Tag Archief van: Kunst

Francesca Woodman
Kunst / Expo binnenland

Klassieke foto’s met niet alleen naaktheid als onderwerp

recensie: Francesca Woodman – On being an Angel
Francesca Woodman

Rondlopend in een tentoonstelling waarbij je weet dat de maker vlak na de laatst getoonde werken zelfmoord pleegde bestaat het gevaar van hineininterpretieren, maar het is te makkelijk Woodmans expositie alleen te zien als druipend van tragiek.

Wanneer de kunstenaar in een video toont hoe ze een van haar werken maakt is het, na de serene zwart wit foto’s tot dan toe, een schok om haar volkomen natuurlijke blije uitroep te horen over de uitkomst ervan: ‘Oh, I’m really pleased!’  Ook is het gek om aan het einde van de reeks zwart-witte naaktfoto’s ineens kleurenfoto’s te zien, waarin ze kleding draagt.
Een andere serie die ze kort voor haar dood maakte is weer in zwart-wit en toont hoe ze met de natuur bezig is: berkenschors die ze over haar polsen draagt, bijvoorbeeld, of de foto waarin ze haar haar precies zo opgestoken heeft dat het lijkt op een schelp. Licht, compositie, vormen, de natuur imiteren – kortom: dit is niet alleen een tragisch verhaal van een jong gestorvene, Woodman was tweeëntwintig- maar ook een kunstenaar die zeer bedreven was in het uitoefenen van de klassieke principes.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, From Space, 1976
© Betty and George Woodman

Een naakt lichaam in een oud huis

Bijna alle foto’s van Woodman zijn zelfportretten. Ze maakte veel ervan in een oud huis, waarin het zonlicht de ruimte krijgt. Het zijn series waarin ze dingen onderzoekt, zoals in een glazen terrarium opgesloten zitten. Of de reeks met model Charlie, die opgeblazen condooms vasthoudt, of: Polkadot: de stippenjurk die steeds meer opengaat.
De reeks begint met een eerste zelfportret op haar dertiende, waar ze in een nonchalante en stoere houding poseert maar toch verborgen, met haar haren over haar gezicht. Ze draagt een witte kabeltrui, losse broek, heeft haar vrije hand losjes over de leuning van de stoel hangen. Opvallend in deze eerste foto is al de sterke schaduw en het felle zonlicht. De rest van de tentoonstelling toont dat ze zich daarnaast vooral bezig zal gaan houden met naaktheid en het lichaam.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, Self-Deceit # 1, 1978
© Betty and George Woodman

Krachtig, kwetsbaar of sexy?

Een aantal videobeelden die ook worden getoond voegen aan deze tentoonstelling echt iets toe. Je hoort haar stem, die de foto’s als het ware tot leven brengt. Het is alsof je met haar in dat huis bent  en erbij bent als ze de foto’s maakt die je aan de muren ziet hangen. Ze laat namelijk zien hoe ze het doet.
Ook zijn er video’s die zelf kunstwerken zijn. Zoals de film waarin je water hard en onprettig op de houten vloer ziet en vooral hoort kletteren. Of de film die toont hoe ze een foto van haar naakte lichaam op ware grootte voor haar naakte lichaam houdt en verscheurt. Erbij draagt ze nog wel een masker met haar eigen gezicht erop. Het geeft een vreemd exhibitionistisch effect.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, Untitled, 1979
© Betty and George Woodman

Wat betekent dat exhibitionisme? De foto’s zijn namelijk niet alleen krachtig en afgrijselijk kwetsbaar maar ook mooi en sexy. Als je, met terugwerkende kracht, uitgaat van een kwetsbaar iemand zou je haar exhibitionisme kunnen zien als zelfhaat en roekeloosheid. Maar wanneer je uitgaat van een sterk iemand die plezier heeft in wat ze doet kan het juist kracht en durf zijn. Los van de sluimerende tragiek-interpretatie is dit in elk geval een tentoonstelling die op een zorgvuldige manier een echt goede, klassieke kunstenaar presenteert.

Francesca Woodman
Kunst / Expo binnenland

Klassieke foto’s met niet alleen naaktheid als onderwerp

recensie: Francesca Woodman – On being an Angel
Francesca Woodman

Rondlopend in een tentoonstelling waarbij je weet dat de maker vlak na de laatst getoonde werken zelfmoord pleegde bestaat het gevaar van hineininterpretieren, maar het is te makkelijk Woodmans expositie alleen te zien als druipend van tragiek.

Wanneer de kunstenaar in een video toont hoe ze een van haar werken maakt is het, na de serene zwart wit foto’s tot dan toe, een schok om haar volkomen natuurlijke blije uitroep te horen over de uitkomst ervan: ‘Oh, I’m really pleased!’  Ook is het gek om aan het einde van de reeks zwart-witte naaktfoto’s ineens kleurenfoto’s te zien, waarin ze kleding draagt.
Een andere serie die ze kort voor haar dood maakte is weer in zwart-wit en toont hoe ze met de natuur bezig is: berkenschors die ze over haar polsen draagt, bijvoorbeeld, of de foto waarin ze haar haar precies zo opgestoken heeft dat het lijkt op een schelp. Licht, compositie, vormen, de natuur imiteren – kortom: dit is niet alleen een tragisch verhaal van een jong gestorvene, Woodman was tweeëntwintig- maar ook een kunstenaar die zeer bedreven was in het uitoefenen van de klassieke principes.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, From Space, 1976
© Betty and George Woodman

Een naakt lichaam in een oud huis

Bijna alle foto’s van Woodman zijn zelfportretten. Ze maakte veel ervan in een oud huis, waarin het zonlicht de ruimte krijgt. Het zijn series waarin ze dingen onderzoekt, zoals in een glazen terrarium opgesloten zitten. Of de reeks met model Charlie, die opgeblazen condooms vasthoudt, of: Polkadot: de stippenjurk die steeds meer opengaat.
De reeks begint met een eerste zelfportret op haar dertiende, waar ze in een nonchalante en stoere houding poseert maar toch verborgen, met haar haren over haar gezicht. Ze draagt een witte kabeltrui, losse broek, heeft haar vrije hand losjes over de leuning van de stoel hangen. Opvallend in deze eerste foto is al de sterke schaduw en het felle zonlicht. De rest van de tentoonstelling toont dat ze zich daarnaast vooral bezig zal gaan houden met naaktheid en het lichaam.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, Self-Deceit # 1, 1978
© Betty and George Woodman

Krachtig, kwetsbaar of sexy?

Een aantal videobeelden die ook worden getoond voegen aan deze tentoonstelling echt iets toe. Je hoort haar stem, die de foto’s als het ware tot leven brengt. Het is alsof je met haar in dat huis bent  en erbij bent als ze de foto’s maakt die je aan de muren ziet hangen. Ze laat namelijk zien hoe ze het doet.
Ook zijn er video’s die zelf kunstwerken zijn. Zoals de film waarin je water hard en onprettig op de houten vloer ziet en vooral hoort kletteren. Of de film die toont hoe ze een foto van haar naakte lichaam op ware grootte voor haar naakte lichaam houdt en verscheurt. Erbij draagt ze nog wel een masker met haar eigen gezicht erop. Het geeft een vreemd exhibitionistisch effect.

Francesca Woodman

Francesca Woodman, Untitled, 1979
© Betty and George Woodman

Wat betekent dat exhibitionisme? De foto’s zijn namelijk niet alleen krachtig en afgrijselijk kwetsbaar maar ook mooi en sexy. Als je, met terugwerkende kracht, uitgaat van een kwetsbaar iemand zou je haar exhibitionisme kunnen zien als zelfhaat en roekeloosheid. Maar wanneer je uitgaat van een sterk iemand die plezier heeft in wat ze doet kan het juist kracht en durf zijn. Los van de sluimerende tragiek-interpretatie is dit in elk geval een tentoonstelling die op een zorgvuldige manier een echt goede, klassieke kunstenaar presenteert.

Isa Genzken
Kunst / Expo binnenland

Invloedrijk oeuvre inventief gepresenteerd

recensie: Recensie Isa Genzken – Mach dich hübsch!
Isa Genzken

Een künstler’s künstler wordt op een inventieve manier gepresenteerd: de overzichtstentoonstelling van Isa Genzken in het Stedelijk Museum zorgt ervoor dat de bezoeker terug kan kijken op een gevarieerd oeuvre, dat op zijn best verwart en op zijn slechtst irriteert.

In de eerste zaal is voor je neergezet: een groot kader, als een middeleeuws triptiek maar dan minstens drie meter hoog en zonder inhoud; een lijst. Daar loop je recht op af. Er omheen zijn te zien: een bronzen cupidobeeldje met een koptelefoon en een discman, een aantal bustes van de Egyptische godin Nefertiti op een sokkel; telkens anders gestyleerd, panelen die tegen de wand staan met daarop plaatjes van werken uit de canon (Dürer, Caravaggio, Leonardo da Vinci), pilaren met aluminiumfolie eroverheen – ze spiegelen, zodat de bezoeker zichzelf erin ziet – en daarvan is ook een tweedimensionale variant tegen de muur aan gezet: planken met aluminiumfolie bedekt. Het is de installatie die Genzken speciaal voor deze expositie maakte en waarmee ze de bezoeker welkom heet in haar werk.

Isa Genzken

Isa Genzken, Zwei Lampen, 1994, lacquer on wood, 200 x 92 cm. Collection Stedelijk Museum Amsterdam © Photo Stedelijk Museum Amsterdam

Materialen uitproberen

Deze eerste indruk zet de toon: deze kunstenaar geeft de bezoeker weinig houvast, noch in tekst of uitleg bij haar werk, noch in een duidelijke lijn in de expo. Daarbij maakt ze niet altijd gebruik van ‘prettig’ materiaal: de onnatuurlijkheid van de plastic gevonden voorwerpen die ze inzet en haar neonkleurige objecten wekken weerstand op.

Lopende door de rest van de zalen wordt duidelijk wat voor media Genzken nog meer toepast: er zijn films, er is ‘light research’; het uitzoeken van hoe het licht weerkaatst op zwarte en witte glanzende lakverf op hout, er zijn objets trouvée, zoals de megawereldontvanger die op een witte sokkel is gezet. Er zijn opengereten bankstellen, opgehangen aan het plafond, er staan kleine kuipstoeltjes met daarin gepropte ‘mensjes’ van kleding en plastic opgesteld. Genzkens oeuvre bestaat uit het uitproberen van allerlei materialen, uit ramen en kaders, uit spiegeling, uit het citeren van de canon.

Isa Genzken

Isa Genzken, Fenster, 1990, concrete and steel, 257.5 x 88 x 77 cm. Collection Charles Asprey, London © Photo courtesy the artist and Galerie Buchholz, Cologne/Berlin/New York

Installatie

Enige uitleg is wel nodig en die geven de zaalteksten dan ook, maar ze geven geen interpretatie. Er wordt op haar carrière teruggekeken als bij een diashow: dit was toen en toen, dat was daar en daar, en that’s it. Doch hebben haar werken titels die veel verraden, die agressief kunnen zijn of poëtisch, zoals de zaal waarin betonnen kaders op sokkels werden gezet, de installatie die ‘Fenster’ wordt genoemd en waarvan de titel is: ‘Iedereen heeft minstens één raam nodig’.

Deze tentoonstelling is een sortering, niet een duiding. Daarbij is die sortering mooi gemaakt: in plaats van een chronologische presentatie werd gekozen voor het gebruiken van het oeuvre zelf als nieuw materiaal en is de gehele tentoonstelling zelf, dus door het leggen van kruisverbanden, opnieuw een installatie.

Isa Genzken

Isa Genzken, Schauspieler, 2013, mannequin, stool, shoes, wig, wood, fabric, plastic and metal, dimensions variable. Collection Syz, Geneva © Photo courtesy the artist and Galerie Buchholz, Cologne/Berlin/New York

Geen ruimte voor interpretatie

Waarom doet ze dit eigenlijk? Dit is de op zich al interessante vraag die deze kunstenaar oproept. Een antwoord zou kunnen zijn: zij verzamelt, sowieso voor haarzelf, maar ook voor het publiek. Een andere observatie kan zijn dat het maakproces en het proces van inspiratie in haar geval gelijk staat aan het eindresultaat zelf.

Een tweede vraag die Mach dich hübsch! oproept is hoe kritisch ze nu werkelijk is. Genzken wordt gezien als iemand die op subtiele wijze maatschappijkritiek levert, maar is dat wel zo? De kunstenaar wil misschien simpelweg tonen wat zij ziet als ze om zich heen kijkt. De zalen van het Stedelijk laten dat slim zien, omdat de bezoeker met weinig informatie nauwelijks kans krijgt om te interpreteren, zodat er er des te meer ruimte overblijft om gewoon maar te kijken.

 

 

Kunst / Expo binnenland

Licht op Dordrecht

recensie: Nieuwe gezichten op Dordrecht

Door de eeuwen heen vormt Dordrecht het decor voor veel kunstenaars die de bijzondere ligging van de stad bewonderen. De vele gezichten van Dordt, meestal vanaf het water gezien, vormen een inspiratiebron die schilders en tekenaars moeilijk kunnen weerstaan.

Kunstverzamelaar en Dordtenaar Dirk Berghout zag in 2005 de tentoonstelling Dromen van Dordrecht in het Dordrechts Museum: geschilderde stadsgezichten uit de periode 1850 tot 1920. Hij besloot een aantal hedendaagse kunstenaars opdracht te geven hun visie op Dordrecht te verbeelden. Het resultaat is een smaakvolle expositie met verschillende uitingen, een zeer gevarieerd beeld van de historische stad.

Licht op Dordrecht

Ronald Zuurmond: Water in de windstille hoek van een haven, 2014 Collectie D. Berghout Dordrecht

Impressionistische waterpartij

Het in 1651 geschilderde Gezicht op Dordrecht van Jan van Goyen – in 2008 door het museum aangekocht – vormt een mooie opmaat naar de tentoonstelling. Van Goyen weet, vanuit een bootje op het water, een sfeervol tafereel samen te stellen dat vooral de trots van de dan nog jonge Republiek uit moet stralen. De dertien kunstenaars die nu hun licht op de stad laten schijnen, hebben het klassieke stadsfront grotendeels achter zich gelaten en bezien Dordrecht met een brede, soms verrassende blik.

Het werk van Ronald Zuurmond zorgt voor zo’n verrassing. Zijn verbeelding van de stad beperkt zich tot een oppervlakte van een paar vierkante meter: Water in de windstille hoek van een haven. In de impressionistisch weergegeven waterpartij zorgen vooral de details voor een prachtig samenspel tussen werkelijkheid en abstractie. De essentie van Dordrecht ligt hier niet in de robuuste kerktoren en omliggend stadssilhouet maar in dat wat de stad groot heeft gemaakt: het water.

Licht op Dordrecht

Koen Vermeule: Gezicht op Dordrecht, 2014 Collectie D. Berghout Dordrecht

Dreigend en hoopvol

De Duitse Carola Schapals neemt wat meer afstand van het water maar kiest ook voor een bijzondere invalshoek. Haar Perfect place to meet in Dordrecht (zie titelafbeelding) toont een stenen havenhoofd met op de achtergrond een rij flatgebouwen. De sfeer is somber, luguber zelfs, met groot gevoel voor drama op het doek gezet. Fraaie kleurschakeringen op de voorgrond en op de betonnen muur maken deze non-plek nog enigszins leefbaar en een perfecte hang-out voor Dordtse jongeren.

Koen Vermeule combineert zijn hedendaagse visie op de stad wel met de toren en bijbehorende gevelpatronen. In zijn bekende handschrift van grote contrasten en minimaal kleurgebruik laat hij de oplichtende atmosfeer een dubbel gevoel uitstralen. De onbestemde uitdrukking is zowel dreigend als hoopvol en lijkt de stad te doen balanceren op de verbinding tussen historie en toekomst. Overigens is Vermeule de enige kunstenaar die zich heeft gerealiseerd dat een stad juist bestaat uit de mensen die er in figureren.

Licht op Dordrecht

Pere Llobera, 2014 Collectie D. Berghout Dordrecht

Lichtval op water

Ook de ruige natuur van de Biesbosch is een inspiratiebron om Dordrecht te verbeelden. Hugo Tieleman zoomt in op de wilde begroeiing langs modderige waterstromen, een krachtig schilderij vol beweging en bruisende natuur. De Spanjaard Pere Llobera heeft twee kleine wijnkistjes opgehangen, gebruikt als palet, waarop hij haast achteloos een wonderschoon beeld heeft geschilderd. In enkele verfstreken komt hij tot de kern: schip, water, oever en de stad nauwelijks zichtbaar. Zijn grote, voor deze tentoonstelling ingeleverde View over Oude Maas hangt er verloren naast, in níets vergelijkbaar met deze spontaan beschilderde paneeltjes.

Dat een groot deel van de ruimte is gevuld met meer traditionele stadsgezichten is geen verrassing. Verzamelaar Dirk Borghout heeft uiteraard ook uit eigen bronnen geput en laat zich kennen als liefhebber van het realistische genre van kunstenaars als Leo Brand en Theo de Feyter. De virtuoze ambachtelijkheid van deze werken staat vooral de uitdaging tot vernieuwing in de weg.

De intieme tentoonstelling blijkt een oer-Hollandse gemene deler te hebben: de kunstenaars richten zich op de verbeelding van de stad maar verlustigen zich stuk voor stuk in de weergave van het waarneembare licht. Het is opmerkelijk hoe de vormen van lichtval op het water – hoofdzakelijk in grijstonen en met weinig kleurgebruik – deze samenstelling van kunstwerken tot een bijzondere ervaring maken.

Winter in Teylers
Kunst / Expo binnenland

DOOR WEER EN WINTER

recensie: Echte winters. Het winterlandschap in de negentiende eeuw
Winter in Teylers

‘Winteren zal het dit jaar niet meer’ kopt het weerbericht in een landelijk dagblad. Nee, concludeert een bezoeker in het Teylers Museum te Haarlem, ‘voor echte winters moet je naar het museum’. Naar het Teylers, waar de tentoonstelling Echte winters is te zien. Met negentiende-eeuwse Nederlandse winterlandschappen.

Winter in Teylers

Andreas Schelfhout: Winterlandschap, 1846, collectie Teylers Museum

Het is voor alles een romantische tentoonstelling, in verschillende betekenissen van het woord: als levensvisie, als kunstperiode. In de eerste plaats door de haast sentimentele afbeeldingen van echte winters met veel sneeuw en ijspret. En prachtig roze-oranje winterluchten zoals Andreas Schelfhout (1787-1870) en Louis Apol (1850-1936), één van de meesters van de Haagse School die als geen ander konden schilderen.

Ruïnes en armoede

Maar ook romantisch in de weergave van een kapotte molen, zoals Wijnand Nuijen (1813-1839) die op het doek zette. Molens kwamen veelvuldig voor op winterlandschappen uit de negentiende eeuw, maar ze kapot afbeelden was een zeldzaamheid en doet denken aan ruïnes zoals Van Ruisdael ze in de Hollandse barok schilderde.

En tenslotte wordt er in dit verband in Haarlem ook aandacht geschonken aan een derde aspect dat je tot de romantiek kunt rekenen: de ellende die een winterinval betekende voor veel mensen in de negentiende eeuw.

Winter in Teylers

Anton Mauve, kudde schapen met herder in de sneeuw, Gemeentemuseum Den Haag

De lange 19de eeuw

De samenstellers van de tentoonstelling in Haarlem hebben gekozen voor het concept van de zogenaamde lange negentiende eeuw. Dat wil zeggen dat ze deze laten doorlopen tot aan de Eerste Wereldoorlog; de tentoonstelling wordt afgesloten met een schilderij van Jan Mankes (1889-1920). Het is een doek dat vooruit wijst naar de abstractie die eraan zit te komen. Maar eerlijk is eerlijk: deed Anton Mauve (1838-1880) dat met zijn atmosferisch aandoende, haast als vlakken weergegeven schapen in de sneeuw eigenlijk ook al niet?

winter in Teylers

Andreas Schelfhout: Winterlandschap met bevroren vaart, ijsvermaak, 1838, Teylers Museum

Volledig beeld

Conservator Michiel Plomp probeert in deze tentoonstelling een haast volledig beeld van de winter in de negentiende-eeuwse schilder-, prent- en tekenkunst te geven. Zo ontbreken ook personificaties van de winter als de nadagen van het menselijk leven niet. Ook wordt aandacht besteed aan een actueel gegeven als klimaatverandering. Daarbij wordt aangegeven dat de klimaatverandering eigenlijk al in de negentiende eeuw begon als gevolg van de industriële revolutie. Slechts een enkel voorwerp (gedecoreerde schaatsen, een slee) vult de keuze van de schilderijen aan. Dat maakt dat de tentoonstelling rust uitstraalt en dat het uitgangspunt (de echte winter) goed tot zijn recht komt.
Al zouden in dit kader foto’s een welkome aanvulling kunnen zijn geweest. Juist de zwart-witfotografie uit de negentiende eeuw is in staat de nuances van diepzwart ijs en blank witte sneeuw krachtig weer te geven. Overigens staan in de catalogus wel een paar foto’s afgedrukt.

winter in Teylers

Jan Jacob Spohler: Winterlandschap met twee molens, Teylers Museum

Catalogus

De rijk geïllustreerde catalogus vormt een mooie aanvulling voor wie alles over het genre ‘winterlandschap’ vanaf de Gouden Eeuw (Avercamp, Van Goyen, Van Ruisdael) tot en met de lange negentiende eeuw wil weten. Curator Plomp vraagt zich hierin onder meer af hoe het komt dat de meeste van de Haagse School-schilders zich niet zo voelden aangetrokken tot het genre. Hij concludeert dan dat we ‘vooralsnog het antwoord schuldig moeten blijven’. In Haarlem vallen wel enkele mooie specimen in de Haagse School-traditie te zien. Deze ‘wintertooneelen’ komen in deze zorgvuldig samengestelde, eerste tentoonstelling over ‘de winter’ in de negentiende-eeuwse kunst goed tot hun recht.

Kunst / Expo binnenland

Verfrissende blik

recensie: The Glasgow Boys - Schots impressionisme 1880-1900

Het Drents Museum in Assen vormt korte tijd het thuis voor de Britse kunstenaarsgroep ‘The Glasgow Boys’. Het Schotse impressionisme dat aan het eind van de negentiende eeuw furore maakte is voor het eerst in honderd jaar in een overzichtstentoonstelling te zien buiten Groot-Brittanië.

De zogenaamde ‘Glasgow Boys’ zetten zich af tegen de gevestigde orde. Ze wilden een nieuwe, frisse schilderkunst van landschappen en figuren creëren, los van opsmuk. Zij vonden het waard om het doodnormale te verbeelden, vaak op grote doeken. Zo heeft een van de pioniers, James Guthrie, een werk gemaakt van een meisje dat ganzen begeleidt naar een nieuwe weide. Er is eigenlijk niets opmerkelijks op dit werk te zien, het is heel alledaags, en dat maakt het juist zo mooi.

Knippen en plakken 2.0

George Henry, Het middaguur, olieverf op doek, 1885. Particuliere collectie. Foto: Drents Museum

George Henry, Het middaguur, olieverf op doek, 1885. Particuliere collectie. Foto: Drents Museum

In de tentoonstelling is aandacht voor de verschillende inspiratiebronnen die de kunstenaars hadden. ‘The Boys’ trokken erop uit in de vrije natuur van Schotland en Frankrijk. Hun opleiding volgden ze voornamelijk bij Parijse ateliers, maar educatieve reizen naar Japan waren ook niet uitzonderlijk. Ze maakten zich verschillende stijlen eigen en namen Franse thema’s uit het destijds moderne leven over. Het werken in de buitenlucht en de schetsachtige werkwijze die een impressie van de werkelijkheid wilde overleveren, namen de Schotten ook over van de Fransen. De naturalist Bastien Le-Page was een van hun iconen, hij is daarom ook nadrukkelijk aanwezig in de tentoonstelling. Het naturalisme was een geliefde stijl bij ‘The Glasgow Boys’, wat terug te zien is in de natuurgetrouwe landschappen en beelden van het boerenleven. Een voorbeeld hiervan is het werk van James Guthrie, waarin hij een verstild moment van het nostalgische plattelandsleven vast heeft gelegd. In warme aardetinten is een meisje te zien dat kolen oogst. ‘The Boys’ keken ook naar de Haagse School, waardoor er ook werken van onder andere Anton Mauve, Jozef Israëls en Matthijs Maris te bewonderen zijn. Verschillende invloeden uit diverse landen en streken overnemend, wisten de ‘Boys’ toch een eigen, frisse en vernieuwende stijl te vormen.

Stap in de goede richting

Edward Atkinson Hornel, The Goatherd, olieverf op doek, 1889, Glasgow Museums Kelvingrove. Foto: Drents Museum

Edward Atkinson Hornel, The Goatherd, olieverf op doek, 1889, Glasgow Museums Kelvingrove. Foto: Drents Museum

De opbouw van de tentoonstelling is erg helder. De inspiratiebronnen worden weergeven en er is zelfs een leuke zijstap naar het prentenkabinet, die de werkmethode van de mannen laat zien aan de hand van hun tekeningen. Bij een deel van de groep was het werk halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw al wat decoratiever. Uiteindelijk gingen de kunstenaars George Henry en Edward Hornel hier mee door en zagen steeds meer af van de naturalistische weergave. Ze wilden meer vanuit de verbeelding werken. De groepsleden volgden steeds meer hun eigen weg aan het einde van de jaren tachtig. In de tentoonstelling is er ook de mogelijkheid om verschillende paden te bewandelen. Er is voor gekozen om dit uiteenlopen van stijlen in de tentoonstelling te verwerken. Hoewel dit een risico is wat betreft het overzicht, heeft dit erg goed uitgepakt.

Met deze tentoonstelling heeft het Drents Museum Schotland tijdelijk haar grootste schatten ontnomen. De chronologisch opgebouwde tentoonstelling is overzichtelijk, maar bovenal ook inzichtelijk. Inzichtelijk in de, niet bij iedereen bekende ‘Glasgow Boys’, die met deze tentoonstelling een welverdiend eerbetoon krijgen.

Kunst / Expo binnenland

Spaanse contrasten en mystiek in Amsterdam

recensie: Recensie: Spaanse Meesters uit de Hermitage

Spaanse kunst staat bekend om zijn sterke contrasten. Maar dat er ook een andere, meer mystieke kant aan zit, toont de tentoonstelling Spaanse Meesters in de Hermitage. Getoond wordt schilderkunst, grafiek en toegepaste kunst vanaf de Spaanse Gouden Eeuw tot de vroege Picasso uit de Hermitage in St. Petersburg.

hermitage-spaanse_meesters-03

El Greco (Doménikos Theotokópoulos, 1541–1614) De apostelen Petrus en Paulus, 1587–92 © State Hermitage Museum, St Petersburg

El Greco (Doménikos Theotokópoulos, 1541–1614)
De apostelen Petrus en Paulus, 1587–92
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Wat over de hele linie geldt, is dat Spaanse ‘trots en temperament’ gepaard gaan met een grote intensiteit. Of het nu de felle Spaanse zon of de duisternis van historische drama’s is, het wordt allemaal intens weergegeven. Gevoelens zijn duidelijk af te lezen van de gezichten van Bijbelse figuren als Petrus en Paulus, zoals El Greco (1541-1614) ze schilderde. Ook in de licht/donker-werking op het gezicht van Hiëronymus door Ribera (1591-1652) en in de scherpe schaduw op de hals van een man in profiel van Vélazquez (1599-1660) zien we sterke contrasten. Het laatste schilderij is één van de hoogtepunten in de zogenaamde Spaanse zaal die ook op het affiche is afgebeeld. Deze zaal vormt het hart van de tentoonstelling, een kopie van de gelijknamige zaal in  de Hermitage in St. Petersburg, waarvan de Hermitage in Amsterdam een dependance is.

José de Ribera (1591–1652) Sint Hiëronymus en de engel, 1626 © State Hermitage Museum, St Petersburg

José de Ribera (1591–1652)
Sint Hiëronymus en de engel, 1626
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Mystiek

Een ander kenmerk dat meestal in verband wordt gebracht met Spaanse meesters, is een mystieke, aan het rooms-katholieke geloof ontleende ondertoon van veel schilderijen uit met name de Gouden Eeuw. Op een bijschrift wordt erop gewezen dat dit was te danken aan de invloed van de beroemde mystica Theresia van Avila. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het schilderij Visioen van St. Antonius van Murillo, waarop hemel en aarde door het kleurgebruik ineen vloeien. Sommige schilders geven ook aan alledaagse voorwerpen een mystieke lading mee, zoals oplichtend metaal op De slijper van Antonio de Puga. Ook dat is Spanje!
Contrastwerking en mystieke eenheid komen ook op latere doeken terug. Gevoel en ratio, vooruitgang en angst voor het onbekende sijpelen door op Spaanse dans (1901) van Hermenegildo Anglada Camarasa. Een voor velen onbekende naam, die al aangeeft dat ook kleine meesters zijn vertegenwoordigd.

Antonio Pereda (1611–1678) Stilleven met kastje, 1652 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Antonio Pereda (1611–1678)
Stilleven met kastje, 1652
© State Hermitage Museum, St Petersburg

Extra’s

Ook Antonio Pereda (1611-1678) is een kleine meester. Zijn Stilleven met kastje is zo goed en zo kwaad als het gaat als een extra toevoeging in een vitrine nagebouwd, terwijl naast Picasso’s Stilleven met glaswerk een soortgelijke Catalaanse wijnkaraf is neergezet. Het prikkelt de fantasie, met name van kinderen. En het komt, net als de nagebouwde zaal uit St. Petersburg, ‘echt’ over.
Aan kinderen is trouwens meer gedacht. Speciaal voor hen zijn er drie extra’s: een kinderspeurtocht, aangegeven door middel van een loepje met een cijfer dat bij sommige bezoekers al vragen opriep, commentaren bij de werken door jongeren die deelnamen aan de Hermitage voor Kinderen (Open Blik-route), en een puur muzikale audiotour met door dj Von Rosenthal raak gekozen fragmenten. Raak gekozen, omdat het geen muzak is, maar de gevoelens die op de schilderijen tot uitdrukking komen verhevigt.

Pablo Picasso (1881–1973) Stilleven met glaswerk, 1906 © State Hermitage Museum, St Petersburg

Pablo Picasso (1881–1973)
Stilleven met glaswerk, 1906
© State Hermitage Museum, St Petersburg

De bedoeling van deze tentoonstelling is om de Spaanse kunst uit St. Petersburg ook daarbuiten meer bekendheid te geven. Dat is gezien het aantal bezoekers dat de tentoonstelling nu al trekt, gelukt. Daarnaast zijn er enkele leuke extra’s die de tentoonstelling ook voor kinderen aantrekkelijk maken. Al met al een bezoekje waard. Wie meer, en over de gehele linie sterkere kunst van Spaanse meesters wil zien, kan in het Prado in Madrid terecht.

Kunst / Expo binnenland

Een speeltuin, ook in de oren

recensie: David Bowie is

David Bowie is ten eerste niet David Jones, zo getuigt de eerste zaaltekst, maar dat wisten we al. Interessant genoeg is hij in deze carrière-overzichtstentoonstelling ook niet een cultureel icoon of een groots kunstenaar, maar vooral een speelse geest.

Het archief dat Jones (Bowies echte naam) openstelde, is groter dan de collectie van het Groninger Museum, vertelt directeur Andreas Blühm. Het Victoria & Albert Museum kreeg er toegang en verder niets – Bowie werkte zelf niet aan de tentoonstelling mee. Vervolgens maakten de curatoren slim genoeg de beslissing niet de man te proberen te vangen, maar zijn creatieve proces. David Bowie tentoonstellen kan David Jones tenslotte het best. Ze omzeilden daarmee de saaiheid die een chronologische tour door zijn zolderkamer ons opgeleverd zou hebben en alleen interessant voor fans zou zijn geweest.

Voor tentoonstellingfans

David Bowie is - Groninger Museum. Foto: Gerhard Taatgen

David Bowie is – Groninger Museum. Foto: Gerhard Taatgen

“Ik ben eigenlijk zelf niet zo’n fan”, vertelt Blühm heel slim bij zijn openingspraatje, wat nogal wat hilariteit oplevert maar waarmee hij de kern van de tentoonstelling raakt: het is een tentoonstelling voor mensen die van David Bowie houden, maar ook vooral voor mensen die van bijzondere tentoonstellingen houden.
Audio is terecht het toverwoord en daarmee levert het Victoria & Albert Museum een puike prestatie. Omdat je koptelefoon er zo’n belangrijk onderdeel van is, levert ermee op lopen de ervaring op dat je compleet ondergedompeld raakt – in niet alleen zijn verschillende personages, maar ook in verschillende tijdsperiodes en bovenal in steeds verschillende soorten geluid.

Het einde van de tentoonstelling is de symbiose van al het voorgaande: “David Bowie in concert” hangt als een rode lamp aan het begin van het Coop Himmelblau paviljoen, dat geheel is ingericht met enorme concertschermen. Voor deze audio-ervaring werd een speciaal algoritme ontwikkeld, dat de bezoeker de indruk geeft in een concertzaal te zijn. De meeste bezoekers bezwijken er en ploffen op de bank om genietend te zitten luisteren.

Antwoord op een andere vraag

David Bowie is - Groninger Museum. Foto: Gerhard Taatgen

David Bowie is – Groninger Museum. Foto: Gerhard Taatgen

De titel van de tentoonstelling is zowel een statement als een vraag die afgemaakt kan worden – David Bowie is many things. Maar wat is de tentoonstelling nou eigenlijk? In elk geval geen biografie en ook geen rondleiding door een archief. De vraag wie of wat David Bowie is wordt terzijde gelegd om een andere vraag te beantwoorden – wat is een creatief proces?

Dát is wat de tentoonstelling laat zien, middels teksten, beelden, kostuums, sleutels van appartementen, gebruikte tissues – alles wat de man inspireerde of op de een of andere manier liet ontstaan.
Niet dat Bowie zelf het antwoord weet op deze vraag – “I didn’t really know if I wanted to be a mime, or a buddhist”, lacht hij verlegen in je oren in de eerste zaal. Als je twee stappen verder zet naar de vitrine met Lady Chatterley’s lover erin begint hij, weer onzeker lachend: “I just wanted to be a writer, really, actually, but – just everything I seemed to write just seemed to be so easy to put into song.” En dan, nog een stap verder, begint hij in de tweede zaal in je oor te zingen: “Ground control to major Tom”. Het is logisch om te gaan denken: misschien werd hij gewoon zanger omdat hij een mooie stem had en is dat louter toeval. Naast trots is er namelijk ook vooral twijfel te zien.

De indruk ontstaat dat Bowie eigenlijk niet zo goed wist wat hij deed en waarom, dat hij voer op een ongrijpbaar instinctief proces. Het is uitermate charmant aan deze tentoonstelling dat juist dat wordt getoond.

Germaine Kruip
Kunst
special: Germaine Kruip in de Oude Kerk
Germaine Kruip

Een nachtbloeiende bloem

Bij de vernissage met werk van Germaine Kruip (geb. 1970) in de Amsterdamse Oude Kerk liepen sommige bezoekers de collegekamer in en meteen weer uit. Als ze naar boven hadden gekeken, hadden ze gezien waar het in deze tentoonstelling om draait: het onzichtbare zichtbaar maken.

Germaine KruipIn algemene zin ontwikkelde de Nederlandse kunstenares haar stijl nadat ze in 1999 de tweede prijs van de Prix de Rome won in de categorie Beeldende Kunst/Theater. Wat deze door de Stichting Oude Kerk geïnitieerde tentoonstelling betreft, lag het beginpunt in wezen bij een scenografie die ze ontwierp voor het Holland Festival 2014. Een derwisj danste toen, naar een scenografie van haar, vierkanten in plaats van de gebruikelijke cirkels. Deze opvoering wees vooruit naar tien spiegels, Kannadi from square to circle, die Kruip onlangs ontwierp. Ze zijn niet alleen cirkelvormig, als het Indiase symbool voor een hoger bewustzijn, maar in alle mogelijke geometrische vormen gemaakt en op hout aan de panelen van de Sebastiaanskapel bevestigd. Zo vormen ze een gesprek tussen het oosterse denken en een inmiddels protestantse kerk. Kruip gaat in haar werk puur uit van geometrische vormen, zoals je van een bewonderaar van Mondriaan en de conceptuele kunstenaar Ian Wilson kunt verwachten.

Column untitled

Vierkanten en cirkels vormen ook de basis van het meest in het oog springende kunstwerk op de expositie, dat in een rechte lijn vanaf de Sebastiaanskapel staat: een oorspronkelijk uit 2011 daterende, minimalistische zuil, die nu is uitgebouwd tot achttien meter hoogte, opgetrokken uit zeven maal zeven gestapelde ronde en vierkante blokjes van wit/grijs carrara-marmer. 750 kilo tussen een stellage op de zolder en de zerkenvloer. Het idee is ontleend aan een zuil in een tempel in Hampi (India). Zeven maal zeven roept associaties op aan een ritueel, en aan een gedicht van Ida Gerhardt, dat eindigt met: ‘Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. Lopend in licht en donker, dat je zowel profaan als religieus kunt duiden, en in de ruimte, zoals een nagenoeg leeg kerkinterieur van Saenredam, een andere schilder die Kruip bewondert.

A room, 24 hours

Licht en een cirkel vormen het wezen van een ouder, uit 2010 daterend ‘mentaal kinetisch werk’ zoals Kruip het tijdens de perspresentatie omschreef. Het valt te zien in de collegekamer en bestaat uit een gaslampvormige daglichtlamp die in één etmaal een cirkel draait. Mentaal wil dan zeggen: je ziet de lamp niet bewegen, maar je voelt wel aan dat dit gebeurt. En als je wegkijkt, en na een poosje weer kijkt, zie je ook dat het is gebeurd. Het licht schijnt in de kamer, en reflecteert door de ramen op straat. Dit doet denken aan de zeven draaiende spiegels die in hetzelfde jaar als het ontstaan van dit werk waren te zien in Museum De Paviljoens te Almere. Spiegels voor een raam, met een matzwarte en een reflecterende kant. Het werd licht en donker. Adembenemend mooi.

Germaine KruipOude Kerk unlimited

Licht en duisternis zijn naast geometrische vormen, ruimte en spiritualiteit kenmerkend voor het hele concept van de tentoonstelling, dat Kruip vat onder de titel Oude Kerk unlimited. Hierin is het licht teruggebracht tot een minimale intensiteit. Een kroonluchter is omhoog gehesen, kroonluchters in de zijkapellen zijn zelfs helemaal weggehaald, elektrische en andere verlichting is uitgezet, spaarzaam daglicht valt door de ramen naar binnen en wat strijklicht belicht Column untitled, zodat het bijna lijkt of deze uit zichzelf oplicht. De schaduwwerking doet denken aan die in het werk van Jan Schoonhoven, een derde door Germaine Kruip bewonderde Nederlandse kunstenaar.

The entrance

Het werk The entrance van componist Robert Ashley (1930-2014), dat ook onderdeel uitmaakt van de expositie, wordt vanuit het onhoorbare opgebouwd. Een dag voor de vernissage was het opgenomen. Die opname wordt vanaf de opening gebruikt. De contemplatieve compositie ontstaat door het verplaatsen van stapeltjes muntstukken op de toetsen van het orgel. Die stapeling verwijst naar Column untitled. Een best riskante onderneming, met het oog op vallende stapeltjes. Maar Germaine Kruip bracht het er, samen met Will Holder, goed en intens vanaf. Een mooie toevoeging aan het beeldend werk.

A square, spoken

Dat geldt ook voor het feit dat de bezoeker tenslotte op afspraak een één-op-één wandeling kan maken met een acteur. Volgens een script van Kruip en in de vorm van een vierkant. Er worden teksten gelezen over ‘het vierkant’. De opzet van dit performatieve werk doet denken aan Kruips Point of view, een wandeling die in 1988 in Amsterdam door toevallige passanten en een acteur kon worden gemaakt in samenwerking met het toneelgezelschap De mug met de gouden tand, waar Kruip als art director en scenograaf voor werkte, één van de vele activiteiten die de kunstenares op haar naam mag schrijven. Daar is nu deze mooie tentoonstelling, een waar Gesamtkunstwerk bij gekomen. Een minpuntje vormen de grote kaarsen bij de ingang die de begeleidende tekst over de tentoonstelling verlichten. Die brengen de bezoeker in een sfeer die niet wordt doorgezet. Maar verder niets dan lof voor de tentoonstelling die zich ontvouwt naarmate de schemering invalt, als een bloem.

Ook nog te zien: Geometry of the scattering: scene I, II & III. Theatervoorstelling in Veem Huis voor Performance, Amsterdam (28 en 29 november 2015).

 

Kunst / Expo binnenland

Vloeibare mode

recensie: Tijdelijk Modemuseum

Het Nieuwe Instituut, Rotterdams centrum voor architectuur, design en e-cultuur, is veranderd in een Tijdelijk Modemuseum. Directeur én tijdelijk curator Guus Beumer neemt niet de modeontwerpers, maar juist de positie van de gebruikers als uitgangspunt in zijn wervelende presentatie.

In de visie van Beumers moet mode niet getoond worden als esthetisch product van een selecte groep makers. Mode is een beweeglijke of vloeibare grootheid die het verleden met de toekomst verbindt als een tijdmachine. Om dat in een statische museale omgeving te laten zien, heeft hij een opstelling gemaakt die de contrasten uitvergroot en een nieuwe dynamiek toevoegt aan een gevestigd verwachtingspatroon.

Overtuigend handelsmerk

Waterlooplein, 1966. Foto Ben van Meerendonk. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Waterlooplein, 1966. Foto Ben van Meerendonk. Collectie Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

De basis van dit Tijdelijk Modemuseum is onderverdeeld in een serie ruimtes die samen een ‘Speculatieve geschiedenis van de Nederlandse Mode’ laten zien. Als eerste wordt Het Huis genoemd: de naoorlogse periode waarin de Nederlandse huisvrouw het modebeeld van de Parijse salons ontdekt. Via de nieuwe jeugdcultuur in de jaren 1955-1965 (De Dijk en Het Plein) en de hippiegeneratie (De Straat) komen we bij De Markt. Hier begint de mode zich op grote schaal als betaalbare industriële productie te ontwikkelen. Dan volgen nog de mode van de kraakbeweging (1975-1985) en de uitgaansmode in De Club. Als laatste onderdelen zien we De School (mode als culturele discipline) en Het Scherm (mode in een nieuw economisch model) als verbeelding van de Nederlandse mode in de 21ste eeuw.

Op eenvoudige eilandjes worden de verschillende hoofdstukken getoond met behulp van tekst, beeld en attributen uit het desbetreffende tijdvak. Een wat rommelige opstelling die je met evenveel understatement ‘dynamisch’ zou kunnen noemen. Het is het overtuigende handelsmerk van Het Nieuwe Instituut zich niet met traditionele tentoonstellingsoplossingen tevreden te stellen. En daarbij mag de bezoeker ook wel enige moeite doen.

Aanraakbare couture

Collectie van Ferry van der Nat. Foto Johannes Schwartz

Collectie van Ferry van der Nat. Foto Johannes Schwartz

Het middendeel van de grote zaal is ingeruimd voor een enorme hoeveelheid kledingstukken die, hangend in stellingen en gearchiveerd in dozen, de couturecollectie vormen van de Zwitserse Eva Maria Hatschek (1924-2010). Decennialang liet deze gefortuneerde dame al haar kleding, schoeisel en accessoires op maat maken en zorgde ze ervoor dat het geheel na haar overlijden voor de gemeenschap beschikbaar bleef. De bezoeker mag onder begeleiding alles bekijken, aanraken en bestuderen, zodat de afstand tot deze veelal historische topstukken minimaal is.

Een andere collectie wordt getoond door stylist en verzamelaar Ferry van der Nat. Zijn vintage-verzameling, waarin grote ontwerpers als Molenaar, Vos, Fong Leng en Govers vertegenwoordigd zijn, hangt in een prachtige opstelling in de ruimte. Ook hier kunnen bezoekers informatie van de verzamelaar krijgen, de tijdloze stukken bekijken en zelfs aantrekken en kopen. Juist dat aspect maakt van het Tijdelijk Modemuseum een enerverende speeltuin, die de confrontatie met en de interpretatie van mode tot een boeiend avontuur maakt.

Fast fashion

Op de eerste verdieping is de rondgang gebruikt om een hedendaagse bewustwording teweeg te brengen. De ontwerpers Alexander van Slobbe en Francisco van Benthem leggen de hand op restpartijen kleding en materialen die de grote modeketens als overschot beschouwen. Door een creatieve ingreep krijgen de stukken opnieuw het handschrift van de ontwerper en wordt een samenhangende – zeer betaalbare – collectie afgeleverd. Ook op de bovenste etage is een recyclingproject te volgen dat op indringende wijze de vercommercialiseerde waarde van de mode aan de kaak stelt. Fast fashion levert enorme afvalbergen op, faciliteert outsourcing in lagelonenlanden en vervuilt het milieu door de vele transportkilometers die nodig zijn om ons in een nieuw pak te steken.

J.P. Kloos, Galerijwoningen Amsterdam, 1972. Collectie Het Nieuwe Instituut

J.P. Kloos, Galerijwoningen Amsterdam, 1972. Collectie Het Nieuwe Instituut

In de kelder van het instituut is een charmante presentatie te zien onder de noemer ‘Dressed by Architects’. Het Nieuwe Instituut, dat de archieven van het voormalige Architectuurinstituut beheert, toont hier presentatietekeningen van bouwprojecten door de jaren heen. De getekende figuranten vormen een fraaie modeshow waarmee de verschillende tijdperken worden verbeeld. Zo legt het instituut een verbinding tussen historisch erfgoed en de ambitie van het hier en nu.

Directeur/curator Guus Beumer, bekritiseerd vanwege zijn werkwijze bij de ontwikkeling van het Tijdelijk Modemuseum, doet in deze opzienbarende tentoonstelling precies wat er van hem en het Het Nieuwe Instituut verwacht wordt: signaleren, onderzoeken, bevragen. En verrassend uitpakken.

Kunst / Expo binnenland

Lichtzinnig de zestiende eeuw in

recensie: Van Bosch tot Bruegel – De ontdekking van het dagelijks leven

Een spectaculaire periode uit de kunstgeschiedenis wordt door Museum Boijmans van Beuningen gepresenteerd in een meeslepende tentoonstelling. Jheronimus Bosch, Pieter Bruegel en een handvol tijdgenoten tonen hun talent en visie die in de zestiende eeuw voor een omslag in de schilderkunst zorgden.

In de late Middeleeuwen is de beeldende kunst slechts voorbehouden om religieuze voorstellingen in een kerkelijke omgeving te laten zien. De clerus is opdrachtgever, kwaliteitsbewaker en censor tegelijk. Toch zien kunstenaars voorzichtig mogelijkheden om ook hun alledaagse omgeving in beelden te vatten. Dat gebeurt voornamelijk in de wat ongrijpbare prentkunst (ets en gravure) waarmee ook de reproductiemogelijkheid opeens een factor van belang wordt.

Als schilders als Jheronimus Bosch en Lucas van Leyden zichzelf dit genre eigen maken, begint een periode van ongekende luchtigheid en losbandigheid in de kunst. Mede onder invloed van de Reformatie wordt religie ingewisseld voor het dagelijks leven, bijbelse taferelen maken plaats voor uitbundige slemppartijen waarbij vooral boeren, bedelaars, marskramers en liefdesparen worden afgebeeld. Humor voert de boventoon.

Jheronimus Bosch 'Hooiwagen-triptiek' ca. 1515 (Museo Nacional del Prado, Madrid)

Jheronimus Bosch ‘Hooiwagen-triptiek’ ca. 1515 (Museo Nacional del Prado, Madrid)

Bizarre mensentypes

Centraal in Boijmans staat de uiterst curieuze Hooiwagen-triptiek van Bosch. Vervaardigd omstreeks 1515 en tijdens de Spaanse overheersing aangekocht door Filips II – waarschijnlijk heeft ‘IJzeren Hertog’ Alva de deal gesloten – vormt dit drieluik een sleutelwerk in de perceptie van de toenmalige kunstbeschouwing. Bosch schildert een traditioneel altaarstuk met links een paradijselijk paneel (blote mensen, slang en appel) en rechts een paneel dat de hel vertegenwoordigt (vuur, ellende, duivels en monsters). Het grote middenpaneel toont een enorme hooiwagen die omgeven wordt door de meest bizarre mensentypes die het aardse leven in volle glorie verbeelden. Er wordt gezoend, gemoord, bedrogen, gevreeën, gevochten, gegokt en gezopen. En iedereen wil een pluk hooi van de hooiwagen bemachtigen – hét symbool van de menselijke hebzucht – die langzaam door typische Bosch-monsters richting de hel wordt gesleept. Helemaal bovenin, op een overkoepelende wolk, is een minuscule Jezus afgebeeld die het geheel berustend, of vertwijfeld, aanschouwt met de armen zegenend gespreid.

Het triptiek, dat met de grootst mogelijke moeite is losgeweekt uit het Prado in Madrid, vormt het middelpunt in de tentoonstelling die verder wordt ingevuld door tijdgenoten en nazaten van Jheronimus Bosch. Met dezelfde directheid en vooral ook ironie wordt de menselijke conditie weergeven, zij het meestal zonder de overtuigende moraal die de Hooiwagen nog kenmerkt.

Brunswijkse Monogrammist 'Bordeelscène met ruziënde prostituees' ca. 1530 (Gemäldegalerie, Berlijn)

Brunswijkse Monogrammist ‘Bordeelscène met ruziënde prostituees’ ca. 1530 (Gemäldegalerie, Berlijn)

Bordeel met graffiti

De links en rechts uitwaaierende afdelingen voeren de bezoeker op overzichtelijke wijze door de tijd. Naast de kaartspelers van Lucas van Leyden en de wanstaltige karikaturen van Quinten Massijs, voorstellingen die het alledaagse leven maar ook de menselijke verhoudingen tot in detail weergeven, is het werk van Marinus van Reymerswaele een bijzonder hoogtepunt. Zijn schilderijen van belastingontvangers en geldwegers, gemaakt tussen 1530 en 1540, vormen een prachtige satire op de hebzucht. De vrekkige personages, getooid met exuberante, vrouwelijke hoofddeksels van eeuwen daarvoor, tellen gretig de centen, graaien in geldbuidels en bladeren met hun knokige vingers door de kasboeken.

Nog banaler zijn de bordeelscènes van de anonieme kunstenaar die aangeduid wordt als de ‘Brunswijkse Monogrammist’. Omstreeks 1530 schildert hij een tafereel van een bordeel met daarop vrijende, omhelzende en zoenende paartjes. De drank vloeit rijkelijk, terwijl op de voorgrond twee hevig vechtende hoeren te zien zijn. Opmerkelijk zijn hier de met graffiti overdekte muren waarop iedereen blijkbaar zijn zegje kon doen. Duidelijk zichtbaar is de uitgeschreven spreuk ‘Dat Dinck Doet Die Dochter Dalen’ waarbij de letter D is telkens is vervangen door de afbeelding van een grote penis.

Pieter Bruegel 'Winterlandschap met vogelknip' 1565 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel)

Pieter Bruegel ‘Winterlandschap met vogelknip’ 1565 (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel)

Realityshow

Niets is de mens vreemd, dat geldt ook voor de condition humaine in de zestiende eeuw. Dat daarbij de meest bizarre situaties worden uitgebeeld door boeren, soldaten, kwakzalvers, prostituees en bedelaars is tekenend voor de maatschappelijke verhouding en de heersende mores. Er is geen burger of stedeling te zien op de meeste genrestukken, zij zijn uiteindelijk de welgestelde kopers van de schilderijen. Een boerenfeest boven de haard, met veel verborgen en schunnige details ingevuld, is voor de zestiende-eeuwse burgerij hetzelfde als een realityshow op de hedendaagse televisie.

Als afsluiting van deze imponerende tentoonstelling toont Pieter Bruegel de Oude zijn in 1565 geschilderde Winterlandschap met vogelknip. De tijd van pionieren in de genrekunst is voorbij en de verbeelding van de dagelijkse werkelijkheid is gemeengoed geworden. De satire en karikaturale weergaven hebben grotendeels plaatsgemaakt voor een eerder rustiek en landschappelijk tafereel waarin nog wel verwijzingen naar de menselijke deugd en ondeugd verborgen zitten. De Hollandse schilderkunst is klaar voor de Gouden Eeuw.