Tag Archief van: Poëzie

Boeken / Non-fictie

In je lichaam zijn

recensie: Marjoleine de Vos – Zo hevig in leven
Zo hevig in levenbol.com

Het boek Zo hevig in leven van dichter, essayist en columnist Marjoleine de Vos begint als een monoloog, uitgesproken vóór de gordijnen in een schouwburg omhoog gaan. Het is een gedicht over de ons uit De Vos’ dichtbundels al bekende Mevrouw Despina.

Hier leest mevrouw Despina een psalm. Over het leven, dat net zo kort duurt als het gras. Over lange middagen en angstige nachten aan de ene kant. Optimisme en een hevig in leven zijnde koolmees aan de andere kant. Een tekening van zo’n vogeltje van Chr. J. van Geel siert het mooie omslagontwerp van Christoph Noordzij.
Zó ambivalent sta je in het leven als je hoort dat je kanker hebt. Marjoleine de Vos schrijft erover, zoals meer schrijvers. Zij doet dat bijna een half jaar lang, van oktober 2022 tot en met maart een jaar later. In het Noord-Groningse Zeerijp, waar ze woont en waarover ze het al eerder had in bijvoorbeeld Je keek te ver. Toen rouwde ze over haar overleden echtgenoot, neerlandicus en dichter Ton van Deel. Nu komt daar haar eigen sterfelijkheid bij, en wat ze in het genoemde deeltje in de onvolprezen serie Terloops omschreef als ‘het echte leven’, de natuur.
Tussen die uitersten wordt ze, net als mevrouw Despina, heen en weer geslingerd. Met – natuurlijk – herinneringen aan de mooie momenten die ze samen met haar man beleefde in bijvoorbeeld een Frans weiland, met brood en kaas.

Merleau-Ponty en Leibniz

Associatief lopen de herinneringen daar en hier, toen en nu, in elkaar over. De binnen- en buitenwereld gaan in elkaar op. Dat laatste is bijvoorbeeld ook het geval in het recente boek Averij van Robbert Welagen, een auteur die in zijn hals een bobbel aantrof. Het kwaad komt van binnenuit. Ook Welagen werkt met tegenstellingen en vindt troost buiten, in de natuur. In zijn geval het bos met zijn wiegende bomen. Beide boeken zullen filosofisch geïnteresseerde lezers aanspreken die een verlies lijden in welke vorm dan ook; van gezondheid en/of een naaste.

De gemene deler is bij De Vos het lichaam (‘in je lichaam zijn’). Het lijkt dat de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty – die stelt dat we een lichaam zijn en door het lichaam de wereld kennen– over haar schouders meekijkt. Al noemt ze zijn naam niet, maar wel die van de zeventiende-eeuwse Duitse Verlichtingsdenker Leibniz. Hij vroeg zich af waarom iets er is en niet gewoon niets. Zoals in het geval van De Vos een bobbeltje onder de kaak, bij het rechteroor. Het blijkt een speekselkliertumor te zijn. Ze vraagt zich af, – ook met Leibniz in het achterhoofd – ‘waarom we er zijn, de aarde er is, de dagpauwoog en de spitsmuis bestaan’. En tegelijk waarom het zo lang moest duren voor ze werd geopereerd; het is ‘de werkelijkheid (…) van de overbelaste zorg (…), een aaneenschakeling van sloomheid, onverschilligheid en drukte [die] nu dus leidt tot een veel zwaardere ingreep met mogelijk blijvende schade, en in het ergste geval tot nog meer dan dat’. Over de operatie zelf is ze gelaten. Als lezer leef je mee en ben je benieuwd hoe ze uit de operatie komt.

Overgave aan het leven

Het levert een aparte leeservaring op. Aan de ene kant, door de bekende, zachtmoedige en zoekende toon van De Vos wil je langzaam lezen en alles rustig tot je nemen, en aan de andere kant wil je – haast voyeuristisch – weten ‘hoe het afloopt’. ‘Hevig lezen’ zou je het kunnen noemen, om het te zeggen met een variant op de titel van het boek.

De auteur begrijpt en voelt ‘dat wat er nu van mij gevraagd wordt niet zozeer verzet is, of dankbaarheid en feiten verzamelen, maar overgave. Niet aan de ziekte maar aan het leven’. Hoe indrukwekkend is dat – als iemand daarvoor zulke rake, soms ook nuchtere woorden vindt, op papier zet en met de lezer deelt. Een lezer die ze tot zich neemt met een knoop in de maag.
Dat het toch zo moge zijn, dat Marjoleine de Vos nog meer van zulke mooie, intieme, intense en troostrijke boeken en bundels met gedichten mag schrijven. Of vertalingen van het werk van Mary Oliver. In haar boek heeft ze al enkele gedichten van Oliver in een eigen vertaling opgenomen. Dat mag ook.

Boeken / Non-fictie

In je lichaam zijn

recensie: Marjoleine de Vos – Zo hevig in leven
Zo hevig in levenbol.com

Het boek Zo hevig in leven van dichter, essayist en columnist Marjoleine de Vos begint als een monoloog, uitgesproken vóór de gordijnen in een schouwburg omhoog gaan. Het is een gedicht over de ons uit De Vos’ dichtbundels al bekende Mevrouw Despina.

Hier leest mevrouw Despina een psalm. Over het leven, dat net zo kort duurt als het gras. Over lange middagen en angstige nachten aan de ene kant. Optimisme en een hevig in leven zijnde koolmees aan de andere kant. Een tekening van zo’n vogeltje van Chr. J. van Geel siert het mooie omslagontwerp van Christoph Noordzij.
Zó ambivalent sta je in het leven als je hoort dat je kanker hebt. Marjoleine de Vos schrijft erover, zoals meer schrijvers. Zij doet dat bijna een half jaar lang, van oktober 2022 tot en met maart een jaar later. In het Noord-Groningse Zeerijp, waar ze woont en waarover ze het al eerder had in bijvoorbeeld Je keek te ver. Toen rouwde ze over haar overleden echtgenoot, neerlandicus en dichter Ton van Deel. Nu komt daar haar eigen sterfelijkheid bij, en wat ze in het genoemde deeltje in de onvolprezen serie Terloops omschreef als ‘het echte leven’, de natuur.
Tussen die uitersten wordt ze, net als mevrouw Despina, heen en weer geslingerd. Met – natuurlijk – herinneringen aan de mooie momenten die ze samen met haar man beleefde in bijvoorbeeld een Frans weiland, met brood en kaas.

Merleau-Ponty en Leibniz

Associatief lopen de herinneringen daar en hier, toen en nu, in elkaar over. De binnen- en buitenwereld gaan in elkaar op. Dat laatste is bijvoorbeeld ook het geval in het recente boek Averij van Robbert Welagen, een auteur die in zijn hals een bobbel aantrof. Het kwaad komt van binnenuit. Ook Welagen werkt met tegenstellingen en vindt troost buiten, in de natuur. In zijn geval het bos met zijn wiegende bomen. Beide boeken zullen filosofisch geïnteresseerde lezers aanspreken die een verlies lijden in welke vorm dan ook; van gezondheid en/of een naaste.

De gemene deler is bij De Vos het lichaam (‘in je lichaam zijn’). Het lijkt dat de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty – die stelt dat we een lichaam zijn en door het lichaam de wereld kennen– over haar schouders meekijkt. Al noemt ze zijn naam niet, maar wel die van de zeventiende-eeuwse Duitse Verlichtingsdenker Leibniz. Hij vroeg zich af waarom iets er is en niet gewoon niets. Zoals in het geval van De Vos een bobbeltje onder de kaak, bij het rechteroor. Het blijkt een speekselkliertumor te zijn. Ze vraagt zich af, – ook met Leibniz in het achterhoofd – ‘waarom we er zijn, de aarde er is, de dagpauwoog en de spitsmuis bestaan’. En tegelijk waarom het zo lang moest duren voor ze werd geopereerd; het is ‘de werkelijkheid (…) van de overbelaste zorg (…), een aaneenschakeling van sloomheid, onverschilligheid en drukte [die] nu dus leidt tot een veel zwaardere ingreep met mogelijk blijvende schade, en in het ergste geval tot nog meer dan dat’. Over de operatie zelf is ze gelaten. Als lezer leef je mee en ben je benieuwd hoe ze uit de operatie komt.

Overgave aan het leven

Het levert een aparte leeservaring op. Aan de ene kant, door de bekende, zachtmoedige en zoekende toon van De Vos wil je langzaam lezen en alles rustig tot je nemen, en aan de andere kant wil je – haast voyeuristisch – weten ‘hoe het afloopt’. ‘Hevig lezen’ zou je het kunnen noemen, om het te zeggen met een variant op de titel van het boek.

De auteur begrijpt en voelt ‘dat wat er nu van mij gevraagd wordt niet zozeer verzet is, of dankbaarheid en feiten verzamelen, maar overgave. Niet aan de ziekte maar aan het leven’. Hoe indrukwekkend is dat – als iemand daarvoor zulke rake, soms ook nuchtere woorden vindt, op papier zet en met de lezer deelt. Een lezer die ze tot zich neemt met een knoop in de maag.
Dat het toch zo moge zijn, dat Marjoleine de Vos nog meer van zulke mooie, intieme, intense en troostrijke boeken en bundels met gedichten mag schrijven. Of vertalingen van het werk van Mary Oliver. In haar boek heeft ze al enkele gedichten van Oliver in een eigen vertaling opgenomen. Dat mag ook.

Kunst / Expo binnenland

Een tekening op de bank

recensie: Sprekende bomen. Een ode aan onze bedreigde natuur – De Mesdag Collectie
Tekening op bankFoto van Sophia Bustin

Een schetsboek met een tekening van de grote boom uit de tuin van het voormalige woonhuis van de Mesdags laat zien dat deze boom overduidelijk een van de bezoekers aansprak. Het is een tastbaar spoor van een kort moment van verbintenis met de natuur. Maar slaagt de tentoonstelling er echt in om te laten zien dat de mensheid een is met de natuur?

Sprekende bomen. Een ode aan onze bedreigde natuur reflecteert op onze relatie met de natuurlijke wereld. De gedichten en schilderijen fungeren als activistische kunst om het verlies van bomen en bossen aan te kaarten. Dichter Jan Kleefstra en kunstenaar Christiaan Kuitwaard pogen te laten zien dat de mens onderdeel is van deze natuur. De expositie is tot stand gekomen naar aanleiding van het boek Boswerk (2023) dat Kleefstra en Kuitwaard hebben gemaakt in samenwerking met schrijver Annelies Henstra. In dit boek komen de tekst van Henstra, de gedichten van Kleefstra en de schilderijen van Kuitwaard samen. De tentoonstelling combineert ook poëzie en schilderkunst.

Zaaloverzicht tentoonstelling

Foto: Sophia Bustin

Esthetische presentatie

Een lichtschakelaar op de wand met landschapsschilderijen verstoort de harmonie, maar dat is dan ook het enige wat de schoonheid van de kunstwerken schendt. De schilderijen – van telkens hetzelfde formaat – zijn in rijtjes tentoongesteld. Wanneer de gedichten naast de werken gelezen worden, verdwijnt het geordende karakter van de expositie naar de achtergrond en maakt het plaats voor een knus, haast huiselijke gevoel van kunst aan de muur. De makers vertellen dat we als mensheid een zijn met de natuur. Ofwel ‘het leven’ in de woorden van Kuitwaard. De tedere verwoordingen in de gedichten roepen genegenheid op voor de bomen die zijn afgebeeld op de schilderijen. De zichtbare betrokkenheid van kunstenaar Kuitwaard bij de bomen roept sympathie op. Op een levensgrote foto is de schilder namelijk letterlijk tussen de bomen aan het werk. Tussen de werken door zijn schilderijen van de Haagse School te zien. Ronde clusters van eveneens kleine schilderijen. De mannen hebben deze werken zelf gekozen als aanvulling op de expositie. Deze presentatievorm biedt het nodige speelse contrast naast het ontstane lijnenspel dat de schilderijen van Kuitwaard op de wand tentoonstellen.

Wand met schilderijen

Foto: Sophia Bustin

Betrokken kunstenaars en het verlies van bossen

Een schilderij vol gefragmenteerd zonlicht laat een omgevallen boom zien. Het is een werk van de Haagse Schoolschilder Johannes Bilders. De begeleidende tekst vertelt dat dit werk de kunstenaar ontroert. Dit sentiment wordt gelijk ingekopt door de staart van de expositie, waarin de zorgen om het verlies van diversiteit in de natuur wordt aangekaart. Het raakt dat de kunstenaars blijkbaar een persoonlijke relatie hebben opgebouwd met de bomen. Tijdens het bestuderen en schilderen van de bomen brachten ze automatisch ook tijd met ze door. Dit geeft de expositie kracht. De relatie die de mannen hebben met de omgevingen waarin ze het werk lieten ontstaan, is te zien. Het gevoel dat de mannen waarschijnlijk hebben ervaren op die plekken wordt echter niet direct overgebracht op de bezoekers door middel van de werken. De titel van de tentoonstelling schuurt met het zwijgen dat de bomen in de schilderijen lijken uit te dragen. Hier zit waarschijnlijk de crux van de expositie. De bomen spreken, maar kunnen wij ze net als deze kunstenaars verstaan?

De tentoonstelling ontvouwt zich als een liefdevol, esthetisch plezierig, maar ook soms wat glazig geheel. De werken lijken niet direct een verbintenis op te roepen met de natuur voor de kunstliefhebbers in de zalen. Daar zijn de schilderingen en de gedichten, doorspekt van een persoonlijke relatie, te intiem voor. Té liefelijk. Wel laat de expositie een bijzondere relatie zien van kunstenaars met de bomen die zij hebben leren kennen.

Boeken / Fictie

De zon, de rouw en de vrouw

recensie: Het gaat, denk ik, over - Evangeline Agape

Lange tijd is het in ‘Het gaat, denk ik, over’ van Evangeline Agape niet duidelijk op welke manier de jij-figuur die opeens weg is (“Niet verloren, niet kwijt. Weg”) precies verdwenen is uit het leven van de ik-persoon. Opvallend genoeg valt deze bundel zowel te lezen vanuit het idee dat de partner overleed als vanuit het idee dat de relatie eindigde. Die onduidelijkheid maakt deze bundel net enorm invoelbaar voor iedereen die met verlies te maken krijgt in een partnerrelatie. 

Agape deelt de bundel op volgens de vijf stadia van rouw van Elisabeth Kübler-Ross. In de laatste vier fases wordt ze telkens bijgestaan – of in het geval van de Steen van depressie minder vrijwillig vergezeld – door een van de vier natuurelementen. In het stadium van woede is het Zon waar ze eens een hartig woordje mee moet spreken: “Geen geschijn op dagen die voelen als eindeloos vallen.” Het beeld (zowel in taal als in de illustraties van Pam Steenwijk) van de steeds kleiner wordende ik-persoon die de zon wel even de les zal komen spellen is even sprookjesachtig als aandoenlijk.  

Een walvishart

In een volgend stadium van rouw laat de ik-figuur zich door de Zee vertellen hoe geduld te hebben, te berusten in het eb en vloed van alles. De natuurelementen worden op die manier ingezet als wijze vrienden die de schrijfster bijstaan in haar proces. Dat ze daarbij ook klimaatverandering een plek wil geven, voelt – hoewel het een nobel doel is en de parallel met verlies duidelijk is – licht geforceerd aan.  

Regelmatig slaagt Agape erin werkelijk te raken door goed geformuleerde herkenbaarheid en het verweven van het grote met het kleine. “Dat ik het hart van een walvis zou moeten hebben, / even groot als een auto / En het is niet alleen ’s avonds, / ook gewoon als ik een boterham eet, / het lente wordt. / Ik zou je willen aanstoten, zeggen: ‘Kijk eens daar.’ / Alleen maar dat.” Even vaak is een beeld echter nog nét niet uitgepuurd genoeg, zoals wanneer ze leven met rouw vergelijkt met “struinen door weerbarstig riet”. De tegenstelling mist hier doel, omdat de woordkeuze verkeerd lijkt; struinen is net dat tikkeltje te toeristisch om kracht te hebben. 

Te weinig morsigheid

‘Het gaat, denk ik, over’ voelt soms wat te keurig aan, bijvoorbeeld in het netjes afwerken van de vijf rouwfasen (of toch bijna, want aanvaarding is nog niet binnen handbereik). In werkelijkheid doorloopt niemand die vijf fasen als vijf afgelijnde hoofdstukken, maar vloeien woede, ontkenning en kompanen morsig heen en weer. Die hoekige, rauwe kwaliteit van rouw wordt in deze bundel nergens echt getoond, niet in de stijl en niet in de inhoud. Het is allemaal vooral heel erg mooi. De ene keer dat Agape een minder fraai woord gebruikt (“teringzooi”) benoemt ze zelf dat er mooiere woorden zijn, maar dat rouw nu eenmaal niet mooi is. De lelijkheid van een woord als teringzooi is echter toch vooral esthetisch en doet de lezer verder niet bepaald daveren van afstotelijkheid.  

Ook de illustraties van Pam Steenwijk dragen bij aan het nette karakter van de bundel. Eenvoudige lijntekeningen met potlood zijn het, waarin blauwe waterverf de enige steeds terugkerende toets van kleur is. De keuze voor (alleen) blauw is niet helemaal helder. De bundel blijft op die manier visueel een beetje vlak en flauw. De ik-figuur transformeert doorheen de bundel, maar de tekeningen blijven overal even rustig blauw-wit-grijs. Dit neemt niet weg dat Steenwijk er regelmatig wel in slaagt een beeld zeer goed te vatten. Wanneer we aan het eind de Steen die lang werd meegezeuld als bevriende kiezel in een handpalm zien liggen, bevat dat beeld ook zonder tekst heel wat poëzie. 

Een zoekende gids

De bundel schuwt de ruwte, maar kan net daarom troost bieden. Of poëzie die taak heeft, is nog maar de vraag. In afwachting van een antwoord is het absoluut aan te raden deze bundel als Eerste Hulp bij Groot Verdriet achter de hand te houden. Zoals de natuurelementen de dichter helpen, zo reikt de dichter, zelf nog zoekend, de lezer een bemoedigende hand. Ze is nog niet aan de overkant, maar dat maakt haar een geloofwaardiger gids dan degenen die alle wijsheid over verlies al in pacht denken te hebben. 

Boeken / Poezie

Toon de stad – flaneren langs interessant poëtisch werk

recensie: Toon de stad - Lies Van Gasse

Toon de stad is de derde bundel in de reeks woorden temmen waarin dichters en literatuurwetenschappers hun favoriete gedichten samenbrengen. De samenstellers van Toon de stad zijn samen van veel markten thuis; Lies Van Gasse is dichter en beeldend kunstenaar, Laurens Ham is docent, onderzoeker en dichter. Hun bundel, die aan moet zetten tot ‘woorden temmen’, is een inspirerend boek met een aantal schoonheidsfoutjes. 

In Toon de stad komen 34 gedichten aan bod in een terugkerend format. De bundel onderscheidt zich van andere bloemlezingen door boeiende reflecties van de samenstellers. Ieder gedicht wordt meteen gevolgd door een korte dialoog waarin Laurens en Lies hun eigen indruk van het gedicht meegeven. Nadien volgen de vaste rubriekjes ‘lees’, ‘kijk’, ‘luister’, ‘denk’, ‘schrijf’ en ‘meer’ waarin de samenstellers naar hartenlust associëren bij het gedicht. Illustraties van Van Gasse maken het geheel visueel aantrekkelijk. De atypische opstelling van de tekst en de blanco rechterpagina’s nodigen de lezer daarnaast uit zelf te associëren, te schrijven en te tekenen.  

Woorden ontketenen

De rubrieken waarin de samenstellers de gekozen gedichten in verband brengen met andere kunstvormen zijn vaak boeiende toevoegingen en bewijzen hoe twee hoofden veel meer weten dan één. Het minpunt dat hierbij op te merken valt, is dat er vaak wordt teruggegrepen op een (Westerse) canon. Het had deze bundel nog sterker en boeiender gemaakt als de lezer werd meegenomen naar minder bekend terrein.  

De lezer krijgt in ‘weet’ en passant ook interessante literaire weetjes mee om poëzie beter te leren lezen. Toon de stad is geen gemakkelijke bundel om te recenseren, omdat hij meer aanzet tot taalplezier dan tot kritische lezing. Woorden temmen is dan ook een veel te benepen uitdrukking voor de creativiteit die deze bundel kan ontketenen. 

Mooi detail aan deze bundel is ook dat hij niet van paginanummers is voorzien, maar van plaatsnamen. Zo valt het eerste gedicht onder de naam Eekhoornlaan 1 en het laatste (een uitneembaar gedicht van Van Gasse met illustratie op de achterkant) onder Grotesteenweg 34. Handig is dat niet, maar wel heel mooi. Een beetje zoals poëzie zelf. 

Lees de stad?

In hun enthousiasme de lezer bij de hand te nemen, worden Ham en Van Gasse bij momenten wel kleuterjuffig. Knullig geformuleerde vragen (“Waarom zouden we in een dagboek willen lezen? Zou dat hun eigen dagboek zijn of dat van een anders?”) en overdadige toelichting van redelijk evidente woorden (over de Nederlandse band Global Charming wordt gezegd: “de naam is een woordspeling op ‘global warming’ oftewel klimaatverandering”) maken dat dit boek voor de volwassen lezer soms wat aanvoelt als een cursus poëzie op kindermaat. 

Gaandeweg in de bundel is ook niet altijd even duidelijk waarom voor het thema stad gekozen werd. Veel gedichten passen niet of met moeite binnen het thema. Daarnaast is nog maar de vraag of een overkoepelend thema voor deze bundel nodig was. De geselecteerde poëzie – onder meer van Radna Fabias, Paul van Ostaijen en Maarten van der Graaff – is consequent van hoog niveau en heeft de koepel van een matig uitgewerkte stadswandeling eigenlijk niet nodig. Als de dichters de lezer gewoon hadden meegenomen door hun eigen lievelingsgedichten zonder steeds een link te moeten zoeken met een stad was dat even waardevol geweest.  

Wanneer de bundel er echter wél in slaagt poëzie en stad succesvol aan elkaar te linken, is dit een fijne meerwaarde. De schrijfopdracht bij ‘De achterkant van flatgebouwen’ van Reinout Verbeke is hiervan een goed voorbeeld. De lezer wordt uitgenodigd uit het raam te kijken en twintig minuten lang waarnemingen te noteren. 

Ambers eigen probeersels

Geef dit boek cadeau!

Toon de stad is het ideale cadeauboek. Voor taalvaardige jongeren, voor leergierige volwassenen, voor de creatieveling die permanent met een writers block aan zijn been loopt, voor de leerkracht die een beetje hulp kan gebruiken om aan leerlingen uit te leggen wat poëzie nu precies zo boeiend maakt… Wie door de ietwat betuttelende stijl heen kan kijken en zich openstelt voor wat deze bundel aanreikt, zal er zonder twijfel door verrijkt worden. En als het dan toch over een stad moet gaan: uit empirisch onderzoek blijkt dat wie na het lezen van deze bundel door de stad trekt plots een betonnen jungle met een gouden randje en lyrische personages ziet. 

 

Boeken / Fictie / Poezie

De mensheid met kleine m

recensie: wonen op de rand van het wonder - Saskia Stehouwer

Saskia Stehouwer behoort tot de kerngroep van de klimaatdichters, een groep Nederlandstalige woordkunstenaars die middels het woord oproept het klimaat te redden. Het thema klimaat is zeer duidelijk aanwezig in Stehouwers recentste bundel wonen op de rand van het wonder. Dit toont zich al in de afwezigheid van hoofdletters in de hele bundel, als om de mensheid met kleine m eens wat perspectief te bieden over haar belangrijkheid. Naast klimaat hebben ook thema’s als liefde en (interpersoonijke) verbondenheid een plek in deze bundel 

wonen op de rand van het wonder komt wat moeizaam op gang. Het ontbreken van ritme en de soms schurende regelafbrekingen vragen enige gewenning. Ook op stilistisch vlak lijkt er soms iets te wringen. Veel mooie vondsten gaan wat verloren in gedichten die net niet strak genoeg zijn en waarin de beeldspraak matig tot flauw is. Stehouwer gebruikt regelmatig de truc de ene beeldspraak in de andere te laten overvloeien – iets wat niet altijd even goed werkt.  

‘Niet zwichten voor de stomping’

Zo is ‘wij die hier op een houtje bijten / dat kromtrekt van ons speeksel / plaatsen vraagtekens rond onze woorden / tot ze gaan liggen’ iets te veel van het goede en klinkt ‘onze blik laten liggen in de handen van de ander / om ons verhaal te kunnen dragen’ wel mooi, maar ook een beetje hol. Hetzelfde geldt voor ‘we zijn alleen met deze liefde / die in de zon om ons heen rent / ze is gelijk aan andere liefdes / die als nomaden de wereld doorkruisen’. In dit beeld is plots ook weinig terug te vinden van de verbinding die in de rest van de bundel zo goed wordt vastgehouden. 

Stehouwer weet in deze bundel echter ook ten overvloede aan te tonen waar ze goed in is: het omschrijven van hoop in krachtige beelden. De hoop op een leven na menselijke passage omschrijft ze schitterend in het beeld van gras dat zich weer opricht nadat er over gelopen is. Ze beschrijft ook heel mooi hoe ze voor haar activisme kracht put uit verbondenheid met anderen: ‘niet zwichten voor de stomping / maar met een vinger door het haar / van de ander blijven strijken’. Even verderop in dit gedicht volgt een van de mooiste omschrijvingen van identiteit die ondergetekende al las: ‘alleen zo blijft het draaglijk het geweld dat ons / kan overspelen alleen zo komt het in beweging / gedragen door wie je bij elkaar hebt geleefd’. Ook in de dierenwereld vindt ze inspiratie om ons denken over de wereld te wijzigen, wanneer ze omschrijft hoe een krab niet vooruit denkt, maar om zich heen.  

Verdwaalde man

wonen op de rand van het wonder bestaat uit vijf cyclussen van gedichten. Behalve bij de cyclus voer voor het vuur, waarin alle gedichten vanuit het perspectief van een niet-menselijk organisme worden geschreven, is het nergens echt duidelijk waarom bepaalde gedichten tot een welbepaalde cyclus moeten behoren. Dat is meteen ook een van de grootste bezwaren. De bundel voelt meer aan als een samenraapsel van eerder geschreven gedichten (veel van de gedichten in de bundel verschenen eerder al op andere plekken) met min of meer gelijkaardige thema’s dan als een bewust gecomponeerd geheel.  

In de vierde cyclus staat bijvoorbeeld een aandoenlijke passage te lezen over een man die zichzelf kwijt is en van zijn buurman te horen krijgt dat hij laatst gezien werd bij de slager. Het blijft helaas onduidelijk wat deze man in dit gedicht, en bij uitbreiding in deze bundel, komt doen. De man lijkt in al zijn verwarring kortstondig in een verkeerde bundel te zijn beland. Jammer, want het is een passage die naar meer doet verlangen.  

De gedichten in de reeks voer voor vuur werden overigens geschreven bij tekeningen van de Belgische dichter en illustrator Lies Van Gasse. Het is jammer dat de lezer in deze bundel slechts het eindresultaat van die wisselwerking te zien krijgt. De tekeningen van Van Gasse zouden absoluut een meerwaarde vormen bij deze cyclus, die tot de beste van de bundel behoort. 

De moed om door te gaan

Hoewel haar gedichten op papier niet altijd even goed werken, is Saskia Stehouwer de dichter die je je wenst wanneer je al uren loopt te klimaatmarsen. Haar woorden bieden houvast en gemeenschapsgevoel en haar gedichten kunnen de krop in de keel teweegbrengen die aanzet tot moedig verder marcheren richting verbetering. wonen op de rand van het wonder is een wisselende bundel die omwille van de goede vondsten het lezen zeker waard is. 

 

Boeken / Poezie

Leesvoer voor grote dromers

recensie: Je droomt het niet zomaar - Myron Hamming

Myron Hamming (1994) wilde na een topsportcarrière als schaatser iets compleet anders doen. Al snel ontdekte hij dat hij een talent had voor het vertellen van verhalen en daar ook mensen mee wist te inspireren. Inmiddels is Myron uitgegroeid tot stadsdichter van Groningen en heeft hij meegedaan aan de Martin Luther King Spoken Word wedstrijd waarbij hij als derde is geëindigd. Dit jaar komt zijn debuutbundel Je droomt het niet zomaar uit. Een zinnenprikkelend boek vol korte speelse gedichten over de schoonheid van het leven.

Wat direct opvalt is de vormgeving van zijn boek. Je kunt duidelijk zien dat er is nagedacht over een aantrekkelijke lay-out met veel witruimte op de pagina’s. De teksten spreken tot de verbeelding en sluiten aan bij de belevingswereld van jonge ambitieuze mensen. Als lezer word je volledig meegezogen in Myrons gevoelsmatige benadering van het leven en hoe alles met elkaar verbonden lijkt. Dus ook je dromen zeggen soms meer dan je denkt.

Uit het hoofd en in je hart

‘Ik hoop dat je na het lezen van deze gedichten de urgentie van je eigen dromen, de onvervalste liefde voor jezelf en de ander, en het ondoofbare vuur van verlangens door je heen voelt razen. Het na een tussentijd weer terugvindt, of misschien voor een eerste keer ontdekt.’ Zo begint de Groningse Surinaamse artiest Myron Hamming de eerste zinnen van zijn boek. Met zijn expressieve vorm van dichten weet hij direct de aandacht van zijn lezers te pakken. Onderwerpen die aan bod komen zijn liefde, vrijheid en ontwikkeling. Het is werkelijk een feest om doorheen te bladeren. En juist bij jongeren een prachtig middel om in te zetten. Myron laat zien dat je nooit te oud bent om te leren en werpt zichzelf op als voorbeeld. Zijn eigen leerproces staat centraal en ook blikt hij terug op zijn vroegere jeugd. Een van zijn gedichten gaat bijvoorbeeld over de vertrouwensband met zijn ouderlijk huis, waarbij ieder kraakje en piepje een behaaglijk gevoel oproept.

Naast oude jeugdherinneringen worden er ook doelen voor de toekomst gesteld. Een van zijn belangrijkste doelen was het schrijven van dit boek. ‘Als ik een wens mocht doen wat zou het zijn en ik antwoordde een boek, netjes geschreven waarin alles duidelijk werd.’ Inmiddels is het hem gelukt om die wens in vervulling te laten gaan. Daarmee laat Myron de jeugd zien dat dromen wel degelijk uit kunnen komen. Als je maar bereid bent om ervoor te willen werken.

Taalgebruik

Grappig genoeg is Myron zelf dyslectisch maar dat weerhoudt hem er niet van om dag in dag uit met taal bezig te zijn. Zijn korte toegankelijke zinnen zijn recht voor zijn raap en op bepaalde momenten zelfs muzikaal ritmisch. Je gaat erover nadenken en dat allemaal zonder dat het rijmt. Doordat de meeste teksten maar kort zijn, soms alleen een paar losse verdwaalde woorden op papier, ben je zo door het boek heen. Dat maakt de stap om daadwerkelijk aan het lezen te beginnen voor jongeren alleen nog maar kleiner. Natuurlijk is dit boek net zo goed voor volwassenen bedoeld, maar jongeren zijn wat hem betreft de toekomst. Inmiddels is bekend dat de Nederlandse literatuur steeds minder goed verkocht wordt, maar misschien kunnen we daar met deze boeken verandering in brengen.

Of dit boek het hart van iedere poëzieliefhebber zal weten te veroveren is niet zeker. Maar dat zijn woorden een inspiratiebron kunnen zijn voor de huidige jeugd laat dat duidelijk zijn. Myron Hamming is een eigengemaakte woordkunstenaar die onderwerpen uit het gewone dagelijkse leven tot uiting weet te brengen. Zijn frisse blik op poëzie blaast gelijk het stoffige imago van de dichtkunst af.

Theater / Voorstelling

Een viering van het woord in al zijn vormen

recensie: Mensen Zeggen Dingen
MZD_EKKO_Utrecht_28 september 2022_Rosa Quist_034Rosa Quist

Elke avond een andere groep performers, elke avond andere verhalen, elke avond een eigen thema. Dat is het idee van Mensen Zeggen Dingen, dat na een drukke festivalzomer weer aan een clubtour begonnen is in Nederland en België. Wij namen een kijkje bij de aftrap van het nieuwe seizoen bij EKKO in Utrecht.

Mensen Zeggen Dingen is een platform voor spoken word, letterlijk vertaald ‘gesproken woord’: de voordracht van allerlei verschillende vormen van literatuur. Het is inmiddels een vaste waarde geworden in EKKO, de ongedwongen bruine kroegsfeer van het kleine Utrechtse cultuurpodium leent zich dan ook perfect tot een literaire avond. In de volle zaal zijn houten banken neergezet, maar ook op de trappen en tegen de bar zit of staat publiek. De avond wordt vlot aan elkaar gepraat door Teddy Tops, de artistiek leider van Mensen Zeggen Dingen. Die maakt ook meteen duidelijk dat je pech hebt als je je wil opgeven als deelnemer: alle dichters, artiesten en performers worden gescout – ergens je werk gaan voorlezen en hopen dat je opvalt is dus de boodschap. Die strenge selectie maakt wel dat het niveau van de sprekers duidelijk een stuk hoger ligt dan bij de doorsnee poetry slam.

Zware materie luchtig verteld

Nog voor Tops op het toneel verschijnt, wordt de avond lichtelijk abrupt afgetrapt door Mahat Arab, die niet officieel op de line up staat en ook niet wordt aangekondigd, maar dienst doet als een soort opwarmer voor het publiek. Als winnaar van de ILFU Verhalenwedstrijd vorig jaar slaagt hij goed in dat opzet: het eerste vingergeknip (een minder verstorend alternatief voor klappen, gangbaar tijdens poetry slams) klinkt steeds minder voorzichtig door de zaal. Na de officiële openingswoorden van Tops is het de beurt aan de jonge spoken word artieste Nour Jordan, bij wie de thema’s onrechtvaardigheid en culturele identiteit een rode draad vormen doorheen haar werk. Door te beschrijven hoe ze zich voelt met metaforen als “een kamerplant in een terracotta pot”, weet ze de zware materie luchtig en bij momenten zelfs grappig te houden. Vooral haar monoloog die ze richt aan ingebeelde witte man ‘Peter’, geïnspireerd door de Amerikaanse dichteres Porsha Olayiwola, valt in de smaak.

Special guest van de avond is Linde van Wingerden, die tweede werd op het NK Poetry Slam dat het weekend daarvoor plaatsvond. Net als tijdens het NK was hun gedicht over nachtvlinders en seksueel ongewenst gedrag – waar netjes een trigger warning voor kwam – het hoogtepunt van de performance. Als toeschouwer kan je hierdoor alleen maar hopen dat van Wingerden snel hun vooralsnog kleine repertoire uitbreidt.

Aanstekelijke energie

De avond telt maar liefst twee pauzes die ietwat overbodig aanvoelen: waren ze een tegemoetkoming aan de slinkende aandachtsspanne van de huidige generatie of dienen ze vooral om de bar van EKKO te spekken? Na elke pauze wordt de zaal ietsje leger, maar de mensen die vertrokken zijn hebben ongelijk. Ze missen namelijk het optreden van gepubliceerde dichter Merlijn Huntjens, die ter plekke nog even moet bedenken welke gedichten hij nu eigenlijk wil voorlezen, maar wiens poëzie over alledaagse dingen een schot in de roos blijkt bij het publiek. Schrijver Marthe van Bronckhorst is met haar performance van een column, een gedicht én een strijdlied ongetwijfeld de meest diverse act van de avond. De prijs voor meest enthousiaste duo gaat ongetwijfeld naar zus en broer Cheyenne Toney en Guillano Herdigein, die voor de eerste muzikale noot zorgen deze avond. Het gaat niet helemaal van een leien dakje, maar uiteindelijk is de energie van vooral Cheyenne aanstekelijk en zingt het publiek soms zelfs voorzichtig mee.

Oude bekenden en nieuw talent

De laatste spoken word artiest is Sabina Lukovic, en aan alles is te zien dat zij bij Mensen Zeggen Dingen een oude bekende is: haar standvastige tred naar het podium, de geluiden van herkenning uit de zaal, maar vooral haar slimme teksten over kwetsbaarheid en mentale gezondheid die keihard raken. De hekkensluiter van de avond is nederpop singer-songwriter Tim Koehoorn. Met teksten als “Ik droomde ooit dat mijn verlatingsangst mij verliet” snap je waarom hij dit jaar het voorprogramma van Lucky Fonz versierde, en zijn knullige intermezzo’s maken hem onweerstaanbaar sympathiek.

Mensen Zeggen Dingen is als vanouds weer een fijne viering van het woord in al zijn vormen, en deze seizoensopener belooft veel goeds voor de rest van het seizoen. Of ze nu van poëzie houden of niet: trommel je vrienden, familie en collega’s op, check de agenda voor de rest van het seizoen en ga een avondje luisteren naar de dingen die mensen te zeggen hebben.

Theater

Tom Driesen ademt poëzie

recensie: ILFU Festival - NK Poetry Slam 2022

Op het ILFU festival in Utrecht werd wederom traditiegetrouw uitgemaakt wie de allerbeste slamdichter van Nederland is tijdens de twintigste editie van het NK Poetry Slam – een ‘verbale bokswedstrijd’, zoals ze het zelf noemen. Op 22 september stonden acht dichters op het podium die de regionale halve finales hadden doorstaan. Stuk voor stuk hebben ze dapper gestreden, maar de jury en het publiek waren unaniem over de winnaar Tom Driesen: ‘Tom ademt poëzie.’

Als tegenhanger van droge poëzievoordrachten ontstond in de jaren 70 het idee van de eerste poetry slam in de Verenigde Staten. Zoals wel vaker duurde het even voor dat idee overwaaide naar Nederland: pas eind jaren 90 kwam het fenomeen hier echt op gang en sinds 2005 is Utrecht, toepasselijk de ‘UNESCO City of Literature’, vaste gastheer. De finalisten komen uit voorrondes georganiseerd door verschillende organisaties in heel Nederland. Ook uit België komen twee kandidaten overgewaaid: traditiegetrouw wordt er ook een voorronde in Antwerpen georganiseerd.

Omstreden decibelmeter

Zoals het een goede poetry slam betaamt, was de mening van het publiek doorslaggevend: die werd na elke ronde bepaald aan de hand van een decibelmeter. Een driekoppige vakjury bestaande uit schrijver en voormalig stadsdichter van Groningen Joost Oomen, spoken word artieste Esohe Weyden en muzikant Thijs Boontjes deed daarnaast zijn best die mening van het publiek zo goed mogelijk te vormen en kneden door onderbouwd commentaar en een cijfer op tien. Die kans kreeg de jury echter enkel in de eerste twee rondes; in de finalebattle streden de twee laatst overgebleven dichters om het hoogste cijfer op de decibelmeter. Het is een gebruikelijk format, maar wel een die vaak op kritiek stuit. Wint de dichter die het beste kan slammen, of wint de dichter die de meeste vrienden en familie heeft meegebracht?

Vriendjespolitiek?

In de eerste ronde kregen alle acht kandidaten drie minuten de tijd om het beste van hun schrijf- en voordrachtkunsten te laten zien. Een rode lamp gaf het naderende einde van hun voordracht aan, en als de dichters langer door zouden gaan dan de aangegeven tijd, zouden ze gestraft worden (alleen waren presentatoren Daan Doesborgh en Sophia Blyden even vergeten te vermelden waar die straffen dan precies uit bestonden). Uit die eerste ronde kwamen de Belgische docent en ervaren dichter Tom Driesen, maar ook Utrechtse student Linde van Wingerden en tatoeëerder en kunstenaar Ko de Kok als duidelijke publieksfavorieten naar voren.

Verrassend was het gebrek aan enthousiasme voor spoken word artiest en ervaren slammer Suzanne Krijger: ondanks haar voorgeschiedenis wist ze deze keer het publiek en de jury niet helemaal te bekoren, wél wist ze een stempel op de avond te drukken. Toen het optellen van de decibelmeter en het cijfer van de jury even op zich liet wachten, trad Krijger in de spotlights met een gedicht dat een staalharde kritiek vormde op de vermeende vriendjespolitiek van grote slamwedstrijden. Dat ze haar plek op het podium claimde seconden nadat er op het grote scherm achter haar verschenen was dat ze niet doorging naar de tweede ronde had heel ongemakkelijk kunnen zijn, maar Krijger gaf geen krimp en stal alsnog de show. Een knap staaltje lef en een mooi voorbeeld van het onvoorspelbare karakter van poetry slams.

Rechttoe rechtaan versus vernuftige woordkunst

Vijf dichters bleven over in de tweede ronde: naast de bovengenoemde drie favorieten dongen ook Angelika Geronymaki en Madelief Lammers nog mee naar de winst. Beiden hadden ze duidelijk hun beste materiaal bewaard voor de tweede ronde. Waar de beeldende poëzie van Geronymaki eerst nog wat moest landen bij het publiek, bracht ze in dit stadium van de wedstrijd duidelijk een golf van ontroering teweeg in de zaal, mede door haar sterke performance. Ook Lammers absurdistische stream of consciousness werd gewaardeerd. Ko de Kok bleef sterk, maar maakte een minder duidelijke evolutie door dan de andere kandidaten.

Topfavorieten Driesen en Van Wingerden stootten uiteindelijk door naar de battle. Men kan zich afvragen of het een eerlijk gevecht was: de strijd tussen een doorwinterde poëet die zichzelf al stadsdichter van Turnhout heeft mogen noemen, en een student die maar liefst drie (!) studies combineert met hier en daar een gedicht schrijven. Hoewel van Wingerden sterk uit de eerste twee rondes kwam, leek de uitkomst van de battle al beslist voor die überhaupt begonnen was: diens rechttoe rechtaan poëzie was simpelweg niet opgewassen tegen de vernuftige woordkunst van Driesen. Die laatste ging naar huis met lovend commentaar van de jury, een roodgloeiende decibelmeter, duizend euro prijzengeld en de Gouden Vink wisseltrofee, vernoemd naar Simon Vinkenoog. Een terechte afgevaardigde voor het Europees Kampioenschap Poetry Slam, en een mooie afsluiter van een enerverend avondje slam poetry.

Interview

Aardse hunkering

special: Interview met Jabik Veenbaas
orb op het strandUnsplash

Een van de titels van een dichtbundel van dichter/schrijver/vertaler/filosoof Jabik Veenbaas luidt: Soms kijkt de aarde me aan. In zijn boek De Verlichting als kraamkamer staat een zinsnede over een van de voorlopers van de Verlichting, predikant Balthasar Bekker. Deze zinsnede zet aan tot denken: ‘Toch nog een traantje omdat de aarde haar magische glans is kwijtgeraakt?’. Geldt dat vraagteken ook voor Jabik Veenbaas’ manier van denken en in de wereld staan? We praten erover na afloop van een door hem gegeven zomercursus over de filosoof Immanuel Kant, aan de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden.

Bepaalde beelden in je gedichten komen vaak terug, zoals het beklimmen van een ladder, een wankele trap of – sterker nog – een gezicht dat licht geeft, het oplichtende ogenblik. Gaat het dan toch ook niet om het opklimmen naar iets hogers? Of iets hogers dat afdaalt?

‘Niet in de zin van iets transcendents. Het zijn allemaal zaken die het leven licht, kleur en contour geven en belangrijk maken. Het gaat om wat ik als aardse mens meemaak, het is allemaal vanuit een atheïstisch-humanistisch perspectief gedacht.’ Het is – zo lezen we in een gedicht –

… gewoon

een hunkering […], een lange
jacht op een fabeldier, een dansend
spookschip, een dronkemansgebed …

Wil je dan de grote vragen, de grote zaken terugbrengen tot kleine dingen, zoals de herfstzon, stenen en gras, zoals te lezen valt in een ander gedicht in de bundel Soms kijkt de aarde me aan?

‘In het gedicht Oktober, terras in Bergen, dat eindigt met die drie zaken, speelt het thema van de onttovering. Daar staan “herfstzon, stenen, gras” voor het concrete, het tastbare. Maar het gaat er dan om dat ook die aardse zaken magisch en wonderlijk zijn. Denk ook aan het gedicht Toespraak over de ziel, waaruit je zojuist citeerde. In dat gedicht zeg ik enerzijds dat de ziel niet bestaat en dat die niets is. En toch is het begrip waar je niet buiten kunt als je het over de mens en bijvoorbeeld zijn kunstvoortbrengselen hebt. Je leest daar ook: “want wie zijn ziel verliest / is alles kwijt.” Ik speel met zo’n sleutelbegrip en probeer me dat toe te eigenen, met alle filosofische vraagtekens die erbij horen. Maar kleine dingen zou ik het niet willen noemen. Het gaat om alles wat je belangrijk vindt en huiveringwekkend mooi, zoals de muziek van Bach of Rameau of het Joodse bruidje van Rembrandt.

Jabik Veenbaas’ leven en werk

Jabik Veenbaas werd in 1959 geboren in het Friese dorpje Hilaard (bij Leeuwarden). Hij studeerde Engels, Fries en wijsbegeerte met een specialisatie in de filosofie van Immanuel Kant. Van zijn hand verschenen acht dichtbundels: vier in het Nederlands en vier in het Fries, waaronder het eerder genoemde boek De Verlichting als kraamkamer. Deze belandde in 2014 op de shortlist voor de Socratesbeker en krijgt 2023 een eigen cursus bij de ISVW. Verder schreef hij onder meer de cultuurhistorische studie Odysses’ onvoltooide reis, over de ontwikkeling van de figuur Odysseus in de westerse literatuur.
Daarnaast vertaalt hij zowel filosofische studies als poëzie, romans en toneelstukken. Samen met onder meer Willem Visser, de drie kritieken van Kant. Samen kregen zij voor hun vertaling van diens Kritiek van het oordeelsvermogen de Filter-vertaalprijs (2010). Veenbaas vertaalde poëzie van onder meer Wordsworth, Coleridge en Whitman en ook werk van oude(re) en jonge(re) Friese dichters als Obe Postma, Douwe Tamminga, Albertina Soepboer, Theun de Vries en Cornelis van der Wal.
Hij woont tegenwoordig samen met zijn vrouw en hun zoon in Castricum, niet ver van de plaats waar ooit schilder Charley Toorop werkte. … de Dorpsvrouw uit een gedicht in de bundel Mijn vader bad:

daar staat ze
haar voeten geplant
in de harde aarde

Momenteel werkt Jabik Veenbaas aan zijn negende dichtbundel, die de werktitel Kamermuziek heeft.

Waar gaat het in je nieuwe bundel over?

‘In Soms kijkt de aarde me aan stelde ik grote filosofische vragen aan de orde, overigens vaak op een heel spottende en relativerende manier. In mijn nieuwe bundel gaat het over het intiem-persoonlijke, over mijn jeugd, mijn vader en moeder, mijn huidige gezin.’

Immanuel Kants aardse wending

Je visie op de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant, waarover je recent een mooi, genuanceerd portret schreef in de serie De essentie van … (Uitgeverij ISVW, 2022), heeft ook iets persoonlijks. Bij denkers als Kant is er sprak van een soort ‘aardse wending’. Kun je die wending begrijpen?

‘De Verlichtingsdenkers stelden de aarde en de mens meer centraal. Maar ze bewaarden vaak nog restanten van het oude godsgeloof. Dat geldt ook voor Kant, die in zijn mensbeeld en ethiek humanisme en godsgeloof om de voorrang laat strijden. Zelf heb ik, zoals veel generatiegenoten, ook een soort Verlichtingsproces doorgemaakt. Ik ben ooit christelijk opgevoed, maar heb me gaandeweg van die opvoeding losgemaakt en een thuishaven gevonden in een atheïstisch-humanistisch wereldbeeld. Het gaat daarbij om een geleidelijk proces. Je begint in je puberteit met felle maar ongenuanceerde opstand en van lieverlee, al worstelend en zoekend, geef je vorm aan je eigen visie op het leven.’

‘Overigens ben ik er in mijn boek De Verlichting als kraamkamer ook vooral op uit geweest om clichés over de periode onderuit te halen. Eén van die clichés is het rationalisme van de Verlichting. Als je denkers als Hume, Kant en Rousseau goed leest, zie je dat ze juist vraagtekens plaatsen bij het hyperrationalisme van vroegere denkers als Descartes en Spinoza. Ik hecht veel waarde aan close reading: nauwkeurig lezen en de tekst eer aandoen. Denk bijvoorbeeld maar aan de Amor Dei intellectualis van Spinoza (de verstandelijke liefde voor God). Het is goedkoop en anachronistisch om dit te reduceren tot het idee dat Spinoza zich conformeerde aan de godsdienst van zijn tijd en diep in zijn hart materialist was. Zorgvuldige lectuur van de teksten zelf behoedt je voor gemakkelijke hedendaagse conclusies.’

Vertalen is met hart en ziel oefenen

Datzelfde geldt ook voor het vertalen van teksten, een ander aandachtspunt binnen je werk. Stefan Zweig schrijft in zijn De wereld van gisteren het volgende over vertalen: ‘Uit vreemde talen vertalen, is de beste vorm voor een (…) schrijver om dieper en creatiever inzicht te krijgen in het wezen van zijn eigen taal’. Herken je dat?

‘Ik kan dit deels beamen. Vertalen is een machine oliën en door vertalen leer je je taal zeker beter kennen. Je oefent de soepelheid van je taal, het precies formuleren. Maar vertalen heeft ook een intrinsieke waarde. Als je, wat ik veel heb gedaan, achttiende-eeuwse denkers vertaalt, ontsluit je hun teksten voor je eigen cultuur en voeg je op die manier iets wezenlijks toe aan die cultuur. Overigens is het werk van goede stilisten makkelijker te vertalen dan dat van slechte. Bij een goede stilist kun je bij wijze van spreken alles laten staan, bij een slechte stilist zie je je soms gedwongen om correcties aan te brengen.’

Delen in overvloed

Naast een nieuwe dichtbundel werkt Veenbaas tenslotte ook aan een nieuwe essaybundel onder de werktitel De kunst van het leven in achttien romans.

De opzet doet denken aan De wijsheid van de roman van Jeroen Vanheste, cultuurwetenschapper en universitair docent filosofie aan de Open Universiteit. Vanheste zoekt literaire antwoorden op filosofische vragen. Jij ook?

‘Mijn opzet is specifieker dan die van Vanhestes mooie boek Denkende romans. Mijn hypothese is dat schrijvers uit de afgelopen eeuw mede vorm hebben gegeven aan ons wereldbeeld. En dan nog iets specifieker: aan ons humanistisch-seculiere wereldbeeld. Daarbij passeren auteurs als Hesse, Proust, Camus, Mann, maar ook Baldwin, Reve en Houellebecq de revue. Het is de bedoeling dat het boek in 2024 zal verschijnen en dat ik dan ook wat met mijn overvloed aan verzamelde kennis ga doen. Bijvoorbeeld in de vorm van een cursus voor de ISVW.’

Het interview is nauwelijks beëindigd, of Veenbaas zet zich achter de piano en speelt een paar liedjes van de Beatles en Charles Aznavour. Het is aardse muziek, over dingen die het leven licht, kleur en contour geven. Want daar draait alles om bij de veelzijdige Jabik Veenbaas.

Boeken / Poezie

Toppunten van poëzie

recensie: Een luchtbel in een vluchtige rivier – Jean Pierre Rawie
Berten Steenwegen

Jean Pierre Rawie geniet door eigen werk en vertalingen een bovengemiddelde roem, en de dertig vertalingen in Een luchtbel in een vluchtige rivier verdienen het daaraan bij te dragen. De meeste van die vertalingen vormden eerder het slot van zijn bundels met eigen gedichten. 

In chronologie wordt geopend met de 13e-eeuwse Siciliaan Giacomo da Lentini (mogelijk de eerste die aan het hof van keizer Frederik II het sonnet beoefende) en geëindigd met William Yeats. In het tijdsverloop ontvouwen zich zowel in de gedichten als in Rawies commentaar mooie lijntjes van een literatuurhistorische schets. De meeste gedichten hebben een Latijnse brontaal en stammen uit de Europese barok, waarmee Rawie zich het meest verwant voelt. Wat eraan voorafgaat boeit in zijn eenvoud wat minder, maar de renaissance maakt veel goed. Het sonnet op zich loopt gevaar door zijn aan versmaat en rijmschema gebonden vorm min of meer gekunsteld of verwrongen te zijn. Maar juist in het keurslijf kunnen gevoelens ieders hart bereiken als ze met uiterste creativiteit geformuleerd worden.  

Puzzeltje

De meeste (nogal anekdotische) poëzie van onze tijd zijn we gewend zonder al teveel moeite te lezen – hermetisme is algemeen uit den boze, wat zich uitkeert in nogal wat anekdotisme. Het is even wennen aan het taaleigen van de vertalingen die Rawie opdient. Je leest eraan af dat er flink en met veel talent aan gewerkt is. De zinsgrammatica lijkt hier en daar een puzzeltje waarbij je je even moet afvragen waar een voornaamwoord betrekking op heeft en wie of wat bij een persoonsvorm hoort. Maar je wordt al snel beloond met een bijscholing nauwkeurig lezen. De gedichten openen zich steeds gewilliger.  

Wat ook helpt is het beknopte commentaar van Rawie na ieder gedicht. Zijn weldadig zorgvuldige schrijfstijl is niet héél alledaags, wat op een natuurlijke manier aansluit bij de gedichten. Ook raak je vertrouwd met de weinig uiteenlopende thema’s die de gedichten bestrijken. Die raken nogal wat treurigheid aangaande het bestaan en dat is niet helemaal meer van onze wat luchthartiger tijd. Veel memento mori ook. Maar die treurigheid, alleen al om het verspillend voorbij laten gaan van de tijd van leven, is min of meer van alle tijden en kan op zijn minst worden nagevoeld. 

Smart

Rawie geeft ‘een ietwat overtrokken, puberale indruk’ toe die soms gemaakt wordt. ‘Er wordt een geweldige smart onder woorden gebracht, die op het eind slechts veroorzaakt blijkt te worden door de afwezigheid der geliefde’ die nota bene zijn gevoelens wél beantwoordde. Ach, zegt hij ook, ‘reeds de Ouden wisten dat er in poëzie zelden iets nieuws gezegd wordt, maar hetzelfde telkens nieuw verwoord moet worden.’ 

Hier de mooie terzinen uit het sonnet ‘De zon vlucht voor de zon’ van de 17e-eeuwse Spanjaard Gabriel Bocángel: 

Wat is geweest, is weg; de toekomst is
nog niet in leven, en wat nu bestaat,
bestaat niet echt, omdat er niets beklijft.
 

Alleen wat wij niet weten is gewis;
de wereld, een op wind gestoelde staat
waarin toevalligheid de wet voorschrijft.

que tiene por monarca un accidente…  Voor het metrum boft Rawie dat in zijn taal toeval door toevalligheid vervangen kan worden. Of is dat toch iets minder toeval? Al lezend ga je sommige keuzes afwegen en begrijpen.   

Overdrijving

Wel heel erg zum Tode betrübt vindt Rawie graaf Conde de Villamediana. Diens sonnet loopt over van smartelijkheden die de graaf zogenaamd overkwamen. Want hij had veel lol in zwaardvechten, bedreef als biseksueel liefde te over en had vrij toegang tot het koninklijk hof, zoals wel meer van zijn ‘lotgenoten’. Het niet zonder overdrijving en toch aangrijpend bezingen van treurigheid leek volgens afspraak tot het genre van de poëzie te moeten horen. Dat is later voor veel gedichten in mindere mate steeds op blijven gaan.                             

Het laat zich niet moeilijk raden waarom Rawie voor zijn bundel als titel Een luchtbel in een vluchtige rivier geciteerd heeft. Het water van de tijd neemt zo’n snelle vlucht dat het de adem zou benemen als een op zich luttele luchtbel niet voor verdrinking zou behoeden.