matena

Jan Wolkers en Dick Matena

Dick Matena (1943) is striptekenaar. Met zijn verfijnde stijl en zijn fascinatie en respect voor Jan Wolkers is Dick Matena de tekenaar bij uitstek om Turks fruit te vertalen naar een indrukwekkend beeldverhaal.

Jan Wolkers (1925-2007) heeft in meer dan veertig jaar een groot aantal veelgelezen romans, verhalen en essays geschreven en behoort tot de meest vertaalde auteurs van Nederland.

Film / Reportage
special: BUT Film Festival 2016, Breda

Bloed, seks en nog meer bloed

Een man heeft seks met een ontbindend lijk en een schoolmeisje amputeert penissen met haar vagina. Dit jaar werd voor de elfde keer het BUT Film Festival georganiseerd, waar de beste (en slechtste) B-, Underground en Trashfilms werden vertoond.

Aan de poort op de Sint Janstraat in Breda wapperen enkele groen-rode banners waarop een naakte vrouw in een gehaktmolen verdwijnt. Ze functioneren haast als waarschuwing voor de nietsvermoedende passant: pas op, betreden op eigen risico. Toch gaat er niets afschrikwekkends schuil achter de poort. Er staan twee tentjes waar enthousiaste vrijwilligers dvd’s en bier, T-shirts en broodjes verkopen. Een vrouw telt de drankbonnen van gisteravond. ‘We moeten eens afleren zo gezellig te doen,’ zegt ze. Ze heeft nog een flinke stapel te gaan.

De sfeer is intiem en gezellig, kneuterig haast. Ondanks de tien voorgaande edities van het BUT Film Festival, hangt er een stemming in de lucht van een uit de hand gelopen buurtfeestje. Een stel vrienden met een onbegrijpelijke liefde voor bloederige B-films wier geniale idee groter geworden is dan henzelf. Het gevoel klopt. Net als de beste B-films, teert het BUT Film Festival op het enthousiasme van haar vrijwilligers en organisatoren.

Genitaliën en geweld

Een blik op het filmprogramma toont echter wat er achter het vriendelijke voorkomen van het kassameisje schuilgaat: een onverbloemde liefde voor genitaliën en geweld. In de Finse horrorkomedie Bunny: The Killer Thing (Joonas Makkonen, 2015) is een moordlustig monsterkonijn op zoek naar pussy, en een titel als Death-Scort Service (Sean Donohue, 2015) laat eveneens weinig aan de verbeelding over.

Tussen alle B-bruutheid bevindt zich ook een klein pareltje genaamd Haman (Tetsuya Okabe, 2015), een Aziatisch horrordrama dat je nooit op zou zetten op een loze donderdagavond. De film gaat over het schoolmeisje Haruka. Ze komt tijdens haar ontmaagding tot de verschrikkelijke conclusie dat haar vagina een stel tanden bezit dat de penis van haar minnaar afbijt als ze klaarkomt. Neem maar even de tijd om daar over na te denken.

De film onderscheidt zich van de gebruikelijke BUT-film door zijn verstilde presentatie. Het groteske uitgangspunt blijkt voor Okabe geen reden om niet zijn tijd te nemen voor de personages en hun emoties. Vooral de uitgesponnen seksscènes zijn een genot om naar te kijken – in elk geval tot het hoogtepunt de mannelijke helft van het publiek in gruwel achterlaat. Het is jammer dat de film tegen het einde een tamelijk ongeloofwaardige wending neemt. De sterke regie en het zwart-humoristische commentaar op de rol van seks in een relatie maken deze film zeker een aanrader.

Moordende clowns

Het BUT-thema van dit jaar was CarnEvil, een woordspeling zo melig is als het gros van de vertoonde films. Het horrorcircus pakte uit met onder andere Killer Klowns from Outer Space (Stephen Chiodo, 1988) en de Italiaanse kannibalenklassieker Eaten Alive! (Umberto Lenzi, 1980), compleet met begeleidende documentaire over het subgenre.

Het absoluute hoogtepunt was de groteske Mexicaanse cultfilm Santa Sangre (Alejandro Jodorowsky, 1989), wat met een gerust hart een visueel meesterwerk genoemd mag worden. Jodorowsky weet elke scène vol te proppen met bizarre personages en surrealistische gebeurtenissen, allemaal even prachtig gefilmd. Het is een B-film in de puurste zin van het woord – het budget bedroeg nog geen miljoen dollar –, maar ziet eruit alsof hij het BNP van een kleine natie heeft opgeslokt. Dat dit een persoonlijke favoriet was van de programmeur die het inleidend praatje verzorgde, kon de stampvolle zaal maar al te goed begrijpen.

Seks met een ontbindend lijk

Een ander hoogtepunt bevond zich aan de andere kant van het kwalitatieve spectrum: Belgische B-slasher Lucker (Johan Vandewoestijne, 1986) – ook wel bekend als Lucker the Necrophagous, wat waarschijnlijk niets betekent. Met zijn afschuwelijk lelijke camerawerk, onbegrijpelijke montage en hilarische acteerprestaties, doet de film moeiteloos een gooi naar de titel Allerslechtste Film Allertijden. Zelfs al zou je het proberen, het zou je niet lukken een film te maken zo slecht als deze.

Nick Van Suyt speelt John Lucker, een kalende seriemoordenaar met bakkebaarden en een pilotenbril. In de openingsscène introduceert zijn dokter hem als volgt: “His name is John Lucker. A few years ago, he murdered eight girls. Raped them afterwards. And when I mean afterwards, I mean while some of the corpses were decomposing!” Kort daarna steekt hij een schroevendraaier in zijn dokters gezicht. Het is geweldig.

Natuurlijk duurt het niet al te lang voordat Lucker daadwerkelijk seks heeft met een ontbindend lijk. Na een prostituee te hebben vermoord, wacht de Belg een goede vier weken voordat hij op haar rottende lichaam klimt en een hoogtepunt beleeft dat zijn weerga niet kent. De scène is even smerig als incompetent en duurt tegelijkertijd een eeuwigheid en niet lang genoeg. Iedereen die dit kan kijken zonder te schateren van het lachen, heeft geen gevoel voor humor of een bijzonder specifieke fetisj. En in dat laatste geval, is het misschien een idee om The Afterman (Rob Van Eyck, 1985) te kijken, waarin Van Suyt een rolletje schijnt te hebben als bald rapist farmer.

Meester van de Italiaanse B-film

Naarmate de dag vordert, loopt het pleintje aan de Sint Janstraat vol met een bont gezelschap alto’s, metalheads en een kerel met een polo om zijn schouders. Er wordt bier gedronken, wiet gerookt en geluisterd naar maffe bandjes wier psychedelica – helaas! – ook voor de filmkijkers in zaal 2 te horen is. In het Chassé Theater, vijf minuten verderop, is Italiaanse B-filmregisseur Enzo G. Castellari te gast, die inleidingen geeft bij de hoogtepunten uit zijn imposante carrière.

Sinds Inglourious Basterds (Quentin Tarantino, 2008) is The Inglorious Bastards (1978) waarschijnlijk Castellari’s bekendste film. Maar hij maakte ook Mad Max-rip off 1990: The Bronx Warriors (1982) en oorlogsfilm Eagles over London (1969). Zijn onbetwiste meesterwerk – naar eigen zeggen – is echter de spaghettiwestern Keoma (1976), een film die zonder script werd gedraaid en waarvan hij de scènes ter plekke improviseerde.

Dat gegeven in acht genomen, is het een wonder dat Keoma er zo voortreffelijk uitziet. Castellari verrast meermaals met onverwachte camerastandpunten en slim vormgegeven flashbacks. Zijn keuze om de soundtrack te vullen met melancholische singer-songwriterliedjes – tijdens het monteren luisterde hij veel naar Bob Dylan en Leonard Cohen – verrast ook, maar niet altijd in positieve zin. Dat, en het zwabberende verhaal, worden gelukkig gecompenseerd door Castellari’s scherpe oog voor actiescènes. Keoma is geen aanrader, maar wél de moeite waard om in de bioscoop te hebben gezien.

Liefhebbers van bloed, seks en nog meer bloed komen zeker aan hun trekken op het BUT Film Festival. Van hilarisch tot pijnlijk, van grotesk tot verstild, in Breda is wat te vinden voor elke filmliefhebber met een open geest en/of een voorliefde voor bagger. En die paar lui die kicken op seks met een ontbindend lijk, die moet je maar voor lief nemen.