Boeken / Non-fictie

‘All change is in itself an evil’

recensie: David Crystal (red.) - Johnson's Dictionary

Taal is aan de overkant van de haringvijver helemaal hot. De BBC heeft in samenwerking met het Oxford English Dictionary (OED)zelfs een groots opgezet televisieprogramma – Balderdash & Piffle – waarbij de kijkertjes interactief op zoek mogen naar de oudste vermeldingen van woorden: de zogenaamde word hunt. Het afgelopen jaar vierden de Britten ook nog eens dat hun beroemdste woordenboek een kwart millennium bestond. Reden voor een aansprekende bloemlezing uit het levenswerk van Dr. Samuel ‘Dictionary’ Johnson.

Woordenboeken zijn prachtige uitvindingen. Nuttig, maar als het goed is ook ware kunstwerken; labyrinten vol schatten waarin het goed dwalen is. In een enkel geval zijn ze bovendien een onlosmakelijk onderdeel van een hele cultuur, zoals bij ons De Dikke Van Dale een begrip is. In het Verenigd Koninkrijk heeft het woordenboek dat Samuel Johnson in 1755 publiceerde een nog veel imposantere status. Johnson verwierf er zoveel faam mee, dat hij zelfs een hoofdrol voor zichzelf en zijn levenswerk opeiste in een hilarische episode van het derde seizoen van Blackadder.

Als Prins George daarin aan Blackadder vraagt, of hij denkt dat Johnson een genie is, antwoordt die:

No sir, I do not. Unless, of course, the definition of genius in his ridiculous dictionary is ‘a fat dullard or wobble-bottom; a pompous ass with sweaty dewflaps’.

Johnson zelf uitte zich ook al niet erg vleiend over zijn professie, zij het iets minder vilein. Zo vinden we onder ‘lexicographer‘:

A writer of dictionaries; a harmless drudge, that busies himself in tracing the original, and detailing the signification of words.

Fundament

Samuel Johnson
Samuel Johnson

Woordenboeken bestonden al toen Johnson ermee begon, maar zijn aanpak was methodologisch vernieuwend. Geen wonder dat het werk tot ver in de negentiende eeuw standhield als het fundament onder de Engelse taal, en gebruikt werd door een onafzienbare rij grote namen in de wereldliteratuur, van Dickens tot Wilde. Dat het woordenboek uiteindelijk toch verouderd raakte en plaats moest maken voor iets nieuws is des te pikanter, omdat Johnson vooraf van plan was het Engels voorgoed (!) vast te leggen, in het toch wat irritante besef dat de ideale taal onmogelijk was, want: “words are the daughters of earth, and (…) things are the sons of heaven.”

Om zijn doel te kunnen bereiken ontwikkelde Johnson een speciaal systeem dat nog steeds actueel aandoet: eerst woorden verzamelen, die ordenen en daar dan weer voorbeelden uit de literatuur bij zoeken. Veel Shakespeare, maar absoluut niets van de door Johnson zo verfoeide Hobbes. Van een neutrale verzameling is dan ook geen sprake. Niet alleen hield Johnson schrijvers die hij niet mocht buiten zijn bladzijden, hij had ook duidelijke opinies over welke woorden niet deugden. Overigens was hij zich heel goed bewust van zijn eigen beperkingen en wist hij uitstekend dat enige subjectiviteit niet viel uit te sluiten, al was het alleen maar omdat hij een heleboel woorden gewoon nooit tegenkwam. In het voorwoord verzucht hij dat toch niemand van hem kan verwachten dat hij in een mijn afdaalt, met als gevolg dat woorden die met het mijnwerkersvak van doen hebben, nu ontbreken. Wel neemt hij woorden op die niet meer in gebruik zijn, omdat hij die simpelweg zelf mooi vindt en stiekem hoopt dat een of andere literator ze weer nieuw leven zal inblazen.

Bladerfeest

Dat alles maakt zijn woordenboek nog steeds een echt bladerfeest, zeker in de bloemlezing die David Crystal samenstelde. Daarin is lang niet alles opgenomen, maar het bevat een representatieve keuze, voorafgegaan door relevante passages uit dat andere prachtboek, Life of Johnson van Boswell, plus het plan (of prospectus) en het oorspronkelijke voorwoord. Crystal is ook zo verstandig geweest om achterin de wijzigingen die Johnson in de vierde, geheel herziene druk opnam, ook mee te nemen.

Perfect was Johnsons woordenboek uiteraard in het geheel niet, hoewel het een bizarre prestatie blijft voor één man – die overigens wel werd bijgestaan door helpers, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig was uit Schotland. Dat verklaart meteen de relatieve overdaad aan Schotse invloeden, zoals in de definitie van ‘second sight‘:

The power of seeing things future, or things distant; supposed inherent in some of the Scottish islanders.

Johnson zit er in een aantal gevallen eenvoudigweg naast. Zo beweert hij met even grote als misleidende stelligheid dat in het Engels geen enkel woord met een –x begint. Ook de categorie vrouwenwoorden – waaronder frightfull – doet heden ten dage wat vreemd aan. In een aantal andere bijdragen is zijn oprechte eerlijkheid gewoonweg aandoenlijk. Veel van zijn woorden haalde hij uit de boeken die hij las, maar naar hun betekenis moest hij soms gissen. Soms liet hij dat noodzakelijkerwijze achterwege. Bij ‘Etch‘ stelt hij spijtig vast:

A country word, of which I know not the meaning.

Andere definities zijn rake aforismen op zichzelf. Een komedie bijvoorbeeld is:

A dramatick representation of the lighter faults of mankind.

Earthling

Noodzakelijkerwijs bevat het woordenboek (en ook deze selectie) een aanzienlijk aantal woorden dat inmiddels het onderspit heeft gedolven – nog even afgezien van de spellingsvarianten (een argument temeer tegen degenen die menen dat het Engels, anders dan het Nederlands, in de loop der eeuwen geen wijzigingen heeft ondergaan, waardoor oude Engelse teksten heden ten dage leesbaarder zijn dan ons eigen literaire erfgoed – wat tot op zekere hoogte ook zo is, maar binnen grenzen). In de tijd van Johnson bestonden er (volgens hemzelf) om maar eens iets te noemen geen woorden die eindigden op een –c, wat het woordbeeld van op zich vertrouwde woorden een merkwaardig aanzien geeft. En nog vreemder: in het voorwoord spelt hij zelf soms wel weer met die –c aan het einde. Hoezeer Johnson ook streefde naar eenvormigheid, naar een geschreven taal die samenviel met het alledaagse taalgebruik en de uitspraak, telkens weer liep hij tegen de inconsequenties op die taal nu eenmaal aankleven, en waar hij ook al weinig aan kon doen als eenvoudige ‘earthling‘ (“An inhabitant of the eart; a mortal; a poor frail creature.”).