Film / Films

De sardonische bottenbreker

recensie: The Streetfighter Trilogy

De titelheld van deze inmiddels dertig jaar oude trilogie is een aantrekkelijke, steevast in het zwart gehulde huurling die zich te buiten gaat aan stevige karatepartijen en, bij tijd en wijle, vrouwelijk schoon. Deze sexy spierbundel wordt vertolkt door de sardonische Sonny Chiba, die de Tarantino-liefhebber kent uit het eerste deel van Kill Bill.

~

De controversiële Streetfighter was medio jaren 70 het Japanse antwoord op Bruce Lee en Shaft, een masculiene superheld die garant stond voor succesvolle formulefilms. Maar de vechttechnieken van de straatvechter zijn wreder dan die van zijn voorgangers: als de Japanner een tegenstander in elkaar mept, dan breken er botten onder luid gekraak. Er worden stembanden gesloopt, ogen uitgestoken, zelfs testikels afgescheurd. Dit ongekend brute geweld wordt met zichtbaar plezier uitgevoerd door Shinichi ‘Sonny’ Chiba, die met zijn imposante fysieke gestalte en sadistische grijns een uitstekende filmheld maakt.

Flashbacks

~

De eerste Streetfighter is het sterkst. Met een rudimentaire misdaadplot als achtergrond wordt de kijker getrakteerd op een nauwelijks aflatende stroom uitstekend gechoreografeerde karategevechten. Ook na dertig jaar is het nog steeds een vlotte, boeiende actieprent, pretentieloos vermaak voor de liefhebber van de betere vechtfilm. Return Of The Streetfighter biedt ook flitsende actiescènes, maar lijdt aan een wel erg gebrekkig verhaal, en verdoet bovendien veel tijd met flashbacks uit het origineel en andere zinloze scènes. De terugkeer van enkele opponenten uit de eerste film doet de film ook geen goed. Als Chiba eenmaal op dreef is, spat de actie van het scherm, maar de film vormt een zwak geheel dat het niet haalt bij zijn voorganger. De laatste in het drieluik, The Streetfighter’s Last Revenge, is niet meer dan een herhalingsoefening van welbekende elementen, maar wel een geslaagde. Zodra de onweerstaanbare herkenningsmelodie opduikt, is het genieten van de onverstoorbare Chiba, die in dit deel als een soort James Bond gepresenteerd wordt.

Opgepoetst

De liefhebber van deze Japanse pulp moest het tot nu toe doen met verminkte videobanden in een knullige nasynchronisatie. Voor het eerst kunnen we nu genieten van de drie films in hun oorspronkelijke versie. Het opgepoetste beeld is in origineel formaat en van prima kwaliteit, het Japanse geluidsspoor vlekkeloos. Het enige nadeel is het volledig ontbreken van extra materiaal, afgezien van een verzameling Chiba-trailers. Maar straatvechter Tsurugi (voorheen, in gedubte versie, bekend als Terry) klonk nog nooit zo overtuigend en zag er nog nooit zo goed uit. Deze box is een prima eerste kennismaking met de bottenkraker, en een kale maar waardevolle collectie voor de fanaat.

Boeken / Fictie

‘Als een brandijzer in een dier’

recensie: Per Olov Enquist - Blanche en Marie

.

Op het eerste gezicht niets anders dan dat ze beiden wetenschappers waren. De extroverte Curie stond aan de basis van de ontwikkeling van radium en radioactiviteit en de introverte Charcot behoorde vanwege zijn spectaculaire voordrachten en omstreden hypnosemethode tot de wetenschappelijke hoogtepunten van de verrijzende 20e eeuw. Twee tegengestelde persoonlijkheden, die nooit contact met elkaar gehad hebben. Toch heeft de Zweedse schrijver Per Olov Enquist hun levens, in zijn nieuwste roman Blanche en Marie, samengebracht tot een curieuze eenheid van twee elkaar spiegelende liefdesverhalen.

De als ‘koningin der hysterica’s’ bekend staande Blanche Wittman, een van de beroemdste zenuwpatiënten ter wereld, wordt door Enquist opgevoerd als het scharnierpunt dat de verhalen van beide wetenschappers met elkaar verbindt. In het door Enquist verzonnen universum is Blanche niet alleen de patiënt van Professor Charcot, maar ook zijn heimelijke geliefde (een liefde die slechts eenmaal geconsumeerd wordt). Bovendien zou Blanche (als een eenarmige torso) na de dood van Charcot als assistent voor Marie Curie hebben gewerkt en tijdens haar verblijf bij haar enkele notities hebben gemaakt over zowel haar eigen liefde voor Charcot als over de perikelen rondom de affaire van Marie. Enquist spiegelt het de lezer zo voor dat hij het bijna zou gaan geloven, maar in werkelijkheid worden feit en fictie samengebald tot een verhaal dat vrijwel volledig voor rekening van Enquist komt.

Blauwachtig licht

~

Enquist doet, volgens eigen zeggen, veel onderzoek voor zijn historische romans, maar toch is hij voor alles een verteller. Het gaat hem er niet om een beeld van een bepaalde historische periode te geven, bij hem staan vooral de personages en hun tragiek centraal. Vandaar dat hij de geschiedenis naar hartelust manipuleert om uiteindelijk het verhaal te krijgen dat hij hebben wil. Namelijk twee liefdes- en lijdensgeschiedenissen, die van Marie en die van Charcot. Bij beiden zit de liefde in hen gebrand, ‘als een brandijzer in een dier.’ Het is als het blauwachtige licht van de radioactieve stof die Marie Curie ontdekte, het is prachtig maar tegelijkertijd verraderlijk. Heimelijk vreet het aan ze.

De liefde vernietigt beide grootheden. Marie doordat ze aan het kruis van de publieke opinie wordt genageld, Charcot doordat de liefde voor Blanche teveel voor hem is. Blanche en Marie bestaat uit acht liederen over deze twee schandalige, overspelige liefdes. De ene verborgen, de andere aan het licht gebracht. De ene kortstondig en passioneel, de andere langdurig en onuitgesproken. De waanzin, de vernietiging en de onverklaarbaarheid van de liefde vormt het hoofdthema van het boek. Enquist doet een poging de liefde te verklaren. Een poging, meer niet. Zoals Blanche in haar vragenboek schrijft: “Wie kan de liefde verklaren? Maar wie zouden we zijn, als we het niet probeerden?” Uiteindelijk blijft het mysterie zo overeind.

Rapportagestijl

Blache en Marie is geschreven in de karakteristieke rapportagestijl die Enquist in vrijwel al zijn historische romans hanteert. Zijn proza wordt gekenmerkt door in staccato neergeschreven zinnen, die vol staan met onbeantwoorde vragen. Het tijdsverloop is verre van lineair en cirkelt om enkele cruciale gebeurtenissen, waardoor er veel herhaling in het boek optreedt. Het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van een externe verteller en is doorspekt met citaten uit het de notities die Blanche zogenaamd zou hebben gemaakt. De toon van het boek is in het begin zakelijk, maar wordt langzamerhand doorspekt met pathos. Dit komt tot een hoogtepunt in het hoofdstuk waarin Marie’s tragische neerval beschreven wordt. Aan de ene kant is dit het meest meeslepende hoofdstuk, aan de andere kant wordt de lezer wel heel erg een bepaalde kant op gedrukt. De verbijstering en de woede van de verteller zijn maar al te duidelijk merkbaar.

De nacht van de dood

~

In het laatste hoofdstuk wisselt het perspectief en komt Blanche zelf aan het woord. Het bestaat in feite uit het door haar volgeschreven rode boek, een van haar notitieboekjes. Met dit hoofdstuk bereikt Blache en Marie zijn zorgvuldig opgebouwde climax. Het gaat over de laatste nacht van Charcot, de nacht dat de liefde tussen hem en Blanche voor het eerst beleden en geconsumeerd wordt. De nacht van de dood. Enquist houdt zijn spel met de historische feiten tot aan het eind toe vol. In werkelijkheid stierf Charcot in een plaatsje vlak bij het Lac des Settons – ver verwijderd van Blanche; in het boek blaast hij de laatste adem uit in de Herberg Auberge des Settons in de armen van Blanche.

Los van de kwestie hoe Charcot werkelijk is gestorven, valt het te betwijfelen of Blanche, als personage, wel een betrouwbare verteller is. Er zijn verschillende aanwijzingen om dat te betwijfelen. De rol die ze zichzelf in relatie tot Marie toedicht, duidt er bijvoorbeeld op dat ze zichzelf belangrijker acht dan ze werkelijk is. Daarnaast doet de manier waarop de buitenwereld op haar reageert, vermoeden dat ze een veel minder prominente rol heeft gespeeld in het leven van Charcot dan ze zelf meent. Is de liefde tussen haar en Charcot wellicht niets meer dan een idée fixe? Niet alleen een fictionele illusie dus, maar ook een waanbeeld van het personage Blanche Wittman?

Geforceerd

Sinds de vertaling van Het bezoek aan de lijfarts is Per Olov Enquist een gevierd auteur in Nederland. Het boek werd zo’n succes dat Enquist waarschijnlijk voor eeuwig herinnerd zal worden als de auteur van dat ene boek dat hij nooit meer wist te overtreffen. Blanche en Marie zal hier geen verandering in brengen. Het is een heerlijk en uiterst knap geschreven boek vol memorabele momenten, maar uiteindelijk blijft het toch uit twee afzonderlijke verhalen bestaan die op een net iets te geforceerde wijze met elkaar verbonden zijn om je werkelijk lam te kunnen slaan.

Theater / Achtergrond
special: Een interview met GEEN FAMILIE

‘Lachen is gezond, net als fruit en Cola Light’

Sinds oktober waren ze zich al aan het voorbereiden op het Amsterdams Kleinkunst Festival. Jeroen Woe (24 jaar) en Niels van der Laan (23) drongen door tot de finale en voerden hun voorstelling Ralph met succes op; zij wonnen de juryprijs. De tweede prijs ging naar Speelman en Speelman, en Pieters Derks won de publieksprijs. Tijd voor een interview met de ‘echte’ winnaars, Jeroen en Niels, die in de theaterwereld door het leven gaan als GEEN FAMILIE.

~

Hadden jullie niet liever ook de publieksprijs gewonnen? Zegt dat bijvoorbeeld niet meer dan een juryprijs?
We zijn blijer met de juryprijs dan we zouden zijn met de publieksprijs. Als je de juryprijs hebt, ben je de echte winnaar van het festival. Dat is natuurlijk geweldig! De publieksprijs zegt meer over de finaleavond zelf. Wat voor mensen er in de zaal zitten, hoe de voorstelling die avond valt enzovoort. De publieksprijs zou uiteraard erg leuk zijn geweest, maar de prijs die we nu hebben vinden we het allerleukst!

Jullie hebben wel heel wat kritiek over je heen gekregen dat juist jullie er met de juryprijs vandoor gingen. In recensies in kranten is niet onder stoelen of banken geschoven dat het nogal een opmerkelijke keuze was van de jury. Is dat terecht?
We zijn in eerste instantie kleinkunstenaars. We maken muziek, vertellen een verhaal en willen de mensen laten lachen en daarnaast proberen te raken. We hebben niet gewonnen omdat we theatermakers zijn, maar omdat de jury vond dat wij het beste halfuur hebben neergezet. We zijn cabaretiers, maar we staan niet op het toneel als Niels en Jeroen met liedjes en sketches, maar als verschillende personages in een verhaal.

En nu, lekker achterover zitten? Of hebben jullie andere plannen?
Nu gaat het beginnen! We gaan nu eerst inventariseren wat de mogelijkheden zijn. In de zomer spelen we op het Theater aan Zee festival in Oostende. Vorig jaar hebben we daar de TarTar Residentieprijs gewonnen, wat inhield dat we de middelen kregen om een nieuwe, avondvullende voorstelling te maken. Daar gaan we nu aan beginnen.

~

Even terug naar het begin. Hoe is het balletje gaan rollen?
We hebben elkaar ontmoet op de Amsterdamse Academie voor Kleinkunst. Al in het eerste jaar merkten we dat het behoorlijk goed klikte. Tijdens de opleiding zijn we steeds meer dingen samen gaan doen en op zoek gegaan naar een eigen stijl. Ondertussen hebben we ook eigen dingen gedaan, zoals liedjesprogramma’s en toneelstukken. Jeroen heeft nog in Pit gespeeld, een Bellevue-lunchtheatervoorstelling, en Niels speelde in Lustrum met Brigitte Kaandorp. Verder zitten we in het cabaret van het radioprogramma Spijkers met Koppen. Afgelopen zomer zijn we afgestudeerd en toen zijn we mee gaan doen aan het Amsterdams Kleinkunst Festival.

Hoe is GEEN FAMILIE ontstaan?
Op de Kleinkunstacademie wisten we dat we samen verder wilden. Op een gegeven moment hadden we onszelf ergens aangekondigd als Niels van der Laan en Jeroen Woe (geen familie). Om iedereen die zou denken dat we familie zouden zijn, uit de droom te helpen. Niet dat iemand dat dacht, maar dat leek ons juist wel grappig. De naam GEEN FAMILIE is toen gebleven.

Wat kan het publiek verwachten als ze naar jullie voorstelling komen kijken?
Wij zijn op zoek naar een vorm die het midden houdt tussen toneel en cabaret. We willen de mensen een verhaal vertellen. We spelen verschillende rollen en maken gebruik van uiteenlopende stijlen. Dialogen, liedjes en absurde acts. De voorstelling die we voor het festival hebben gemaakt gaat over mensen die zich verschuilen. Die geen verantwoordelijkheid nemen, alles laten gebeuren, alleen maar kiezen voor zichzelf en dan lachend zeggen dat ze machteloos zijn.

Wat is jullie kracht?
Onze kracht zit waarschijnlijk in de diversiteit. In aanvang zijn we theatermakers, en zijn we bezig met nieuwe vormen en mooie verhalen. We hebben door onze opleiding ook een acteerachtergrond en vinden het dus leuk om zo goed mogelijk vervelende mensen neer te zetten. Daarnaast schrijven we allebei liedjes. En misschien wel het belangrijkste: we hebben ongelooflijk veel lol samen. Er gaat geen dag voorbij of we rollen over de grond van het lachen. Dat zie je misschien wel terug op het podium.

Kunnen we jullie straks vergelijken met duo’s als Acda en de Munnik, Ruben en Nathan of Arie en Silvester. Of gaan jullie ons iets bieden wat we nog niet gezien hebben?
Dat is wel de bedoeling! Het zal best een tijd duren voordat we echt onze eigen stijl hebben ontwikkeld, maar we weten wel wat we willen: muziektheater, met de opbouw van een toneelstuk, veel muziek en een flinke dosis humor. Want lachen is gezond, net als fruit en Cola Light. Uiteindelijk willen we wellicht meer toe naar totaaltheater. GEEN FAMILIE aangevuld met bijvoorbeeld een oude goochelaar, een danseres en een schilder. En dat allemaal op één podium.

Wie zien jullie als voorbeeld?
We halen onze inspiratie niet zozeer uit cabaretvoorstellingen, maar meer uit muziektheater, zoals Orkater. Verder houden we erg van Maarten van Roozendaal en van televisieseries als The Office en South Park, maar ook van boeken van Arnon Grunberg.

Waar willen jullie over tien jaar staan?
Onze droom is om uiteindelijk een werkplaats op te richten waar jonge theatermakers nieuwe voorstellingen kunnen maken. En natuurlijk dat we onze voorstellingen kunnen spelen voor een groot en uitzinnig publiek.

Muziek / Album

Major Tom fucked up, maar Beef is geslaagd

recensie: Beef - Last Rudy Standing

Veel gebeurt er in Nederland niet op het gebied van roots en reggae. Vorig jaar kwam het Friese Luie Hond met het aardige maar erg Doe Maar-esque Hier is… en vervolgens was het weer een jaar lang wachten. Wachten op Beef, zo bleek: het derde echte album van de Eindhovense formatie zou eigenlijk al afgelopen herfst bij de platenboer liggen, maar herhaalde uitstel volgde.

~

In augustus 2004 zei de band al de laatste hand aan het album te leggen; er werd zelfs een optreden op Lowlands voor afgezegd. In plaats van het verwachte nieuwe album lag er eind afgelopen jaar echter opeens een oude bekende in de schappen: de EP Babylon by Beef (1999) beleefde een heruitgave. Klaarblijkelijk viel het resultaat van de nieuwe opnames tegen, want maanden van schaven volgden. Het eindproduct mag er desalniettemin wezen: Last Rudy Standing prikkelt meer dan verwacht.

Stuiterend

Onder de bezielende (bij)sturing van producer Michel Schoots, als drummer van de Urban Dance Squad gewend aan het produceren van vet geluid, klinkt Beef rauwer en puntiger dan voorheen. Last Rudy Standing nadert door de opvallende stem van zanger Pieter Both en de (soms weliswaar iets te vette en harde) bas zelfs het live-geluid, iets waar reggae- en skabands op plaat nogal eens moeite mee hebben. Toegegeven: ik ging niet stuiterend door de woonkamer, maar Beef dwingt met deze plaat wel de aandacht af.

Playstation to ground control

De uitgebrachte single Cashin’ the Money is daar jammer genoeg niet het beste voorbeeld van. Alle instrumenten blijven op de vlakte, en het nummer krijgt nergens een eigen gezicht. Maar ach, misschien moet je dat ook niet verwachten van singles. Leuker en interessanter is in ieder geval het nummer erna: Station to Station. Het intro klinkt alsof er een rocknummer volgt, maar de rootsinvloeden hebben al snel weer de overhand. Het zijn het vooral het opzwepend-swingende refrein en de bizarre tekst die dit nummer zo leuk maken. Station to Station is een vrolijke legalize-song, met wonderlijke verwijzingen:

Playstation to ground control
Major Tom fucked up
Smokey signals, no reply

De laatste rebel

De snellere nummers zijn de leukste en opwindendste van de plaat. Run da Dance bijvoorbeeld is een sensationele crossover tussen dancehall, hiphop, rocksteady en ouderwetse rock. Hier is van lome reggae geen sprake: Run da Dance is het energieke hoogtepunt. Jammer is alleen dat het volgende nummer wel weer erg rustig is. Dat tempo had best even voortgezet mogen worden, hoe mooi het ingetogen het liedje ook is. Prettiger is dan de titelsong. Op het voor het genre zo typerende tsjak-tsjak ritme gebeurt in drie minuten van alles: er wordt gewoon gezongen, geschreeuwd, gitaargesoleerd, getingeld en in alle drukte roept de band om meer rebellen: Last Rudy Standing, de laatste rebel. De gedachte kwam bij Both op na de laatste sprong van Herman Brood. In Boths ogen was Brood de laatste echte rebel van Nederland. Hij vlakt zijn eigen band echter ook niet uit: in de door commercie geteisterde muziekwereld doet Beef als een van de weinigen zijn eigen ding, aldus Both. Hoewel daarover valt te discussiëren heeft de band in ieder geval een erg mooie plaat met een herkenbaar en eigen geluid afgeleverd. Het was het wachten wel waard, en de nieuwe Luie Hond lijkt er trouwens ook al weer aan te komen. Het is een goed rootsjaar.

Film / Films

Videotapes op een schijfje

recensie: April 2005

.

A Snake of June (Rokugatsu no hebi)

(Shinya Tsukamoto, 2002 • De Filmfreak)

~

De door lichamelijke destructie geobsedeerde regisseur Tsukamoto (Tetsuo, Tokyo Fist) heeft in zijn voorlaatste film een bizar drama gecreëerd rond seksueel gefrustreerde kankerpatiënten. Een telefoniste en haar vervreemde echtgenoot krijgen te kampen met een zieke man (gespeeld door Tsukamoto zelf) die bezeten raakt door de onderdrukte lusten van de vrouw, met alle gevolgen van dien. Machtsspelletjes, seksuele agressie en zinderende erotiek vormen een moeilijke, maar fascinerende spanningsboog in een blauw-monochrome realiteit waarin het continu regent. A Snake of June vergt met zijn onwerkelijke sfeer en opzettelijk vervreemdende vorm net zo veel van de kijker als al Tsukamoto’s andere films, maar biedt opnieuw aan een select publiek een spannend en intrigerend kunstwerkje. (Paul Caspers)

Stille nacht

(Ineke Houtman, 2005 • Dutch Filmworks)

~

Al jaren zaait een serieverkrachter angst onder jonge vrouwen in Utrecht. Om de zoveel tijd vindt er weer een aantal verkrachtingen plaats. Stille nacht is op dit afschuwelijke waargebeurde verhaal gebaseerd. Helaas blijft van dit in potentie boeiende verhaal te weinig over. Het valt ook niet mee om vijf belangrijke personages die elk een geheel eigen ontwikkeling doormaken, goed neer te zetten in tachtig minuten. Het was veel sterker geweest als er een karakter meer uitgelicht was, in plaats van de wat gezochte raamvertelling die Stille nacht nu geworden is. Dit maakt het verhaal nodeloos ontoegankelijk. Desondanks is de climax van het verhaal boeiend en het laatste half uur is Stille nacht daarom ook een echte spannende thriller. Daarnaast valt tijdens het kijken van de film op hoe mooi het verhaal in beeld is gebracht. Er zijn een groot aantal erg originele, soms bijna abstracte scènes te zien. De scène waarin Victoria Koblenko spaghetti kookt is een korte film op zich. Dit soort momenten maken dat de film in ieder geval visueel de hele tijd aantrekkelijk is. Op de dvd zijn een aantal leuke extra’s opgenomen, waarvan een korte reportage achter de schermen en een aantal interviews het interessantst zijn. (Joost van Hoek)

Shall We Dance?

(Masayuki Suo, 1996 • RCV)

~

De Japanse romantische komedie Shall We Dance? was in Amerika een van de meest populaire buitenlandse films uit de geschiedenis. In Nederland sloeg hij niet echt aan, maar ter gelegenheid van de recente Jenifer Lopez-remake mogen we nu op dvd genieten van deze schitterende film, een zeer welkom alternatief voor de Hollywoodversie. In de originele Shall We Dance? ontsnapt de accountant Sugiyama (topacteur Koji Yakusho uit The Eel) uit de dagelijkse sleur van zijn werk- en gezinsleven door in het geheim danslessen te nemen. De romantische en dramatische verwikkeling en de hilarische momenten die daarop volgen, zijn in langzaam tempo bijna twee uur lang geloofwaardig en innemend. Yakusho’s bijzondere rol, de ingetogen menselijkheid en intieme, fysieke humor maken van Shall We Dance? een meesterlijke en zeer toegankelijke film. Door RCV tegen bodemprijs maar helaas in een verkorte, beeldvullende versie uitgebracht. (Paul Caspers)

Heremakono

(Abderrahmane Sissako, 2002 • De Filmfreak)

~

Abdallah is een Mauretanische jongen die zijn heil gaat zoeken in Europa. Voordat hij vertrekt, reist hij naar zijn moeder om afscheid te nemen. Zij woont in een klein dorpje en Abdallah is geheel niet bekend met of geïnteresseerd in de locale cultuur, hij spreekt niet eens de taal. Gaandeweg ontdekt hij dat die locale cultuur toch veel vriendelijkheid en schoonheid te bieden heeft. Langzamerhand gaat hij steeds meer houden van de mensen en de omgeving. Deze film van Abderrahmane Sissako won veel prijzen in de internationale festivalwereld en dat is terecht. Heremakono is een film van poëtische schoonheid. Elk shot is prachtig qua mise-en-scène en het kleurgebruik is sprookjesachtig mooi. Het doet denken aan schilderijen van Gaugin. Het acteerwerk is heerlijk naturel en het verhaal doeltreffend simpel. Een prachtig stukje Afrikaanse wereldcinema. (Harrie de Vries)

Ma Mère

(Christophe Honoré, 2004 • De Filmfreak)

~

Een Franse puber bezoekt zijn moeder op de Canarische eilanden en ondergaat daar een bizarre seksuele opvoeding. Deze verfilming van een roman van schandaalschrijver Georges Bataille is een gewaagde dvd-release: het is een lange, ontoegankelijke film vol abstracte, filosofische dialogen en thema’s als incest, sadomasochisme en blasfemie. Er wordt zelfs naast een lijk gemasturbeerd, maar een sensatiefilm is Ma Mère allerminst. Batailles sobere proza wordt door de jonge regisseur/auteur Honoré vertaald naar een serieus, sensatieloos en daarmee geloofwaardig, maar te abstract filmvacuum. De vorm is noodzakelijk ontoegankelijk, en Bataille’s thematiek is inmiddels niet meer provocerend of relevant, zodat het resultaat de aandacht niet vast te houden- ondanks een uitstekende rol van topactrice Isabelle Huppert als de verdorven moeder. (Paul Caspers)

When Night is Falling

(Patricia Rozema, 2004 • Homescreen)

~

De derde film van de Canadese regisseuse Patricia Rozema is een ode aan de liefde in het algemeen, en de liefde tussen twee vrouwen in het bijzonder. Door de visuele overdaad en de ritmische muziek ontstaat een broeierige sfeer, die de kijker bijna actief bij het liefdesspel betrekt. Camille is docente mythologie op een protestantse academie, ze is verloofd met de geslaagde theoloog Martin. Haar wereld komt op de kop te staan als ze op een dag kennismaakt met de flamboyante circusartieste Petra, die haar al snel het hof begint te maken. Camille ontdekt onbekende, lesbische verlangens in zichzelf en gaat op de avances van Petra in. Je zou verwachten dat de film zich vanaf dat moment vooral zou richten op de worsteling tussen Camille en het traditionele milieu waaruit ze stamt, dat gebeurt echter nauwelijks. De film concentreert zich daarentegen op de passionele relatie tussen Camille en Petra. Als Petra’s circus door financiële nood gedwongen wordt om te vertrekken, komen de geliefden echter voor een keuze te staan. Hoe moet het nu verder. Is er sprake van echte liefde? Is Camille bereid om alles in de steek te laten voor Petra? Ondanks de wat schematische en clichématige tegenstelling tussen het christelijke, theologische milieu en het vrijgevochten milieu van het circus, maakt de sensuele sfeer deze film toch tot een aangename ervaring. (Martijn Boven)

Dukes of Hazzard: Season 1

(1979 • Warner)

~

De televisieserie Dukes of Hazzard uit 1979 laat zich eigenlijk het beste vergelijken met die andere serie uit de seventies: Starsky and Hutch. Het verschil is echter wel dat bij Dukes of Hazzard een mooie vrouw (Catherine Bach) van de partij is. Maar ook in deze serie staan een blonde man (John Schneider) en een donkere knappe man (Tom Wopat) centraal als duo dat misdaad te lijf gaat. De serie is echter heel erg cliché en gedateerd en ik vraag me werkelijk af waarom hij op dvd is gezet. Misschien dat het in de conservatieve delen van de Verenigde Staten een succes is, maar ik word er niet warm of koud van. Ook van deze serie is overigens een film in ontwikkeling. Johnny Knoxville (Jackass) en Jessica Simpson zijn inmiddels aangetrokken voor de hoofdrollen. (Joost van Hoek)

Take My Eyes (Te doy mis ojos)

(Iciar Bollain, 2003 • A-Film)

~

De geliefden Pilar en Antonio speelden in de gelukkige beginjaren van hun liefde een vertederend liefdesspel waarin ze elkaar zeer persoonlijk cadeautjes gaven. Antonio: ‘Neem mijn voeten’, Pilar: ‘Neem mijn ogen.’ Dit liefdespel krijgt een hele andere lading als blijkt dat Antonio zijn vrouw werkelijk als bezit beschouwd en zijn jaloezie dwangmatige vormen aanneemt. Take my Eyes zoomt in op deze latere, moeilijke periode van hun liefde. Antonio houdt zijn vrouw kort en slaat haar, zonder dat vreemd te vinden. Pilar heeft echter haar buik vol van het huiselijke geweld en vlucht met haar zoontje het huis uit. Ze vindt onderdak bij haar zuster. Vanaf dat moment begint Antonio te beseffen dat er iets mis is, hij neemt therapie en maakt zijn vrouw opnieuw het hof. Voor even lijken vroegere tijden te herleven. Ondertussen heeft Pilar een baantje gekregen als gids in een museum. Pilar trekt uiteindelijk weer bij haar man in, maar het blijft de vraag of haar man wel in staat is haar genoeg vrijheid te geven. De kracht van deze film is gelegen in de diepgang van de personages. De problematiek van het huiselijk geweld wordt in al zijn complexe aspecten getoond en niet gereduceerd tot een simpel zwart/wit probleem, waarbij de man fout en de vrouw goed is. De Spaanse regisseur Iciar Bollain is er in geslaagd een overtuigend portret te tekenen van de hel waarin een huwelijk kan veranderen. (Martijn Boven)

Theater / Voorstelling

Door liefde gepakt

recensie: Iets over de liefde (Theater Malpertuis)

.

~

De voorstelling Iets over de liefde van theatergroep Malpertuis is mooi. In gesprekken over kunst wordt wel een onderscheid gemaakt tussen de ‘vorm’ en de ‘inhoud’ van een kunstwerk, en al geloof ik niet dat die twee echt te scheiden zijn, vorm en inhoud zijn hier zo één, dat het geheel meer is dan goed. Er wordt gelachen om de vindingrijke tekst, het publiek wordt verrast door regie-ingrepen en de acteurs slepen iedereen tot aan hun lippen met hun sterk en ontroerend spel. Iets over de liefde brengt veel.

Oerknal

Een botsing is het begin, als ware het een oerknal. Man en vrouw botsen en er moet worden onderhandeld over de schade. Ndriek (een verbastering van Hendrik), een warrig figuur en schrijver van technische handleidingen, barst uit in een verstrooiend verhaal met allerlei dwarsverbanden. Anna reageert geamuseerd en retourneert zijn opmerkingen gevat. Ze intrigeren elkaar. Wat volgt is een over en weer van telefoontjes en bezoekjes, heel voorzichtig. Deze mensen zijn gevoelig en kwetsbaar, ze willen de ander niet afschrikken. Maar liefde voor elkaar heeft hen beetgepakt en groeit.

Telefoon, telefoon

Peter de Graef, de regisseur die tevens Ndriek speelt, laat prachtig zien hoe de toenadering verloopt. We zien de twee in hun eenzaamheid roepen om de ander, via de telefoon. Steeds wordt er wel een originele reden gevonden om de ander te bereiken, bijvoorbeeld met het voorstel om de verzekeringspapieren in de fik te steken. De Graef speelt een spel met het publiek door zelfs op een moment waarop de twee bij elkaar zijn, de telefoon te laten overgaan. Zo wordt de samenkomst doorgeschakeld naar een volgende ontmoeting. Het toont hoe de ketting van afzonderlijke ontmoetingen twee mensen aaneenrijgt.

The play goes on

~

Ook op andere momenten wordt buiten het toneel getreden. Ikzelf krijg van Anna (Katelijne Verbeke) de plant in handen gedrukt die haar aan tafel gezelschap houdt. In een vreugdedans met Ndriek grist ze de plant van tafel hun omarming in, maar als zij willen gaan liggen moet ze hem toch weer kwijt. Wanneer ze een ontmoeting later na een confrontatie in huilen uitbarst vraagt ze het publiek om een zakdoek.

Een ‘vormaspect’ van heel andere aard is de projectie op de achterwand van het toneel. Gedurende de hele voorstelling zien we het gelaat van een tere jongeman, zwart-wit en engelachtig, met vleugels. Zijn rustig ogenknipperen verraadt zijn aanwezigheid, maar wat doet hij daar? Pas tegen het eind komt zijn rol tot leven. De ingrepen pakken goed uit en lijken te zeggen: liefde gaat verder dan één relatie.

Meer

Theatergroep Malpertuis laat je alle kanten zien van de liefde. Hoe diep het stuk gaat, hoe goed het gezelschap is, hoe interessant de dialogen zijn, en waar hun verliefdheid allemaal toe leidt, kan ik niet navertellen. Daarom, in liefdesnaam, zoek ze op!

Iets over de liefde is tot en met 19 mei te zien door heel Nederland.

Muziek / Achtergrond
special:

In memoriam: Wally Tax

De woorden op de teletekstpagina staan er koud en kil, en toch slaan ze in als een bom. Net als destijds zijn muziek. Niet dat ik dat heb meegemaakt, maar sinds ik van ’s mans bestaan afweet, intrigeert hij me. De ‘ontdekking’ werd gedaan op het moment dat ik hem met Supersub op het VPRO-podium op Lowlands ’97 zag optreden. De jonge honden speelden samen met de ‘oude’ Tax zijn schitterende Miss Wonderful: misschien wel het mooiste liedje in de Nederlandse popgeschiedenis. Maar de grootheid is overleden, opnieuw een verlies voor ons land.

~

Wladimir Tax werd in 1948 geboren en groeide, tussen de schuinsmarcherende zeelieden, op aan de Laagte Kadijk. Als een jonge gids wees hij de matrozen de weg naar de geneugten van het Amsterdamse leven aan de Zeedijk. Wladimir werd al snel Wally genoemd, omdat zijn leeftijdsgenoten moeite hadden met zijn naam. Wally verslond in die tijd de Rhythm & Blues platen van zijn pa en leerde via zijn zeemansvrienden muziek van ‘buitenaf’ te kennen. Toen Tax voor zijn elfde verjaardag zijn elektrische gitaar kreeg en een versterker jatte, formeerde hij de eerste versie van The Outsiders. Tax zag zichzelf als de van te voren kansloos geachte kandidaat die er tegen alle verwachtingen in er met de prijs vandoor ging.

Wally was al vroeg gedreven bezig met zijn nieuwe band. Daarover zei hij zelf: “Begaafde kinderen kunnen niet anders dan zich fanatiek richten op hun talent, of het nu voetbal is muziek betreft.” Hij was in die tijd ook een talentvolle voetballer, maar liet na wat kleine tegenslagen en wat bankzitten zijn voetbaltoekomst links liggen. Zijn toekomst was de muziek. Hij vergeleek zichzelf zonder blikken of blozen met een ander talentvol persoon: Johan Cruyff. “Voor hem stond vanaf het begin vast dat hij een goeie voetballer zou worden, zoals voor mij vaststond dat ik een goed musicus zou worden.”

The Stones

~

Tot aan de eerste single You Mistreat Me (1965) wisselde de bezetting van The Outsiders, omdat niet iedereen zo toegewijd was als Tax het zou willen. Toen Tom Krabbendam de band in 1965 versterkte, bestond de band naast Krabbendam en Tax uit Ron Splinter, Leendert Busch en Appie Rammers. Door het succes van de eerste single en diens vervolg Felt Like I Wanted To Cry treden ze veel op in kroegen in Amsterdam, waaronder het destijds goed aangeschreven Las Vegas en Rembrandtpleintheater. Ook mochten ze in het voorprogramma spelen van the Rolling Stones. “Bijna alle Nederlandse beatgroepen waren op die avond in Den Bosch vertegenwoordigd, dus ik vond het helemaal niet zo’n enorme eer dat wij met de Rolling Stones in hetzelfde programma optraden.”

Mede door het succes van het nummer Lying All The Time, speelden ze die avond The Stones van het podium. Hysterische taferelen vonden er tijdens het optreden van Tax en de zijnen plaats. Meisjes vielen en masse flauw. “Ik keek niet op tegen de Rolling Stones – degene tegen wie ik opkijk moet nog geboren worden. Ik had respect voor hun werk.” Mick Jagger was volgens Tax een slechte verliezer, hij negeerde The Outsiders die avond, omdat hij er de pest in had. “Keith Richards was anders. Hij kwam bij ons in de kleedkamer om ons te complimenteren met ons optreden. […] Met Keith kan ik goed opschieten. Als hij in Amsterdam is belt hij me altijd op om een afspraak te maken.”

Meneer ‘voor de vuist weg’, u heeft het fout

~

Door het succes in Den Bosch vindt de band een serieus onderdak bij het Relax-label van Willem Duys. Maar vanaf het begin loopt deze relatie behoorlijk stroef. Duys produceerde Lying All The Time. “Zijn bijdrage aan die productie bestond overigens niet veel meer dan het uitdelen van broodjes en het inschenken van sherry. Hij had absoluut geen vertrouwen in de plaat die de Outsiders maakten.” Duys richtte zijn pijlen liever op de formatie Short 66, maar deze band stierf een vroege dood, terwijl the Outsiders goud verkochten en overal in het land speelden.

The Outsiders waren hot en Wally Tax was een ster. De meeste optredens werden complete happenings die vaak al ver voor de aanvang van een concert begonnen. Terwijl de band voor het optreden in een restaurant zaten te dineren, drukten fans hun neuzen tegen de ramen plat. De fanschare was vaak zo groot dat het verkeer werd geblokkeerd en trams konden er soms niet door. De acties waren meestal op Tax gericht, omdat hij de zanger was. “Ik was het boegbeeld, de duidelijkst aanwezige en de mooie jongen.” Tijdens het concert werd er aan een stuk door gegild door het vrouwelijke publiek en speelden er zich Beatles-achtige taferelen af.

Succes: drank, drugs en feest

Het succes bleef niet beperkt tot Nederland. Door heel Europa toerden de jonge Amsterdammers en hadden overal succes. De eerste elpee Outsiders kreeg allerlei prijzen en wordt nog steeds beschouwd als een klassieker die iedereen in huis moet hebben die geïnteresseerd is in serieuze popmuziek. Tax’ heldenstatus brengt hem tot grote hoogten. Hij verdiende destijds veel geld, maar smeet datzelfde geld met bakken tegelijk over de balk. Hij woonde aan het Rokin, kocht dure kleding, investeerde veel in kunst van bevriende kunstenaars en gaf veel feestjes waar vrienden als Simon Vinkenoog en Gert Jan Dröge vaste gast waren. De grootste kostenpost was de drugs. Je kon het soort of type zo gek niet bedenken; Tax had moeite het te weerstaan.

Het succes en de drugs gingen parten spelen. Vanwege meningsverschillen viel de band uiteen en Wally ging samen met drummer Busch verder als Tax Free. De rest van de bandleden doken op in verschillende bandjes die nooit veel verder kwamen. Tax bevond zich op dat moment tussen de grote mensen van de wereld. De geruchten gingen dat hij een verhouding had met Brigitte Bardot, hij kwam thuis bij Bob Dylan en Elvis Presley, hij speelde met Tim Buckley en trok heel veel op met Tim Hardin. De eerste en gelijknamige plaat van Tax Free werd in de door Jimi Hendrix beroemd gemaakte Electric Ladyland studio’s in New York opgenomen en scoort in de hitlijst van Billboard.

Seattle

Na de periode van Tax Free wist Tax, op het starten van Lee Towers’ carriere na, dat succes nauwelijks te continueren. Net als de belastingdienst werd de drugs in die periode een groot financieel probleem. Ook had Wally Tax moeite om van de drank af te blijven, wat resulteerde in ’s nachts de ruiten van de slijter ingooien en de drank te stelen. Toen zijn vriendin stierf was de misère compleet en kwam er weinig positiefs meer uit Tax’ handen. Tot aan de jaren ’80 ging het slecht, maar daarna ging het licht weer even branden. In 1986 werd The Outsiders nieuw leven ingeblazen en Tax trad weer op met het enige andere originele lid, Leendert Busch. Voor de vierde keer reisde Wally af naar de andere kant van de Atlantische Oceaan en speelde aan het einde van de jaren ’80 op met allerlei veelbelovende bandjes in Seattle.

In de tijd dat ik hem met zag spelen met Supersub had hij een nieuwe soloplaat af, die maar niet uitgebracht kon worden, omdat platenmaatschappijen het ‘niet zagen zitten’. De man die zo’n stempel op de Nederlandse muziekgeschiedenis heeft gedrukt, werd mistrouwd. Men zag geen heil in degene die de kinderschoenen van Paradiso heeft gestrikt, met The Outsiders aan de wieg van de Punk stond, Kurt Cobain naar de Amsterdamse hoeren leidde en die verantwoordelijk is voor een paar van de meest geïnspireerde rocksongs uit de jaren ’60. Harrie Jekkers zei ooit eens: “Je beste recensie staat in je overlijdensadvertentie.” Jammer genoeg voor Wally heeft Harrie opnieuw gelijk.

Voor de geïnteresseerden: lees Wally Tax. Tot hier, en dan verder van Ettie Huizing voor nog meer van die schitterende citaten, zoals hier in de tekst.

Theater / Voorstelling

Ritmisch als de druppels van de douche

recensie: Eiland (Orkater)

.

~

Orkater brengt met Eiland bewegings- en muziektheater, niet in de traditionele zin van het woord, maar met een duidelijke ‘Orkater-signatuur’. Dus hedendaags, nieuw geschreven en nieuw gecomponeerd. In deze voorstelling worden alledaagse herkenbare handelingen door herhaling uitvergroot en zo absurd gemaakt. Het ritme van het spel en de combinatie van beeld en geluid maken het een opvallend en bijzonder toneelstuk. Al direct bij aanvang wordt het ritme aangegeven door kantoorpersoneel met aktetassen die op de maat heen en weer lopen over het toneel. Een kakofonie aan geluiden vult de zaal. Componist Michel Banabila maakte voor de voorstelling een filmische, urban soundtrack voor de grote stad. Vol met samples van stadsgeluiden zoals drukke voetstappen, ronkende auto’s, schreeuwende mensen, huilende kinderen en irritante ringtones. De muziek varieert van industrial tot kinderliedjes en klassiek tot atonale jazz. Soms is er plotseling absolute stilte die dan na alle geluidsvervuiling van de stad dan juist zo intens aanvoelt.

Ontastbaar sprookje

~

Het woord speelt een ondergeschikte rol in deze betoverende voorstelling. Het voelt als een sprookje, ontastbaar maar toch zo herkenbaar. De internationale cast (vier vrouwen en vijf mannen van uiteenlopende leeftijden) spreekt sporadisch wat in Engels, Spaans en een Slavische taal. Twee van de acteurs, Ria Marks en Titus Tiel Groenestege (eerder te zien in Valse wals / Bankstel / Zucht), zijn als theatermakers aan Orkater verbonden. Zij kwamen met het idee voor de voorstelling en werkte dit samen met de jonge acteurs uit tot deze voorstelling. Woorden zijn voor hen niet nodig als de bewegingen zo beeldend zijn. Wat Eiland met name zo indrukwekkend maakt is de choreografie. Deze is zo exact uitgevoerd. De acteurs hebben een perfecte timing en bewegen gelijk aan de soundtrack en vaak met de hele groep tegelijk. De fysieke grappen en overdreven handelingen voeren je mee op het ritme van het geluid en de bewegingen van de acteurs. De spelers zetten kleurrijke typetjes neer met een eigen identiteit. Denk aan een man in glimmend pak en rare wintermuts op een fiets, een travestiet die de hoer speelt, een man met een bewegende bochel, dronken serveersters, hangjongeren, gefrustreerde regenjasverkopers, criminelen met messen, een naakt vrijend stel en snelle kantooryuppen. Naar mate de avond vordert worden de typetjes steeds absurder en de sfeer steeds duisterder en dreigender. Er zijn momenten van plezier, van verdriet, van dreiging, van slapstickachtige grappen en van ontroering.

Warme douche

Eiland is een gevoel dat je moet ondergaan zonder er echt bij na te denken. Je hebt geen idee waar het uiteindelijk heenleidt, er zit namelijk geen echt duidelijke verhaallijn in het spel. Eiland voelt als een warme douche die af en toe plotseling koud wordt en je wakker doet schrikken. Eiland is ritmisch als de druppels van de douche. Bovenal is het onweerstaanbaar. Een genot voor oog en oor en eigenlijk zou je de voorstelling twee keer moeten zien om alles wat op het podium gebeurt te kunnen bekijken. Ik heb de voorstelling als een prettige droom ervaren, één die nog lang blijft hangen.

Eiland is nog te bezoeken tot en met 4 juni 2005.

Film / Films

Tommy is jarig

recensie: Tommy

Het is alweer vijfendertig jaar geleden dat The Who de muziekwereld kennis liet maken met het begrip ‘rock opera’. De dubbel-lp Tommy vertelde het verhaal van de jongen Tommy, die door een traumatische ervaring in zijn jeugd jarenlang niet kan horen, zien of spreken. Hij wordt het idool van velen door zijn optreden als flipperkampioen en valt uiteindelijk van zijn voetstuk. Het verhaal was op de plaat soms moeilijk te volgen, wat ertoe leidde dat iedereen zijn eigen interpretatie van Tommy had. In 1974 – vorig jaar dertig jaar geleden – legde de Engelse regisseur Ken Russell zijn eigen visie van het verhaal voorgoed vast op celluloid. Reden genoeg voor een speciale jubileumeditie van de film op dvd.

“Listen to Tommy with a candle burning and you will see your entire future…”

Ongemakkelijk

~

Wie – zoals ik – alleen bekend is met het album en de film nog niet eerder heeft gezien, zal het eerste half uur ongemakkelijk op zijn stoel zitten. Who-meesterbrein Pete Townshend schreef speciaal voor de film een nieuwe ouverture vol synthesizerklanken die weinig gemeen heeft met de klassieke opener van de lp. Alle nummers werden opnieuw opgenomen en ingezongen door de acteurs, wat de herkenbaarheid op sommige punten ook niet ten goede komt. Maar als je eenmaal over de eerste schrik heen bent, krijg je gaandeweg meer waardering voor de artiesten die de nummers vertolken en de nieuwe arrangementen van die overbekende songs.

Voodoo

~

Russell had nog een onverkoopbaar scenario liggen over de commercialisering van religie en zag in Tommy een ideaal vehikel om zijn denkbeelden in vorm te geven. Het resultaat is een zeer Britse (en op plaatsen sterk gedateerde) film. De beelden die Russell bij de muziek bedacht zijn zonder uitzondering sterk. Hij kon niet alleen zijn religieuze overtuigingen kwijt in de vormgeving van de film, ook gebruikte hij zijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog voor de gestileerde oorlogsbeelden in het begin van het verhaal. De acteurs kunnen niet allemaal goed zingen (de nummers van Oliver Reed moesten letterlijk woord voor woord worden opgenomen voor een degelijk resultaat), maar zijn stuk voor stuk geknipt voor hun rol. Who-zanger Roger Daltrey geeft een overtuigende performance als de volwassen Tommy en na het zien van Tina Turner als stijf van de drugs staande voodookoningin zul je het nummer Acid Queen nooit meer kunnen horen zonder haar wilde blik op je netvlies te zien.

Quintafonisch

~

Een dertigste verjaardag moet op gepaste wijze gevierd worden, en de makers van Tommy hebben dan ook een sloot aan extra’s toegevoegd aan de film. Er is veel aandacht voor het gerestaureerde geluid, dat indertijd quintafonisch (dus vijfkanaals) werd opgenomen en afgespeeld. Via een antieke geluidsdecoder uit Amerika is het oorspronkelijke geluid van de film omgezet naar het tegenwoordig standaardformaat Dolby Digital. Het resultaat is verbluffend: de muziek komt van alle kanten zodat je volledig wordt opgeslokt door de liedjes en het verhaal. In een lang interview (waarschijnlijk te lang voor de gemiddelde filmkijker, maar smullen voor de liefhebber) geven de oorspronkelijke technici tekst en uitleg bij het opname- en restauratieproces.

Inzicht

~

Ook de twee belangrijkste figuren van de film Tommy, schrijver Pete Townshend en regisseur Ken Russell, komen uitgebreid aan het woord. Russell wordt gedurende de speelduur van de film geïnterviewd door de Engelse filmjournalist Mark Kermode, wat een geweldig inzicht oplevert in het maken van en de thematiek achter Tommy de film. Townshend komt in een apart interview van bijna een uur over als een welbespraakte, intelligente man die in zijn jeugd heel wat heeft moeten doorstaan en in de loop der jaren steeds meer autobiografische elementen heeft ontdekt in Tommy. Hij heeft het verhaal ook nooit echt los kunnen laten, wat recentelijk heeft geleid tot de musical The Who’s Tommy.

De filmversie van Tommy is een kunstwerk dat volledig losstaat van en toch onlosmakelijk is verbonden met het klassieke album van The Who. De welbekende muziek is opnieuw gearrangeerd en ingezongen door de acteurs uit de film. Dit levert bij een eerste kennismaking met de film een paar ongemakkelijke momenten op, maar bij een tweede kijkbeurt zal dat gevoel plaatsmaken voor herkenning en waardering. Deze uistekende jubileumuitgave is daarvoor bijzonder goed geschikt.

Muziek / Album

De grote ‘net niet’-plaat

recensie: LPG - I Fear No Foe

.

~

LPG is typisch een bandje uit de stal van het Amsterdamse platenlabel Excelsior. De muziek is melodisch, rammelt een beetje en is eigenlijk net iets te braaf. Hoewel je zou kunnen zeggen dat LPG werd beïnvloed door oude grote namen zoals de Beach Boys en Simon & Garfunkel (zonder overigens dat niveau te bereiken), heeft de groep eerder Excelsior-bands als Daryll-Ann en Johan als voorbeeld gehad. Really Tired is bijvoorbeeld een regelrechte Johan rip-off en Consume me Free lijkt heel erg op Daryll-Ann.

Leentjebuur

Dergelijk jatwerk is een van de grootste kritiekpunten op LPG. Bij bijna ieder liedje kun je wel zeggen dat het sprekend lijkt op muziek van een andere band. Bijvoorbeeld op Belle & Sebastian (Belly Rollercoaster), op de Super Furry Animals (Fire), op Sebadoh en Folk Implosion ( I.A.R.A.C. en Obscure Details) of op Elliott Smith (Cushy Sickness). Het resultaat is dat deze liedjes absoluut lekker in het gehoor liggen, ik betrapte mezelf zelfs op meeneuriën. Maar het is zo makkelijk! Want als je de nummers neemt die niet duidelijk ‘gejat’ zijn, is LPG een stuk minder interessant. Door al dat leentjebuur spelen krijgt de band niet echt een eigen sound en is het enige waar je een echt LPG-nummer aan zou herkennen de stem van de zanger, die eerlijk gezegd niet echt om over naar huis te schrijven is. Ik luister liever naar de gezangen bij de uitvaart van de paus.

Puberale lolligheid

Qua spelkwaliteit is er echt niets mis met LPG. Jammer is wel dat ze in hun liedjes proberen lollig te zijn. Dat lukt echter niet zo, zoals in Fire, waarin expres mislukte samenzang zit. Aan het lachsampletje dat in het nummer is gemonteerd te horen, vinden ze zichzelf wel grappig. Waar ik persoonlijk ook niet tegen kan, zijn liedjes met het woord ‘masturbate’ er in. Ook al gaat het in Multicolour Words erom dat niet te doen met woorden (ze zingen “Don’t masturbate with words”), toch vind ik dat vreselijk puberaal. Mijn lof gaat wel uit naar het artwork van de cd en het schattige clipje bij de single Sparrow (niet op de cd!).

Meer leuke bandjes

Na een stuk of zeven luisterbeurten is I Fear No Foe nog weinig leuker geworden dan na de eerste keer luisteren. Het blijft een beetje een ‘net niet’-plaat, waarvan de reden voor alle aandacht en lof mij een beetje ontgaat. Er zijn nog zat andere leuke bandjes in Nederland die net zo goed een kans verdienen om door een maatschappij als Excelsior te worden uitgegeven. Maar ja, het beleid van deze platenmaatschappij is mij de laatste jaren toch al niet zo bevallen. In mijn platenkast staan Excelsior-platen tot en met nummer 96051. Dat is de eerste cd van Spinvis, LPG’s I Fear No Foe heeft nummer 96079.