Tag Archief van: 8WEEKLY

Boeken / Non-fictie

Vrolijke pessimist

recensie: Michel Houellebecq - In aanwezigheid van Schopenhauer

Het oeuvre van de Franse schrijver Michel Houellebecq is sterk beïnvloed door het denken van Arthur Schopenhauer. In het essay In aanwezigheid van Schopenhauer verklaart Houellebecq zijn liefde voor de Duitse filosoof. Maar voor wie het werk van Schopenhauer niet kent, is het essay niet erg toegankelijk.

Hij moet ongeveer 25 zijn geweest toen Houellebecq kennis maakte met het werk van Schopenhauer. Hij had toen al aardig wat gelezen: Dostojevski, Verlaine, Pascal, Mann, de Bijbel. Houellebecq had het idee een fase in zijn ontdekkingstocht in de literatuur te hebben afgerond. ‘En toen kantelde alles, in een paar minuten tijd.’

Veel schrijvers hebben zich laten beïnvloeden door de Duitse brompotfilosoof: Lev Tolstoj, Oscar Wilde, Marcel Proust, W.F. Hermans, Gerard Reve en nog veel meer. Waarom lopen zoveel schrijvers weg met Schopenhauer?

Banale wijsheid

Het zou te maken kunnen hebben met zijn heldere schrijfstijl of met het feit dat hij veel over kunst schreef. Maar de belangrijkste reden is misschien wel dat Schopenhauer er niet voor terugdeinsde praktische adviezen te geven over hoe gelukkig te worden (spoiler: dit is zo goed als onmogelijk). Daarnaast was Schopenhauer niet uit op tijdelijke roem maar schreef hij, aldus Houellebecq, voor de eeuwigheid. Om die reden was hij niet te beroerd banaliteiten en vanzelfsprekendheden op te dissen wanneer hij die juist achtte. En is dat niet wat een schrijver vaak doet: praktische filosofie, vaak banaal of vanzelfsprekend, via een goed verhaal omzetten in kunst?

De filosofie van Schopenhauer, die zich vooral kenmerkt door pessimisme over de menselijke conditie, vind je duidelijk terug in het werk van Houellebecq. Net als voor Schopenhauer zijn leven en lijden ook voor Houellebecq synoniem, zo schrijft zijn vertaler Martin de Haan in het voorwoord. De enige manier om het lijden te verminderen is de begeerte in de kiem te smoren. Want ‘elk genot, hoe heerlijk het ook mag lijken, is immers maar relatief, verkregen te midden van grote zorgen en voorbestemd tot een snel einde’, aldus Houellebecq. Wanneer de personages in zijn boeken daadwerkelijk verkrijgen waarnaar ze streven, worden ze er helemaal niet gelukkig van of komt er, vaak op een wrede manier, snel een eind aan hun geluk.

Geloof

En toch noemt Houellebecq Schopenhauer troostrijk en zelfs opbeurend. Daarmee doet hij aan Gerard Reve’s kwalificatie van Schopenhauer denken: ‘Vreemd, dat van de geschriften van pessimisten altijd een diepe troost uitgaat, en dat de optimisten je tot zelfmoord brengen. Je wordt er beroerd van, van Schopenhauer, en toch kikker je er helemaal van op.’

Zowel bij Reve als bij Houellebecq doemt er soms, tussen alle ellende en tegenspoed, toch iets op van hoop en liefde. Hoop en liefde: twee woorden van de bekende christelijke drieslag ‘geloof, hoop en liefde’. Ook ‘geloof’ is bij beide schrijvers op een bepaalde manier niet helemaal afwezig. Reve bekeerde zich natuurlijk tot het katholicisme – op zijn eigen, excentrieke manier. Houellebecq, die meent dat samenleven zonder religie niet gaat, zoekt de oplossing ergens anders. ‘Mijn intuïtie zegt dat het rooms-katholicisme tot het verleden behoort’, aldus Houellebecq in een interview met NRC Handelsblad.

Schopenhauer én Comte

Houellebecq zoekt het bij de positivistische negentiende-eeuwse filosoof Auguste Comte die een Religie der Mensheid ontwierp, waarin niet God maar de Mens centraal staat. Hij ontwierp een religie met alles erop en eraan: rituelen, gebeden, sacramenten en een hogepriester (een functie die hij voor zichzelf had gereserveerd).

Door zijn ontdekking van Comte is Houellebecq, zo zegt hij, ‘schopenhaueriaan af’ geworden. Maar volgens De Haan moeten we dat niet overdrijven – en daar is In aanwezigheid van Schopenhauer het bewijs van. Comte en Schopenhauer vormen samen de ’tweetaktmotor die het werk van de romancier gaande houdt.’

Het is interessant om te weten hoe die twee filosofen zich tot elkaar verhouden in het denken van Houellebecq. Maar daar is het de schrijver zelf allemaal niet om te doen. Het essay bestaat voor een groot deel uit citaten van Schopenhauer, voorzien van (soms zeer kort) commentaar van Houellebecq. Het gaat Houellebecq in dit boekje niet om Houellebecq, maar om Schopenhauer. Niet erg natuurlijk, maar enige bekendheid met Schopenhauers werk is voor het volledig kunnen waarderen van dit essay geen overbodige luxe.

Boeken / Non-fictie

Vrolijke pessimist

recensie: Michel Houellebecq - In aanwezigheid van Schopenhauer

Het oeuvre van de Franse schrijver Michel Houellebecq is sterk beïnvloed door het denken van Arthur Schopenhauer. In het essay In aanwezigheid van Schopenhauer verklaart Houellebecq zijn liefde voor de Duitse filosoof. Maar voor wie het werk van Schopenhauer niet kent, is het essay niet erg toegankelijk.

Hij moet ongeveer 25 zijn geweest toen Houellebecq kennis maakte met het werk van Schopenhauer. Hij had toen al aardig wat gelezen: Dostojevski, Verlaine, Pascal, Mann, de Bijbel. Houellebecq had het idee een fase in zijn ontdekkingstocht in de literatuur te hebben afgerond. ‘En toen kantelde alles, in een paar minuten tijd.’

Veel schrijvers hebben zich laten beïnvloeden door de Duitse brompotfilosoof: Lev Tolstoj, Oscar Wilde, Marcel Proust, W.F. Hermans, Gerard Reve en nog veel meer. Waarom lopen zoveel schrijvers weg met Schopenhauer?

Banale wijsheid

Het zou te maken kunnen hebben met zijn heldere schrijfstijl of met het feit dat hij veel over kunst schreef. Maar de belangrijkste reden is misschien wel dat Schopenhauer er niet voor terugdeinsde praktische adviezen te geven over hoe gelukkig te worden (spoiler: dit is zo goed als onmogelijk). Daarnaast was Schopenhauer niet uit op tijdelijke roem maar schreef hij, aldus Houellebecq, voor de eeuwigheid. Om die reden was hij niet te beroerd banaliteiten en vanzelfsprekendheden op te dissen wanneer hij die juist achtte. En is dat niet wat een schrijver vaak doet: praktische filosofie, vaak banaal of vanzelfsprekend, via een goed verhaal omzetten in kunst?

De filosofie van Schopenhauer, die zich vooral kenmerkt door pessimisme over de menselijke conditie, vind je duidelijk terug in het werk van Houellebecq. Net als voor Schopenhauer zijn leven en lijden ook voor Houellebecq synoniem, zo schrijft zijn vertaler Martin de Haan in het voorwoord. De enige manier om het lijden te verminderen is de begeerte in de kiem te smoren. Want ‘elk genot, hoe heerlijk het ook mag lijken, is immers maar relatief, verkregen te midden van grote zorgen en voorbestemd tot een snel einde’, aldus Houellebecq. Wanneer de personages in zijn boeken daadwerkelijk verkrijgen waarnaar ze streven, worden ze er helemaal niet gelukkig van of komt er, vaak op een wrede manier, snel een eind aan hun geluk.

Geloof

En toch noemt Houellebecq Schopenhauer troostrijk en zelfs opbeurend. Daarmee doet hij aan Gerard Reve’s kwalificatie van Schopenhauer denken: ‘Vreemd, dat van de geschriften van pessimisten altijd een diepe troost uitgaat, en dat de optimisten je tot zelfmoord brengen. Je wordt er beroerd van, van Schopenhauer, en toch kikker je er helemaal van op.’

Zowel bij Reve als bij Houellebecq doemt er soms, tussen alle ellende en tegenspoed, toch iets op van hoop en liefde. Hoop en liefde: twee woorden van de bekende christelijke drieslag ‘geloof, hoop en liefde’. Ook ‘geloof’ is bij beide schrijvers op een bepaalde manier niet helemaal afwezig. Reve bekeerde zich natuurlijk tot het katholicisme – op zijn eigen, excentrieke manier. Houellebecq, die meent dat samenleven zonder religie niet gaat, zoekt de oplossing ergens anders. ‘Mijn intuïtie zegt dat het rooms-katholicisme tot het verleden behoort’, aldus Houellebecq in een interview met NRC Handelsblad.

Schopenhauer én Comte

Houellebecq zoekt het bij de positivistische negentiende-eeuwse filosoof Auguste Comte die een Religie der Mensheid ontwierp, waarin niet God maar de Mens centraal staat. Hij ontwierp een religie met alles erop en eraan: rituelen, gebeden, sacramenten en een hogepriester (een functie die hij voor zichzelf had gereserveerd).

Door zijn ontdekking van Comte is Houellebecq, zo zegt hij, ‘schopenhaueriaan af’ geworden. Maar volgens De Haan moeten we dat niet overdrijven – en daar is In aanwezigheid van Schopenhauer het bewijs van. Comte en Schopenhauer vormen samen de ’tweetaktmotor die het werk van de romancier gaande houdt.’

Het is interessant om te weten hoe die twee filosofen zich tot elkaar verhouden in het denken van Houellebecq. Maar daar is het de schrijver zelf allemaal niet om te doen. Het essay bestaat voor een groot deel uit citaten van Schopenhauer, voorzien van (soms zeer kort) commentaar van Houellebecq. Het gaat Houellebecq in dit boekje niet om Houellebecq, maar om Schopenhauer. Niet erg natuurlijk, maar enige bekendheid met Schopenhauers werk is voor het volledig kunnen waarderen van dit essay geen overbodige luxe.

Theater / Voorstelling

Het is nog niet gesleten, of nou ja….

recensie: Stage Entertainment – MAMMA MIA!

Is het toeval of een commerciële zet? Bij elke wereldwijde ABBA-herleving doet Stage Entertainment er in Nederland een schepje bovenop door de musical MAMMA MIA! opnieuw op te voeren. Het argument voor deze periodieke revivals dat vaak wordt aangehaald, is dat de muziek van ABBA tijdloos is. Is dat zo, of is de musical na 15 jaar zelf ook aan een revival toe?

Rond 2000 begon de eerste mondiale populariteitsgolf van MAMA MIA!. Nederland kon niet achterblijven, dus bracht Stage Entertainment in 2003 de musical naar Nederland. Toen in 2008 de filmbewerking met o.a. Meryl Streep en Amanda Seyfried een wereldwijde hit werd, presenteerde Stage ongeveer een jaar later een tweede MAMMA MIA!-productie. Die timing is nu nog beter. De vervolgfilm, MAMA MIA! 2: Here we go again, draait slechts enkele maanden in de filmzalen, en de derde MAMMA MIA!-revival is nu al een feit.

 Een te zoete cocktail

Dat het argument van ABBA’s ‘tijdloze’ muziek wordt aangehaald is overigens niet zo gek. Niet voor niets is de musical vernoemd naar een van ABBA’s grootste hits. Welgeteld 22 nummers zijn er in tweeëneenhalf uur durend verhaal gepropt (volgens een snelle berekening ongeveer om de zes minuten één nummer). En dat is te merken. Het verhaal heeft weinig om het lijf. Met die talloze musicalversies voelt het bijna overbodig om het verhaal nog uit te leggen, maar enfin: ‘Happy’ single moeder Donna (Antje Monteiro) woont samen met haar dochter Sophie (Jolijn Henneman) op een Grieks eiland. Sophie staat op het punt te gaan trouwen en wil graag door haar vader naar het altaar worden begeleid, alleen weet ze niet wie haar vader is. Om daarachter te komen, nodigt ze drie voormalige liefdes van haar moeder uit, met alle gevolgen en oud zeer van dien.

Volgens Trouw staat de musical met dit format ‘als een huis’. De krant noemt het zelfs een ‘romantisch’ verhaal, maar dat is juist het pijnlijke aan de musical: er moeten zoveel ABBA-nummers de revue passeren dat er nauwelijks ruimte is voor romantiek, laat staan voor diepgang. Terwijl er wel genoeg aspecten zijn om de personages karakter te geven. Neem bijvoorbeeld het gegeven dat Donna een zogenaamd hedonistisch leven leidt, maar soms – vooral in de eerste akte – met de harde, financiële werkelijkheid wordt geconfronteerd. Of dat Donna als product van de jaren ’70 niet helemaal begrijpt dat haar dochter zoiets burgerlijks als trouwen wil. Bovendien is de (problematische) vader-dochterrelatie en de bijbehorende zoektocht naar identiteit een interessant uitgangspunt. Helaas worden al die ingrediënten met elkaar vermengd tot een kluchtige, iets te zoete cocktail, die vooral wil dat je aan het einde een beetje aangeschoten mee gaat zingen.

Oppervlakkige personages

Mede door al die frivoliteit worden de acteurs vaak beperkt, vooral in hun acteerwerk. Antje Monteiro krijgt met Simone Kleinsma en Lone van Roosendaal als haar voorganger-Donna’s een pittige taak, maar ze slaagt erin een andere, zachtere Donna neer te zetten. Vocaal staat ze weliswaar stevig in haar schoenen, maar haar spel is nogal gedicteerd en aangezet. In het nummer ‘t Glipt me door mijn vingers combineert ze spel en zang echter heel subtiel, ja, zelfs ontroerend. Waarschijnlijk is dat mede te danken aan de mooie vertaling van Coot van Doesburgh.

Oké, niet alle nummers zijn even overtuigend vertaald. In de titelsong, bijvoorbeeld, zingt Donna, wanneer ze vader Sam na 21 jaar (!) weer ziet nadat hij haar abrupt had verlaten: ‘Mamma Mia, help daar ga ik weer/ oh jee, het is nog niet gesleten’. Wat één ogenblik wel niet met geloofwaardigheid kan doen… Het nummer Als ‘k maar weet hoe het heet tussen Sophie en vader Bart is zelfs zo klef dat je je afvraagt of dit nog wel over een vader-dochterrelatie kan gaan.  Daartegenover staat gelukkig dat Van Doesburgh met nummers als ‘t Glipt me door mijn vingers, Weet je moeder dat, Onze zomer, S.O.S. en Pak je kans bij mij prima werk aflevert en karakter aan de personages geeft.

Jolijn Henneman overtuigt overigens als Sophie. Hier en daar komt ze iets te verlegen over, vooral in haar zang. Ze zingt mooi, maar haar stem is soms nog te dun, wat ten koste gaat van de verstaanbaarheid. Sophia Wezer en Hilke Bierman, als respectievelijk Donna’s vriendinnen Tanja en Roos, zijn bijna het tegenovergestelde. Ze zijn platter, brutaler en hebben daarmee terecht de lachers op hun hand. Een enkele keer wordt het te clownesk. Dat geldt ook voor de vaders. Dieter Troubleyn (als vader Sam) wint het weliswaar op vocaal gebied wint en Emiel de Jong (als vader Bart) levert het meest gevarieerde acteerwerk van de drie, maar dan nog ontsnappen ze niet aan de oppervlakkigheid van hun personage.

Achterhaalde vrouwbeelden

In het NRC stond dat deze uitvoering ‘vetter en sneller’ is, waarbij de ‘seksuele toespelingen explicieter zijn’ en de musical met de tijden is mee veranderd. Zeker, de tijden zijn veranderd, maar deze musical laat daardoor juist zien dat de personages van MAMMA MIA! in de tijdsgeest van de jaren ’90 zijn blijven hangen. Drie belangrijke personages zijn alleenstaande vrouwen/moeders die beweren het zonder man prima voor elkaar te hebben, maar in werkelijkheid de bevestiging van de man nodig hebben. Tanja die al drie huwelijken heeft ‘verslonden’ en haar exen blut achterlaat; Roos, die een vrijgevochten feministe blijkt te zijn, maar vijf minuten voor de bruiloft nog een van de vaders wil verleiden; Donna, die in haar eentje een kind heeft opgevoed en een taverne runt, maar uiteindelijk zowel de financiële als de fysieke steun van een man accepteert – het zijn vrouwen die anno 2018 niet zelfstandig zijn, maar juist afhankelijk, bijna naïef. Ironisch genoeg zit daar juist de (onbedoelde) tragiek van de musical. Achter al dat meezingen zit dus zeker wel een urgent thema over man-vrouwverhoudingen. Hopelijk speelt een volgende revival daar meer op in.

Boeken / Fictie

Oude dromen van de toekomst

recensie: Philip K. Dick - Elektrische dromen

Opdringerige huishoudrobots, mensen die gedachten kunnen lezen en intergalactische snelwegen: de bundel Elektrische dromen van Philip K. Dick zit vol met dit soort futuristische taferelen. Deze veelzijdige science fiction bundel toont aan dat Dick een expert is in het genre. De verhalen ontroeren, beangstigen en zetten je aan het denken.

Philip K. Dick (1928 – 1982) wordt beschouwd als een van de grootmeesters van de Amerikaanse science fiction. Zijn romans zijn verfilmd tot o.a. Blade Runner en Minority Report. Een tiental korte verhalen is onlangs bewerkt tot de Amazon serie Electric Dreams en verzameld in de gelijknamige bundel.

De connectie met de serie is niet te missen. De korte verhalen in Elektrische dromen zijn allen voorzien van een inleiding door de desbetreffende regisseur. Hierin leggen ze uit waarom ze ervoor gekozen hebben om het verhaal te verfilmen en welke elementen uit de oorspronkelijke tekst ze behouden hebben. Doordat de introducties een context bieden, vormen ze een toegevoegde waarde in het geheel.

Nog altijd relevant

De verhalen zijn heel verschillend van aard, van pure science fiction met robots en ruimtereizen (‘Verkooppraatje’) tot enge horror (‘Het vaderwezen’). Hoewel ze decennia oud zijn, doen ze bijna niet gedateerd aan. Ook leest de tekst zeer vlot weg (wat tevens hulde voor de vertalers is). Het telepathische element in ‘De kapmaker’ verraadt echter dat de verhalen geschreven zijn in een ander tijdperk: dit soort praktijken was namelijk populair in de science fiction van de jaren zestig van de vorige eeuw. Gedachtelezen anno nu zou via technologie plaatsvinden, niet via mensen met een speciale telepathische gave. Ook zijn de ietwat stereotypische rollen voor mannen en vrouwen niet meer helemaal van deze tijd.

Ondanks deze verouderde elementen valt het vooral op dat de verhalen nog altijd relevant zijn. Het verhaal over de gedachtelezers doet denken aan de huidige praktijken in China, waar de regering steeds verder gaat in het monitoren van de bevolking. Of neem ‘Autofab’, een verhaal over zelfregulerende fabrieken die maar blijven produceren, ook al zijn alle grondstoffen op. De lokale bevolking probeert de fabrieken te vernietigen, maar deze zijn juist ontworpen om zichzelf in stand te houden. Dit roept vragen op over kunstmatige intelligentie: wat als robots steeds slimmer worden en dit ten koste gaat van de mensheid?

Aliens versus mensen

Het mooiste zijn de menselijke verhalen: ‘Het vaderwezen’ en ‘Menselijk is’. In deze vertellingen neemt een alien de vorm van een mens aan, met in beide gevallen een totaal andere afloop. In ‘Het vaderwezen’ ontdekt een jongen dat zijn vader is vermoord en dat een alien zich als hem voordoet. Wat volgt is een scène die direct in de tv-serie Stranger Things gebruikt zou kunnen worden: de jongen en zijn vriendjes gaan op zoek naar een manier om het vaderwezen te vermoorden. In ‘Menselijk is’ is een vrouw zeer ongelukkig in haar huwelijk met een vreselijk onaardige, door zijn werk geobsedeerde man. Na een reis naar een andere planeet is haar man ineens verdacht vriendelijk. Een wanhopige alien die met uitsterven wordt bedreigd heeft zijn lichaam overgenomen. Maar of zijn vrouw dat nu heel erg vindt…

De bundel Elektrische Dromen is een pareltje voor de sci-fi liefhebber. De verhalen zijn allemaal totaal anders waardoor je doorlopend verrast wordt, terwijl de introducties het boek een persoonlijk tintje geven. En er wordt wel gezegd: Don’t judge a book by its cover, maar in dit geval is de omslag wel een vermelding waard; de uitgever heeft voor een prachtig omslag gekozen, waarin je de menselijkheid uit Dick’s verhalen herkent.

Theater / Voorstelling

Toveren met muziek

recensie: De Nationale Opera -Die Zauberflöte

Voor de derde keer is de productie van Die Zauberflöte in de regie van Simon McBurney in het Muziektheater in Amsterdam op de planken gezet. Met veel professionaliteit, werkplezier en een eenvoudig decor is een maximale zeggingskracht bereikt. Regie en een voortreffelijke muzikale leiding van Antonello Manacorda smeden de vocale prestaties met vaart en expressie tot een geheel.

Het verhaal begint met een projectie van info als ‘Akt 1’ en ironische toevoegingen op een groot scherm achter de bewegende en roterende bühne.  De opwinding uit de ouverture gaat naadloos over in een schrijvende hand, een kronkelende slang en een vluchtende prins. We zijn in een berglandschap en prins Tamino gilt ‘help!’. Drie militair uitgedoste hofdames van de Koningin van de Nacht, gezongen door de onvolprezen Judith van Wanroij, Rosanne van Sandwijk en Helena Rasker, redden de mooie Tamino. Ze kibbelen vervolgens in het eerste, fantastische terzet wie van hen bij hem mag blijven terwijl de anderen zijn komst melden. In dit sprookjesachtige eerste deel klaagt de Koningin haar nood over de ontvoering van haar dochter bij Tamino. Haar machteloosheid is mooi verbeeld door haar in een rolstoel te zetten. Nina Mynasian overtuigt met een klein postuur en groot bereik, ook in de beroemde coloraturen-aria in de tweede akte.

Contrasten

Foto: Michel Schnater

Zowel qua verhaallijnen als muzikaal zit Die Zauberflöte vol contrasten. Er is een ‘hemels paar’, een prins en prinses, en een ‘aards paar’, de vogelvanger en zijn toekomstige bruid. Er is een ‘koningin van de nacht’ en een ‘zonnepriester’. De sekte van de zonnepriester Sarastro (Dmitry Ivaschenko) is voorzien van zalvende retoriek en houdt er hoogst bedenkelijke opvattingen over vrouwen op na. Gelukkig zorgt vogelvanger Papageno, de onnavolgbare Thomas Oliemans met zijn keukentrapje, voor de broodnodige humor.

Als je ‘toveren’ opvat als ‘veranderen’ dan heeft McBurney met alle contrasten en verschuivingen in de onderlinge relaties de diepere laag te pakken in het contrast van ‘voor’ en ‘na’ de persoonlijke groei. Sarastro zorgt met zijn ietwat saaie voordracht voor een geestelijke make-over van Tamino en Pamina. Waar verhaal en muziek aanvankelijk opwinding, gevaar, gekheid en emotie bieden, verandert het karakter na de eerste akte in een plechtige beweging gericht op de idealen van de Verlichting: inzicht en volwassenwording. Voordat het zo ver is moeten de protagonisten eerst terdege gereinigd en beproefd worden. Hier komt het wonderlijke en gedateerde gedachtengoed van de mannenbroeders boven tafel.

Van moederskind naar powervrouw

Foto: Michel Schnater

De nadruk verschuift van de held, Tamino – fantastisch gezongen door Stanislas de Barbeyrac – naar Pamina, die dapper en volhardend in de liefde verreweg de meeste ellende moet doorstaan. Ze wordt verkracht door de keurige bediende van sekteleider Sarastro en, na weigering van medewerken aan een moord op Sarastro, verstoten door haar moeder. Wanneer haar prins gedwongen wordt haar te negeren – een onderdeel van zijn inwijdingsritueel – zingt sopraan Mari Eriksmoen een van de mooiste aria’s van Mozart. ‘Ach, ich fühl’s, es ist verschwunden’ – ik voel dat de liefde voorbij is. En toch blijft ze recht overeind. Eriksmoen is in deze regie de minst zielige prinses ooit. Ze groeit van bang moederskind naar powervrouw die de vooroordelen onder Sarastro’s wijsheden logenstraft.

Bij een première gaan soms kleinigheden mis. Waar zijn de opschepperige leugens van Papageno over het eigenhandig wurgen van de slang en het redden van Tamino gebleven? Die replieken uit het libretto vielen weg en de drie hofdames straften de vogelvanger zomaar, leek wel. En soms leek het nauw luisterende mechaniek van het bewegende podium te haperen. Maar de muzikale toverkracht van orkest en solisten bleef, precies zoals Mozart het waarschijnlijk bedoeld heeft, van begin tot eind de pijler onder dit mooi uitgevoerde meesterwerk

Theater / Voorstelling

URLAND zonder URLAND

recensie: URLAND - De UR-triënnale 2018

Of ik zin had in vintage URLAND? Natuurlijk! Zelfs als URLAND het zonder URLAND doet. Of tenminste, zonder Ludwig Bindervoet, Jimi Zoet, Thomas Dudkiewicz en Marijn Alexander de Jong. In hun plaats spelen vijf stagiaires een re-enactment (reprise? revival?) van House on Mars en Oktobertragödie, twee vroege werken waarmee het performancecollectief in 2011 de festivalscene betrad. De UR-triënnale 2018 is zelf een festival, maar ook een anti-festival; twee performances, maar ook één grote meta-performance; een ode aan vergankelijkheid door repertoire uit de vergankelijkheid te halen. Een vat vol tegenstrijdigheden, zoals alleen URLAND dat kan.

Onderzoek en relativering

Met dit driejaarlijkse festival werpt het collectief de blik op zichzelf. Hoe persoonlijk is hun werk? Kan het los van de performers bestaan, of wordt het dan echt iets anders? Op het podium zien we Shelley Bos, Maarten Heijnens, Levi Middendorp, Giulia Reiss en Rosa Weekers. Met stageverslagen in de hand hemelen ze de Urlanders op, maar al snel slaan de twijfels toe. Over de korte tijd die ze hadden om de stukken te leren. Was deze groep niet tegen fastfoodtheater? En die moeilijke woorden van de mannen – acteurs als ‘hogepriesters van het nu’ – moet dat echt? Door andere performers te gebruiken, ontstaat er een afstand waarmee URLAND zichzelf onderzoekt en relativeert. De idealen waar ze naar streven – theater dat de verbeelding viert, het hier en nu benadrukt en wars blijft van commercie – blijven overeind, maar tegelijkertijd is er ruimte voor zelfspot.

Existentiële eenzaamheid

De vijf stagiaires spelen vervolgens de Urlanders die hun rollen uit House on Mars en Oktobertragödie spelen.“Acteurs zijn spreekbuizen,” hoorden we eerder, en dus vervangbaar. In House on Mars volgen we Reif en Jules (Rosa Weekers en Maarten Heijnens, voorheen Jimi Zoet en Marijn Alexander de Jong), twee ruimtereizigers die vergezeld worden door een HAL-achtige supercomputer (Giulia Reiss, die net als haar voorganger Thomas Dudkiewicz een hypnotiserende stem heeft). Door een op een oog lijkend raam staren ze door de ruimte, en proberen de absurditeit van hun reis op afstand te houden: een bericht naar huis zou er eeuwen over doen om aan te komen. Als zelfs de computer verdwaald raakt, is er geen ontkomen meer aan: ze zijn verloren in de oneindigheid. House on Mars pakt een van de grote thema’s uit science-fiction: de existentiële eenzaamheid van het heelal, en de angst van mensen om ontheemd te zijn. Die ontheemding is ook merkbaar op het schip. Het leven van Reif en Jules wordt gereguleerd door een computer die alle menselijke kennis in zich heeft. De machine die de mens ontstijgt: URLAND zou er later een trilogie over maken, maar hier is de fascinatie al te zien.

Fascistische sitcom

In Oktobertragödie belanden we in een nagesynchroniseerde Duitse sitcom. We zien een Beierse familie wiens wereld ophoudt bij de achtertuin en overheerst wordt door tirannieke vader. De moeder wordt vernederd en gemarteld door haar zonen, en begint uiteindelijk een incestueuze relatie met een van hen. De vader wordt een woedende volksmenner die het publiek als massa aanspreekt. Hetzelfde effect zit in de vorm waar URLAND voor kiest. De huiskamer van de sitcom is het benauwde, ‘eigen’ gebied waar de Ander op afstand wordt gehouden. Elke uitspraak van de personages wordt gedicteerd door nasynchronisatie, terwijl de vrolijke achtergrondmuziek het publiek dicteert hoe het zich moet voelen. Terwijl de moeder bijna door haar zonen wordt verdronken, klinkt er gemoedelijke muziek. Afgelopen april raakte de revival van Roseanne in opspraak door een soortgelijke scène, vergezeld door applaus en een bulderlach. Het fascisme waar Oktobertragödie in 2011 naar verwees is in 2018 nog springlevend. Het heeft de vorm aangenomen van verschillende demagogen en de culturen die ze aanmoedigen.

URLANDS identiteit

Hoe te kijken naar de UR-triënnale? Als opzichzelfstaande performances blijven House on Mars en Oktobertragödie in 2018 nog steeds overeind. Bovendien geven ze een interessant perspectief op recenter werk van URLAND. De dialoog tussen performer en technologie die ik van de Urlanders ken is hier bijvoorbeeld al volop aanwezig. De acteur als een spreekbuis, een gelijkwaardig onderdeel in een groter Gesamtkunstwerk, is in dat opzicht niet zo’n vreemde gedachte. Tegelijkertijd is dat natuurlijk ook niet waar en zetten de vijf stagiairs alles in een ander daglicht: zowel de voorstellingen als URLAND als collectief. Tussen de twee performances spelen ze de Urlanders in een nagesprek. Standaardvragen over de eigen ontstaansgeschiedenis en inspiratiebronnen komen voorbij, maar ook de zelfreflectie uit de openingsscène. Is het niet nogal zelfreferentieel, vraagt de moderator: een performance over je eigen performances? Ergens wel, natuurlijk. Maar het levert wel een interessante schets op van URLANDS identiteit. Zelfs zonder URLAND.

Theater / Reportage
special: Openingsweekend Noorderzon 2018

Grenzen afbakenen en oversteken op Noorderzon

Het Noorderzon Performing Arts Festival ging 23 augustus voor de 28e editie in Groningen weer van start. 8WEEKLY bezocht het openingsweekend en zag vooral veel voorstellingen die zich thematisch verhouden tot onderwerpen als thuis en geworteld zijn en grenzen afbakenen en oversteken.

Even moet Marcel Hensema – de dienstdoende acteur in NASSIM van de Iraanse regisseur Nassim Soleimanpour – nadenken. Via een skypeverbinding heeft de aanwezige regisseur hem net gevraagd naar de meest romantische zin die hij kent. Het blijft even stil, het hoofd is gefronst. Dan: ‘Zalstoe aaltied bie mie blieven lutje wicht’, een regel uit een liedje van de Groningse zanger Ede Staal. De regisseur vraagt Marcel Hensema om dat te spellen, hij wil het graag appen naar zijn vrouw in Iran.

Deze scène symboliseert veel van de thema’s die aan bod kwamen, het eerste weekend van Noorderzon: thuis- en geworteld zijn, taal, vrijheid, grenzen afbakenen, en oversteken.

Foto: Studio Dog

In NASSIM onderzoekt de Iraanse theatermaker Nassim Soleimanpour deze thema’s in een creatief theaterexperiment. Soleimanpour heeft een theatertekst geschreven, maar de desbetreffende acteur die geacht wordt deze tekst te spelen (iedere avond iemand anders, en op deze avond dus Marcel Hensema) heeft de tekst nog nooit gelezen, laat staan gerepeteerd. De eerste lezing is ook gelijk de opvoering. Hiermee bouwt Soleimanpour voort op hetzelfde concept dat aan de basis stond van zijn eerdere voorstelling White Rabbit, Red Rabbit. Maar er is één groot verschil: toen White Rabbit, Red Rabbit over de hele wereld werd opgevoerd, mocht Soleimanpour Iran niet verlaten. Zonder nadere verklaring weigerde de overheid hem destijds een paspoort te verlenen. Dat is nu veranderd. Tegenwoordig woont Soleimanpour in Berlijn en is hij zelf onderdeel van zijn nieuwe voorstelling: eerst alleen via een skypeverbinding, later fysiek op het toneel.

Zo ontstaat er een wisselwerking tussen de aanstekelijk spelende Hensema en Soleimanpour. Ze leren elkaar wat zinnetjes Gronings en Farsi. Publiek wordt het podium opgevraagd om een kort verhaaltje in het Farsi te leren en na te vertellen. NASSIM is zo een speelse en luchtige voorstelling die aan de ene kant laat zien dat het spreken van verschillende talen geen onoverbrugbare barrières opwerpt, maar aan de andere kant ook betoogt dat het juist onze eigen specifieke taal is die maakt wie we zijn. Het is onze eigen taal die ons thuis en geworteld laat voelen.

Dode kangoeroes ’s

Foto: Lynette Wallworth

Wat betekent het om ergens thuis te zijn? Die vraag wordt ook onderzocht in de vr-film Collisions van Lynette Wallworth. Hier staat niet zozeer de relatie tussen mens en taal, maar de relatie tussen mens en land centraal. In Collisions krijgen we een inkijkje in het leven van Nyarri Morgan. Lid van de Martu, een nomadenvolk dat leeft in de uitgestrekte woestijn van West-Australië. Wallworth merkte in een interview op dat Westerse volken altijd gekenmerkt worden door geschiedenissen van migratie. De Martu daarentegen beschouwen hun identiteit direct verbonden met het land waarop ze leven. Of zoals het in de film gezegd wordt: ‘er ligt hier geen steen die niet gekend wordt’. Deze relatie met het land wordt ernstig verstoord wanneer het gebied als locatie uitgekozen wordt om experimenten met kernproeven te doen. Als kijker sta je aan de rand van een kernexplosie en vliegen de dode kangoeroes ’s (die door de Martu in eerste instantie als een geschenk van bovennatuurlijke kracht worden geïnterpreteerd) je om de oren. Ook luister je naar de verhalen van Nyarri Morgan terwijl hij ’s avonds een kampvuur stookt. Hoewel je in een theater in Groningen zit, waan je je een moment echt in de outback van Australië. Werkelijk spectaculair zijn de drone-opnamen die je vanuit je stoel als een vogel over het weidse woestijnlandschap laten zweven, en je het idee van totale vrijheid geven.

Rauw testosteron

Noorderzon zet elk jaar een zeer internationale programmering neer. Zo ga je van Iran naar de Australische wildernis, en brengt de Braziliaanse choreograaf Bruno Beltrão je met de hiphopvoorstelling Inoah– tevens de openingsvoorstelling van het festival – naar het Braziliaanse stadsleven. ‘Inoah is zowel een pleidooi voor bewegingsvrijheid als een creatieve aanklacht tegen de beperking ervan door gesloten grenzen’ zo weet het programmaboekje te vertellen. De voorstelling heeft iets duisters. Silhouetten glijden over een halfdonker podium. De muziek klinkt als een naderende donderstorm, waarbij de daadwerkelijke regenbuien buiten kinderlijk afsteken. De dansers – een tiental in rokjes gestoken mannen – bewegen soms op een manier die suggereert dat ze zich ergens van willen ontdoen, dat ze inderdaad op zoek zijn naar bewegingsvrijheid. Wanneer die vrijheid er is, zijn de dansers indrukwekkend. De choreografie lijkt nu en dan geïnspireerd te zijn op straatgevechten tussen concurrerende drugskartels, inclusief gewond afdruipende jongemannen. De gespierde lichamen raken naarmate de voostelling vordert bezweter, de blikken blijven even grimmig en het testosteron is bijna tastbaar. De sterke openingsvoorstelling van het festival is rauw, energiek en dreigend.

Fauna
Foto: Pierre Borasci

Dan gaat het er vrolijker aan toe bij Fauna, het andere bewegingstheater dat het eerste weekend van Noorderzon te zien was. Fauna, van het gelijknamige jonge Zweedse gezelschap, is een mix van dans en acrobatiek. Aan de basis van de voorstelling staan dierlijke bewegingen. Met name naar de apenwereld lijkt goed gekeken te zijn. Dansers springen in elkaar en hangen aan elkaar zoals chimpansees dat doen. De narratieve lijntjes over aantrekking en afstoting waren niet per se nodig geweest en de slapstickelementen zijn voor de liefhebber; maar als acrobatische voorstelling is Fauna vooral heel spectaculair en daarmee een mooie toevoeging op een toch al sterke en diverse programmering.

Theater / Voorstelling

Hoe lang houdt fictie stand?

recensie: The Fame game/ DeLaMar Theater – Blind Date

De kracht van Blind Date zit ‘m juist in de gelaagdheid en de wanhopige pogingen van de ex-geliefden om de werkelijkheid te ontvluchten. Alleen jammer dat de voice-over dit nog eens extra expliciteert.

In Blind Date wordt de grens tussen fictie en feit continu gemanipuleerd. Daar is al sprake van voordat de voorstelling überhaupt is begonnen. Verkleed als het personeel van het DeLaMar Theater begeleiden Katja Schuurman en Thijs Römer je naar je plek, terwijl er op de achtergrond van het toneel een testbeeld te zien is dat verwijst naar de oorspronkelijke filmversie van Blind Date van Theo Van Gogh uit 1996. Als inleiding van de voorstelling vertellen ze dat we dit stuk vooral niet met de werkelijkheid moeten vergelijken. Ja oké, Katja Schuurman en Thijs Römer spelen ex-geliefden. Oké, Schuurman en Römer zijn óók ex-geliefden, die elkaar nota bene op de filmset van Van Gogh hebben gevonden. En ja, Katja’s personage heet óók Katja, maar dit moeten we dus allemaal als toevallig zien. De onopzettelijkheid wordt zo benadrukt, dat het juist lijkt of ze willen dat je met die kennis naar het stuk kijkt en op zoek gaat naar lijntjes met de werkelijkheid.

 

Verdriet versus frustraties

Zo eenvoudig gaat dat niet. In Blind Date wordt de werkelijkheid letterlijk en figuurlijk begoochelt. Na de dood van hun driejarige dochter proberen goochelaar/illusionist Pom (Thijs Römer) en ex-danseres Katja (Schuurman) hun relatie te redden en tot elkaar te komen door middel van fictieve contactadvertenties en daaropvolgende blind dates. Ze spelen telkens dat ze elkaar niet kennen, maar dit spel wordt regelmatig onderbroken: de personages kunnen hun pijn, verdriet en frustraties niet onderdrukken. Vaak zorgt hij ervoor dat zij van streek raakt en wegloopt. En elke keer als hij hun kaartenhuis in elkaar ziet storten, raapt hij de kaarten bij elkaar en probeert aan de hand van een goocheltruc de boel te maskeren. Tevergeefs. Ook de fantasie heeft grenzen.

Toch blijven ze de fictie in stand houden. Paradoxaal genoeg leer je de personages hierdoor juist kennen. Bij elke date worden hun pijn en pogingen om tot elkaar te komen impliciet uitgesponnen. Zo schrijft Pom, die door Römer vaak iets te luchtig wordt neergezet, uiteindelijk een advertentie waarin hij op zoek gaat naar ‘een dochter’. Bij Römer is het verdriet aanvankelijk ver te zoeken. Hij wil doorgaan en lijkt eerder zijn vrouw (lees: de seks) te missen dan hun kind. Dat maakt hem minder oprecht. Toch laat Römer in de bovenstaande date zijn kwetsbare kant zien door subtiel om te schakelen van de fictieve Pom uit de advertenties naar de Pom die rouwt om de dood van zijn dochter.

Bij Schuurman daarentegen is de kwetsbaarheid als craquelé continu aanwezig. Haar woede en frustraties speelt ze te geforceerd, maar haar verdriet doet ze met minimale middelen treffend uit de doeken. Bijvoorbeeld wanneer ze zwijgend rondrijden in een botsauto (een pijnlijk maar prachtig symbool voor het ongeluk, de dood en een verloren kindertijd) en zij, verslagen van alle mislukte pogingen, haar hoofd op zijn schouder legt.

 

Afbreuk aan de complexiteit

Het is dan juist jammer dat de gevoelens en gedachten van de personages soms te veel geëxpliciteerd worden door de voice-over van de oudere barman annex danser Francis Sinceretti. De exacte toegevoegde waarde van deze momenten wordt ook niet duidelijk en doet zodoende meer afbreuk aan de gelaagdheid van het stuk. Sinceretti neemt juist een heel symbolische rol in. Hij verbindt het koppel letterlijk (als barman), maar ook figuurlijk: als vertolker van de dode dochter danst hij als een schaduw tussen het koppel. In zijn breekbare dans boort hij een nieuwe kwetsbaarheid aan. Waar het koppel zich verliest in rollenspellen en de dialoog, daar laat Sinceretti zien dat het lichaam, hoe broos ook, soms beter verbindt dan het woord

Boeken / Fictie

Érg vroege voorloper van Dada

recensie: Charles Cros, Kreek Daey Ouwens, Harry van Doveren, Theo Rikken, Ineke van Doorn - Mijnheer Cros

In Mijnheer Cros maken we kennis met een soort dadaïst in de 19e eeuw: Charles Cros (1842-1888). Die verwacht je niet zo vroeg al.

De aanspreking Mijnheer Cros, een eigennaam, doet denken aan verzonnen personages als Monsieur Plume van Henri Michaux en Meneer Cogito van Zbigniew Herbert. Al zijn die heren minder luchtig en meer traditioneel poëtisch neergezet dan Mijnheer Cros. Die wil van ernst namelijk niets weten aangezien het leven absurd is. Met een geheel eigen soort fantasie evoceert hij dat in bijna op zijn kop gezette taal. Of dit aparte ook van zijn leven is af te lezen, daarover ontbreekt alle uitsluitsel.

Absurdisme

Het boek opent met het gedicht ‘De bokking’ (Le Hareng Saur) van Cros zelf, gemaakt ‘Om de grote mensen boos te maken – ernstig, ernstig, ernstig,/ En de kinderen te vermaken – klein, klein, klein.’ Dat komt al een beetje in de buurt van Dada en heeft zeker ook iets weg van de latere Russische absurdist Daniil Charms.

Naast Cros drukken vier auteurs mede een stempel op de bundel met bijdragen die op Cros geïnspireerd zijn, maar niet stranden in imitatie. Het heet dat ze zelf ‘hun’ Mijnheer Cros uitvonden, al klinken die niet zo soeverein als de oorspronkelijke. Vanwaar die behoefte? Gaat ook nog eens een ‘eigen’ Shakespeare of Kloos uitgevonden worden?

Geen succes

In ‘Mijnheer Cros, een vivisectie’ wordt een met opzet malle poging ondernomen om in de buurt van de mens Cros te komen, maar dan wel met stilistische eigenaardigheden van Cros zelf. Vergelijkbaar gebeurt dat ook in ‘Uit het Parijse dagboek van mijnheer Cros’ en in ‘Mijnheer Cros in de spiegel’. De fijne illustraties van Ineke van Doorn dragen bij in dezelfde sfeer. Daaronder twee machines, zoals een hilarische worstmachine, die door Cros uitgevonden hadden kunnen zijn om er geen enkel succes mee te hebben – met de fonograaf was Edison net iets eerder.

In de liefde was het van hetzelfde laken een pak. Zijn geliefde dirkt zich voor de spiegel op om haar ‘overwinning nog sterker te laten schitteren’. ‘Als ze, haar geliefde beu, verveeld naar buiten staart’ weet hij dat ze ‘zich opsmukt voor een ander.’ Met zijn weinig veroverende verzen spot zij alleen maar.

Schoenen verkeerd om

Cros past omkeringen toe om de ongerijmdheden te laten zien waaruit voor hem de werkelijkheid opgebouwd lijkt. Doordat een man met zijn schoenen verkeerd om loopt, vraagt hij zich af waar hij is wanneer hij in tegenovergestelde richting naar kantoor is gegaan. ‘Weet u, als je zo lang omgekeerd bent geweest, dan brengt dat je in de war.’

Mijnheer Charles Cros zijn 46 jaar beschoren geweest om uitvindingen te doen, zijn bèta-kant, en literatuur te bedrijven, zijn alfa-kant. Pas in 1964 (na een herontdekking?) verscheen zijn Oeuvres complètes, zeshonderd pagina’s dik. De vertalers van Mijnheer Cros gebruikten de uitgave van 1970, die ook Tristan Corbière als auteur kent (hij had een boot in de huiskamer waarin hij sliep), tijdgenoot van Cros en ook voorloper van het surrealisme en aanverwante richtingen. Ze zullen elkaar gekend hebben. Beiden ontregelden laconiek de taalregels, bekommerden zich niet om hun leesbaarheid en vermeden iedere pretentie die naar de toen nog heersende romantiek kon ruiken.

Wie niet genoeg kan krijgen van Cros, vooral een literair curiosum, kan nog genieten van Liesbeth van Nes’ vertaling De fantastische machine. De machine in haar literaire vermomming (1997). Van Theo Rikken verscheen de vertaling Vroeger (2017).

Theater / Reportage
special: Julidans 2018

No Rules

Julidans is het International Festival for Contemporary Dance dat al jaren in de periode na het Holland Festival en voor de zomersluiting een aantal theaters in Amsterdam doet zinderen. Elk jaar is er een speciaal thema, dit jaar is dat ‘No Rules’. Emilia Nova doet voor 8WEEKLY verslag van drie voorstellingen.

21 pornographies – Mette Ingvartsen/Great Investment

Als op ongeveer een derde van de voorstelling Mette Ingvartsen, choreograaf en danser, het publiek uitnodigt onder de stoel te kijken omdat daar een stukje chocola ligt, wacht ik met dat op te eten. We hebben net een aantal versies van poepsex mogen aanhoren en ik ben erg opgelucht dat ik een lege maag heb.

De solovoorstelling 21 pornographies is de laatste voorstelling in een serie waarin Ingvartsen de rol van seksualiteit in onze maatschappij onderzoekt. Een drietal tl-buizen van verschillende lengte vormen, liggend op de grond, een brede trap. Een stem (die van Ingvartsen) vertelt ons dat we ons een groot huis moeten voorstellen met een fraai interieur. Het doet denken aan verhalende pornografie, zoals die van Marquis de Sade. Aanvankelijk ben ik geamuseerd door de manier waarop ze ons geconcentreerd laat kijken naar iets dat er niet is. Maar als ze de in het huis aanwezigen gaat beschrijven, machtige mannen en tieners, is dat geamuseerde gevoel voorbij. Het is haar belangrijkste punt: pornografie gaat vaak gepaard met geweld, wreedheid, pijn en macht. Ook met spanning en plezier overigens, maar vanavond komt dat niet aan bod.

Ze begint haar voorstelling volledig gekleed, maar is al snel naakt en blijft dat de rest van de voorstelling op een volkomen onbevangen manier volhouden. Ook bij het applaus trekt ze niet, zoals de meeste performers, snel iets aan. Het is een mooi contrast, die vrijheid en daarnaast de vaak afstotende porno die ze ons al bewegend en vooral verhalend voorschotelt. Soms is ze heel grappig, bijvoorbeeld wanneer een paar toeschouwers de zaal verlaten en daarbij de deur dichtslaan.

Aanvankelijk is de voorstelling een ver van mijn bed show: kijk nou eens hoe ziek mensen kunnen zijn. Langzamerhand verandert dat als ze laat zien hoe meisjes gedwongen worden zich op een bepaalde manier te bewegen voor een pornofilm of als ze het heeft over seks met dode mensen of militairen in oorlogssituaties die op doodgeschoten vijanden plassen. Dingen die we weliswaar schokkend vinden maar waar niemand verontwaardigde foto’s van op Facebook plaatst zoals bijvoorbeeld wel gebeurt als idioten poseren met door hen doodgeschoten wilde dieren.

Als Ingvartsen tot slot met een zwarte zak over haar hoofd en een tl-buis in haar handen rondspint doet dat me niet alleen denken aan de foto’s van Abu Ghraib, maar ook dat deze voorstelling ons vraagt naar onszelf te kijken. Niet vanuit een moralistisch oogpunt, verre van, maar op een eerlijke onderzoekende manier. Wat windt óns op? En wat staan wij toe dat er gebeurt? Met onszelf en met anderen?

Dark Field Analysis – Jefta van Dinther

Pas helemaal aan het eind van het stuk, als de ene man boven op de schouders van de andere man klimt, vraag ik mij af: wat doen ze eigenlijk in deze ruimte? Zitten ze gevangen? Zijn ze door wat ze net hebben gedaan uit een verlammende depressie geraakt en kijkt de bovenste man of er een ontsnappingsmogelijkheid is? Dan heb ik al bijna een uur naar Dark Field Analysis zitten kijken.

Twee jaar geleden was ik erg onder de indruk van Jefta van Dinthers Protagonist. Dat heb ik niet onmiddellijk bij dit stuk. In Studio 1 van de Stadsschouwburg Amsterdam zitten we op vier tribunes rond twee naakte mannen die op een kleed in het midden van de ruimte zitten. Boven hen hangt een rechthoekig lichtornament, bestaande uit witte tl-buizen, ontworpen door Minna Tiikkainen. Het werk van Tiikainen is op meerdere plekken te zien tijdens Julidans 2018. Niet alleen heeft ze het lichtbeeld van 21 pornographies ontworpen, drie installaties waaraan ze eveneens heeft meegewerkt staan her en der door het gebouw verspreid.

Behalve de lichtrechthoek zijn er ook rode en groene lampen die mooie tekeningen op de mannen schilderen. Ze praten met elkaar op een monotone, door de versterking metalig klinkende manier. Iemand zegt iets en de ander antwoordt vijf minuten later. Zij maken bewegingen met hun handen, wat daar mee bedoeld wordt is mij niet duidelijk. Dat is natuurlijk vaak bij dans, je moet je eigen verhaal maken, maar deze mannen interesseren me niet echt, ik vind het zelfs moeilijk om wakker te blijven.

Later wordt alleen het rode licht gebruikt en zitten we in het halfdonker te kijken naar indrukwekkende beelden. Eén van de twee staat lange tijd op zijn handen, de mannen trappen het kleed weg en bewegen op een manier die me aan dieren, aan insecten, doet denken en ook aan het einde van Protagonist. Het bijzondere van zo in het duister zitten kijken is dat het net is alsof je alleen bent. Ik merk dat ik de tekst steeds storender en nietszeggender vind. Zowel beelden als muziek zijn boeiend en ik ben opgelucht als de muziek zo luid wordt dat de tekst onhoorbaar wordt.

Toch is dit stuk te ontoegankelijk om mij echt te boeien. Wel vind ik het grappig dat de dansers in tegenstelling tot Mette Ingvartsen snel een broek aantrekken bij het in ontvangst nemen van het applaus. 1-0 voor de vrouwen.

The Jewish Connection Project – Lisi Estaràs & Ido Batash/les ballets C de la B

Lisi Estaràs is een Argentijnse danseres die al eerder voor Julidans een performance over identiteit heeft gemaakt. Samen met Ido Batash, net als zij Joods, wil ze weten wat een identiteit, en in dit geval speciaal de Joodse, definieert. En of het ook betekent dat je op slag ergens thuis hoort.

Het is de enige voorstelling die ik deze Julidans bezoek waarin ‘gewoon’ gedanst wordt. Twee vrouwen en drie mannen bewegen bijna constant op synchrone wijze. We zien een verhalende dans, waarin aanvankelijk mensen bang lijken te zijn en hun gezicht gedeeltelijk met hun hand verbergen. Dan horen we de zee en wordt er gespannen gekeken naar het beeld voor hen, de grond wordt gekust en meteen daarna klinken er geweerschoten die veranderen in vuurwerk waardoor iedereen blij wordt.

Zien we hier een letterlijk uitgebeeld verhaal van joden die wegvluchten uit Europa en Israël bereiken? Dat valt een beetje tegen eerlijk gezegd, maar de bewegingen, de mimiek en vooral de muziek lijken daar wel op te wijzen. Later wordt er ook gedanst op de geluidsband van een Israëlische film of televisieserie, waar jammer genoeg geen vertaling van komt.

In het programmaboek staat dat Estaràs en Batash met lichaamstaal de echte wortels van een identiteit proberen bloot te leggen, maar een taal die, zoals de dansers laten zien, voor iedereen hetzelfde is, is zeker in het geval van Israël, behoorlijk ongeloofwaardig. In één van zijn mooiste boeken beschrijft de bekende Israëlische schrijver Amos Oz hoe zijn moeder zelfmoord heeft gepleegd omdat zij zich daar juist absoluut niet thuis voelde. Om nog maar te zwijgen over alle binnenlandse politieke controverses.

Halverwege de voorstelling gaan de dansers de zaal in om een paar toeschouwers over te halen de vloer op te gaan, mogelijk zien we hier de ontvangst van Joodse immigranten. Ze worden omhelsd maar moeten om choreografische redenen natuurlijk weer naar hun plaats terug, wat een nogal onhandige indruk maakt.

Eén van de enthousiast ontvangen nieuwe immigranten komt aan het eind van de voorstelling terug en blijkt een prachtige zangeres te zijn. Ze zorgt voor een ontroerend einde, maar kan de avond in haar eentje niet echt redden. Wel wordt het duidelijk dat de Joodse identiteit veel met angst en oorlog te maken heeft, maar daarvan waren we al op de hoogte.

Theater / Reportage
special: Holland Festival 2018

Holland Festival: de derde week

Tijdens de derde week van het Holland Festival zag Jeroen een mooi eerbetoon aan Pina Bausch, een voorstelling rondom de bijzondere componist Gesualdo en zag hij eindelijk Romeinse Tragedies. Emilia Nova werd geconfronteerd met veertig jaar elektronische dansmuziek en Devi zag een voorstelling waarin kritiek werd geleverd op de vluchtelingencrisis rondom het Middellandse zee gebied.

15 juni: Romeinse Tragedies is in 2018 nog steeds actueel

Foto: Jan Versweyveld

Romeinse Tragedies is één van die iconische voorstellingen die je gezien moet hebben, is me verteld. Jaren geleden probeerde ik kaartjes te bemachtigen, maar zonder succes. Dit jaar is het me gelukt. Op het Holland Festival wordt de zes uur durende Shakespearemarathon in stijl afgesloten: in het Koninklijk Theater Carré.

Romeinse Tragedies bewijst opnieuw hoe alomtegenwoordig Shakespeare nog steeds is in onze cultuur. De politieke machtsspelletjes die de revue passeren doen me denken aan Game of Thrones en House of Cards, en verwijzen tegelijkertijd –  vrij letterlijk – naar de politieke realiteit van 2018. De voorstelling rijgt drie Shakespeareaanse tragedies aan elkaar. In Coriolanus wordt de Romeinse generaal Gaius Marcius Coriolanus (Gijs Scholten van Aschat) verbannen uit Rome, de stad die hem eerder nog onthaalde als held. Uit wraak sluit hij zich aan bij zijn aartsvijand Aufidius (Bart Slegers), en beraamt een aanval op Rome. Julius Caesar staat in het teken van de moordaanslag op Julius Caesar (Hugo Koolschijn) door zijn bondgenoten Brutus en Cassius (Eelco Smits en Marieke Heebink). De beroemde toespraak van Marcus Antonius (“Vrienden, Romeinen, landgenoten, leen mij uw oor”) vloeit naadloos over in de laatste tragedie van de avond: Antonius en Cleopatra. Antonius (Hans Kesting) is één van de drie machthebbers in Rome, en raakt in de ban van Cleopatra (Chris Nietvelt), koningin van Egypte. Hun affaire leidt tot de overgave van Egypte en de zelfmoord van beide geliefden.

Met zoveel Shakespeareaans geweld zou je zeggen dat er vanuit de zaal meer dan genoeg te zien is, maar de kracht van Romeinse Tragedies bevindt zich op het podium. Het decor is een grote media-installatie, vol met televisieschermen waar de voorstelling of nieuwsfragmenten op te zien zijn. Het publiek mag vrij rondlopen, eten bestellen, naar televisie kijken, terwijl de acteurs op het voortoneel staan te spelen. Als ik voor het eerst in het decor ga zitten, verbaas ik me erover hoe sterk de voorstelling van betekenis verandert. Vanuit de zaal kijken we gezamenlijk naar een politiek drama, op dezelfde manier waarop men dat in Shakespeares tijd gedaan heeft. Op het podium komt de wereld via beeldschermen binnen. De vrouw die vlak naast me staat, kijkt naar een heel ander scherm dan ik. Als ik de andere kant op kijk, zie ik een groepje naar weer een ander scherm kijken. De gezamenlijkheid maakt plaats voor filterbubbels. Dat Romeinse Tragedies gemaakt is voor de opkomst van Facebook en de discussie rondom informatiefiltering, zegt veel over de tijdloosheid van deze voorstelling.

Maar er is meer. Naast de slimme scenografie zijn er de acteurs van Toneelgroep Amsterdam, die met name in de laatste uren boven zichzelf uitstijgen. De toespraak van Antonius door Hans Kesting en Chris Nietveld als ontrafelende Cleopatra zijn kleine masterclasses in acteren. Waar het bij vlagen moeilijk is om alle namen en twisten bij te houden, wordt de voorstelling op momenten als deze lucide. We zien Antonius, maar ook Bernie Sanders, Barack Obama, Donald Trump. Zo veel is er niet veranderd.

20 juni: Neues Stück is een welkom nieuw hoofdstuk voor het Tanztheater Wuppertal

Foto: Julian Mommert

Toen ik jaren geleden Wim Wenders’ Pina zag, liep ik met gemengde gevoelens de bioscoop uit. Wat een prachtig ensemble, dat Tanztheater Wuppertal! Maar wat zonde eigenlijk, dat ik ze toen pas ontdekte. Zullen ze na het overlijden van de iconische Pina Bausch nog nieuw werk maken? Ja, gelukkig wel. Op een zomerse avond in Amsterdam staan rijen voor de kassa om Neues Stück 1 – Seit Sie te zien: een mooi eerbetoon aan Bausch en een nieuw hoofdstuk voor het gezelschap.

Aan Dimitris Papaioannou de taak om dat nieuwe hoofdstuk in te luiden. Als choreograaf, theaterregisseur, schilder en striptekenaar beweegt hij gemakkelijk tussen verschillende disciplines. Een logische keuze voor een gezelschap dat graag de grenzen tussen dans en theater opzoekt. In Neues Stück brengt hij een ode aan Bausch, en behoudt tegelijkertijd een eigen signatuur. We zien de stoelen van Café Muller herhaaldelijk verschijnen. Een rij dansers steekt het podium over door de stoelen te verplaatsen, erop te staan, en over te steken naar de volgende stoel. Later probeert een danser zoveel mogelijk stoelen met zich mee te dragen, tot hij uiteindelijk zelf een houten kunstwerkje is geworden. De heren gaan gekleed in nette pakken, de dames in de lange jurken die we kennen uit het Bausch-repertoire. Maar bovenal blijft de speelsheid en vernuftigheid van Pina Bausch’s beeldentaal intact. We zien het in een groep dames die samen een veelbenig wezen vormen of een kooksessie waar Azusa Seyama geholpen wordt door een klein legertje aan handen. Een naakte danser en danseres lijken even te fuseren tot een Siamese tweeling. Het levert stuk voor stuk bijzonder theatrale beelden op.

En dan is er Papaioannou zelf, die meer vanuit een fascinatie voor verstilling en het naakte lichaam lijkt te werken. Prachtig zijn de beelden waarin naakte dansers tergend traag van een berg matten lijken te glijden. Een danser verschijnt uit een papieren cocon, trekt een paar kartonnen buizen aan en wordt een vreemde hybride tussen mens en spin. De vele referenties die hij in zijn werk stopt – naar de Griekse veerman Charon, beelden uit de schilderkunst en vanzelfsprekend het werk van zijn voorgangster – zijn me niet allemaal even bekend, maar dat mag de pret niet drukken. Neues Stück laat de rijke fantasie van het Tanztheater Wuppertal (opnieuw) zien. Dat smaakt naar meer.

23 juni: Gesualdo speelt met kunst en kitsch

Foto: Sofie Knijff

Kun je kunst los zien van de kunstenaar? Wie moeite heeft met Woody Allen heeft nog niet gehoord van Carlo Gesualdo. Gesualdo is next level: een Italiaanse componist uit de late Renaissance die zijn vrouw en haar minnaar heeft vermoord, een heks als minnares had en alle bomen om zijn huis liet omkappen. Het geruis van de bladeren verstoorde zijn concentratie. Gesualdo’s composities zijn daarentegen zo bijzonder, dat het eeuwen later nog bewonderd werd door Igor Stravinsky. En de Warme Winkel, die met het Nederlands Kamerkoor een voorstelling rondom Gesualdo maken.

Een weerzinwekkende man die desalniettemin mooie muziek kon maken: die tegenstelling is de basis in deze voorstelling. Enerzijds horen we de schoonheid van Gesualdo’s madrigalen in de zang van het Nederlands Kamerkoor, netjes in pak en wat stijfjes op het podium. Anderzijds worden we uit balans gebracht door de scenes van de Warme Winkel. In een campy decor met roze gordijnen en klatergouden rekwisieten leest een naakte Florian Myjer een brief naar het Kamerkoor voor, terwijl Vincent Rietveld en Ward Weemhoff hem betasten, kietelen en slaan met een microfoon. Als Myjer zijn teen in een muizenval dreigt te zetten, lopen de eerste toeschouwers de zaal uit. Het blijkt allemaal een vals alarm te zijn, maar het gaat om het moment waarop je dat nog niet doorhebt. De afschuw en walging die ik dan voel, hoor ik te voelen.

Het risico van zo’n aanpak ligt in de overkill. En dat gebeurt op den duur in Gesualdo. De platte scènes en het spelen met wreedheid zijn aanvankelijk effectief, maar verliezen snel de spanning. Na een paar herhalingen weet je dat er geen echt gevaar is, waardoor je weer rustig in je stoel kan zitten. Je weet dat camp een bewuste tegenhanger is van de ‘hoge kunst’ van de kamermuziek, maar daar worden de individuele scènes niet per se interessanter door. Als de twee werelden elkaar ontmoeten, ontstaan er onverwacht mooie momenten. Een langzaam uitzoomende projectie waarin de Warme Winkeliers op de grond liggen en een schilderij imiteren is tegelijkertijd esthetisch en kitschy. In de laatste akte nodigt Ward Weemhoff een koorlid – zijn oude geschiedenislerares –  uit, ‘bestelt’ een pizza en vertelt over zijn tijd op de middelbare school. Wat begint als een mooi oprechte scène wordt onderuitgehaald wanneer een plastic penis door de pizzadoos verschijnt. Ontroering en schmieren, kunst en kitsch komen hier even samen. En het werkt.

26 juni: Gisèle Vienne: Crowd

Foto: Estelle Hanania

Voordat Crowd begint krijgen we op allerlei plekken in de schouwburg oordopjes aangeboden als bescherming tegen de luide muziek. Als ik lees dat het hier om techno gaat, niet mijn grootste liefde, neem ik er voor de zekerheid een paar mee. Dan, hoe ironisch, blijkt de muziek het mooiste onderdeel van de voorstelling te zijn. Het is een door Peter Rehberg samengestelde mix van veertig jaar elektronische dansmuziek inclusief een eigen compositie.

Op het podium van de Rabozaal ligt aarde en allerlei afval, het lijkt op de overblijfselen van een heftig feest of een grasveld in het Vondelpark na een mooie dag. Terwijl de geweldige muziek over ons heen spoelt, komen er heel langzaam in slow motion vanuit het donker figuren naar voren. Jongeren in hoodies, rugzakken, een alternativo met wijde broek en houthakkershemd. Aanvankelijk is de slomo prachtig, zeker met die muziek. De dansers glimlachen, naar ons, naar elkaar, begroeten elkaar, iemand steekt een sigaret op. Het is alsof je naar een droombeeld kijkt of een gelikte commercial.

Volgens Gisèle Vienne, de choreograaf van Crowd zien we hier vijftien individuen met ieder een eigen verhaal. Wat ik waarneem: constant dezelfde trage manier van bewegen met af en toe een gezamenlijke stilte of een synchroon strekken van ledematen. Iemand zakt op de grond in elkaar, een meisje vindt een zak chips die ze uit elkaar trekt, er wordt water uit flesjes over de anderen heen gegooid wat schitterende beelden oplevert. Aan schitterende beelden geen gebrek overigens: het donker, de kleuren, de belichting, de rookwolken die zich tegen het einde boven een paar mensen vormen. (Geen idee hoe ze dat doen, ze lijken op iets in hun kleding te drukken). Alles blijft echter op afstand en dat komt vooral omdat de dansers hun tempo niet wijzigen. Misschien is  dat juist het kenmerk van deze crowd? Een bijzonder idee, maar om naar te kijken slaapverwekkend.

Een engerd betast het lichaam van een doodstil staande jongen en grijnst ondertussen naar een meisje dat toekijkt, het meisje staat te huilen. Ik bekijk het alsof het een laboratorium experiment is. Waarom huilt ze? Heeft het iets met die jongen te maken of is she coming-down? Het kan me niet schelen, hoe lang duurt het nog? Toeschouwers verlaten de zaal.

Pas als de dansers het applaus in ontvangst nemen – waarbij het publiek nauwelijks gaat staan, een unicum – zie ik levende mensen op het podium. Waar zijn ze al die tijd geweest?

28 juni: Tiefer Schweb – Münchner Kammerspiele

Foto: Thomas Aurin

Met Tiefer Schweb van het Münchner Kammerspiele staat de Zwitserse theatermaker Christoph Marthaler voor de zevende keer met een voorstelling op het Holland Festival. Zijn stukken kenmerken zich door een hoge mate van absurdisme en vervreemding. Marthalers theater wordt bevolkt door personages die, zoals theatercriticus Hein Janssen in de Volkskrant schreef, proberen er met de moed der wanhoop toch nog wat van te maken.

Die wanhopige mensen zijn in Tiefer Schweb een achttal ambtenaren die zich hebben opgesloten in een geheime ruimte op de bodem van het Bodenmeer. Europa wordt bedreigd door een gevaarlijke uitheemse bacterie en boven het wateroppervlak is de pleuris uitgebroken. Aan de ambtenaren, gestoken in strak pak, de taak met oplossingen te komen.

Daarvoor grijpen ze terug op wat ze kennen: onnavolgbare beleidsprocedures en niet te volgen ambtenarenjargon. De onmogelijkheid van hun opdracht erkennende, verzanden de vergaderingen vaak in het gezamenlijk aanheffen van oude Duitse volksliedjes, koorliederen waarbij zangers urinoirs over hun hoofden plaatsen of orgelopvoeringen van Simon and Garfunkels The Sound of Silence. De muziek brengt troost, maar weinig redding.

Marthaler legt een duidelijke link met de actualiteit. De ambtenaren zijn letterlijk afgesloten van de problemen boven het wateroppervlak die ze pogen op te lossen; daarmee volkomen vervreemdt van de situatie die ze in ambtelijk jargon proberen te vatten. Dat is duidelijke kritiek op de wijze waarop Europese overheden in Brussel, Berlijn en Den Haag de vluchtelingencrisis op de Middellandse zee onder controle proberen te krijgen. Af en toe weet de realiteit binnen te dringen in de afgesloten vergaderruimte: via een wonderlijk luik in de hoek van het decor of doordat het water van het Bodenmeer de ruimte binnenstroomt. Meerdere malen weten de ambtenaren zichzelf ternauwernood van een verdrinkingsdood te redden. Die metafoor is pretty on the nose. Evenals de blub-blub-blub-geluiden waarmee de voorstelling begint en eindigt.

Toch overtuigt Tiefer Schweb, ondanks sterke individuele scenes, als geheel niet helemaal. De voorstelling is uiteindelijk te surreëel om echt een politiek punt te kunnen maken, maar te politiek om een magische wereld te creëren waarin de toeschouwer zichzelf kan verliezen. Daardoor blijf je met een zekere emotionele afstand naar de gebeurtenissen op het toneel kijken.

De slotscène, waarin personages gekleed in verschillende folkloristische klederdrachten een laatste lied aanheffen en hun hoop voor de toekomst uitspreken, is daarentegen ijzersterk. Dan kijk je voor één moment werkelijk naar mensen die er met de moed der wanhoop iets van proberen te maken.