Boeken / Non-fictie

Meta-statements en een pretentieuze vie romancée

recensie: 33 ⅓: Music from Big Pink // Ramones // Led Zeppelin IV

Schrijven over popmuziek is balanceren op een dun koord met aan de ene kant de afgrond van het cliché ‘Sex, drugs & rock ’n roll’ en aan de andere kant die van de overanalyse. Uitgeverij Continuum brengt popliteratuur van hoog niveau uit in haar 33 ⅓-serie en weet dit koord vaak succesvol te bewandelen. De serie behandelde al een brede doorsnee van klassieke popalbums, van Joy Divisions Unknown Pleasures tot Electric Ladyland van Jimi Hendrix. Drie nieuwe deeltjes over The Band, The Ramones en Led Zeppelin geven een mooi inzicht in de verschillende benaderingswijzen van de afzonderlijke delen uit de serie.

Deze drie bands delen alledrie het gegeven dat ze aan de basis stonden van een nieuwe stroming in de popmuziek: The Band kan worden gezien als één van de oervaders van country-rock eind jaren zestig en daarmee als voorloper van de Americana, Led Zeppelin was begin jaren zeventig de wegbereider voor de heavy metal en The Ramones kwamen halverwege de jaren zeventig met de eerste echte Amerikaanse punkmuziek. De drie boeken zijn echter compleet verschillend in hun bespreking van deze pioniers.

Mislukte vie romancée

The Band
The Band

Het boekje over de totstandkoming van The Band’s eerste album Music from Big Pink is wat mij betreft een mislukt product. Trots vermeldt de achterflap dat er bij dit boek sprake is van faction: een op feiten gebaseerd geromantiseerd verhaal, een vie romancée dus. Het is het eerste boek van de voormalige indie-muzikant John Nivens. En eerlijkheidshalve vraag ik mij af wat het boek in de 33 ⅓-serie doet, want de muziek van The Band is hier slechts een vehikel voor Nivens literaire pretenties.

Vanuit het perspectief van de tweederangs muzikant en drugsdealer Greg Keltner zien we The Band en zijn entourage aan ons voorbij trekken. Verweven met (soms potsierlijke) gebeurtenissen uit Keltners fictieve leven zoals een onduidelijke liefdesescapade, mondt het boek haast onvermijdelijk uit in een triviaal niemendalletje: het is karikaturaal bezaaid met clichématige feiten uit de carrière van The Band en doorspekt met tenenkrommend sixties slang en recalcitrant puberproza, waarin gitarist Robertson uiteraard de ijskoude zakenman is en pianist Manuel de gevoelige goedzak. Tja, dat weten we nu wel. Maar waar is de analyse van prachtnummers zoals het klassieke epos The Weight, een nummer vol bijbelse referenties, bevolkt met duistere karakters als Miss Mozes, Crazy Chester en de Duivel? Met een onevenredige aandacht voor drank- en drugsgebruik blijft Niven helaas slechts aan de oppervlakte.

Punk als meta-statement

Gelukkig zijn de andere twee boeken een verademing. Erik Davis’ boek over de occulte kant van Led Zeppelin blijkt een fascinerend relaas te zijn over de onuitsprekelijke symboliek die popmuziek kan bezitten. De titelloze hoes van het vierde album, voor het gemak door de fans IV genoemd (de eerst vier albums van Led Zeppelin waren alle titelloos), neigt alleen al naar symboliek met de vier duistere runetekens. Deze kunnen zowel voor de vier elementen (aarde, vuur, lucht en water) staan, als verwijzen naar de verschillende karakters van de vier bandleden.

Het mooiste boekje is echter dat van de literatuurwetenschapper Nicholas Rombes over The Ramones. Punk zette in de jaren zeventig velen aan om over popmuziek te gaan schrijven. De grote popauteur Greil Marcus, die met zijn befaamde boek Mystery train de Amerikaanse muziekgeschiedenis aaneen orakelde, komt oorspronkelijk ook uit deze hoek.

The Ramones
The Ramones

De nummers van The Ramones waren niet veel meer dan twee minuten durende energie-explosies, maar Rombes weet er een heel achterland aan dwarsverbanden aan vast te knopen in zijn boek over hun debuutalbum. De muziek van The Ramones, zo laat hij zien, is vol van referenties aan B- en cult-films, stripboeken, news-items en alledaagse trivialiteiten. Nummers als Chainsaw, Beat on the brat en Loudmouth verwezen naar gewelddadige horrorfilms en zijn daarmee het ultieme verzet tegen het ‘Love and Peace’ gevoel van de jaren zestig. De nummers hebben een zelfde absurde cartooneske humor als deze films; harde gitaarmuziek met een doo-wopachtig gevoel. En met hun simplistische geluid lijken The Ramones alle voorgaande muzikale pretenties ter discussie te stellen: “punk is as much a theory of music as it is music“, zo zegt Rombes.

Voor Rombes is punk het evaluatiemoment van de popmuziek: een meta-statement. De punk kon in haar muziek de muziek zelf ter discussie stellen. Zo hebben The Ramones in hun jarenlange bestaan uitdrukkelijk geen progressie doorgemaakt en spotten ze daarmee met alle popwetten. Volgens Rombes is juist deze volhardende onveranderlijkheid de oorzaak van het feit dat de band nooit bij de mainstream van de Amerikaanse muziek is gaan horen; rock (en kunst in het algemeen, zou ik zo zeggen) is gebaseerd op een mythe van verandering. En met deze analyse lijken we te zijn aanbeland bij de essentie van het schrijven over popmuziek: deze moet zich op een reflectief niveau afspelen, en mag zeker niet verdrinken in drank en drugs.

Nicholas Rombes • Ramones • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 120 bladzijden • ISBN 0-8264-1671-3

John Niven • Music from Big Pink • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 164 bladzijden • ISBN 0-8264-1771-X

Erik Davis • Led Zeppelin IV • Uitgever: Continuum • Prijs: $ 9,95 • 178 bladzijden • ISBN 0-8264-1658-6

Boeken / Strip

Amerikaans striptalent gebundeld

recensie: Diverse auteurs - Mome #1 en #2

De Amerikaanse uitgeverij Fantagraphics windt er op haar website geen doekjes om: de vierjaarlijkse bloemlezing Mome zou de beste nieuwe striptalenten bij elkaar brengen. Dit komt nogal pretentieus over en schept verwachtingen. Zeker als daar nog bij komt dat Mome aantrekkelijk zou moeten zijn voor zowel de liefhebber van comics als die van hedendaagse literatuur. Mome moet dus niet alleen de liefhebber van de betere strip, maar ook de lezer van het betere verhaal weten aan te spreken.

Elke uitgave van Mome bevat werk van dezelfde elf auteurs. Sommige daarvan hebben een vervolgverhaal gemaakt voor Mome, andere verhalen staan op zichzelf. Het nadeel van de vervolgverhalen is dat je alle uitgaven moet lezen wil je een beetje kunnen begrijpen waar het over gaat. Bovendien moet er als lezer heel wat geduld worden opgebracht als je wilt weten hoe het zal aflopen. De meeste anthologieën, zoals dit soort verzamelingen van strips meestal genoemd worden, bevatten verhalen met een duidelijk einde – waarbij het dus eigenlijk niet uitmaakt welk deel van de anthologie je leest.

De dochter van…

Scene uit: 'Life with Mr. Dangerous' van Paul Hornschemeier
Scene uit: ‘Life with Mr. Dangerous’ van Paul Hornschemeier

Bij een snelle blik op de diverse auteurs in Mome valt één naam onmiddellijk op: Sophie Crumb. Jawel, de dochter van de legendarische striptekenaar Robert Crumb. Je herkent ook gelijk de tekenstijl; dezelfde ronde vormen, gedetailleerde, bijna karikaturale gezichten en verhalen over mensen aan de zelfkant van de samenleving. De mensen waar Sophie Crumb over schrijft zijn echter punkers en kunstenaars in de Lower East Side van New York, niet de hippies, oude mannetjes en rondborstige dames waar vader Crumb om bekendstaat.

Een andere opvallende auteur is Anders Nilsen, een parttime kok en striptekenaar uit Chicago. Nilsens werk valt op omdat het zo anders is dan de standaard strips. Nilsen maakt geen gebruik van kaders en zijn figuren zweven tegen een gefotografeerde achtergrond. De hoofdpersoon of een ander figuur in de strip begeeft zich dus niet in een decor, maar lijkt te zweven op de pagina. In Mome #2 is Nilsen nog minimalistischer te werk gegaan en heeft hij alleen een stel vierkantjes getekend, die per pagina variëren in grootte en hoeveelheid. De strips van Nilsen zijn erg abstract en meer te vergelijken met het werk van moderne kunstenaars. Je moet er langer naar kijken om het verhaal te ontdekken en te begrijpen. Nilsens tekenstijl springt er het meest uit in de bundels.

Paranoia en absurditeiten

Scene uit: 'Overpeck' van David Heatley
Scene uit: ‘Overpeck’ van David Heatley

Qua verhaal zijn de meest opvallende strips Overpeck van David Heatley, Life with Mr. Dangerous van Paul Hornschemeier en 221 Sycamore Ave van John Pham. Alledrie zijn het vervolgverhalen. Het kleurrijk en vloeiend getekende Overpeck springt er uit vanwege de absurde inhoud. De strip gaat over een klein dorpje met de raarste kinderen ooit. Een meisje loopt constant naakt rond omdat ze denkt dat ze een eend is, een ander meisje vindt alleen maar een luisterend oor bij een geestelijk gehandicapt leeftijdsgenootje en een groep jongens is wel erg veel bezig met seksualiteit.

Life with Mr. Dangerous van Paul Hornschemeier is een van de verhalen in Mome die erg doen denken aan Ghost World en andere strips van Daniel Clowes, toevallig ook een van de bekendste stripmakers van Fantagraphics. Zowel de tekenstijl als de ’traagheid’ van het verhaal hebben veel weg van Clowes’ werk. In Life with Mr. Dangerous wordt de gedachtengang van een jonge vrouw gevolgd. Ze is bang voor onbekende mannen en heeft een overbezorgde moeder. Feitelijk gebeurt er niks in de strip, maar toch is er sprake van een onderhuidse spanning. Waar komt die bijna paranoïde angst voor mannen vandaan, waarom is de moeder zo bezorgd? Als lezer ben je razend benieuwd waar de bedenker van de strip naartoe aan het werken is.

De laatste echt opvallende strip is 221 Sycamore Ave, net als Overpeck een absurde strip. De titel 221 Sycamore Ave verwijst naar een adres waar een aantal eigenaardige personages woont. Zo is er een geestjongen waar iedereen tegen praat maar die zelf niks zegt, de hardwerkende en alles vergetende Mildred Lee en de bijna gepensioneerde leraar Hubbie Winters. Qua tekenstijl heeft 221 Sycamore Ave veel weg van het werk van Chris Ware (bekend van o.a. Acme Novelty): gedetailleerde omgevingen, grappig getekende hoofdfiguren en minimalistisch kleurgebruik.

Geen stripidols

Mome moet niet gezien worden als een talentenjacht voor aanstormende striptekenaars. Fantagraphics heeft een aantal tekenaars, die het al goed deden in de underground, de kans geboden om door een breder publiek gelezen te worden. Dit levert inventieve nieuwe verhalen op zoals de hierboven beschreven strips, maar ook het soort verhaallijnen dat iedere striplezer ondertussen kan dromen. Desondanks bevat Mome eigenlijk geen echte missers. De tekenaars die aan het blad meewerken zijn allemaal lang genoeg bezig om te weten hoe ze een goede strip moeten maken.

Scene uit: '221 Sycamore Ave' van John Pham
Scene uit: ‘221 Sycamore Ave’ van John Pham

Het is opvallend hoeveel van de strips uit Mome autobiografisch zijn. Jeffrey Brown beschrijft hoe een tekenaar omgaat met een writer’s block en een deadline, Jonathan Bennet ziet op straat een stapel oude platen staan en heeft een strip gemaakt over hoe hij na veel omwegen eindelijk aan de platen kwam, en Gabrielle Bell blijkt geen zin te hebben in verjaardagen. Alle drie de auteurs staan in de underground stripwereld bekend om hun autobiografische verhalen van hoog niveau.

Verstoorde familieverhoudingen

Aangezien er pas twee delen zijn verschenen van Mome, is het nog even afwachten of alle auteurs het hoge niveau vast kunnen houden. Overigens bevat elke Mome een interview met een van de elf tekenaars waarin dieper ingegaan wordt op werk en leven. Dit levert net dat extra beetje diepgang. Als lezer kom je meer te weten over de tekenaar en zie je zijn werk vaak ook in een ander perspectief. Zo vertelt Gabrielle Bell in Mome #2 dat ze eigenlijk altijd meer geïnteresseerd is geweest in films en boeken dan in comics. Bell vindt dat de meeste comics de nadruk teveel leggen op de tekening en te weinig op het verhaal. In het interview in Mome #1 legt Paul Hornschemeier een link tussen zijn eerdere werk en zijn verhaal in Mome. Hieruit blijkt dat verstoorde familieverhoudingen eigenlijk in al zijn stripverhalen centraal staan.

Fantagraphics heeft hoog ingezet met Mome en tot dusver wordt er aan de hooggespannen verwachtingen voldaan. Het is inderdaad een bloemlezing van relatief onbekend striptalent. Toch kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij het idee dat liefhebbers van literatuur Mome ook zullen waarderen. Voor de meeste mensen zijn strips en literatuur twee aparte gebieden die niet met elkaar te vergelijken zijn. De recente ‘verstrippingen’ van literaire werken als bijvoorbeeld De Avonden en Broze Stad hebben al geprobeerd deze grens te laten vervagen. Voorlopig zal het echter zo blijven dat mensen bij strips allereerst denken aan superhelden en Donald Duck, en pas in de tweede plaats aan een creatieve combinatie van tekeningen en tekst. Dat strips op dezelfde manier gewaardeerd kunnen worden als literatuur en een plaatsje verdienen in het culturele spectrum, dat bewijzen deze twee delen van Mome in ieder geval wel.

Muziek / Album

Dollen met Klasse

recensie: Tortoise and Bonnie ‘Prince’ Billy - the Brave and the Bold

De laatste klanken van Bonnie ‘Prince’ Billy’s samenwerking met Matt Sweeney zijn nog niet uitgestorven of Will Oldham gaat een nieuwe samenwerking aan. Dit keer met de geluidskunstenaars van Tortoise. De samenkomst van postrock en traditie lijkt op papier minder onwaarschijnlijk dan de meeste mensen doen vermoeden. De link tussen beide uiteinden is al in een ver verleden gelegd. Het idee om een grappige tussendoortje in de vorm van een coverplaat te maken is verser. Maar het vooropgezette idee liep uit op een mislukking. De grap komt namelijk niet over. Daarvoor is de plaat veel te goed.

Tortoise
Tortoise

In het verleden deden Bonnie ‘Prince’ Billy en Tortoise al meerdere dingen samen, deelden wel eens een split en het meest bekende resultaat van die samenwerking was tot nu toe de tussenliggende link; David Pajo (ex-Tortoise). Want deze, net als Will Oldham uit Louisville afkomstige, muzikant, nam tijdens de verschillende projecten van Palace en op de plaat Ease Down the Road de begeleiding van Oldham voor zijn rekening. Op the Brave and the Bold nemen Pajo’s voormalige wapenbroeders de begeleiding over. Het mondt uit in een tien covers tellende prachtplaat.

Vervreemdende vrienden

De gekozen covers liggen echter niet voor de hand, maar dat ligt, gezien de combinatie, paradoxaal genoeg dan wel weer in de lijn der verwachting. De verzameling heeft een bont karakter, maar alles valt binnen de denkbeeldige grenzen. De plaat begint aanstekelijk met een opzwepende versie van Milton Nascimento’s Cravo e Canela, maar gaat over een heel andere boeg als bij het tweede nummer op een formidabele wijze Springsteens’ Thunderroad wordt vertolkt. Het enigszins vervreemdende geluid van Tortoise past wonderwel perfect bij de halfsnikkende stem van Oldham. Een andere uithoek van het geluid wordt opgezocht tijdens het industrial-achtige Love is Love van Lungfish en op het up-tempo nummer That’s Pep, wat je zou kunnen kennen van Devo.

Meer van dat

Maar er is ook rust en ruimte voor het typerende geluid van Oldham. Dan blijft Tortoise als het ware op de achtergrond. Bijvoorbeeld bij Richard Thompsons’ the Calvary Cross, bij Some Say (I got Devil) van hippiegodin Melanie en bij het mooie Pancho van Don Williams. Het mooiste nummer van de plaat, de vertolking van Elton John’s Daniël, is het beste bewijs van een geslaagde samenwerking. Daarin klinkt de vervormde stem van Bonnie ‘Prince’ Billy rauw, bepaalt de slome bas de richting en wordt het nummer voor de rest ingevuld door enkele repetitieve geluiden van Tortoise. Heel fijn. Net als de rest van de plaat.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Jeroen Steehouwer

‘Het hart is mijn graadmeter’

Stripauteur Jeroen Steehouwer kwam op de Stripdagen in Houten met zijn eerste literaire stripboek, Waarvan leeft de mens. In dit boek worden drie, nogal moralistisch aandoende, verhalen van Lev Tolstoj verstript. In onze recensie toonden wij enige verbazing over de keuze voor juist deze verhalen. Hierop reageerde Steehouwer op zijn weblog met een lange repliek. Een goede reden om de auteur een aantal vragen te stellen over zijn achtergrond en natuurlijk zijn nieuwe boek.

~

Eind jaren ’80 was het stripwerk van de destijds nog piepjonge Jeroen Steehouwer voor het eerst te zien in Sjors en Sjimmie Weekblad: de strips Fanteasy met een scenario van Fred Julsing en Roy Bellevue met een scenario van Hanco Kolk. In 1992 was hij een van de oprichters van stripblad Razzafrazz. Daarin publiceerde hij enkele verhalen met een door hem zelf geschreven scenario, en het verhaal Ereschuld, met tekst van Martijn Daalder en Peter van Dongen. Vanaf 1997 publiceerde Steehouwer regelmatig in het blad Zone 5300. Hij begon met een aantal autobiografische verhalen, waarna de vervolgstrip WOK en vanaf 2001 korte verhalen naar Tolstoj volgden. Vanaf 1994 publiceerde hij de weekstrip Katja en de vervolgserie Pelle in het Belgische Suske & Wiske Weekblad. In dat jaar richtte hij ook Hildebrand Comix op, een samenwerkingsverband met illustrator Wilma de Bock. Tussen dit alles door leefde Steehouwer van illustratie- en reclameopdrachten en maakte hij scenario’s en tekenwerk voor Walt Disney.

Volwassen

~

Veel strips die Steehouwer eerder maakte, waren bedoeld voor een jong lezerspubliek. Hoe kwam hij op het idee om strips voor volwassenen te maken? Steehouwer: “Ik ben zelf volwassen geworden. Ik was éénentwintig toen ik voor het eerst in de Sjors en Sjimmie stond. Vijf jaar daarvoor las ik nog wekelijks voor het slapengaan de Eppo. Daarnaast maakte mijn jeugdheld Fred Julsing jeugdstrips, of eigenlijk: strips voor alle leeftijden – een omschrijving waar ik nog erg van houd. Mijn Tolstoj-verhalen willen dat ook zijn. En ik was nog te jong en te ongeschoold om te maken wat me voor ogen stond. Daarom ben ik voor Walt Disney scenario’s en strips gaan tekenen, Hiawatha en Winnie de Poeh, waarbij ik vooral veel naar een andere liefde keek, de oorspronkelijke Poeh-tekenaar Sheppard.”

“Daarnaast hield ik niet van de nieuwe lichting cynische en afzeikerige strips die destijds het Nederlandse stripland bevolkten. Nadat Sjors & Sjimmie failliet ging was het logisch om uit te wijken naar België, waar ik tien jaar voor Suske & Wiske Weekblad heb gewerkt. Toen die ook over de kop ging kwam er heel veel ruimte vrij. Een godgeschenk. Ik ging leven van illustratiewerk voor schoolboekuitgeverijen en werd zo goed betaald, dat ik in de tijd die vrij kwam aandacht kon geven aan interesses die daarvoor geen rol speelden in mijn werk. Zoals mijn liefde voor Tolstoj.”

Tolstoj

~

Steehouwer koos ervoor om een drietal nogal moralistische verhalen van Tolstoj te verstrippen. Deze keuze wekt bevreemding, omdat dit werk niet als het beste van deze schrijver te boek staat. Steehouwer: “Het is maar net wat je zoekt in het leven. Juist zijn volksverhalen sloten prefect aan bij mijn behoefte: communiceren over het leven op een eenvoudig niveau. Daarnaast vind ik de verhalen niet moralistisch, tenminste niet in oubollige zin. Laatst hoorde ik een redacteur van een toonaangevende krant op tv zeggen: “Ik geloof niet in God en Allah, dus geloof ik in de Nederlandse wet.” Een heel gewone uitspraak voor deze tijd zou je zeggen, maar ik word er somber van. Ik geloof ook niet in God en Allah, maar ook niet in de Nederlandse wet. De mens is in zijn diepste wezen gelovig. Je kan de oude godsdiensten wegdoen, maar achterblijven met ‘de Nederlandse wet’ vind ik wel erg karig. Het is ook niet de weg naar de vrijheid waar we allemaal zo naar verlangen. Ik geloof in een innerlijk weten. Het hart is mijn graadmeter en de volksverhalen over het leven en naastenliefde zijn voor mij eenvoudige wijsheden waar velen in onze maatschappij het contact mee verloren hebben. De menselijke moraliteit is niet cultureel bepaald en dient er niet toe om ons ‘eronder’ te houden. Het zijn de eenvoudige spelregels waarbinnen we onze vrijheid beleven. Deze boodschap is het kind dat met het badwater, de dood van God, werd weggegooid. En het valt me op dat veel mensen kribbig worden als je ze daar op wijst. Een bevestiging van mijn idee dat Waarvan leeft de mens uiterst actueel is.”

Herriman

De stijl die Steehouwer heeft gehanteerd in Waarvan leeft de mens, is voor Nederland vrij uniek. Een van zijn leermeesters is de Amerikaanse tekenaar George Herriman, de tekenaar van oerstrip Krazy Kat: “Herriman is in mijn ogen de beste en meest authentieke striptekenaar ooit. Alle striptaal zoals we die kennen, en verder is ontwikkeld en esthetisch gemaakt door bijvoorbeeld Hergé en Franquin, heeft hij uitgevonden – hij was de eerste. Zoals met alle authentieke kunstenaars is hij niet erg bekend bij het grote publiek, maar elke striptekenaar is schatplichtig aan hem. Daarnaast vind ik dat de geschiedenis van de strip eigenlijk ophield toen de invloed van de populaire film en de reclame het beeld ging bepalen. Dus nog ver voor de Tweede Wereldoorlog. Ik probeer die draad weer op te pakken. Ik hunker naar ‘klassiek'”.

~

De voorkant van Waarvan leeft de mens is geschilderd, terwijl de tekeningen aan de binnenkant met de computer zijn ingekleurd. Steehouwer dacht er echter niet aan om deze schilderachtige inkleuring in heel het werk toe te passen, zoals bijvoorbeeld Guido van Driel doet. Steehouwer vertelt hierover: “Een striptekening is vooral dienstbaar aan wat het wil doen: vertellen. Een geschilderde plaat verplaatst de aandacht naar iets anders, dat vind ik onwenselijk. De cover heeft wel als doel aandacht te trekken, dus dan is het weer logisch om het te schilderen.” Steehouwer wil mensen bereiken die niet gewend zijn om een stripboek te lezen: “Ik voel het als mijn plicht ze in aanraking te brengen met de eigenheid van het medium. Dat is mijn echte doel, want mijn liefde voor het medium overtreft al mijn andere bedoelingen.”

Toekomst

Steehouwer heeft dit boek naast zijn dagelijkse illustratiewerkzaamheden weten in te plannen. Toch stelt hij dat het lastig is om dit soort werk ernaast te doen. Vooral omdat de stijl – ‘het handschrift’ – van deze strip anders is dan van zijn illustratiewerk. Daarom heeft hij al drie keer subsidie aangevraagd, maar dat nog nooit gekregen. Hij gaat het nog een keer proberen. “Maar als het deze keer ook niet lukt, nooit meer. Ik geloof erg in wat ik doe, maar zo vaak afgewezen worden is niet goed voor je eigenwaarde.”

Het is niet verbazingwekkend dat de toekomst voor Steehouwer nog vol met ideeën zit. Zoals de verstrippeing van twee werken uit Tolstojs moeilijker literatuur, namelijk de boeken Vader Sergei en De dood van Iwan Iljits. “En Geluk is geen vrouw, een héél erg dikke roman over de romantische liefde, en ik heb een heel leuk scenario klaarliggen voor alle leeftijden.”

Theater / Voorstelling

Kiezen tussen passie en vastigheid

recensie: Een tweede kans (Impresariaat Wallis)

“Ja … duh!” Ze staat erbij met licht gebogen knieën, de punten van haar rubberlaarzen wijzen naar elkaar toe. Ultrakort rokje en een bos paars-geel geverfd haar. Will van Kralingen, begin vijftig, speelt de jeugdige dochter van Peter Tuinman. Dochter heeft vader betrapt op vreemdgaan, al ontkent hij het in alle toonaarden. Het is een van de vier verschillende rollen die Van Kralingen speelt in Een tweede kans, een Engels stuk van komedieschrijver Derek Benfield. Ze speelt die dochter niet alleen bijzonder grappig, ze is ook nog opmerkelijk geloofwaardig als hangjongere. Feitelijk is Een tweede kans een traditionele deurenkomedie, maar Van Kralingen en Tuinman tillen haar naar een hoger plan.

~

Verliefd worden op de verkeerde is een merkwaardige sensatie. Je draait om elkaar heen, je besnuffelt elkaar, je hormonen zeggen ‘ja!’. Maar elke hersencel verzet zich, je weet het eigenlijk heel goed: dit is niet de ware, dit leidt tot niets, hou er nou maar mee op. Over die strijd tussen hart en verstand gaat Een tweede kans. Twee mensen van middelbare leeftijd ontmoeten elkaar opnieuw, 22 jaar nadat hun jeugdige romance op niets is uitgelopen. Deze Herman en Marja zijn inmiddels allebei getrouwd met een ander en hebben kinderen gekregen. Maar de vonk springt opnieuw over. De vraag is of ze deze tweede keer wel samen verder zullen gaan. De passie is groot, maar ze moet de strijd aan met de comfortabele vastigheid die het thuisfront biedt.

Magneten

Burgerlijke Herman is de leukste thuis, een reclameman die met slappe oneliners strooit. “Geef me je jas – of heb je er niks onder aan?” “Ik loop twee keer per week: naar de slijter.” Marja is eigenlijk de vrijbuiter van
de twee. Maar omdat het met Herman niks werd, is ze uiteindelijk maar getrouwd met een degelijke man die Gertjan heet en die haar heeft begraven
in een dorp in de provincie. De burger en de vrijbuiter: twee totaal verschillende mensen die elkaar desondanks als magneten aantrekken.

Golfstroom

~

Wat er 22 jaar geleden fout ging tussen hen, waarom ze toen niet bij elkaar zijn gebleven, dat krijgen wij bij stukjes en beetjes te horen. Niet akelig, niet noodlottig, maar gewoon zoals het kan lopen in het leven. En voor je het weet, ben je veroordeeld tot vastigheid, in plaats van voort te razen op de golfstroom van de passie. Die passie krijgt nu een tweede kans.

Puzzel

Deze voorstelling is een goed geconstrueerde puzzel van scènes die heen en weer springen in tijd en locatie. De geliefden anno nu. Hetzelfde koppel 22 jaar geleden, in andere kleren, met andere haren. De man met zijn wettelijke echtgenote. De vrouw met haar volwassen zoon. Alle rollen worden gespeeld door Will van Kralingen en Peter Tuinman (die we vorig theaterseizoen ook al samen zagen in de komedie Slippers), geregisseerd door Wannie de Wijn. Door alle scènes en locaties heen verandert aan het toneelbeeld feitelijk alleen de belichting. In handen van slechtere acteurs dan deze twee, zou dit een flauwe deurenkomedie zijn geworden, met op en af rennende personages. Maar Van Kralingen en Tuinman gooien hun ziel en zaligheid in de strijd om het verhaal geloofwaardig te maken. Dat lukt hen wonderwel. Dit is een voorstelling die de toeschouwer met een glimlach om de lippen naar huis stuurt.

Een tweede kans is dit seizoen te zien tot en met 28 april 2006. Klik hier voor de speellijst.

Muziek / Album

Polyfonische taaie kost

recensie: Mew - And The Glass Handed Kites

Het in Denemarken gelauwerde Mew probeert met And The Glass Handed Kites ook in de rest van Europa voet aan de grond te krijgen. De band is in het thuisland immens populair en sleepte het afgelopen jaar bij vooraanstaand Deens muziektijdschrift Gaffa heel wat prijzen in de wacht (waaronder die voor beste Deense band, album en zanger). Toch heeft Mews vierde langspeelplaat meerdere draaibeurten nodig voordat zich de ware identiteit van dit album laat horen.

~

Tja, hoe omschrijf je And The Glass Handed Kites van Mew? Progrock en een vleugje postrock, gecombineerd met retro-neo-progrock? Zeker is dat dit album vol zit met bombast. In golfbewegingen wordt elke hoek volgestopt met geluid. Vaak gaat het bijna over the top maar Mew komt er nét mee weg. Neem The zookeeper’s boy bijvoorbeeld. Het intro start met een rechttoe-rechtaan gitaarriff en -drum, maar al gauw vallen een dromerige zang en electronische soundscape in, die elkaars melodielijn volgen. Het nummer had zo in de soundtrack van een science fiction-film uit de seventies kunnen zitten. The zookeeper’s boy zou precies passen onder de scène waarin de held bebloed over een kale bergtop zijn futuristische jonkvrouwe tegemoet rent. Er mag gehuild worden!

Spanningsboog

Het album weet in de eerste helft de aandacht goed vast te houden, maar verliest wat aan kracht tegen het einde. Ik heb het gevoel dat And The Glass Handed Kites niet de spanningsboog bevat die een goed conceptalbum zou moeten bevatten. De hoogtepunten liggen vooral rond Apocalypso en Special, naar mijn mening de beste nummers van het album. Daarbij moet ik wel vermelden dat dit ook meteen de meest toegankelijke nummers zijn. Ze blijven hangen, nodigen uit tot meestampen en ik moet mijn geschrijf af en toe onderbreken voor een luchtgitaar of drum (wat nogal dom oogt voor een blond meisje van 57 kilo, maar dat geheel terzijde). Me dunkt, het zijn niet voor niets twee van de drie singles op dit album.

J Mascis

Dinosaur Jr’s J Mascis laat zijn goedkeuring voor de band blijken door in Why Are You Looking Crave? en An Envoy To The Open Field mee te zingen. Ik had al eerder vernomen dat hij deel zou nemen aan dit album, maar toch was het een prettige verrassing. Hoe fijn om ineens zijn getergde stem in de stortvloed van symfonisch geluid te horen. Mascis vormt een mooie balans met het hoge, bijna engelachtige stemgeluid van Jonas Bjerre. Helaas is het maar bij twee nummers gebleven.

Kwaliteit en pretentie

Geen gemakkelijke plaat dus, en hij zal zeker niet binnen ieders smaak passen. De nummers lopen naadloos in elkaar over en het kost dus tijd dit album te ontrafelen. Best een klus, maar gelukkig niet een vervelende. Vele bandnamen kwamen tijdens het beluisteren naar boven. De vergelijking gingen zeker niet in alle opzichten op, maar ik denk dat liefhebbers van the Mars Volta, Dredg, Yes en My Bloody Valentine (om maar eens een greep uit de grabbelton te doen) zich hier zeker eens aan kunnen wagen.

Een dikke ‘Foei!’ voor het hoesontwerp, trouwens. Bah, zoiets zou mijn moeder ook in elkaar kunnen knutselen tijdens haar eerste ervaring met Photoshop. Maar goed, op de keper beschouwd is And The Glass Handed Kites een album dat zowel in kwaliteit als in pretentie de middelmaat ontstijgt.

Film / Films

Veelzijdige verzetsfilm

recensie: Sophie Scholl

De Duitsers zijn de schaamte voorbij. Sinds enkele jaren wordt het (zelf opgelegde) taboe op de Tweede Wereldoorlog steeds meer afgezworen en durft Duitsland het verleden in de ogen te kijken. Films als Der Untergang maar ook Sophie Scholl, nu uit op dvd, zijn daar exponenten van. Waar de eerste film in één van de donkerste kanten uit de Duitse oorlogsgeschiedenis graaft, belicht de tweede juist een verhaal over moed, hoop en mentaal verzet tegen de allesoverheersende nazi-ideologie.

~

Regisseur Marc Rothemund zegt zelf geen schuld te voelen, maar wil de herinnering aan de oorlog levend houden. Dat doet hij in dit geval op een sympathieke wijze. Het feit dat er tijdens de oorlog ook Duitsers (meestal uit kerkelijke kringen) waren die zich fel tegen de nazi’s verzetten, komt in veel films niet aan de orde. Rothemund geeft hen echter een centrale plaats. Hij verfilmt de arrestatie van het meisje Sophie Scholl (Julia Jentsch), die lid is van Die Weisse Rose. Deze verzetsgroep, door haar broer Hans (Fabian Hinrichs) opgericht, verspreidt pamfletten met felle kritiek op het naziregime. Als Sophie en Hans de documenten onder hun medestudenten in München willen verspreiden, gaat het mis. Ze worden opgepakt en moeten een verhoor van Gestapo-chef Robert Mohr ondergaan. Dit waargebeurde verhaal wordt door Rothemund op een integere manier verbeeld.

Laatste dagen

De film kreeg in Duitsland de ondertitel ‘Die letzten Tage’ mee. Dit maakt al duidelijk dat het met Sophie en Hans niet goed afloopt: uiteindelijk krijgen ze de doodstraf. De laatste dagen van Sophie worden gevuld met de ondervragingen van Gestapo-officier Mohr. Tussen hen ontstaat een levendige en interessante, maar vooral confronterende woordenwisseling. Mohr, een boeiende rol van Gerald Held, probeert Sophie op alle mogelijke manieren haar betrokkenheid bij het verzet te laten bekennen. Het is uiterst pijnlijk om haar uiteindelijk te zien toegeven met het besef haar eigen doodvonnis te tekenen.

Geladen

~

Sophie Scholl is een film die verschillende emoties weet op te roepen. In de eerste plaats is er woede, vanwege de grofheid en stompzinnigheid van de optredende nazi’s. Daarnaast is er ontroering. De band tussen Sophie en haar broer Hans is zeer hecht en het is aangrijpend om te zien hoeveel zij voor elkaar over hebben. Ook het definitieve afscheid tussen Sophie en haar ouders is, juist door het sobere karakter van de ontmoeting, een sterk geladen moment. Maar het vreemde is dat er ondanks deze geladenheid ook humoristische elementen in de film zitten. Of de regisseur het zo bedoeld heeft of niet, de overdreven correctheid en de stramme blikken van de nazi’s zijn zo stereotiep dat ze lachwekkend worden. En de gevatheid waarmee Sophie haar ondervrager tijdens het verhoor weet te overbluffen, zorgt geregeld voor een glimlach bij de kijker.

Voor wie er op let zijn er natuurlijk bescheiden kritiekpunten. Sophie’s teksten doen soms wat plichtmatig aan. Haar uitspraken lijken dan puur te zijn geschreven om de kijker te informeren, en boeten daarmee aan geloofwaardigheid in. Toch blijft de film overeind. Iedereen die geïnteresseerd is in het Duitse verzet zou Sophie Scholl moeten zien. Alle niet-geïnteresseerden trouwens ook.

Film / Achtergrond
special: De Pusher-trilogie

IFFR 2006: Refns revanche

Nicolas Winding Refn revancheert zich op magistrale wijze met twee verlate opvolgers van zijn debuutfilm Pusher: Tegen alle verwachtingen in zijn beide films beter dan het origineel.

Overzicht verslag IFFR 2006

Scène uit Pusher
Scène uit Pusher

Als uit het niets verscheen een 26-jarige Nicolas Winding Refn in 1996. Zijn grimmige, harde en uit losse pols geschoten misdaadfilm Pusher was als een adrenalinestoot voor de Deense cinema: zo’n opwindende film van eigen bodem hadden de Denen nog nooit meegemaakt. Pusher werd in Denemarken een groot succes en betekende het begin van de Deense ‘new wave’. De film oogstte internationale lof, en na een iets minder succesvolle maar alom gewaardeerde opvolger (Bleeder) leek Refns carrière van een leien dakje te gaan. Hij achtte de tijd rijp voor de oversteek naar Amerika. Maar zijn Amerikaanse film (FEAR X) kwam moeizaam tot stand en de opnames verliepen chaotisch. De talloze tegenslagen waren zo erg dat er in Denemarken een boek over geschreven is. Dat FEAR X überhaupt gemaakt werd is opmerkelijk, maar dat Refn zijn visie van een experimentele, grotendeels ontoegankelijke variant op een genrefilm mocht bewaren is een klein wonder.

Schuld

Zijn doorzettingsvermogen maakte van FEAR X een intrigerend pareltje, maar de film betekende Refns ondergang. Er wordt wel aangenomen dat hij bankroet ging omdat FEAR X flopte, maar dat is de halve waarheid; de film kostte weinig en werd, vooral op filmfestivals, redelijk goed ontvangen. Het probleem zat in een niet waterdichte financieringsconstructie: het kwaad was geschied toen een van de verschillende investeerders zich plotseling terugtrok en bankoverschrijvingen zo lang op zich lieten wachten dat de inmiddels gedaalde wisselkoersen een enorm verlies betekenden. Er ontstond een miljoenenschuld, waarvan de schade op Refn en zijn productiepartner Henrik Danstrup werd verhaald. Het duo dat zo hard gevochten had voor Refns films zat opeens met een persoonlijke schuld van 1,3 miljoen euro en een vernietigde reputatie in de Deense filmwereld.

Scène uit Pusher 2
Scène uit Pusher 2

Refn, die ten tijde van de malaise nog promotie voor FEAR X aan het verzorgen was, kwam met een banaal, maar briljant plan voor een reddingsactie: het herhalen van zijn eerste succes. En dan gelijk tweemaal: Pusher deel 2 en 3 werden achter elkaar opgenomen. Het tweede deel concentreert zich op Tonny – de onvolwassen en drieste kluns die een bijrol speelde in het origineel – en zijn hunkering naar erkenning door zijn brute vader, een grote crimineel. Deel drie toont een etmaal uit het leven van Milo – de Servische drugsbaas uit het origineel, die van zijn verslaving probeert af te komen, de trouwerij van zijn dochter moet regelen en ook nog eens drugshandeltjes in goede banen moet leiden.

Geen concessies

De twee opvolgers zijn op verschillende manieren intrigerend. Ten eerste omdat een puur commercieel project een artistieke triomf werd: de Pusher-films zijn allesbehalve gemakkelijke herhalingsoefeningen. Hoewel de hoofdrol van deel twee vertolkt werd door de allergrootste filmster van Denemarken (Mads Mikkelsen, die zijn eerste filmrol in het origineel speelde), deed Refn namelijk geen enkele concessies aan publieksverwachtingen. Pusher 2 is een akelige en deprimerende tragedie, maar trok een enorm publiek – wellicht dankzij Mikkelsen – en kreeg lovende recensies. Pusher 3 is een nog duisterder en beklemmender drama, waarin bovendien nauwelijks een woord Deens gesproken wordt. Misschien daarom trok hij minder publiek; bovendien werd de afsluiter slecht ontvangen door de Deense pers, die zich stoorde aan vermeend sensationeel geweld.

Scène uit Pusher 3
Scène uit Pusher 3

Ten tweede biedt de gelijke vorm en inhoud van de drie films een fascinerende blik op Refns groei als filmkunstenaar. Die is overduidelijk: het origineel was sterk maar niet altijd evenwichtig, amateuristisch gemaakt (en Bleeder was een te ambitieus project); Refns nieuwste films zijn stijlvol, stijlvast en als geheel veel overtuigender. De Tarantino-achtige dialogen, de actiescènes en de soms nihilistische wreedheid die je in Refns eerste twee films aantreft zijn verdwenen (FEAR X is een unicum en leent zich niet voor vergelijking). Refn heeft een strakkere focus: tijd en ruimte zijn gecomprimeerd, scènes zijn functioneler, acties nog veelzeggender en personages sterker. Het meest opvallend is zijn visuele talent: de rauwe documentairestijl met handcamera van het origineel heeft plaatsgemaakt voor een krachtige, expressionistische vormgeving. In het inferno dat doorgaat voor Kopenhagen is het daglicht grauw en de nacht aardedonker. De meeste van Refns boeven en boefjes voelen zich ongemakkelijk in het daglicht en vertoeven het liefst in het schemerdonker of kunstmatig licht. Soms voert een hels rood de boventoon en is de dreiging van geweld en rampspoed bijna ondraaglijk.

Zelfkant

Elke film heeft zijn mankementen (het Trainspotting-achtige einde van deel 2 is teleurstellend zwak; Milo’s handelingen in deel 3 zijn niet altijd geloofwaardig), maar de drie Pusher-films geven ieder een ijzersterk, meeslepend portret van drie gedoemde mannen, van de zelfkant van steeds een ander stadsdeel van Kopenhagen, vol misdaad, geweld, drugsmisbruik en huiselijke misère. Refn revancheert zich op magnifieke wijze door ondanks (of misschien dankzij?) commerciële drijfveren zijn twee sterkste films af te leveren. Pusher 2 en 3 zijn in alle opzichten integere, hoogst persoonlijke en zeer overtuigende films. Refns carrière lijkt gered – voorlopig althans, want niets weerhoudt hem ervan opnieuw alles op het spel te zetten. Zijn volgende plannen zijn een New York-politiethriller, en een grootschalige vikingfilm.

 

Boeken / Non-fictie

‘All change is in itself an evil’

recensie: David Crystal (red.) - Johnson's Dictionary

Taal is aan de overkant van de haringvijver helemaal hot. De BBC heeft in samenwerking met het Oxford English Dictionary (OED)zelfs een groots opgezet televisieprogramma – Balderdash & Piffle – waarbij de kijkertjes interactief op zoek mogen naar de oudste vermeldingen van woorden: de zogenaamde word hunt. Het afgelopen jaar vierden de Britten ook nog eens dat hun beroemdste woordenboek een kwart millennium bestond. Reden voor een aansprekende bloemlezing uit het levenswerk van Dr. Samuel ‘Dictionary’ Johnson.

Woordenboeken zijn prachtige uitvindingen. Nuttig, maar als het goed is ook ware kunstwerken; labyrinten vol schatten waarin het goed dwalen is. In een enkel geval zijn ze bovendien een onlosmakelijk onderdeel van een hele cultuur, zoals bij ons De Dikke Van Dale een begrip is. In het Verenigd Koninkrijk heeft het woordenboek dat Samuel Johnson in 1755 publiceerde een nog veel imposantere status. Johnson verwierf er zoveel faam mee, dat hij zelfs een hoofdrol voor zichzelf en zijn levenswerk opeiste in een hilarische episode van het derde seizoen van Blackadder.

Als Prins George daarin aan Blackadder vraagt, of hij denkt dat Johnson een genie is, antwoordt die:

No sir, I do not. Unless, of course, the definition of genius in his ridiculous dictionary is ‘a fat dullard or wobble-bottom; a pompous ass with sweaty dewflaps’.

Johnson zelf uitte zich ook al niet erg vleiend over zijn professie, zij het iets minder vilein. Zo vinden we onder ‘lexicographer‘:

A writer of dictionaries; a harmless drudge, that busies himself in tracing the original, and detailing the signification of words.

Fundament

Samuel Johnson
Samuel Johnson

Woordenboeken bestonden al toen Johnson ermee begon, maar zijn aanpak was methodologisch vernieuwend. Geen wonder dat het werk tot ver in de negentiende eeuw standhield als het fundament onder de Engelse taal, en gebruikt werd door een onafzienbare rij grote namen in de wereldliteratuur, van Dickens tot Wilde. Dat het woordenboek uiteindelijk toch verouderd raakte en plaats moest maken voor iets nieuws is des te pikanter, omdat Johnson vooraf van plan was het Engels voorgoed (!) vast te leggen, in het toch wat irritante besef dat de ideale taal onmogelijk was, want: “words are the daughters of earth, and (…) things are the sons of heaven.”

Om zijn doel te kunnen bereiken ontwikkelde Johnson een speciaal systeem dat nog steeds actueel aandoet: eerst woorden verzamelen, die ordenen en daar dan weer voorbeelden uit de literatuur bij zoeken. Veel Shakespeare, maar absoluut niets van de door Johnson zo verfoeide Hobbes. Van een neutrale verzameling is dan ook geen sprake. Niet alleen hield Johnson schrijvers die hij niet mocht buiten zijn bladzijden, hij had ook duidelijke opinies over welke woorden niet deugden. Overigens was hij zich heel goed bewust van zijn eigen beperkingen en wist hij uitstekend dat enige subjectiviteit niet viel uit te sluiten, al was het alleen maar omdat hij een heleboel woorden gewoon nooit tegenkwam. In het voorwoord verzucht hij dat toch niemand van hem kan verwachten dat hij in een mijn afdaalt, met als gevolg dat woorden die met het mijnwerkersvak van doen hebben, nu ontbreken. Wel neemt hij woorden op die niet meer in gebruik zijn, omdat hij die simpelweg zelf mooi vindt en stiekem hoopt dat een of andere literator ze weer nieuw leven zal inblazen.

Bladerfeest

Dat alles maakt zijn woordenboek nog steeds een echt bladerfeest, zeker in de bloemlezing die David Crystal samenstelde. Daarin is lang niet alles opgenomen, maar het bevat een representatieve keuze, voorafgegaan door relevante passages uit dat andere prachtboek, Life of Johnson van Boswell, plus het plan (of prospectus) en het oorspronkelijke voorwoord. Crystal is ook zo verstandig geweest om achterin de wijzigingen die Johnson in de vierde, geheel herziene druk opnam, ook mee te nemen.

Perfect was Johnsons woordenboek uiteraard in het geheel niet, hoewel het een bizarre prestatie blijft voor één man – die overigens wel werd bijgestaan door helpers, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig was uit Schotland. Dat verklaart meteen de relatieve overdaad aan Schotse invloeden, zoals in de definitie van ‘second sight‘:

The power of seeing things future, or things distant; supposed inherent in some of the Scottish islanders.

Johnson zit er in een aantal gevallen eenvoudigweg naast. Zo beweert hij met even grote als misleidende stelligheid dat in het Engels geen enkel woord met een –x begint. Ook de categorie vrouwenwoorden – waaronder frightfull – doet heden ten dage wat vreemd aan. In een aantal andere bijdragen is zijn oprechte eerlijkheid gewoonweg aandoenlijk. Veel van zijn woorden haalde hij uit de boeken die hij las, maar naar hun betekenis moest hij soms gissen. Soms liet hij dat noodzakelijkerwijze achterwege. Bij ‘Etch‘ stelt hij spijtig vast:

A country word, of which I know not the meaning.

Andere definities zijn rake aforismen op zichzelf. Een komedie bijvoorbeeld is:

A dramatick representation of the lighter faults of mankind.

Earthling

Noodzakelijkerwijs bevat het woordenboek (en ook deze selectie) een aanzienlijk aantal woorden dat inmiddels het onderspit heeft gedolven – nog even afgezien van de spellingsvarianten (een argument temeer tegen degenen die menen dat het Engels, anders dan het Nederlands, in de loop der eeuwen geen wijzigingen heeft ondergaan, waardoor oude Engelse teksten heden ten dage leesbaarder zijn dan ons eigen literaire erfgoed – wat tot op zekere hoogte ook zo is, maar binnen grenzen). In de tijd van Johnson bestonden er (volgens hemzelf) om maar eens iets te noemen geen woorden die eindigden op een –c, wat het woordbeeld van op zich vertrouwde woorden een merkwaardig aanzien geeft. En nog vreemder: in het voorwoord spelt hij zelf soms wel weer met die –c aan het einde. Hoezeer Johnson ook streefde naar eenvormigheid, naar een geschreven taal die samenviel met het alledaagse taalgebruik en de uitspraak, telkens weer liep hij tegen de inconsequenties op die taal nu eenmaal aankleven, en waar hij ook al weinig aan kon doen als eenvoudige ‘earthling‘ (“An inhabitant of the eart; a mortal; a poor frail creature.”).

Theater / Voorstelling

Hunkeren naar kwetsbaarheid in wanhopige liefdeszoektocht

recensie: Crave (Teatro)

.

~

In Crave praten vier personages, A, B, C en M schijnbaar langs elkaar heen over hun zo menselijke verlangen naar liefde. Er is bijna geen interactie tussen de personages, maar toch zijn ze verbonden in hun verlangen naar warmte en contact. Teatro speelt Crave als een wanhopige, meeslepende liefdeszoektocht. De vier spelers bevinden zich in twee aan elkaar geschakelde, open containers. De binnenkant is van kil, hard, glimmend metaal maar dat zien we pas als het felle licht aan en meteen weer uit flitst. In het donker stuurt actrice Astrid van Eck iemand een sms-je. Haar gezicht licht op in het blauwige schijnsel van de display. Dan belt ze zomaar iemand op en zet haar telefoon op de luidspreker. Ze vraagt aan de man die opneemt of hij weet waar de liefde is. Zijn ontwapenende antwoord: “De liefde? Die staat naast me.” Het publiek en de spelers kunnen een lach niet onderdrukken.

Verlangen

Het is een luchtige inleiding van een pittige voorstelling. De acteurs staan, liggen, zitten en spuien hun teksten:”Voor mij ben je dood.”
“De gloed loopt uit mij weg.”
“Ik moet verleid worden.”
“Ga weg – kom terug – blijf!”. Door en door en door gaat het, ieder heeft zijn eigen innerlijke drang om zichzelf bloot te geven. Zo leer je ze uiteindelijk allemaal kennen. Of, beter gezegd, zo leer je hun diepste zielenroerselen kennen. Een man verlangt wanhopig terug naar de vrouw die hij liefhad. Hij benoemt als een bezetene, terwijl hij tientallen dikke lagen kleding over elkaar aantrekt, wat hij wel niet allemaal voor haar liefde zou willen doen en waarom ze zo fantastisch is. Om de kledingstukken daarna weer als een razende uit te trekken: “Ik zal je hart breken omdat je mijn hart eerst hebt gebroken!”. Sanne den Hartog zet de wanhoop van dit personage oprecht en ontroerend neer. Een ander personage is op zoek naar een vrouw die hem lief kan hebben. De volgende twijfelt of er ooit iemand van haar zal houden en weer een ander worstelt met haar liefdeloze verleden. En stuk voor stuk worstelen ze niet alleen met de liefde van de ander voor hen, maar ook met hun eigen liefde voor zichzelf.

Oproep

~

Regisseur Marcus Azzini riep onlangs in een interview op tot kwetsbaarheid. “Durf kwetsbaar te zijn, dan zijn we zo veel mooier”, zei hij. Hij wil met zijn voorstelling een aanmoediging geven om te durven leven en lief te hebben. Een hartverwarmende doelstelling waar je als toeschouwer graag in mee gaat. Maar met Crave lukt het hem niet helemaal om zijn doel te bereiken. Twee van de vier spelers, Teatro’s kernleden Kirsten Mulder en Stefan Rokebrand, lukt het niet om zich in hun getormenteerde personages net zo kwetsbaar te tonen als de twee gastacteurs. Jammer, want dat ze hiertoe wel in staat zijn, lieten ze eerder dit seizoen zien in De Val. Den Hartog en Van Eck zijn dynamischer in hun fysieke aanwezigheid en daardoor emotioneel toegankelijker. Samen zetten zij een prachtige, pijnlijke, kwetsbare, treurige maar steeds liefdevolle performance neer die nog lang in je achterhoofd na blijft zoemen.

De voorstelling speelt nog tot en met 17 maart 2006. Klik hier voor de speellijst.