Boeken / Non-fictie

Weemoedig essayist verrijkt conservatief denken

recensie: Theodore Dalrymple - Beschaving, of wat er van over is

Interessante ideeën over de maatschappij worden sinds enkele jaren vooral in rechtse hoek geformuleerd. Links is nog altijd op zoek naar een nieuwe ideologie, terwijl de conservatieven het ene boek na het andere de wereld in sturen. De Brit Theodore Dalrymple voegt met zijn tweede boek Beschaving, of wat er van over is een interessante polemiek toe aan die waslijst. Met prikkelende gedachten en scherpe – op zijn eigen ervaringen gebaseerde – observaties ontleedt Dalrymple de westerse cultuur op alle mogelijke vlakken.

Dalrymple (1949) werkte als arts en psychiater in vele warme en verre landen – maar ook dichter bij huis in Britse achterstandswijken en gevangenissen. In zijn werk refereert hij graag en veel aan zijn overal opgedane ervaringen. Zo zette hij in zijn vorige boek, Life at the Bottom (in Nederland uitgegeven als Leven aan de onderkant), aan de hand van vele voorbeelden helder uiteen dat de moderne, progressieve mentaliteit van hulpverleners de onderklasse gevangen houdt. Criminelen zien zichzelf niet langer als dader, maar als slachtoffer – en ze worden daarin gesteund door de elite die volgens Dalrymple steevast beweert dat armoede de veroorzaker van crimineel gedrag is. In Beschaving, of wat er van over is gaat hij op de ingeslagen weg voort, alleen verbreedt hij in dit boek zijn filosofie met een analyse van de kunsten.

Neergang

~

Beschaving, of wat er van over is kent twee delen; de eerste 175 pagina’s zijn verzameld onder het kopje Kunsten en letteren, de rest is gerubriceerd als Samenleving en politiek. Oppervlakkig bezien staan die twee delen los van elkaar; in het eerste deel geeft Dalrymple af op alle kunst die modern, jong en flitsend is, terwijl het tweede deel over de dreiging van de islam, de seksualisering van de samenleving en – alweer – het verdwenen verantwoordelijkheidsgevoel gaat. Toch is er een gemene deler, en dat is het allesoverheersende gevoel dat het helemaal misgaat met de samenleving. Politiek-sociaal gezien begonnen de problemen met de vrijheidsrevolutie van eind jaren zestig, terwijl de verloedering op het gebied van de kunsten al eerder inzette. Het functionalisme van architect Le Corbusier en het proza van Virginia Woolf zijn de auteur doornen in het oog. Liever ziet hij de Victoriaanse bouwstijl (die hij als opvoedend bestempelt), en qua literatuur is er sinds Shakespeare eigenlijk nooit meer iets fatsoenlijks op papier gezet.

Fetisj

Met Waarom Shakespeare tijdloos is en Seks en Shakespeare besteedt hij twee hoofdstukken aan de zestiende-eeuwse dichter. Verder haalt Dalrymple zijn sonnetten te pas en te onpas aan. Gevolg is dat je als lezer wel erg nadrukkelijk het idee krijgt dat de auteur met weemoed terugkijkt naar lang vervlogen tijden. Dat hij zich bewust is van de risico’s die dat met zich meebrengt, blijkt als hij in het hoofdstuk Als de islam instort Shakespeares werk vergelijkt met de koran:

Maar als we van Shakespeare een fetisj zouden maken (volgens mij is hij veel rijker en diepzinniger dan de koran), als hij het enige onderwerp van studie zou worden en de enige leidraad in ons leven, zouden we snel gaan achterlopen en zelfs stil blijven staan.

Naar mijn overtuiging maakt Dalrymple echter wel degelijk een zogenaamde fetisj van Shakespeare. En als het eens niet de dichter is waarnaar hij verlangt, dan is het wel de sfeer van de jaren vijftig. Nooit ziet hij iets positiefs; alles was beter toen intellectuelen kwaliteit in de kunsten en fatsoen in omgangsvormen nog herkenden en bijgevolg predikten.

Beschavingsoffensief

~

De verloedering van de samenleving komt volgens Darlymple voort uit een algemene acceptatie van, en zelfs waardering voor de zogeheten lage cultuur. In Nederland uit zich dat in een programma als de Tokkies, dat door alle lagen van de bevolking als grappig wordt ervaren, terwijl het helder is dat asociaal gedrag zodoende alleen maar gestimuleerd en zelfs beloond wordt – en de slachtoffers van de terreur blijven ondertussen in de kou achter. En met de SBS-productie Probleemwijken is het net zo triest gesteld: volstrekt achterlijk volk wordt tot held gebombardeerd.

In zijn cultuurkritiek lijkt Dalrymple op de conservatieve filosoof Roger Scruton; MTV, popcultuur en doorgeschoten vrijheden verpesten de samenleving. Alleen een hernieuwd beschavingsoffensief kan de Westerse wereld, en met name de volstrekt verloederde Britse steden, nog redden. Hoe triest het er volgens Dalrymple voorstaat, kunnen we lezen in zijn polemische essay De woede van Virginia Woolf:

Maar als mevrouw Woolf nog in onze tijd had geleefd, zou ze in ieder geval het genoegen hebben gesmaakt om te zien dat haar instelling – oppervlakkig, oneerlijk, rancuneus, jaloers, snobistisch, egocentrisch, triviaal, barbaars, en uiteindelijk gewelddadig – bij de elites van de westerse wereld had gezegevierd.

Geen verantwoordelijkheidsgevoel

Het is geen flatteus beeld dat Dalrymple schetst. Hoewel hij te weinig oog heeft voor al het mooie en goede van de moderne tijd, zijn zijn sociaal-politieke analyses wel steekhoudend. Zo hebben de mensen die hij in en buiten zijn werk ontmoet totaal geen verantwoordelijkheidsgevoel. Alles wordt afgeschoven, van moord (daders zeggen eerder “het mes ging er in” dan “ik stak het mes er in”; ze proberen hun eigen handelen te verdoezelen), tot de eigen gezondheid (waar mensen zichzelf vroeger nog ongelukkig noemden, is de tegenwoordige klacht depressie; daaruit volgt dat de arts kan ingrijpen, in plaats van dat de ‘patiënt’ zijn eigen ongeluk moet bestrijden).

Dienende overheid

Die lijdzaamheid volgt uit een dienende overheid, meent Dalrymple. Uitkeringen worden volop verstrekt, zonder dat daar eisen aan worden verbonden. Ondertussen verloedert de moderne cultuur, waardoor ook zedelijkheid achterwege blijft. Het gevolg: een zootje onverantwoordelijke en gedegenereerde Britten bevolkt de wijken, neukt er daar lustig op los, en verlaat de vrouwen doorgaans tijdens of vlak na de zwangerschap. En juist daar gaat het Dalrymple om: het is meer regel dan uitzondering dat alleenstaande moeders kinderen van twee of meer verschillende mannen opvoeden, zonder daar enige financiële of andere steun van de mannen bij te krijgen. Die kinderen groeien doorgaans op voor galg en rad, aldus Dalrymple, wat de problemen alleen nog maar erger maakt. Als bestrijdingsmiddel pleit Dalrymple er voor die mannen te korten op hun uitkering, opdat zij de gevolgen van hun handelen merken, en de vrouwen het iets ruimer kunnen krijgen.

Dalrymple is in het deel Samenleving en politiek doorgaans scherper dan wanneer hij over de kunsten oreert. Maar met die maatschappelijke polemieken en essays voegt hij, mede dankzij zijn persoonlijke ervaringen, wel echt iets toe aan het rijke conservatieve denken.

Muziek / Album

De Vos huilt als een hongerige wolf

recensie: Gorki - Homo Erectus

Adem maar eens diep in en uit. Homo Erectus, zo heet de nieuwe vrucht van Luc de Vos en zijn kompanen en het mag duidelijk zijn dat Gorki met deze plaat heel hoog mikt. Als thema koos de Vlaamse volksheld immers voor de ruimte en meer specifiek voor zijn held Joeri Gagarin, de eerste mens in de ruimte. De mythe gaat dat Gagarin omkwam met de fles wodka aan zijn zijde, toen hij met zijn straaljager neerstortte. Gesneden koek voor De Vos wiens teksten steevast van melancholie doordrongen zijn.

Het einde van Gagarin wordt beschreven in het mooie Joeri dat niet toevallig de eerste single is. Het is een pakkend nummer waarin De Vos de tijdgeest in drie regels treffend samenvat: “Ik sta hier voor de hemelpoort // nergens is een God te zien // volgens mij bestaat hij niet.” Homo Erectus blinkt uit door zijn degelijkheid. In het refrein van Sneller dan Joeri vergaloppeert Gorki zich even, In de wolken is dreigender dan de doorsnee banlieue in Parijs en Winternacht doet je snakken naar een straaltje zon.

Admiral Freebee

Opener Adem in en uit zal elke fan ongetwijfeld doen jubelen dat ‘Gorki from Belgium’ weer terug is. Live belooft dit een knaller van formaat te worden, net als Morse en Wees eens stil jongens, dat een vette knipoog bevat richting Welcome to the jungle van Guns n’ Roses. De gitaren scheuren op deze plaat als nooit tevoren en producer Jean-Marie Aerts levert net als op de vorige plaat Plan B een adembenemende bijdrage. Het kippenvel moet voornamelijk van de titeltrack komen, dat opgeluisterd wordt door het mondharmonicaatje van Tom van Laere alias Admiral Freebee en Mijn oude hart, dat aan het einde helemaal openbarst en zo de perfecte afsluiter vormt van een knap album. De Vos, Bosteels, Van Biesen en Heyvaerts bewijzen zich opnieuw als de beste Nederlandstalige popgroep.

Gorki zorgt ook alweer voor een verrassing: je krijgt twee cd’s voor de prijs van één. Alvorens je er een gebruikt als hondenvoer, moet je ze beiden eens goed beluisteren. Op een van de twee vind je nog twee ghosttracks. De die hard Gorkifans zullen Ria ongetwijfeld herkennen, al draagt ze niet bepaald een feestjurk. Het kleedje dat haar aangetrokken is, flatteert haar absoluut niet. De andere bonustrack, Wij houden stand, is dan weer Gorki op zijn best: een ontroerende song die je bij je nekvel weet te grijpen. Zo heeft die dekselse De Vos, die opnieuw huilt als een jonge, hongerige wolf, het toch weer voor mekaar gekregen! Chapeau!

Muziek / Achtergrond
special: Een interview met Belle & Sebastians Bobby Kildea

The life pursuit

Belle and Sebastian heeft een dertien songs tellende schoonheid aan het oeuvre toegevoegd en de wereld moet het weten. Daarom werd de band voor de promotie versnipperd over de aardbol. Op het moment dat gitarist Stevie Jackson in Barcelona de Spaanse pers te woord stond, zat zanger en brein achter de band Stuart Murdoch in Tokyo om daar de Japanse pers te vertellen over The life pursuit. 8WEEKLY sprak in Amsterdam met gitarist en bassist Bobby Kildea over de nieuwe plaat en over Glasgow.

Wanneer we de hotelkamer binnenkomen is er nog een cameraploeg bezig. Bobby verontschuldigt zich voor het laten wachten; Richard Colburn komt met een grote glimlach op zijn gezicht naar ons toe en buigt zich als een Japanner voorover als hij ons de hand schudt. Het karakter van beide mannen heeft niet merkbaar geleden onder het feit dat ze de mooiste popmuziek van de laatste jaren hebben gemaakt. Het interviewschema verraadt meer, want Richard wordt meegenomen naar een andere kamer, waar een collega hem zal ondervragen. Wij schuiven aan bij Bobby.

~

Even daarvoor wist niemand bij de receptie van het pompeuze Victoria Hotel te vertellen waar we moesten zijn. Laat staan dat bij de naam Belle and Sebastian een lichtje ging branden bij de receptioniste. En dat is misschien wel typerend voor de band, die in bepaalde kringen op nummer één staat, terwijl ze anderen helemaal niets zegt. Dankzij het voorgaande Dear catastrophe waitress wist Belle and Sebastian zijn naamsbekendheid enigszins uit te breiden, waardoor er volgens velen een tipje van de mysterieuze sluier was opgelicht. Nu is er The life pursuit en dat album heeft alles in zich om de band definitief door te laten breken.

Dat klinkt allemaal een beetje raar. Zeker met de wetenschap dat The life pursuit de zevende plaat van de band is, het collectief steevast in uitverkochte zalen speelt en al jaren favoriet is bij een groot deel van de critici. Daarbij kent Belle and Sebastian een uiterst trouwe fanschare die de band het liefst voor zichzelf wil houden. Er wordt echter gesuggereerd dat de band op een tweesprong zou staan en gedwongen zou worden een keuze te maken. Ook Bobby begrijpt het verhaal van doorbreken en veranderen niet zo goed: “Is dat niet iets typisch Indie? Zo van ‘dit is mijn band en ik houd het geheim’? Maar wij houden ons daar niet mee bezig, we maken onze muziek en we willen dat zoveel mogelijk mensen onze muziek horen. We hebben nooit gepoogd iets te maken voor een select gezelschap. We zijn immers een popband. Dat zijn we altijd geweest.”

Tony Hoffer

Op The life pursuit klinkt de band heel vertrouwd, maar de sound is wel diverser geworden. Het klinkt zo hier en daar wat meer Amerikaans, bijvoorbeeld in het soulvolle Song for sunshine. De band trok voor de opname naar Los Angeles om aldaar met sterproducer Tony Hoffer samen te werken. Volgens Bobby hebben de Amerikaans aandoende klanken daar nauwelijks iets mee te maken. “We hebben het opgenomen in LA, maar we hadden de voorbereidingen gedaan in Glasgow. Tony kwam naar Glasgow, waar we voor het eerst een eigen oefenruimte hadden gehuurd. Het was behoorlijk klein, maar erg gezellig. Tony wilde de nummers live opnemen en omdat we de songs al in Glasgow hadden geschreven, verbleven we ongeveer anderhalve maand in Amerika. We hadden niet genoeg geld om lang in Amerika te zitten. Stuart bleef wat langer om samen met Tony te mixen. Ook Stevie bleef langer, want die moest een soort van balans spelen.”

In de studio van Hoffer werd op een nauwgezette manier gewerkt aan het bepalen van het geluid. De microfoons werden secuur geplaatst, de bandleden stonden rondom het drumstel en iedereen speelde live. Zelfs Stuart Murdoch zong de boel live in. Dat alles heeft het album een organische draai gegeven. Volgens Bobby leenden de nummers zich daar ook voor. “Zeker vergeleken met het laatste album, Dear catastrophe waitress, waar toch veel strijkers- en blazersarrangementen de sound van de songs bepaalden. Op deze plaat hebben we nauwelijks arrangementen. Er is maar één nummer waar een viool in zit; de rest klinkt als het werk van ons allemaal. Het was niet zozeer het idee om iets compleet anders te doen, want we hadden geen vooropgezet plan. Het lag meer aan de songs; die kwamen langzamerhand tot stand en we voelden dat ze geen strijkerpartijen nodig hadden. Ze stonden al op zichzelf. Daarnaast wilden we het geluid live neer kunnen zetten.”

The Life Pursuit

~

Het album gaat meerdere kanten op. Het kent de rust van Fold your hands child, you walk like a peasant en heeft het up tempo-gehalte van zijn voorganger. Eén van de hoogtepunten op het nieuwe album is Act of the apostle deel I en II, waarin duidelijk diverse muzieksoorten tot inspiratie dienden. Bobby legt uit: “De verschillende stijlen hebben te maken met de stemming waarin de band verkeerde. Zo hadden we bij het maken van Act of the apostle een sterke progrock-mood. Het was vroeger een hele song, maar we hebben hem doormidden geknipt. Daarom klinkt het eerste deel van Act of the apostle II totaal anders. Toch zat het al in het origineel. Het was in het begin veel langer, maar we hebben het ingekort.”

Als de vraag valt wat The life pursuit volgens Belle and Sebastian is, glimlacht Bobby vriendelijk. “Het is niet iets pretentieus ofzo, het is gewoon de naam van een liedje, dat de plaat niet heeft gehaald. We hebben vijf songs meer geschreven dan er op plaat zijn gekomen. We willen deze nummers later uitbrengen op ep of als b-kantje van een single. Dat duurt nog even, want we hebben een paar songs waar we nog naar moeten kijken.”

Op dit moment is de fijne single Funny little frog regelmatig te horen op de radio – en dat is een nieuw verschijnsel voor een band die vóór Dear catastrophe waitress nooit singles uitbracht. Bobby legt uit dat het te maken heeft met het veranderen van platenlabel: “We gingen naar Rough Trade en die gaven aan dat ze meer van ons verwachtten dan dat we in het verleden hadden gedaan. Dat had deels te maken met het veranderen van de muziekwereld in de laatste jaren. Over een paar jaar koopt misschien niemand meer platen en mede daardoor wilde Rough Trade singles van het album en niet extra ep’s die waarschijnlijk niet meer gekocht zouden worden.”

Glasgow

De single krijgt ook in Engeland veel airplay en wordt, net als het album, over het algemeen positief ontvangen. Dat heeft ook te maken met het feit dat – vooral sinds Franz Ferdinand – de Londense muziekpers Glasgow zeer nauwgezet bekijkt. Glasgow is immers hot. Bobby ziet de band nog steeds als iets uit Glasgow. “Ik kom uit Ierland en Sarah [Martin, 8WEEKLY] uit Engeland, maar we hebben elkaar allemaal leren kennen in Glasgow. En op Richard na wonen en werken we er. En vanuit daar werkt Belle and Sebastian. Dat is het leuke aan Glasgow. Het is niet eens zo’n heel erg grote stad; je kunt iedereen tegenkomen.”

Bobby zat zowel in V-Twin als The Reindeer Section, een gelegenheidsformatie die de vitaliteit van de scene bewees. Nu is diezelfde scene, mede door het succes van Franz Ferdinand, overgenomen door Londen. Veel mensen zoeken naar the next big thing, maar het gekke is dat mensen nog steeds hun eigen ding doen. De aandacht is volgens Bobby goed voor alle bands, zowel met als zonder een platencontract. Maar niemand duikt in het gat. “Heel veel bands klinken heel authentiek en er gebeurt genoeg. We hebben Mogwai, Franz Ferdinand, Belle and Sebastian en alles klinkt anders. Nog steeds is er ruimte voor een project als The Reindeer Section. Gary [Lightbody, 8WEEKLY] wil heel graag nog een plaat maken. Hij is op dit moment druk bezig met de plaatopname van zijn Snow Patrol, maar er komt als het goed is nog één aan.”

Toernee

Op de vraag waarom Belle and Sebastian zo weinig speelt in Nederland, antwoordt Bobby dat het niet aan Nederland ligt. “We zijn een band met een groot aantal leden. We kunnen in eerste instantie niet op elk podium staan. Daarnaast moeten de grote zalen ruimte hebben in hun agenda op de dagen dat wij door Nederland zouden kunnen trekken. We toeren sowieso niet zoveel, omdat het met zo’n grote band en veel gastmuzikanten heel veel geld kost. Maar als we toeren willen we ook graag in Nederland spelen. Zo zullen we ook deze tour waarschijnlijk weer in Vredenburg spelen.”

Vanaf 6 februari kun je genieten van het schitterende The life pursuit, een dertien nummers tellende parel.

Muziek / Album

Wat goed is komt snel!

recensie: the Gasoline Brothers - Hm!

The Gasoline Brothers is een exponent van de bloeiende Utrechtse indiescene, waar de band zich in het goede gezelschap bevindt van bijvoorbeeld Taxi to the Ocean, de positieve verrassing van het afgelopen najaar. De vier muzikanten, die net als The Ramones allemaal luisteren naar dezelfde achternaam, blijken inmiddels de nodige ervaring te hebben opgedaan in bands als Sandusky, The Yearlings, Paper Moon en Gloricz Jim. In 2004 wonnen ze met hun hobbyproject, want zo mag The Gasoline Brothers toch worden genoemd, schijnbaar vanuit het niets de lokale Uur U wedstrijd. Het leverde de vier broers een optreden op tijdens het Utrechtse Zinin-festival en voorprogramma’s voor The Posies, Racoon en One Star Hotel. Wat goed is komt snel, zullen we maar zeggen.

~

Onlangs verscheen dan eindelijk het langverwachte debuut op het My First Sonny Weismuller Recordings-label van Aldo Perotti. Het album is geproduceerd door Martijn Groeneveld (Solo, At the Close of Everyday) en opgenomen in diens Mailmen studio’s te Utrecht. Een debuut dat veel belooft voor de toekomst! Vooral als je bedenkt dat Jack, Jef, Jim en Joe Gasoline er voor Hm! een vrij onorthodoxe werkwijze op nahielden; in een relatief kort tijdsbestek werd elke dag plichtsgetrouw één nummer geschreven en opgenomen. In no time hadden ze op die manier een repertoire bijeen gesprokkeld, waarvan uiteindelijk elf nummers de plaat haalden. En het moet worden gezegd: het resultaat mag er wezen! De combinatie van americana, spacerock en pop leidt rechtstreeks naar Pavement en Wilco maar verraadt tegelijkertijd de invloed van bands als The Beach Boys, Guided by Voices, My Morning Jacket en The Jayhawks.

40 jaar muziekgeschiedenis

In de hardere regionen – met name in het dynamische Sleeping Pills and astroids – klinkt af en toe zelfs het Zwitserse Favez door. In Recorder, waarin de naam van rockchick Kim Deal valt, wordt gememoreerd aan Blur’s Parklife; en met de ingetogen gitaarballade Code 4 wordt een ode gebracht aan David Bowie. Veertig jaar muziekgeschiedenis samengevat in perfect gearrangeerde gitaarpop met een kwinkslag, kan dat? Ja, dat kan. Mooi ook hoe Valentine’s day en Brian Wilco – waarom ook moeilijk doen over je helden? – in elkaar overgaan!

Niet alles is even geniaal. Zo bezorgt de psychedelische trip, waarmee het op de Pavement sound geschoeide Taste besluit, vooral hoofdpijn; en valt het melancholische, maar daarom niet minder imposante Valentine’s day, waarin tevergeefs wordt gewacht op post van de geliefde, enigszins uit de toon. Maar door de bank genomen hebben we hier te maken met een alleraardigst debuut. Een debuut vol krachtige popmelodieën die zich al na één luisterbeurt een plekje in ons geheugen hebben bemachtigd. Laten we hopen dat het niet bij een hobbyproject blijft!

Boeken / Achtergrond
special: 9. Hollands Maandblad

Tijdschriften over literatuur

De komende maanden kun je bij 8WEEKLY een serie artikelen verwachten waarin een dwarsdoorsnede wordt gegeven van het aanbod aan Nederlandstalige tijdschriften over literatuur. Vandaag nummer negen: Hollands Maandblad.

~

Hollands Maandblad is een van de grootste literaire tijdschriften van Nederland. En dat ben je al snel, aangezien de meeste literaire tijdschriften ontroerend kleine oplages kennen; denk eerder aan honderd- dan aan duizendtallen. Het blad werd op 20 mei 1959 opgericht door K.L. Poll, die later vooral bekend zou worden als chef kunstredactie van de NRC, waar hij in 1970 het Cultureel Supplement begon. Bijna elke zichzelf respecterende schrijver heeft wel voor het blad geschreven, van W.F. Hermans tot Beatrijs Ritsema, en nog steeds maakt menig schrijver er zijn debuut. Ook politici als Frits Bolkestein mogen er in schrijven. Zoals de meeste literaire tijdschriften werd het blad in eerste instantie gesubsidieerd. In 1997 trok het Literair Produktiefonds de subsidie echter weer in omdat het Hollands Maandblad ’te journalistiek’ en ‘niet spraakmakend genoeg’ zou zijn. Het blad besloot op eigen kracht verder te gaan onder het motto ‘vrij en ongesubsidieerd’.

Op eigen kracht

NRC-medewerker Hans den Hartog Jager, die het blad op 2 juni 1997 in de NRC besprak, was het niet eens met het oordeel van het Literair Produktiefonds. Als het Hollands Maandblad te journalistiek zou zijn, dan is dat juist te prijzen, meende hij:

Het blad brengt literatuur en poëzie, maar mengt zich ook in actuele discussies, geeft commentaar en polemiseert, meestal op een essayistische manier. Daarmee onderscheidt Hollands Maandblad zich nadrukkelijk van de andere literaire tijdschriften.

Acht jaar later zou redacteur Bastiaan Bommeljé de doelstelling van het blad als volgt samenvatten: “De intellectuele kitsch bestrijden.” Naar zijn smaak wordt er in ons domineesland – ik chargeer – teveel geleuterd en te weinig nagedacht.

Variatie

Hoewel de kwaliteit per nummer sterk wisselt, is het Hollands Maandblad een lust voor het oog. De verhalen zijn op mooi papier gedrukt, in een prettig leesbare letter, en de omslag is van stevig karton. Steven Boland bedacht de vormgeving. Het is een mooi tijdschrift, dat je voor je plezier leest, met veel variatie. De artikelen en verhalen worden afgewisseld met prenten en gedichten. Die variatie geldt ook voor de inhoud: politiek, verhalen over het literaire wereldje, satire en essays – het komt allemaal aan bod.

Het aardige van een literair tijdschrift is dat je nog eens een auteur ontdekt. Zo viel mij Bas van Putten op. Voor nummer 6/7 van 2005 schrijft hij geestig en vlot over zijn bijna dierlijke passie voor auto’s. Om die passie te kunnen bevredigen, maakt hij testritten voor een autoblad. “Het is niet niets,” zo stelt hij, “al voor je dood het paradijs te mogen binnenrijden.”

Geheim verslag

~

Het zomernummer van de afgelopen jaargang opent met een politiek verhaal van redacteur Bastiaan Bommeljé, die zich erover verbaast dat de Nederlandse media nagenoeg geen aandacht besteden aan een geheim verslag van het Britse kabinet, dat via de Sunday Times is uitgelekt. Uit dat verslag moet blijken dat Blair & Co de oorlog tegen Irak sowieso wilden voeren en dat ze enkel een excuus zochten. Hoewel ik de verontwaardiging daarover niet kan delen – alsof Saddam zo’n lekkerdje was – is het aardig dat Bommeljé het geheime kabinetsverslag integraal afdrukt. In een blad als Hollands Maandblad is daar ruimte voor.

Eén van de hoogtepunten uit het nummer is een veertien pagina’s lange reportage van Rob van Scheers over de Russische ruimtevaart. Hij beschrijft een lancering in Kazachstan en haalt onder meer herinneringen op aan de Russische kosmonaut Joerie Gagarin. Van Scheers lardeert zijn artikel met stukjes dialoog tussen Joerie in zijn ruimtecapsule en de vluchtleiding op aarde. Dat levert een boeiend artikel op dat in een opinieblad niet zou misstaan. Het artikel bevat ook enkele aardige anekdotes. Zo moet Gagarin op zijn reis door de ruimte zijn persoonsbewijs meenemen; je weet immers maar nooit.

Publieke omgangsvormen

Het zomernummer bevat ook een aantal mindere verhalen, waarvan het pleidooi van Sebastien Valkenberg om bij oppervlakkige contacten vooral over koetjes en kalfjes te beginnen, nog het best te pruimen is. Volgens Valkenberg hebben Nederlanders nog wel eens de neiging om eerlijk antwoord te geven op de vraag: “Hoe gaat het met u?” En dat schijnt niet de bedoeling te zijn. Al die emoties.. Bovendien kun je beter niet meteen je mening ventileren, want dat kan weer tot meningsverschillen leiden. En tot ruzie. Valkenberg constateert dat de ‘publieke omgangsvormen’ in Nederland op dit moment ‘verhit’ en ‘onberekenbaar’ zijn, wat nieuwsgierig maakt naar de publieke kringen waarin zij verkeert. Haar verhaal leest in ieder geval als één groot pleidooi om je te bekwamen in de kunst van het converseren. “De ware wereldburger loopt niet met zijn mening te koop, maar weet zich te redden op feestjes en recepties.”

Markies De Sade

~

Nummer 11 is duidelijk minder sterk. Bas van Putten mag de eer verdedigen met een schitterend verhaal over een masterclass, waarin een oude maestro bibberende kandidaat-dirigenten genadeloos afslacht. En Cathelijn Schilder schrijft op onderhoudende wijze over een taxirit waarbij de taxichauffeur maar doorratelt en doorratelt. Psychiater Antoine de Kom komt met een lezenswaardig verhaal, waarin hij de markies De Sade niet als een libertijn opvoert, maar als een narcistische, gekrenkte man, die zoveel slachtoffers maakt dat je hem graag achter slot en grendel zou zien.

Maar dan is de koek wel zo’n beetje op. Historicus Wim Berkelaar beschrijft de vriendschap tussen twee collega’s van hem, Lou de Jong en Pieter Geyl, maar het verhaal is niet echt interessant genoeg om ook niet-historici te kunnen boeien. Margriet de Koning Gans maakt het echter helemaal bont door vier pagina’s vol te schrijven over een ontdekking die ze heeft gedaan: op schilderijen, maar ook in toneelstukken, komt het goede van rechts, en het kwade van links. Na afloop denk je ‘goh’. Maar meer ook niet.

Ondergang van de wereld

Nummer 12 opent met een verhaal van de beroemde econoom Jap Pen, die herinneringen ophaalt aan een andere beroemde econoom: Jan Tinbergen. Pen maakt begin jaren zeventig, samen met Tinbergen, deel uit van een commissie die tegengas gaf nadat het inktzwarte rapport van de Club van Rome verscheen. Dat rapport waarschude ervoor dat de natuurlijke energiebronnen snel op zouden raken, reden voor weekblad Haagsche Post om – bij monde van hoofdredacteur W.K. Burgsma – week in week uit de ondergang van de wereld te verkondigen. Zo’n stukje eigentijdse geschiedenis is aardig om te lezen, maar voor de rest is het meer een verhaal voor economen.

Interessanter vind ik het verhaal van Pieter Waterdrinker, die onder de grappige titel Mijn uren met Nabokov vertelt over zijn vluchtige ontmoetingen met de vrouw en de zoon van de beroemde Russische schrijver. Héél vluchtige ontmoetingen weliswaar – Eva Nabokov knikt hem alleen vriendelijk toe in het Zwitserse hotel waar Nabolov tot aan zijn dood woont – maar toch, Waterdrinker kan mooi vertellen. En Maria Staal kan spannend schrijven, in dit geval over een vrouw, vriendin van een Chinese wapenhandelaar, die buiten medeweten van haar vriend gaat onderhandelen met de grote jongens uit de wereld van de internationale wapenhandel. Het duurt even voordat je begrijpt in wat voor verhaal je bent beland, maar dan lees je ook geboeid verder.

Maar Allard Hoogland heeft vooral mijn hart gestolen, want hij maakt gehakt van NRC-columnist Johan Schaberg, die van mening is dat moslimterreur een terechte reactie is op ‘schaars geklede Nederlandse meisjes’, die in Turkse badplaatsen op het strand liggen te zonnen. Het stuk is een verfrissende analyse van een onafhankelijke denker, van wie ik best meer wil lezen.

Hollands Maandblad
– Losse nummers: € 5,95
– Abonnement: € 59,76 (Docenten en studenten € 42,20)
– Uitgever: Nieuw Amsterdam
Hollands Maandblad verschijnt 12 maal per jaar, en is verkrijgbaar in de betere boekhandel of te bestellen via tel. nr. 017 20476085.

Zie ook in deze reeks: 1. Het Trage Vuur, 2. Passionate Magazine, 3. Tzum, 4. De Revisor, 5. Armada, 6. Bunker Hill, 7. Raster, 8. De Gids, 10. Hard gras, 11. Parmentier, 12. Deus ex Machina, 13. Het liegend konijn, 14. Lava en 15. Yang.

Boeken / Non-fictie

Een atleet van de wil

recensie: Biografie: Friedrich Schiller

Momenteel mag de biografie zich verheugen in een ongekende populariteit, reden te meer om eens uitgebreid stil te staan bij dit hybride genre met een reeks over de biografie. Dit keer: Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme van Rüdiger Safranski.

Wie de feiten uit het leven van de Duitse schrijver Friedrich Schiller (1759-1805) zoekt, moet er maar even een encyclopedie bij pakken. In zijn lijvige biografie plaatst Rüdiger Safranski zijn onderwerp vooral in een uitgebreid umfeld, waarin de filosofie een prominente plaats krijgt. Zoveel interessants maakte Schiller overigens ook weer niet mee. Hij groeide op onder het benauwende bewind van de hertog van Würtemberg, maar dat gaf hem wel de kans een prestigieuze opleiding te volgen: tot dokter, hoewel hij eerst eigenlijk dominee wilde worden. Al vrij vroeg koos hij voor het schrijven, dit tot groot ongenoegen van zijn almachtige broodheer. Het gevolg was dat Schiller via slinkse wegen aan diens greep moest zien te ontkomen, wilde hij zelfstandig verder in de letteren.

Neiging tot overdrijven

Friedrich Schiller
Friedrich Schiller

Zoals we uit de geschiedenis weten, is hem dat behoorlijk goed gelukt, al ging zijn schrijvende leven niet over rozen. Wat we ook weer met enkele korrels zout moeten nemen, want geld en medestanders heeft hij altijd gehad. In ieder geval raakte hij nooit geheel en al aan lager wal, en verder was hij wat betreft zijn gevoelsleven nogal geneigd tot overdrijven. Wat we in brieven en andere beschouwende geschriften lezen klinkt dus soms nogal naar, maar viel in de praktijk reuze mee – vooral nadat hij in Weimar de oudere Goethe had ontmoet en tot genie was uitgegroeid. Goed, hij kreeg een akelige ziekte waaraan hij vrij jong overleed, maar zo is er altijd wel wat.

In iedere biografie van Schiller wemelt het van de beroemde namen. Naast Goethe komen we mensen tegen als Wieland, Herder, Fichte, Hölderlin en Kant – en Beethoven, die van Schiller diens Ode an die Freude leende voor zijn negende symfonie. Bij Safranski is dat niet anders, maar bij hem heeft het ook een functie. Parallel aan het leven van zijn onderwerp, schetst hij de geestesontwikkeling van de Duitse intelligentsia in de achttiende eeuw. Een interessante periode, omdat je enerzijds de hyperromantische Sturm und Drang had, maar tegelijk ook een vooral door buitenlandse denkers als d’Holbach en Hume geïnspireerde materialistische stroming, en natuurlijk de altijd met twee voeten op de aarde vertoevende Kant.

Verleidelijke valkuil

Safranski – die eerder schreef over onder meer Heidegger en Nietzsche – heeft vrijwel geen belangstelling voor Schiller de dichter of (toneel)schrijver. Hij verlaagt zich nog wel tot het samenvatten van enkele werken, maar over bijvoorbeeld stijl of verwantschap met andere auteurs horen we praktisch niets. Voor Safranski is Schiller in de eerste plaats een denker en een belangrijke speler in de intellectuele ontwikkeling van zijn volk.

Veel ruimte besteedt hij dan ook aan het uiteenzetten van al die merkwaardige wijsgerige zaken waar Schiller en de zijnen zich druk over maakten. Daarbij bewaart hij soms wel erg weinig afstand tot zijn onderwerp, bijvoorbeeld als hij het gedachtengoed van Schiller doortrekt naar onze eigen tijd. Dat is net weer een stap te ver, want hoe invloedrijk indertijd misschien ook, het serieus nemen van de even vage als abstracte begrippen waar deze Duitsers zo druk over deden, is inmiddels in vooruitstrevende kringen ruimschoots achterhaald:

Schiller wist, dat hij met zijn definitie schoonheid is vrijheid in de verschijning (…) een objectief criterium voor de ervaring van schoonheid had verkregen en daarmee Kant was voorbijgestreefd.

Met dit soort zinledige opmerkingen scheert Safranski op sommige momenten wel heel erg dicht langs de peilloze afgronden van de totale onzin:

Er is inmiddels in het onderzoek van de neurofysiologische processen veel vooruitgang geboekt; men kent het systeem van de schakelingen, het netwerk, men heeft uitgevonden hoe de verschillende hersenregionen functioneel met elkaar zijn verbonden, maar het blijft altijd nog raadselachtig hoe een meetbaar materieel proces in een heel andere dimensie als ‘bewustzijn’ beleefd kan worden. Ik beleef immers geen schakelingen en neuroprocessoren, maar bewustzijn. Ongetwijfeld heeft elk geestelijk proces zijn materiële pendant, er gebeurt terwijl ik denk altijd iets fysiologisch in de hersenen. Maar het denken en gewaarworden is als beleving iets anders dan wat vanuit neurofysiologisch perspectief te zien is. Je kunt ook niet beweren dat de neurofysiologische processen de oorzaak zijn van het denken en gewaarworden.

Dat kan natuurlijk heel goed, het is nog steeds een vrij land, maar ook verder snijdt de redenering die Safranski hier ophangt geen hout. Dat komt vooral doordat hij begrippen postuleert als ‘dimensie’ en ‘bewustzijn’, zonder daarvoor adequate definities aan te dragen. Het is zo langzamerhand wel duidelijk, ook in de neurofysiologie, dat onze gewaarwordingen wel degelijk gewoon voortkomen uit chemische en fysische processen en dat het befaamde bewustzijn, hoe je dat ook zou willen omschrijven, niet meer is dan een wat vervelend bijprodukt van de stevige groei die onze hersenen de afgelopen pakweg zes miljoen jaar hebben doorgemaakt.

Het is dezelfde valkuil als waar Schiller en met hem zo ongeveer alle filosofen uit de wereldgeschiedenis enthousiast zijn ingetuimeld: zuig een probleem uit je duim, problematiseer wat niet problematisch is, en doe daar vervolgens verschrikkelijk gewichtig over. Met de werkelijkheid heeft dat verder weinig te maken, maar het levert wel smakelijk leesvoer op en is nog leerzaam ook.

De vertaling van Mark Wildschut is voorbeeldig, op een enkele uitglijder (‘bijtel’) na. Maar waarom Don Carlos zijn –c heeft moeten inwisselen voor een –k is mij een compleet, dan wel kompleet raadsel. Nog gekker: Schillers schoonzus Caroline heet hier ineens Karoline. Net zoals zijn dochter Caroline. Wonderlijk.

Goethe/ Schiller – Briefwisseling

Johann Wolfgang Goethe
Johann Wolfgang Goethe

Wie Schillers denkbeelden het liefst van binnenuit benadert, kan zijn toevlucht nemen tot de uitgebreide briefwisseling die Schiller met Goethe onderhield. Onlangs verscheen deze briefwisseling in een goed leesbare, maar niet briljante vertaling. Zowel de brieven van Schiller als die van Goethe zijn opgenomen. Hierbij is een selectie gemaakt uit het totaal van 1015 overgeleverde brieven, met als doel de lezer “een beeld te geven van de ideeën die de schrijvers bezielden, van hun letterkundige activiteiten en van het culturele klimaat waarin zij zich bewogen.” Kattebelletjes en korte zakelijke brieven zijn daarbij gesneuveld.

De correspondentie en daarmee de vriendschap begint in 1794 met een brief van Schiller aan Goethe, waarin hij deze laatste vraagt of hij zijn medewerking wil verlenen aan het door Schiller op te richten tijdschrift Die Horen. Goethe stemt toe en zo komt dan eindelijk de door Schiller zo vurig gewenste vriendschap tot stand. Dit leidt over en weer tot enkele brieven vol exuberante lof, om vervolgens uit te monden in een intelligente, maar altijd ietwat afstandelijke dialoog die pas verstomt met Schillers vroegtijdige dood in 1805. Echte intimiteit ontbreekt veelal in de brieven. Ze gaan voornamelijk over het werk en denkbeelden van beide schrijvers, waarbij uiteenlopende onderwerpen aan de orde komen als het onderscheid tussen epische en dramatische poëzie, de kunst van de Grieken, en het schrijverschap van Homerus en Shakespeare. De brieven bevatten zowel aanmoedigingen als hevige kritiek, waarbij met name de filosofie van Kant een voortdurend terugkerend thema is. Goethe stond vrij kritisch ten opzichte van Kant, terwijl Schiller hem vaak veel positiever benaderde en in veel dingen door hem beïnvloed werd. Het geheel vormt een fascinerende ontmoeting tussen twee belangrijke boegbeelden van de vroege Duitse romantiek.

Rüdiger Safranski (vertaling: Mark Wildschut) • Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme • Uitgever: Atlas • Prijs: € 39,90 • 592 bladzijden • ISBN: 90 450 1321 5

Goethe / Schiller (vertaling: Aart J. Leemhuis) • Briefwisseling
Uitgever: Damon • Prijs: € 34,00 • 507 bladzijden • ISBN: 90-5573-605-8

Zie ook in deze reeks: Barry Miles, Charles Bukowski, Karel Wasch, Jack Kerouac, Wim Hazeu, Vestdijk: een biografie, Menno Schenke, Vaan: Het bewogen bestaan van C.B. Vaandrager en Peter Gay, Freud. Pionier van het moderne leven.

Theater / Voorstelling

Om te janken zo mooi

recensie: Barmhart (Maarten van Roozendaal)

Het valt niet mee om een theaterconcert van zanger Maarten van Roozendaal in woorden te vatten. Zijn nieuwste show Barmhart is zo veelzijdig in muziek en tekst, dat het niet eenvoudig is de voorstelling in enkele zinnen te duiden. In ieder geval is Van Roozendaal een andere weg ingeslagen dan met zijn laatste programma Verzamelt werk van vorig jaar. Dat bestond uit een compilatie van zijn beste materiaal, terwijl in Barmhart voornamelijk nieuw werk van de zanger te horen is. Bovendien heeft Van Roozendaal in zijn nieuwste theaterprogramma muzikale versterking gekregen in de persoon van gitarist Marcel de Groot. Tezamen met oudgediende Egon Kracht op de contrabas zorgt het drietal voor een enerverende avond.

Vanaf het eerste moment word je meegezogen in het passionele optreden van het drietal. Met overtuiging en vooral vuur weten ze het publiek te ontroeren, aan het lachen te brengen en misschien vooral wel aan het denken te zetten. De manier waarop Van Roozendaal zijn voorstelling glans geeft doet je denken aan mensen als Jacques Brel – vooral als Van Roozendaal staande op het toneel met zijn lange armen staat te zwaaien en zijn mond volledig opentrekt – of Bram Vermeulen in de wijze waarop Van Roozendaal met een rauwe stem zijn emoties onder woorden brengt. Zijn muzikanten eisen ondertussen geen hoofdrol op, maar weten de prachtige nieuwe liederen van Maarten van Roozendaal het juiste cachet mee te geven. Het is – zoals de zanger-pianist het in één van zijn liederen bezingt – soms bijna “om te janken zo mooi”.

~

Barmhartigheid

De voorstelling Barmhart is opgebouwd rondom de zeven werken van Barmhartigheid, zoals die in de bijbel beschreven staan. “Laaf de dorstigen, spijs de hongerigen, verzorg de zieken, herberg de vreemdelingen, bezoek de gevangenen, kleed de naakten, begraaf de doden”. Van Roozendaal stelt hiermee in zijn programma een essentiële kwestie aan de kaak: hebben we in onze tijd en onze samenleving nog mededogen voor elkaar? Dit thema keert steeds op lichtvoetige wijze terug in zijn liederen. Zo maakt hij in een nummer de vergelijking tussen het idealistische van vroeger en het individualistische van nu, om vervolgens erin te berusten: “En nu haal ik mijn schouders op, ik zing mijn tijd wel uit.” Het zet je als publiek even aan het denken, net als bij de terugkerende vraag tussen de liederen door: “Heb ik jullie vanavond al verteld hoeveel ik van jullie hou?”

Veelzijdigheid

Het knappe van Van Roozendaal is dat hij zijn theaterconcert niet te zwaar maakt. Tussen de verwijzingen naar de zeven werken van Barmhartigheid door, weet de zanger opeens met een kwinkslag, een cynische opmerking of een dronkemanslied zijn show een andere wending te geven. Zo drijft hij tussen de liederen door de spot met religie: “Als je geen christen bent, dan heb je een prachtig leven” om uiteindelijk via het jodendom en de islam uit te komen bij zichzelf en met veel zelfspot concludeert: “Als je geen Maarten van Roozendaal bent, dan heb je een prachtig leven.”
En vervolgens weet de zanger je weer te ontroeren met een lied over het “te late einde” van een oude man en een oude vrouw of in het prachtige nummer over een jongen, die bij het sterfbed van zijn vader zit. Om nog maar niet te spreken over zijn loflied aan het leven met de woorden “Dit is mooi, het is om te janken zo mooi.” Het zijn prachtige teksten, die je keer op keer nog eens wilt horen. Om nog eens tot je vezels door te laten dringen.

Barmhart van Maarten van Roozendaal is in ieder geval nog tot en met 17 maart 2006 te zien. Een uitgebreide speellijst vind je op de site van Maarten van Roozendaal of de site van Kik Productions

Theater / Voorstelling

Komische kakker

recensie: Van huis uit (Martijn Oosterhuis)

Na een goed ontvangen eerste programma, Echt, brengt Martijn Oosterhuis (die we eerder zagen op de cabaretavond Hard gelach) nu een tweede voorstelling op de planken. Daarin volgen persoonlijke en actuele verhalen en anekdotes elkaar in hoog tempo op. Zijn jeugd in de kakbuurt van Amstelveen, zijn vader de tandarts, de politie en pesterijen op school zijn onderwerpen die hij aansnijdt. De voorstelling van de oud-Amstelvener ging op 24 januari in première in de plaats waar hij opgroeide. De titel Van huis uit is dan ook erg toepasselijk.

~

Tijdens een bezoek aan een open-podiumavond in de Amsterdamse Engelenbak in 1994 besloot Oosterhuis zelf het publiek te vermaken. De volgende dag belde zijn eerste opdrachtgever. Vanaf dat moment is Martijn Oosterhuis als cabaretier en stand-upcomedian actief. Anders was hij misschien wel tandarts geworden, net zoals zijn vader. Als tandartszoon heb je het niet makkelijk, zo vertelt Oosterhuis. Op school moest hij zijn klasgenootjes trakteren op doosjes rozijnen en thuis werd hij dagelijks geconfronteerd met de boorgeluiden uit zijn vaders praktijk. En dan groeide hij ook nog eens op in de dure buurt van Amstelveen, in een echte ‘kakfamilie’.

Geweigerd laafje

Martijn Oosterhuis is zelf ook een echte kakker geworden en hij is er trots op. De gangstarap waarop hij opkomt past dan ook niet echt bij deze 33-jarige ‘lullo’ met zijn oranje v-halstrui, rode ribbroek en trendy bril met zwart montuur. Kakkercabaretiers schijnen volgens Oosterhuis een kleine doelgroep te hebben, maar over gebrek aan aandacht mag Oosterhuis niet klagen, hij staat immers voor een uitverkochte zaal.

Hij praat over vroeger, over ervaringen uit zijn huidige leven en hoe hij tegen alledaagse zaken aankijkt. Hij overdrijft lekker en maakt van gewone situaties, absurde voorvallen. Daarbij vertelt hij makkelijk en zelfverzekerd, zonder attributen of verkleedpartijen nodig te hebben. Wel is hij erg bewegelijk en maakt hij veel gebaren om situaties te visualiseren. Oosterhuis is wat je noemt een echte spraakwaterval. Via verhalen over Shakespeare (“Shakey Spears van zijn tijd”), postduiven (de voorloper van de mobiele telefoon), politiemannen met lasers en Lactacyd belandt hij bij verhalen over zijn jeugd. Hij was vroeger een echt kneusje, of zoals hij het zelf noemt: “een Laafje dat de Efteling niet in mocht”, dat verstandige traktaties uitdeelde, en een bril met jampotglazen en gezondheidsschoenen droeg (“goed voor je voeten, maar je komt thuis met twee blauwe ogen”).

Grappige alledaagse verhaaltjes

Oosterhuis is snel, neemt geen adempauzes, schakelt vlot tussen grappen en vertelt duidelijk en boeiend zijn grappige alledaagse verhaaltjes. En dit is misschien ook wel zijn zwakte. Er is weinig ruimte voor reflectie of om de verhalen te laten bezinken. Het gaat misschien allemaal wel iets te snel en gehaast. Af en toe krijg je het gevoel dat hij het een beetje afraffelt. Maar Martijn Oosterhuis weet als stand-upcomedian toch anderhalf uur te boeien, en zo zijn er niet veel. Het is dan ook terecht dat hij na een carrière in Comedy Cafés nu de grote podia in het land afreist. Een kakker om in de gaten te houden!

Van huis uit speelt nog tot en met 31 mei 2006. Kijk hier voor een uitgebreide speellijst.

Boeken / Strip

Origineel, gek, geslaagd

recensie: Paul Wright - Smelling a Rat

.

Groen gestipte rat

In Smelling a Rat maken we kennis met de familie Gristle, en dan met name met zoon Trevor. Deze niet al te aantrekkelijke jongen wordt grotendeels genegeerd door zijn familieleden en daar zit hij erg mee. Om hun aandacht te trekken vertelt hij voortdurend de gekste verhalen – over zijn ontmoetingen met een reuzenwesp, een mammoet, de grootste krokodil ter wereld en allerlei andere vreemde wezens – maar niemand gelooft hem. Totdat hij op een dag thuiskomt met Ratman. Deze reusachtige met groene stippen bezaaide rat is het eerste vreemde beest dat Trevor daadwerkelijk aan zijn familieleden kan laten zien. Na de kennismaking tussen de familie Gristle en de reuzenrat volgt een avontuur dat ons langs een enorme verzameling rare figuren en situaties sleept.

Parodie

Het verhaal is behoorlijk over the top: naast de reusachtige rat maken we ook nog kennis met een Tibetaanse sekte, een uit slangen bestaande magiër en nog allerlei andere rariteiten. Bij vlagen is het verhaal door alle absurde situaties lastig te volgen, maar over het algemeen houdt Wright het binnen de perken. Ook wordt het gaandeweg duidelijk dat Wright bepaalde dingen uit het dagelijks leven parodieërt. Opa Gristle leeft het leven van een televisiejunk, de vader van Trevor is redacteur van het plaatselijke sufferdje, dat op het moment dat alle andere kranten het over wereldnieuws hebben met nieuws over kattenvoer komt. Al met al leest het allemaal lekker weg, en bij vlagen komt er ook een lach naar boven. Een nadeel is de belettering: in tegenstelling tot veel andere strips wordt hier van een standaardlettertype gebruik gemaakt en dat leest niet prettig.

Kinderboek?

Als je Smelling a Rat bekijkt, is het in eerste instantie alsof je met een kinderboek te maken hebt: Wrights tekeningen lijken met potlood te zijn uitgewerkt en vormen een bont geheel, dat vooral als je van strakke tekeningen houdt even wennen is. Na een tijdje merk je dat Wright een uitgesproken persoonlijke stijl heeft die niet te vergelijken is met enig ander stripboek, maar die prima past bij het absurde verhaal. Soms is het even gek om te zien wat er nu weer getekend is maar over het algemeen gezien vormt het een sterk geheel. Bovendien zijn alle speciale aspecten, zoals rode randjes om de ogen, consequent doorgevoerd, wat ervoor zorgt dat je er aan went en het zelfs gaat waarderen. Ook is het knap dat Wright allemaal verschillende personages weet te presenteren, want in eerste instantie lijkt de tekenstijl heel beperkt.

Origineel verhaal

Deze strip is in alles onconventioneel, en als de tekenstijl je niet aanspreekt zal het vervelend lezen zijn. Een stuk beter te verteren is het zeer originele verhaal, dat een absurd gegeven gebruikt om bekende situaties belachelijk te maken. Het een klassieker noemen gaat wat te ver, maar het is toch minstens een aanrader, ook voor mensen die normaal geen graphic novels lezen.

Muziek / Album

De platenkast herbekleed

recensie: José González - Veneer

De Zweed José González. Neen, da’s geen oud Jiskefet-typetje; deze naam hoort bij een nieuwe ster aan het internationale popfirmament. Alhoewel nieuw, de 26-jarige singer-songwriter (met Argentijnse ouders) is in z’n eigen land toch al weer een tijdje als muzikant bekend. Vooralsnog is hij in Nederland echter nog zo iemand ‘waarvan ’t liedje bekender is dan de artiestennaam’. Het nummer Heartbeats, want daar gaat het in dit geval over, hoort bij die kleurrijke stuiterballenreclame van Sony. Dit wonderschone pareltje staat op het sfeervolle debuutalbum Veneer (fineer). In Zweden al in 2003 uitgebracht, in Nederland pas eind vorig jaar verschenen – en wat 8WEEKLY betreft het bespreken alsnog meer dat waard. Al was het alleen maar omdat Heartbeats momenteel hoog in de hitlijsten staat, al was het alleen maar omdat González rond april/mei een tourtje langs onze nationale zalen gaat doen. Beter laat dan nooit dus. Noem het een recentelijk aangebracht, mooi laagje fineer op de cd-kast die Muziekjaar 2005 heet.

~

Even ter nadere informatie en voor de goede orde, Heartbeats is niet een nummer van González zelf. Jammer, daar scoort ’ie niet echt mee, wat mij betreft. Hij heeft het van de Zweedse band The Knife geleend. Edoch, het moet me, na wat researchen op het internet, even van het hart; een oerlelijk disconummer is door deze versie wél verworden tot zeer sfeervolle song. Alle andere nummers op Veneer (gelukkig wel van González) herbergen een zelfde sfeer en karakter.

En dat zo’n debuutalbum helemaal niet lang hoeft te duren, bewijst González’ (ervoor schreef hij twee EP’s) ook. De cd klokt welgeteld 30 minuten en 50 seconden. Toch kun je in die korte tijd veel moois horen. Nick Drake lijkt een inspirator te zijn. Maar het is té gemakkelijk om hen zomaar op één muzikale hoop te gooien. Zo dubbelt González z’n eigen stem in bijna ieder nummer. Iets dat Drake vrijwel nooit deed. Verder laat Veneer een iets vrolijkere, iets opgewektere, iets frivolere toon horen door een optimistischer aandoend stemgeluid. Toegegeven, het maakt dat het daardoor wellicht allemaal minder gevoelig en intiem klinkt dan bijvoorbeeld Pink moon (1972) van Drake. Maar daarmee wordt het niet per definitie slechter, begrijp me goed. We hebben het enkel over een ander totaalgeluid.

Groots in zijn eenvoud

González’ debuut bevat dertien nummers, stuk voor stuk zeer tot de verbeelding sprekende composities. Lovestain verenigt een weliswaar akoestische maar toch Tool-iaans aandoende (!) riff met zeer prettige handklapjes. Het mooi gezongen Crosses is groots in zijn eenvoud. Remain grijpt qua gitaargetokkel direct terug naar González’ Zuid-Amerikaanse roots en in het prachtige sluitstuk Broken arrows komt onverwacht een prettige trompetpartij tevoorschijn. Luister je naar Veneer, dan luister je niet naar een kopie van een andere artiest. Neen, je vliegt van rustieke folk, via verstilde flamenco-riedels naar de sixties-simpliciteit van bijvoorbeeld akoestische Simon & Garfunkel-liedjes. Dan luister je naar het breekbare, delicate geluid van José González. Dan luister je naar een bijzonder laagje fineer uit je cd-kast die staat voor Goede Muziek.