Muziek / Achtergrond
special: Interview met Stef Kamil Carlens

Een optimist met een zwaar hart

Velen waren blij verrast toen Zita Swoon in de herfst van 2004 uitpakte met het ingetogen A Song About A Girls. Na extravagante uitspattingen als Disco en Bananaqueen leek het er immers op dat de band rond Stef Kamil Carlens eindelijk een evenwichtige en warme sound gevonden had. Onlangs kregen de gevoelige liedjes over meisjes, naast enkele oude hits, een nieuwe kleur op de live cd en dvd Camera Concert: A Band In A Box. De bijhorende tour en lovende kritieken bewijzen het meer dan ooit: Zita Swoon is hot.

~

In een hoekje van café ’t Oerwoud zit Stef Kamil geduldig op me te wachten. De Antwerpse muzikant, die er ook al een interview met het Belgische badpakkenblad P-Magazine op heeft zitten, is duidelijk tevreden. “Er is een zekere berusting in de band zoals die nu is, met de zangeressen en de percussie erbij. Ik wil die klank dan ook graag even vasthouden. Het is leuk om de mensen te horen zeggen dat we nu echt maturiteit uitstralen. Toch waren de experimenten die we in het verleden zijn aangegaan zeker ook interessant.”

Dagboek van een turbulente periode


De speelse flirts met disco werden nochtans niet door iedereen gesmaakt. Anderen vroegen zich bij het verschijnen van A Song About A Girls dan weer af waar die opgewekte, ietwat absurde kant van Carlens gebleven was. “Tja, you can’t please everybody. A Song About A Girls is een erg persoonlijke plaat, het dagboek van een nogal turbulente periode in mijn leven. Qua kleur zal de volgende cd daarbij aansluiten, maar hij zal toch wel iets meer funky en swingend klinken. Dat vrolijke komt dus wel terug, zij het op een andere manier. Maar mijn plannen veranderen eigenlijk voortdurend” (lacht).

Zo houdt de muziek van Zita Swoon immer het midden tussen melancholie en lichtvoetigheid. “Ik noem mijzelf altijd een optimist met een zwaar hart. Dat dubbele komt ook naar voren in onze songs: ondanks de donkere ondertoon is er altijd wel een lichtpunt. Ik wil me, misschien sinds ik vader geworden ben, niet meer laten opslokken door zwaarmoedigheid. Ik amuseer me en probeer me steeds positiever op te stellen. Muziek maken is ook gewoon superleuk. Meer en meer groeit het besef dat mijn leven een heel goed leven is, en dat ik er dus dankbaar voor moet zijn.”

~

Daar waar veel zangers al snel zeemzoet klinken, omzeilt Carlens’ tere stem steevast de meligheid. “Ik probeer sentiment altijd een beetje te relativeren. In zijn onlangs uitgebrachte spoken-word-plaat zegt Nick Cave dat het liefdeslied altijd de mogelijke mislukking van die liefde in zich moet houden. Dát maakt liefde inderdaad geloofwaardig en mooi: dat je ondanks dat je weet dat het kan mislopen er toch voor gaat.” Wanneer ik hem daarop vraag of hij een groep als Coldplay kan appreciëren, gaat hij geanimeerd verder: “Totaal niet. Ik gelóóf die mens niet. Ik weet niet waarom, maar ik heb hun eerste plaat wel gekocht. Als ik iemand in de pers hoor zeggen dat hij groter wil worden dan U2, denk ik echt: get a life! Ik gun hen het succes, maar marketing interesseert me niet.”

Schizofrenie


Toch wordt ook Zita Swoon steeds groter. Na de release van A Song About A Girls speelden ze in concertzalen van Rome tot Wenen. Met A Band In A Box zetten ze die krachttoer onvermoeid voort. Zo zijn ze op 16 februari te zien in de Paradiso in Amsterdam, en een dag later in de Rotterdamse Nighttown. “Ik speel heel graag in Nederland. Toch zitten we er in een heel schizofrene situatie: hoewel het live al tien jaar heel goed gaat, volgt de platenverkoop niet altijd. Misschien komt dat doordat Nederland op het vlak van radio minder open is dan België. Op zich zijn er wel goede radiostations, maar ze bereiken niet zo’n breed publiek als Studio Brussel of Radio 1 hier.”

Hoe het er op zo’n tournee aan toe gaat zien we in de reportage A Film About A Band, te vinden op de dvd bij A Band In a Box. Stef Kamil Carlens regisseerde zelf de muziekfragmenten op die dvd. “Ik zou graag concertfilms maken die visueel verder gaan dan het louter registreren van muzikanten, door bijvoorbeeld een collage te maken van animatie en beelden.” Zou hij zich dan ooit aan fictie wagen, zoals Tom Barman deed met zijn film Anyway The Wind Blows? “Nee. Maar Tom gaat hier zo meteen wel verschijnen, we gaan samen naar een concert in Brussel.”
Rond kwart over zeven komt de frontman van dEUS inderdaad het café binnengewaaid. Enkele minuten later haasten de twee vrienden zich langs de Scheldekaaien richting hoofdstad.

Boeken / Fictie

Homerus’ helden zijn niet meer wat ze geweest zijn

recensie: Stefano Benni - De snelvoetige Achilles

In de verbeelding van de Italiaanse satiricus Stefano Benni is Achilles – ooit een mythische held – een zwaar lichamelijk gehandicapte man van dertig jaar. Hij is aan zijn rolstoel gekluisterd. “Mijn moeder dompelde me onder in het verkeerde bad. Alleen mijn hiel is onkwetsbaar.” Achilles’ snelvoetigheid ligt dan ook niet in fysieke behendigheid maar in zijn schrijftalent.

Hij doet denken aan het personage René uit Peter Verhelsts Het spierenalfabet. Beiden zijn niet tot nauwelijks in staat tot spreken, en voor communicatie zijn ze zo afhankelijk van hun computer dat ze zich hebben ontpopt tot cyborgs.

Odysseus (Ulysses) is in Benni’s fantasie de getormenteerde redacteur van een noodlijdende uitgeverij. Hij ziet zich bedolven onder toegestuurde manuscripten – ze moeten allemaal gelezen -, lijdt aan slapeloosheid en heeft bovendien een stormachtige relatie met verloofde Pilar, een “typisch Latijnse schoonheid”. Pilar zelf is juist ontslagen als cassière bij de Eden Shop – ze probeert tot Odysseus’ ongenoegen bij te verdienen als stripteasedanseres – en ondervindt problemen met haar verblijfsvergunning. Homerus’ helden zijn niet meer wat ze geweest zijn.

Volleerd ironicus

~

De snelvoetige Achilles is de eerste in het Nederlands vertaalde roman van de in eigen land succesvolle Benni, oud-journalist, dichter en toneelschrijver. In een geparodieerd hedendaags Italië – met stakingen op elke straathoek, de opkomst van een nieuwe Duce – positioneert hij als een volleerd ironicus de curieuze vriendschap van twee onsympathieke anti-helden. Een vriendschap die ondubbelzinnig op een pragmatische basis rust. Kluizenaar Achilles gebruikt de onmachtige Ulysses als leverancier van materiaal voor zijn ooit te schrijven boek. Bovendien kan Ulysses, als het moment daar is, zorg dragen voor de publicatie. “Uw, Ulysses’ lot ligt in het avontuur en het ontmoeten van monsters.”

Stefano Benni heeft zijn satire – op de commerciële literatuurindustrie en het politiek scheefgroeiend Italië – met plezier geschreven. Het van running gags en groteske scènes overvloeiende boek is daar heel duidelijk in. De bladzijden zijn bedrukt met een ongetemde woordenvloed en voorzien van een keur aan associaties. Wat je dan krijgt: een grillig geheel, geschreven met een duidelijk humoristische intentie. Maar de al te grote nadruk die hier op ligt, weerhoudt de grap ervan te functioneren. Beter was Benni subtieler en zorgvuldiger doserend te werk gegaan. Nu gaat het fout dáár waaraan de roman zijn bestaansrecht had kunnen ontlenen.

Spielerei

De snelvoetige Achilles is met recht een ode aan de verbeelding, aan fictie te noemen. Maar dan wel een ode die bestaat uit bonte spielerei, waarvan de hilariteit en de urgentie bij de schrijver zijn blijven hangen. En ook als satire, als postmoderne roman of als komische literatuur an sich kan je Benni’s roman moeilijk geslaagd noemen. Het boek koerst nergens eenduidig op af en heeft daarbij zo weinig waardevolle vracht aan boord, dat het in geen enkele willekeurige haven wordt ontvangen.

Muziek / Voorstelling

Visueel spektakel bij Het sluwe vosje

recensie: De Nederlandse Opera laat een bloederig kippenhok zien

Sluit geen vos op in de buurt van een kippenhok. Deze boerenwijsheid wordt op bloederige wijze geïllustreerd in Het sluwe vosje, misschien wel de bekendste opera van de Tsjechische componist Leos Janácek (1854-1928). Op het eerste gezicht een amusante fabel over een jong vosje dat door een boswachter gevangen wordt, haar vrijheid herovert, verliefd wordt, een gezin sticht en uiteindelijk door een stroper gedood wordt. Met in de bijrollen een geile hond, ploeterende paarden, luie varkens, een krekel, een sprinkhaan, een das, verschillende vogels, libellen, lieveheersbeestjes, eekhoorntjes en een koor van vliegen en kippen. Geen wonder dat de BBC drie jaar geleden een sprankelende tekenfilmversie van deze opera maakte, speciaal voor kinderen.

~

Hoewel Het sluwe vosje ogenschijnlijk andere kost biedt dan Janáceks tragische opera’s Jenufa en Osud (Noodlot), is het echter zeker geen kinderopera, niet in de laatste plaats door de gecompliceerde muziek. “Ik speel niet met betekenisloze melodieën, ik doop ze onder in het echte leven,” schreef Janácek en als geen ander weet hij een zeer verfijnde orkestratie te koppelen aan door volksmuziek en spreektaal geïnspireerde melodieën. Juist dat maakt zijn muziek ook zo herkenbaar. Janácek-specialist Edo de Waart overdreef misschien toen hij in een interview stelde “Als je de radio aanzet, weet je na tien maten of een stuk van Janácek is”, maar ver zit hij er niet naast.

Visueel spektakel

Ook Ingo Metzmacher, de nieuwe chef-dirigent van De Nederlandse Opera, is een specialist in twintigste eeuwse-muziek en hij wist aan het Radio Filharmonisch Orkest een buitengewoon transparant geluid te onttrekken, waardoor Dale Duesing (de boswachter) en Rosemary Joshua (het Vosje) tot de sterren van deze opera konden uitgroeien. Je zou alleen deze voorstelling tweemaal moeten bezoeken om daar optimaal van te kunnen genieten; de eerste keer wordt de toeschouwer volledig overrompeld door het visuele spektakel van regisseur Richard Jones en decor- en kostuumontwerper Antony McDonald. Zij combineren de kleurenpracht van de (latere) David Hockney-opera-ensceneringen met de kostuumontwerpen die doen denken aan de kostuumontwerpen die van Rien Bekkers maakte voor de verfilming van Erik, of het klein insectenboek en het resultaat is oogverblindend mooi.

Ronduit sprookjesachtig is bijvoorbeeld de huwelijksscène, waarbij alle dieren aanwezig zijn, fenomenaal uitgelicht door Matthew Richardson. Te lachen valt er ook genoeg, zoals in de orgie waarin werkelijk iedereen elkaar bespringt – alleen de bomen moeten zichzelf plezieren, wat zij dan ook vol overgave doen. Niet geschikt voor de allerjongsten, derhalve.

Een diepere betekenis?

Pas in de slotscène, wanneer de boswachter zich met aarde besmeert, gaat het mis. Volgens Jones en McDonald wordt de boswachter zo ‘weer één met de natuur’: “We willen niet simpelweg weer naar het uitgangspunt terugkeren en laten zien dat er weer nieuw leven ontstaat en alles weer van voren af aan kan beginnen, waarbij allen die men in de loop van het stuk heeft ontmoet weer ten tonele verschijnen omdat er een nieuwe levenscyclus begint. Wij zoeken naar een diepere betekenis.”

~

Een nobel streven, natuurlijk, maar Janácek laat niet voor niets de (klein)kinderen van de kikker en het Vosje aan het eind terugkeren; de kern van Janáceks opera is nu juist dat de natuur – en daarmee ook de mensheid – zich eindeloos herhaalt en vernieuwt. En dat daarbij de nodige wreedheden horen, wordt door Janácek ook niet veronachtzaamd. Zo lijkt het wel een zeer feministisch betoog dat het Vosje de kippen voorhoudt (“Kameraden! Zusters! Weg met het oude regime! Waar hebben jullie die haan voor nodig?”), maar haar retorische trucjes dienen geen ander doel dan het afslachten van diezelfde kippen.

Dit is de werkelijke diepere boodschap van de opera: geweld beperkt zich niet tot de mensen, maar is een wezenlijk onderdeel van de natuur – onschuld bestaat niet. In dat opzicht staat Het sluwe vosje, ondanks het sprookjesachtige voorkomen, niet ver af van Jenufa en Osud. En ook de getoonde seksuele vrijheid is van korte duur: zodra blijkt dat het vosje zwanger is, is het op naar het altaar van de specht…

Muziek / Album

Rock ’n Roll Galore

recensie: Paradise Hotel - Paradise

Bij de naam Paradise Hotel zal bij sommigen de gedachte misschien gaan naar het zoveelste reality-programma dat – ditmaal in de setting van een hotel – het concept van Big Brother uitbuit. Gelukkig hebben we bij 8WEEKLY het hart op de culturele plaats zitten en doelen we dus op een andere verblijfplaats. Het Hotel waar het in dit geval om zal gaan is het Canadese rock ’n roll-trio dat met versterking van enkele grote namen uit de scene zijn tweede album uitbrengt bij Undertow. Een label dat met namen als bijvoorbeeld The Blacklist en Spidergoat Canyon al eerder enkele interessante releases had. The Blacklist is ook meteen een band die, zij het aan de andere kant van de aardbol, in hetzelfde genre opereert, maar een nog net iets rauwere klank. De Canadezen van Paradise Hotel bedienen zich daarentegen van een opvallend helder geluid.

Gelukkig weerzien

~

Veel bands in dit genre vaak zweren bij een zo smerig mogelijk geluid waarbij het soms lijkt alsof het mengpaneel in de studio bedekt was met een dikke laag modder om maar een zo groezelig mogelijk geluid te produceren. Paradise Hotel zet juist een heerlijk helder geluid neer, dat vooral refereert vooral aan de wat oudere (hard)rockformaties. Zo zijn het niet alleen de grote idolen van zanger/gitarist Frank Kelly – Alice Cooper en Kiss – die om het spreekwoordelijke hoekje komen kijken, maar ook bijvoorbeeld Iron Maiden en ons eigen Peter Pan Speedrock laten even hun gezicht zien. Lekkere rock ’n roll/hardrock dus die ook nog eens op een lekker vuige manier ten gehore wordt gebracht zonder te verzuipen in de hierboven genoemde modderpoel.

Vernieuwing

Valt er dan niks te vertellen over de muziek op Paradise zonder alleen maar over genregenoten te praten? Natuurlijk wel, deze Canadezen hebben namelijk wel degelijk geprobeerd een eigen geluid neer te zetten. Nu is dat natuurlijk niet de makkelijkste taak, maar laten een aantal nummers horen die er wonderwel uitspringen. Ocean 5 is bijvoorbeeld niet zomaar een slepend stonerrock-nummer. Nee, we horen zowaar een partij blazers meedoen in het refrein. En zo horen we in bijvoorbeeld Aqua Bamboo en Eldorado geregeld een koeiebel(?) door de drumpartijen heen. Zo zijn het binnen het feest der herkenning de details die het album toch net even dat beetje extra geven. Nu kent Nederland niet de ellenlange en door God verlaten snelwegen door wilde woestenijen waar deze muziek uit een oude Chevy zou moeten schallen. Echter, ook op de Nederlandse vierbaans zal dit album nog een tevreden glimlach op menig automobilistengelaat kunnen toveren. Met deze muziek ben je in no time thuis.

Film / Achtergrond
special: Deel 2

IFFR 2006

.

Overzicht verslag IFFR 2006

3 februari

Leentjebuur bij meesterfilmers
13 (Tzameti) – Sturm und Drang

Gela Babluani, 2005

Sébastien is een durfal die zijn weg niet laat uitstippelen door iemand anders, maar z’n eigen nieuwsgierigheid volgt. Dat wordt hem niet in dank afgenomen en wordt uiteindelijk ook zijn ondergang.

~

Je hebt in deze wereld nou eenmaal met anderen te maken en sommigen van hen zijn geestelijk niet helemaal oké. In films van Tarantino kwam dat altijd mooi tot uiting, maar wat dacht je van de films van Lynch, Bunuel of Fellini? Van al deze filmgiganten heeft Gela Babluani (26 jaar!) aardig wat mafkezen geadopteerd, lijkt wel. Van Tarantino heeft Babluani geleerd het onverwachtse ook mooi in zijn script te verwerken, want halverwege zijn film transformeert het verhaal van voortkabbelend met een onderhuidse spanning naar ronduit schokkend en zelfs compromisloos gewelddadig. Het enige wat de film dan nog mist, in vergelijking tot een film als Reservoir Dogs (1992), is de licht ironische humor, hoewel 13 (Tzameti) dus wel bevolkt wordt met kleurrijke mafkezen die ook niet zouden misstaan in films van Lynch of Fellini.

Wereldvreemde subcultuur

De film begint onheilspellend en eindigt onder hoogspanning. Sébastien komt in een luguber avontuur terecht als hij ingaat op een uitnodiging die niet voor hem bedoeld was, maar voor zijn aan heroïne verslaafde werkgever. De climax werkt op de zenuwen en geeft een perfect kijkje in een subcultuur die alledaags lijkt, maar gewoon wereldvreemd is. Dat is het knappe van deze film: net als in bijvoorbeeld Tarantino’s Pulp Fiction (1994) wordt het alledaagse prima afgewisseld met het absurde. De film is een fraai geconstrueerde film noir geworden die er impressionistisch uitziet dankzij de grof korrelige zwart-wit tinten en de trage, veelal bizarre dia- en monologen. Meesterwerken als Pulp Fiction, Blue Velvet (1986), The Elephant Man (1980), The Deer Hunter (1978), Salo o le 120 Giornate di Sodomo (1976), 8 1/2 (1973) en Le Charme Discret de la Bourgeoisie (1972) zijn herkenbaar in het debuut van deze jongeling, die verstand heeft van het overbrengen van stemmingswisselingen. En van het maken van gewoon een heel goede film. (Matthijs Rijpma)

Zwaarmoedige film over alcoholmisbruik
Death Rode Out of Persia (A halál kilovagolt Perzsiából) – Sturm und Drang
Putyi Horváth, 2005

De film met de mooiste titel van dit festivaljaar komt traag op gang, maar langzaamaan wekt de film veel sympathie op om aan het einde de kijker met een angstige zucht de bioscoop uit te leiden.

Het verhaal over een alcoholistische schrijver die terugkijkt op zijn leven als drankorgel wordt poëtisch verteld met een gevoelige voice-over van de schrijver zelf, zowel in de ik- als in de hij-vorm. In flashbacks zien we hem samen met zijn grote liefde en langzaam beginnen we de dronkenlap te begrijpen.

~

Death Rode Out of Persia is een experimentele Hongaarse film, die er soms gekunsteld uitziet, maar wel de juiste uitwerking heeft. De vorm is gewoon goed gekozen voor een film over dronkenschap. Zo zwalkt de camera met de hoofdpersoon mee en zien we veel verschillende kleurentinten, waardoor de gemoedstoestand beter overkomt. Ook wordt de juiste snaar geraakt door de prachtige Hongaarse jaren vijftig muziek, waardoor we ons onder laten dompelen door de juiste mix van melancholie, eenzaamheid en nostalgie, alsof we zelf onze oude liefde in dronken toestand voor ons zien.

Er zijn enkele geweldige films gemaakt over dronkenschap, zoals Leaving Las Vegas (1995) en Under the Volcano (1984); daar kan Death Rode Out of Persia niet tippen, maar dat het experiment geslaagd is komt vooral door het feit dat de film origineel is in zijn vorm. Alcoholisme wordt beter verbeeldt dan in die andere films over mensen die kapot gaan aan drank. Dat is een grote verdienste van regisseur Putyi Horváth, die zijn film baseerde op het autobiografische verhaal van Peter Hajnocy. Deze jonge schrijver is op jonge leeftijd overleden aan alcoholmisbruik. Ik had dan ook geen zin meer in een biertje na afloop van deze film. (Matthijs Rijpma)

2 februari

Twee orgasmen per dag

Eden
– Sturm und Drang
Michael Hofmann, 2006

Gregor, een op zijn zachtst gezegd forse man, is topkok. De grote liefdes in zijn leven (eten en koken) krijgen concurrentie van Eden, een vrouw die gek is op zijn culinaire hoogstandjes. Dit heeft een curieuze driehoeksverhouding tot gevolg.

Dan is er ook nog de man van Eden, Xaver die jaloers wordt op de kunsten van Gregor en Eden kort probeert te houden. Gregor is de moderne Cyrano, alleen communiceert hij niet met mooie woorden, maar met sierlijk opgediende borden met de heerlijkste gerechten. Eden heeft, zoals ze zelf zegt, op die manier welgeteld twee orgasmen per dag: “Eén van jouw eten Gregor, en één van mijn man”. Wat ze echter dan nog niet weet is dat Gregor heimelijk verliefd is op haar. Xaver komt daarachter en begint een onnodig gevecht onder de gordel met de mensenschuwe kok, met een onverwachte afloop tot gevolg.

~

Bij het zien van Eden loopt het water je in de mond. De film begint al met close-ups van prachtige gerechten, en door de film heen worden we als kijker continu getrakteerd op de mooiste plaatjes van overheerlijke bereidingen. Alle gerechten worden met liefde gemaakt door Gregor, wat zich onder meer uit in een hilarische dialoog tussen de kok en een eend die hij aan het ontveren is: “Ik ga jou heerlijk bereiden. Ja schattebout, ik ga jou op de volgende manier bereiden…” De eend geeft hem enkele schattige kopjes, waarop Gregor vervolgd: “Ja, maar natuurlijk ga ik je zelf opeten.”

Eden is een leuke ‘feel good’-film geworden met een dikke knipoog. De film gaat over liefde, relaties en (mis)communicatie, maar weet de kijker soms ook te verwarren met haar dubbelzinnige ondertoon: liefde gaat door de maag. Wie wordt er nou niet verliefd op een gevulde eend met een saus van chocolade en cola? Goed ingehouden spel van de hoofdrolspelers draagt ertoe bij dat Michael Hofmanns film, na zijn vorige bijdrage aan het Rotterdams Filmfestival (Sophiiie! uit 2002), alweer een ‘bijtende’ film aflevert. (Matthijs Rijpma)

Eden is de winnaar geworden van de Tiscali Publieksprijs 2006.

1 februari

Radeloos
Tsotsi – Time & tide)
Gavin Hood, Zuid Afrika, 2005

In Tsotsi van de Zuid Afrikaanse regisseur Gavin Hood, zien we een paar dagen uit het leven van de 18-jarige Tsotsi. Tsotsi is gehard door het leven op straat en voorziet in zijn levensonderhoud door mensen te beroven. Wanneer Tsotsi een auto steelt, blijkt er een baby op de achterbank te liggen. Hij neemt het jongetje mee en probeert voor hem te zorgen.

~

Het verhaal dat zich vervolgens ontspint, laat zien dat Tsotsi een agressief baasje is, maar dat zijn gewelddadige schild door de zorg voor het kind langzaam begint te barsten. De politie zit Tsotsi echter steeds dichter op de hielen, waardoor de spanning wordt opgevoerd. Neemt hij zijn verantwoordelijkheid en brengt hij het kind terug, of houdt hij het jongetje en neemt hij de benen?

Tsotsi is een ontroerende film, die in 2005 op verschillende filmfestivals prijzen in de wacht sleepte [en nu ook genomineerd is voor een Oscar in de categorie ‘beste buitenlandse film’, red.] en met gevoel en liefde voor het verhaal is gemaakt. Gavin Hood weet op subtiele wijze zichtbaar te maken dat in de bijna volwassen Tsotsi, die niets dan wapens en hardheid is gewend, eigenlijk een radeloze jongen schuilt, die naar liefde en geborgenheid verlangt. De vele close-ups van de vaak zwijgende hoofdpersonen zijn krachtig en indringend en de muziek geeft de film pit en snelheid. (Carien Westerveld)

In Polen is geen toekomst
Ode to Joy (Oda do Radosci) – Tiger Awards
Anna Kazejak-Dawid, Jan Komasa en Maciej Migas • Polen, 2005

Een man met een bebloed schort zit voor een schuurtje te roken. Zijn baas stapt uit zijn glimmend nieuwe auto en lacht hem uit: “Je zou toch stoppen met roken? It takes character to quit.”
Ode to Joy is het sterke antwoord van drie jonge, Poolse filmmakers op de vraag waarom 300.000 Poolse jongeren zodra de grenzen open gingen, zijn geëmigreerd. Zij gebruikten hun vrijheid niet om hun land op te helpen bouwen, maar om te vluchten. In het Westen willen ze een nieuw, beter bestaan op bouwen. Polen hebben ze opgegeven.

~

In drie delen geven Anna Kazejak-Dawid, Jan Komasa en Maciej Migas elk hun visie op de Poolse jeugd. Ze hebben daarvoor de hulp ingeroepen van jonge cameramannen met wie ze op de filmacademie hebben samengewerkt, waardoor, ondanks het grote aantal stuurlui op deze film, het toch één geheel vormt. Allemaal hebben ze dezelfde boodchap: In Polen is geen toekomst.
De drie delen zijn elk opgehangen aan een bepaald deel van Polen: Silesia (een mijngebied), Warschau (de hoofdstad) en Pomerania (grenzend aan de zee). In elk van deze gebieden wordt een jonge man of vrouw gevolgd, die vol levenslust tracht een goed leven voor zichzelf op te bouwen. In Warschau wil de hoofdpersoon rapper worden en daar heeft hij ook het talent voor, de hoofdpersoon in Pomerania is pas afgestudeerd en de vrouw in Silesia is juist teruggekeerd uit Londen om met haar spaargeld iets nieuws op te bouwen in haar geboorteplaats. Maar telkens weer worden zij door goedbedoelende ouders en vrienden gekleineerd en door omstandigheden gedupeerd. Uiteindelijk is hun enige uitweg die naar het Westen. Nadat haar kapperszaak door een mijnwerkersdemonstratie aan gort geslagen is, bijt in Silesia de jonge vrouw haar stakende vader toe: “Denk maar niet dat als jij naar de bodem zinkt, je mij met je meetrekt.”

Opgesloten

De eenheid van de film zit hem niet alleen in de eenduidige boodschap. In elk ‘hoofdstuk’ komt bijvoorbeeld de single van de rapper uit Warschau voor, die vaak wordt vergezeld door journaalberichtgeving over de stakingen. Uiteindelijk blijken ook alle personages dezelfde bus naar Londen te pakken. Wat de verschillende delen echter het sterkst met elkaar verbindt is de beeldtaal. Elk hoofdstuk is uit de losse hand gefilmd met veel close-ups, waardoor een claustrofobische sfeer ontstaat. Die sfeer wordt versterkt door de hekken, traliewerken, deurposten en andere personen waarlangs, -door en -omheen je steeds naar de hoofdpersoon moet kijken. Ze worden door de camera opgesloten.

~

Ode to Joy is een mooie, boeiende film. De drie invalshoeken vullen elkaar aan zonder te botsen, en de visuele samenhang maakt het tot een krachtig geheel. De boodschap – Polen biedt geen toekomst – wordt gebracht met nuance. Aan de prachtige beelden is duidelijk af te lezen dat de filmmakers van hun land houden. Tegelijkertijd begrijpen zij als geen ander waarom hun leeftijdsgenoten wegtrekken. De moraal is niet dat de jongeren gelijk hebben met vluchten maar dat de maatschappij zich rekenschap moet geven van de negatieve spiraal waarin ze beland is.
De man met schort werkt in een Pools visverwerkingsbedrijfje maar heeft wel gestudeerd. Hij durft zijn land nog niet te verlaten, want, zoals zijn baas zegt, om iets op te geven heb je een sterke wil nodig. De film is een ode aan de vreugdevolle veerkracht van de jonge, Poolse geest die zich durft te verzetten tegen zijn noodlot. (Katrijn de Ronde)

Waar gaat het eigenlijk over?
Cinnamon – Time & Tide
Kevin Jerome Everson, 2006

~

Cinnamon is alleen boeiend voor mensen die houden van snelle auto’s, brullende motoren en/of het MTV-programma Pimp my Ride. Of het hier een documentaire betreft of een speelfilm is moeilijk te zeggen. Dat doet er eigelijk ook niet toe. Het moet voor de kijker interessant blijven en dat is het niet. Als Cinnamon bedoeld is als kunstvorm, om een speelfilm zo terloops over te laten komen dat het op een documentaire gaat lijken, is deze film daar uitermate goed in geslaagd. Als kijker hoef ik echter niet op het verkeerde been gezet te worden: ik wil geboeid worden, en dat werd ik niet – ook al zijn de shots soms uiterst subtiel gekozen. De filmtaal is ook wel redelijk boeiend, maar het verhaal blijft oninteressant. Op de soundtrack brullen motoren van dragracers, zelf verbouwde vehikels, waar de hoofdpersonen in de film hun passie op uitleven. Vader John en dochter Erin geven zich eraan over. Ze sleutelen wat aan de auto’s, er worden onderling herinneringen opgehaald, ze oefenen op de perfecte start en ondertussen gapen we wat af. Er wordt veel door elkaar geknipt, waardoor beelden terug komen, bovendien zijn er weinig films waarin het beeld zo vaak op zwart gaat door het gebruik van lang opgerekte fade-outs. Het ziet er best aardig uit, maar daardoor vergeet ik vaak waar ik ook alweer naar zit te kijken. O ja, opgevoerde auto’s met brullende motoren. Gaap! (Matthijs Rijpma)

Film / Films

Overweldigend vakmansschap

recensie: Walk the Line

Met langzaam aanzwellende muziek wordt de kijker Walk the Line in geleid. We volgen de camera door de gevangenis van Folsom, waar Johnny Cash een (achteraf legendarisch) optreden zal geven. Na afloop vinden we hem terug in een achteraf kamertje, alleen, zwetend en voor zich uit starend.

~

Zo zien we Cash vaker in deze film. Nadat hij June Carter heeft onmoet neemt zijn drugsverslaving hand over hand toe en begeeft hij zich eenzaam spartelend, zwetend en stotterend door de muziekwereld.
De film doet in opbouw dan ook denken aan een andere recente biopic, Ray (over Ray Charles). Daar kwamen in dezelfde volgorde voorbij: de jeugd, de eerste auditie, het commerciële succes, de groupies, de drugsverslaving, de grote liefde, de bezinning en de uiteindelijke verheerlijking van de ster. Het lijkt alsof een biografie over een rocklegende dit proces wel moet volgen. Alles valt of staat dan met de keuzes voor de acteurs; voor zijn rol als Ray Charles kreeg Jamie Foxx een Oscar en ook in What’s Love Got to Do with It uit 1993 (over Tina Turner) was het spel van Angela Basset allesbepalend.

Vicieuze cirkel

In Walk the Line vormen Joaquin Phoenix als Johnny Cash en Reese Witherspoon als June Carter een spannend stel. Johnny zit continu achter June aan, die hem keer op keer teleurstelt door te beweren dat zij niet van hem houdt. Dit doet hem naar de drugs grijpen, waardoor zij weer medelijden en schuldgevoelens krijgt. Ze trekken elkaar steeds aan, om elkaar daarna net zo hard weer af te stoten. Deze vicieuze cirkel vormt vanaf de helft van de film (als de weg naar succes al bewandeld is) de hoofdlijn in de film. Een interessant uitgangspunt, waardoor een opzich clichématig verhaal toch nog enige verdieping krijgt. Op latere leeftijd worden Carter en Cash rustiger. Cash wordt dan weer de family man die hij ooit was. Zijn turbulente leven daar tussenin is voor de kijker het meest interessant om te volgen.

The man in black

~

De muziek in de film is overweldigend en de regie is vakkundig, maar de complimenten voor deze geslaagde film komen toch vooral op conto van Phoenix en Witherspoon. Hun vertolkingen zijn fenomenaal, terwijl ze ook nog eens als tweelingen lijken op degenen die ze verbeelden. Phoenix speelt ‘The man in black’ als een dwaas die zijn hart volgt. Zijn diepe stem komt dichtbij die van Cash. Witherspoon speelt Carter als een onzekere zangeres die in de wereld van sex, drugs & rock ‘n roll haar christelijke principes probeert na te streven. Ze blijft op een naïeve manier aardig voor iedereen die ze daarbij tegenkomt.

Ex-vrouw

Hoewel het verhaal bekend is, blijft de film toch boeien: een knappe prestatie. Als er iets is wat beter uitgewerkt had kunnen worden, is het de verhouding tussen Cash en zijn ex-vrouw. We zien haar vaak katten op Cash (met hun kinderen aan haar zijde en tranen in haar ogen), maar waarom ze hem niet veel eerder verliet blijft onduidelijk. En waar is ze uiteindelijk als Cash met Carter trouwt? Ze verdwijnt gewoon van het toneel, terwijl er nergens een echtscheidingspapier ondertekend is. Haar rol lijkt tegen het einde in het verdomhoekje terecht gekomen. Voor de rest biedt Walk The Line prima filmvermaak. Helemaal voor Cash-liefhebbers, maar zelfs voor Cash-haters.


Meer lezen over Johnny Cash en June Carter?

Boeken

Marlon Brando’s luchtkastelen

recensie: Marlon Brando en Donald Cammell - Fan-Tan

The giant jerk-off, dat was het gedragspatroon waarin Marlon Brando steeds terugviel, vertelde Donald Cammell ooit aan Brando’s biograaf Peter Manso. Een sappige illustratie van de getroubleerde vriendschap tussen deze Schotse cultregisseur (1934-1996) en de legendarische acteur (1924-2004). Het is dan ook tekenend dat het enige tastbare resultaat van hun samenwerking nu pas wordt uitgebracht, op een moment waarop beiden al niet meer in leven zijn.

Fan-Tan is het resultaat van een van de filmprojecten die het duo ooit voor ogen stond. Brando had begin jaren 80, toen hij op ‘zijn’ eiland in Tetiaroa in de Pacifische Oceaan verbleef, een idee voor een film. Hij stelde zich een grootschalige piratenfilm voor, een ouderwets spektakel dat zich in de jaren 20 op en rond de wateren van Zuidoost-Azië moest afspelen. Brando bedacht zichzelf de hoofdrol toe, wilde de film opnemen bij zijn exotische residentie en het geheel door Cammell laten regisseren. Uiteindelijk besloot het duo het verhaal eerst in boekvorm te lanceren om zo de financiering van de film te vergemakkelijken.

Bizarre voorgeschiedenis

Marlon Brando
Marlon Brando

Na veel overleg nam Cammell deze taak op zich, en al gauw had hij Brando’s verhaal tot een lijvige roman omgetoverd. Maar Brando verloor gaandeweg zijn interesse in het verhaal, zoals hij het ook liet afweten bij die vele andere ambitieuze filmplannen die hij tot aan zijn dood in 2004 uitdacht. Cammell, het genie achter het baanbrekende Performance (1971), zou in zijn moeizame carrière nog slechts drie films maken voordat hij zichzelf in 1996 een kogel door het hoofd joeg. Cammells weduwe en de dochter van een vriendin van Brando, China Kong, bracht het oude manuscript onlangs onder de aandacht. De gerenommeerde filmhistoricus (en Brando-biograaf) David Thomson zorgde voor de afwerking. Hij voorzag het boek niet alleen van een verhelderend nawoord, maar voegde bovendien een ontknoping toe. Voor deze ontknoping, die in het manuscript zelf ontbreekt, baseerde hij zich op een schets van Cammell.

Dit is de bizarre voorgeschiedenis van de roman Fan-Tan. Het publiceren van een onvoltooid boek dat als basis moest dienen voor een nooit gemaakte film is op zijn minst dubieus te noemen. De lezer (wie anders dan filmfanaten en Brando-fans?) hoeft zich dan ook niet op eersteklas literatuur te verheugen; Fan Tan is toch vooral de basis voor een spektakelfilm en biedt als zodanig een fraaie impressie van wat er had kunnen komen, maar veel meer ook niet.

Zwakke replieken

Van Brando’s droomproject maakten Brando en Cammell (alhoewel deze laatste het boek vrijwel alleen schreef, volgens Thomson) een vlotte avonturenroman, die qua verhaal en thematiek weinig opzienbarend, maar op een eigenaardige manier toch wel stijlvol is. Cammells staccato stijl met korte, krachtige zinnen en bij tijd en wijle frappante beeldspraak weten te boeien. Maar hij is geen meester in dialogen: zijn handvol films blinken bepaald niet uit in sterke replieken. White of the Eye (1987) boette zondermeer aan kracht in door de zwakke teksten en de one-liners van Wild Side (1996) werken alleen als Christopher Walken ze uitspreekt. De bizarre een-tweetjes uit Performance klonken overtuigender, wellicht omdat ze door en door Brits waren. In Fan-Tan hanteert Cammell verschillende accenten, waaronder Aziatisch, Amerikaans en Brits, met wisselend succes: sommige personages komen op papier kolderiek over. Bovendien maakt de overdaad aan taalvariaties het boek eerder kunstmatig dan meeslepend.

En wat te denken van een liefkozende verklaring als ‘I dreamed you were a mango. With the shimmering wings of a moth.’? Cammells erudiete taal en zijn gemaakte dialogen vormen een vreemd contrast met de basale drijfkracht van de plot: veel rauwe romantiek, seks, macht, geweld en actie. Hij wekt er een fraaie, groezelige sfeer mee op waarbij je je een aardige film kunt voorstellen, maar dat de film nooit gemaakt had kunnen worden is evident. In de jaren 80 werden er genoeg grove puberprojecties naar het witte doek vertaald, maar in de vorm van een exotische piratenfilm lijkt dat een hopeloze fantasie.

Herhaling

Het bleef dus bij dit curieuze boek, maar vreemd genoeg zou het voorval zich herhalen. Enkele jaren na het debacle benaderde Brando Cammell voor een nieuwe boevenfilm: Jericho. Het is geen verrassing dat ook dit project ondanks grondige voorbereiding nooit gerealiseerd werd (Brando liet het opnieuw afweten): een van de talloze luchtkastelen van de excentrieke acteur en een van de vele filmprojecten die Cammell helaas nooit mocht realiseren. Cammells film Performance werd toegeschreven aan zijn co-regisseur Nicholas Roeg, die later ook veel meer succes oogstte. En nu wordt Cammells naam met Fan-Tan overschaduwd door de veel bekendere Brando, terwijl deze laatste het uiteindelijke manuscript niet eens gelezen zou hebben. Het is dus een terugkerende, bittere ironie dat Cammells naam nu als tweede op de kaft van Fan-Tan staat.

Donald Cammells biografie verschijnt binnenkort bij FAB Press; zijn tweede film Demon Seed verscheen onlangs op dvd.

Kunst / Achtergrond
special: Particuliere collecties binnen de muren van een museum

Een museum voor de verzamelaar

‘Tot nut en genot der gemeenschap bijeengebracht, dient deze verzameling, om een aanschouwelijk beeld te geven der ontwikkeling zoowel van den individuelen modernen kunstenaar als van de kunst onzer dagen in het algemeen’. Helene Kröller-Müller (1869-1939) had al snel voor ogen wat ze met haar kunstcollectie wilde. Slechts weinig verzamelaars dienen dit publieke doel. Maar hoewel aan de kunstcollecties van tijdgenoten Johannes Esser en het hedendaagse verzamelaarsechtpaar Sanders geen idealen met betrekking tot de gemeenschap ten grondslag lagen, kwamen ook veel van de werken die zij met veel liefde bijeen hebben gebracht in musea terecht.

Deze drie verzamelaars worden op dit moment geëerd in verschillende tentoonstellingen.

Esser als schakend scheeparts in Caracas, Venezuela, 1904
Esser als schakend scheeparts in Caracas, Venezuela, 1904

Terwijl Helene Kröller-Müller voornamelijk onder bezielende leiding van de Haagse kunstcriticus en kunstpedagoog H.P. Bremmer en via veilingen, kunsthandelaren haar collectie uitbreidde, onderhandelde Esser (1877-1946) bijna altijd zelfstandig en in direct contact met de kunstenaars. Hij zette daarbij niet zelden zijn eigen diensten als huisarts in als ruilmiddel voor een schilderij of tekening. De prachtige tentoonstelling in het Singer Museum in Laren laat zien dat zijn voorkeur uitging naar de kleurrijke landschappen uit de luministische periode van Jan Sluijters, Piet Mondriaan en Leo Gestel. Zijn liefde voor de tekening komt naar voren in de vele schetsmatige weergaven van het moderne stadsleven door onder andere Breitner en Isaac Israels. Waar Helene zich liet leiden door haar groeiend kunsthistorisch inzicht en door haar wil een volledige collectie van belangrijke werken op te bouwen, berustte Essers collectie meer op het toeval van vriendschappen en gevoelsmatige aankopen. De kunstverzameling van Esser was dan ook niet zijn grote levenswerk. Zijn ambities als plastisch reconstruerend chirurg stonden voorop en hij verzamelde maar zo’n zeven jaar actief. Mede daardoor is zijn circa achthonderd stukken tellende collectie al lang geleden uiteengevallen en in verschillende – veelal particuliere maar ook museale – collecties ondergebracht. Een groot deel is in 1919 geveild en niemand minder dan Helene Kröller-Müller verliet destijds het veilinggebouw met een aantal vroege werken van Gestel en Sluijters.

De verzamelaar en het museum

Piet van der Hem (1885-1961), Wandeling op de Monte Pincio, Rome, Olieverf op doek 76 x 231 cm. Stedelijk Museum Amsterdam
Piet van der Hem (1885-1961), Wandeling op de Monte Pincio, Rome, Olieverf op doek 76 x 231 cm. Stedelijk Museum Amsterdam

Ook het Amerikaanse echtpaar Singer, aan wie het museum in Laren haar naam dankt, had niet de doelgerichte verzamelwoede van Helene. Hoewel ook deze collectie uiteindelijk de basis vormde voor een museum, was dat niet de aanvankelijke opzet. In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstond deze collectie doordat ze werk aankochten, maar ook kregen van bevriende Amerikaanse en Larense kunstenaars, onder wie Jozef Israëls en Anton Mauve. In tegenstelling tot Esser beperkten zij zich tot louter naturalistische en impressionistische kunst. De landschappen van kunstenaars uit de Larense, Amsterdamse en Haagse School waren echter een niet al te populair in de jaren vijftig. Het was voor Anna Singer dan ook niet makkelijk om na het overlijden van haar man William in 1943 de collectie bij een museum onder te brengen. Uiteindelijk heeft de gemeente Laren zich over de collectie ontfermd en werd het voormalige woonhuis van de Singers tot museum.

Ook vandaag de dag is de samenwerking met verzamelaars van levensbelang voor musea, met name omdat de overheid hen weinig financiële ruimte biedt. Een kwart van alle aanwinsten van musea zijn dan ook afkomstig uit particuliere collecties. Maar ook nu staan musea niet altijd te juichen bij elk schenkingsvoorstel. Een particuliere verzameling of delen daarvan moeten een wezenlijke aanvulling zijn op de museumcollectie en bij voorkeur voorzien zijn van voldoende documentatie met betrekking tot de herkomst van de werken. Anders zijn de risico’s te groot en begint een museum er vaak niet aan. Het aannemen van een schenking betekent bovendien vaak het accepteren van de kosten van opslag en restauratie van de werken en soms ook het accepteren van de eisen van de verzamelaar.

Collectie Sanders

Leo Gestel (1881-1941), Liggend naakt 1910, Olieverf/doek, 95 x 201 cm. Collectie Stedelijk Museum, Amsterdam
Leo Gestel (1881-1941), Liggend naakt 1910, Olieverf/doek, 95 x 201 cm. Collectie Stedelijk Museum, Amsterdam

Verzamelaars Piet en Ida Sanders zijn echter niet zo veeleisend. De simpele motivatie voor de anonieme schenkingen die zij jarenlang aan diverse musea hebben gedaan, was dat kunst gezien moest worden. Ze hebben geen commerciële bedoelingen en met naamsvermelding doet een museum hen ook geen al te groot plezier. De collectie van het Kröller-Müller Museum is in de loop der jaren aangevuld met ruim honderd werken uit de collectie van het echtpaar Sanders. Zo ontvingen zij in 1985 een groot aantal Afrikaanse sculpturen ter aanvulling op dit persoonlijke interessegebied van Helene Kröller-Müller. Daarnaast volgen de Sanders de nationale en internationale ontwikkelingen in de kunst al ruim vijftig jaar op de voet en zijn ze met name geïnteresseerd in eigentijdse, jonge kunst. Uit elk decennium is er dan ook werk aanwezig in de collectie. Met kunstenaars als David Mach, Barry Flanagan, Carel Visser, Peter Struycken en Constant en door de relatie die deze kunstenaars met land-art, conceptualisme en minimal art hebben, passen zij in het huidige verzamelbeleid van het Kröller-Müller Museum.

Gedachtegoed verzamelaar


De kerncollectie van het Singer Museum bestaat nog steeds uit de werken die de Singers in die veertig jaar bijeen hebben gebracht. Het hedendaagse verzamelbeleid is er daarnaast op gericht een zo compleet mogelijk beeld neer te zetten van wat er rond de tijd van de Singers in het kunstenaarsdorp Laren gebeurde. Hoewel hierbij ook wel eens keuzes gemaakt moeten worden die tegen de persoonlijke voorkeur van de verzamelaars in zouden gaan, lijkt het bij het Kröller-Müller Museum, vanwege Helenes eigen visie op wat een museum moet zijn, nog iets complexer te liggen. Helene Kröller-Müller beschouwde haar collectie als een afgesloten geheel. Omdat ze er van overtuigd was dat de collectie in een vaste, statische opstelling gerangschikt moest worden en blijven, mocht het alleen met werken van in de collectie reeds opgenomen kunstenaars worden aangevuld.

Jan Sluijters (1881-1957), Studie voor Hemelse en aardse liefde ca. 1911-1912, Olieverf op doek 50,5 x 63,5 cm. Particuliere collectie
Jan Sluijters (1881-1957), Studie voor Hemelse en aardse liefde ca. 1911-1912, Olieverf op doek 50,5 x 63,5 cm. Particuliere collectie

De strengheid van haar theorie maakte de ontwikkeling en het exploiteren van het Kröller-Müller Museum zó moeilijk, dat er al vrij snel besloten werd een nieuw verzamelterrein te openen, dat vooral uitdrukking gaf aan de persoonlijke voorkeuren van A.M. Hammacher, museumdirecteur van 1947 tot 1963. Een voorbeeld hiervan was de beslissing om zich toe te leggen op het verzamelen van beelden. Op deze manier neemt elke nieuwe directeur weer nieuwe voorkeuren en inzichten mee en breidt de collectie zich zowel in diepte als breedte uit. Zich beroepend op Helenes voorkeur voor de evenwichtige, beheerste kunst (of, om in haar terminologie te blijven, apollinische kunst), kon het na verloop van tijd zelfs gebeuren dat er een abstracte Mondriaan in de collectie terecht kwam. En dat terwijl Helene deze principieel niet zou hebben aangeschaft, omdat ze van mening was dat de schilderkunst de band met de realiteit nooit zou mogen verbreken.

Hoewel het Kröller-Müller Museum inmiddels een lange traditie heeft van abstracte werken, is het toch mooi te bedenken dat ook verzamelaars er nu en in de toekomst voor zullen zorgen dat Helenes museum blijvend voor iedereen een beeld van de hedendaagse kunstenaar kan laten zien. Helenes visie wordt dan wel niet strikt nageleefd, maar alle werken die er te zien zijn voldoen aan één belangrijke eis: ze tonen ‘de kunst onzer dagen’.

De favorieten van Helene en Collectie Sanders is nog te zien tot en met 28 februari 2006 in het Kröller-Müller Museum te Otterlo.

Dromen van Piet Sanders. Een internationale architectuurcollectie is nog te zien tot en met 19 februari 2006 in het Nederlands Architectuur Instituut (NAi)te Rotterdam.

Mondriaan, Breitner, Sluijter e.a. De onstuitbare verzamelaar J.F.S. Esser is nog te zien tot en met 28 april 2006 in het Singer Museum te Laren.

Film / Films

Politieke Haneke verontrust en ontregelt

recensie: Caché

Zomaar een straat in Parijs. Langs de stoepen staan auto’s, tussen de huizen hangt groen en het asfalt loopt een beetje af. Het shot waarmee Caché opent is er niet één om in te lijsten. Al snel leren we hoe dat komt: het is afkomstig van de eerste videoband die Georges en Anne Laurent ontvangen. Deze wordt begeleid door een tekening van een kindergezicht, uit wiens mond dikke rode potloodstrepen vloeien. Afzender: anoniem. Maar in het beeld op de tape bevindt zich wel het huis van het echtpaar, middenin die doorsnee Parijse straat.

~

Niet veel later krijgen ze nog een band. Vervolgens wordt een zelfde tekening op Georges’ werk – hij is presentator van een tv-programma over literatuur – bezorgd. En als tijdens een etentje met vrienden onverwachts de bel gaat, vindt de televisiepresentator een videoband waarop zijn ouderlijk huis is gefilmd. Deze terreur is van een andere orde dan de bedreigingen die tegenwoordig in scheld-emails naar politici worden gestuurd. De bedreiging is hier veel subtieler en beangstigender, omdat deze een persoonlijke dimensie bevat, en Georges dwingt om in zijn verleden te graven. Toen hij zes was, verlinkte hij uit jaloezie het Algerijnse jongetje dat zijn ouders adopteerden, met als gevolg dat deze naar een kindertehuis werd afgevoerd. Nu denkt Georges dat deze Majid zich wil wreken, een idee dat alleen maar aan kracht wint na de volgende videoband, die hem naar diens huis brengt, een vieze, afgebladderde flat in een buitenwijk.

Moslimterrorisme

~

Het is de perfecte opmaat voor een thriller, en vanaf het begin is de sfeer dan ook broeierig. Maar Caché zou geen film van Michael Haneke (de Oostenrijkse regisseur van onder meer Funny Games en Code Inconnu) zijn als de onderhuidse spanning niet ook een politiek-maatschappelijke ondertoon had. In verschillende interviews verklaarde de regisseur dat Caché, als al zijn films, gaat over schuld en boete. Die thematiek beperkt zich dit keer niet tot het niveau van de personages, maar heeft een collectieve dimensie. Hoewel het concept beproefd is, is het ontzettend knap wat Haneke doet: hij laat aan de hand van een klein, particulier verhaal zien hoe de grotere geschiedenis doorwerkt in het heden. Want het conflict tussen Georges en Majid staat symbool voor het koloniale verleden van Frankrijk en Algerije, en de video-bedreigingen verwijzen naar het moslimterrorisme dat sinds 9/11 de actualiteit beheerst. Het sterkst komt dit tot uiting in de scènes waarin Georges, tijdens zijn bezoeken, Majid behandelt als een sloof, door agressief tegen hem te schreeuwen en hem te beschuldigen van het sturen van de video’s. Alsof de Algerijn nog altijd zijn mindere is, en zonder concrete bewijzen beschuldigd mag worden.

Tunnelvisie

Haneke laat zien hoe snel angst en paranoia kunnen leiden tot zulke tunnelvisies. Dat Georges zijn voormalige stiefbroer verdenkt is logisch, maar ook erg kortzichtig; net als de gedachte dat alle moslims na 9/11 potentiële terroristen zijn. In dat opzicht wordt in Caché niet alleen een spel gespeeld met Georges, maar ook met de (westerse) kijker. Hoe verhoudt jouw houding tegenover moslims zich tot die van Georges tegenover Majid?

Wat dat aangaat toont Haneke zich dus een briljant manipulator. Zijn aanpak werkt: het is lang geleden dat ik zo van slag de bioscoop verliet. Caché verontrust en ontregelt, en beroert hart én hoofd. Haneke heeft het aangedurfd de eerste film te maken die de complexiteit van de spanningen tussen de westerse en Arabische wereld analyseert, en schuwt daarbij het openhalen van oude wonden niet. Vooral politici als Verdonk en Wilders mogen Caché daarom eigenlijk niet missen.

Muziek / Album

Wonderschone verhaaltjes

recensie: Dayna Kurtz - Another Black Feather (For the Wings of a Sinner)

Sluit jezelf wekenlang op in een hutje in de woestijn en je krijgt blijkbaar een ongekende dosis inspiratie. Zo ongeveer moet het de Amerikaanse zangeres/gitariste Dayna Kurtz zijn vergaan bij de voorbereidingen voor haar nieuwe cd Another Black Feather (For the Wings of a Sinner). Want wat deze dame op dit derde album laat horen is van een eigenzinnige schoonheid die je niet vaak tegenkomt.

Oké, de naam Dayna Kurtz komt natuurlijk niet uit de lucht vallen. Half muziekminnend Nederland knuffelde haar dood ten tijde van Postcards From Downtown, haar debuut uit 2003. Ons kikkerlandje heeft bij haar een bijzondere plaats in het hart gekregen. Als eerbetoon verscheen een paar maanden na haar debuut een dvd van een concert in Paradiso, met de titel Postcards from Amsterdam. Ook haar tweede plaat Beautiful Yesterday, een album vol covers, werd door de critici goed ontvangen. Nu, na een retraite in de woestijn, is er Another Black Feather: een plaat die je verrast met een diversiteit aan liedjes en een ingenieus gebouwd geheel dat perfect in balans is.

Muziekwinkel Kurtz

~


Dayna Kurtz schreef zelf alle tekst en muziek voor Another Black Feather en vertolkt daarnaast een nummer van Johnny Cash (All Over Again) en van Bill Withers (Hope She’ll Be Happier). Haar unieke stem, een diepe alt met groot bereik, is het fundament onder de muziekwinkel Kurtz. Op dat fundament metselt ze songs uit vele muziekstijlen. Zo hoor je swampy blues, rockende klezmer, zoete jazz, country ballades, handklap ritmes en nog veel meer. In deze muziekwinkel hoor je o.a. de klarinet, charango, banjo, accordeon, cello, trompet en viool voorbijkomen. Zelf bespeelt ze op vele wijzen de gitaar. Bij Dayna is het nooit saai, er is altijd wat te beleven. Elk liedje is dan ook “another black feather on the wings of a sinner”.

Boeiende belevingswereld

De teksten van Dayna Kurtz laten niet veel aan de verbeelding over. In duidelijke taal schetst zij haar belevingswereld. Zo verhaalt ze in Venezuela over de liefde van Fernando die al decennia op haar wacht in haar kinderdroom, “but my heart is locked forever in another lovely dream”. Ze zingt in Nola een ode aan “the greatest city in America” New Orleans (‘she’), waarbij ze zich toch constant schuldig voelt tegenover haar huidige woonplaats New York (‘he’).

Ze zoekt de ziel van een overleden vriend in het prachtige door banjogetokkel gedragen Banks of Edisto en Dayna is in It’s the Day of Atonement, 2001 gewoon ongelofelijk boos op de politici in haar vaderland: “You hypocrites, bullies who profit from war, may your Gods all spit on your graves”. De klezmermuziek in dit nummer is overigens al een statement van formaat.

Onderhuidse spanning

Ieder liedje op Another Black Feather is een verhaal op zich en heeft een enorme zeggingskracht. De manier waarop ze Hope She’ll Be Happier van Bill Withers naar haar hand zet met alleen haar donkere stem en de bas van een elektrische gitaar. Het zindert van onderhuidse spanning en eindigt met een broeierige bottleneck solo. En zo zitten er in elke song originele vondsten.

Dayna Kurtz doet precies datgene waar zij goed in is en vooral niet datgene wat een of andere platenmaatschappij van haar verlangt te doen. Haar stijl is uniek, haar muziek moeilijk te categoriseren. Het heeft geen zin de magie van Another Black Feather proberen te doorgronden, laat de betovering maar over je heen komen.