Film / Films

Integratie was een vette leugen

recensie: Freedom Writers

Memo voor de nieuwe Nederlandse regering: integratie is een dikke vette leugen. Memo voor de minister van onderwijs: toon respect voor de leerling want tegenwoordig heeft hij een doorgeladen pistool op zak. Wordt deze dagelijkse werkelijkheid in Long Beach, California, zoals getoond in de uitstekende genrefilm Freedom Writers, ook de Nederlandse werkelijkheid? Vroeg of laat maakt Europa, en Nederland in het bijzonder, de Amerikaanse weg eigen. Dus maak uw borst maar nat.

Dit genre (inspirerende leerkracht, recalcitrante leerlingen) begon met Glenn Ford in de zinderende Blackboard Jungle (1955). Een larmoyant dieptepunt werd bereikt met Sydney Poitier in To Sir With Love (1967). Af en toe is er een uitschieter naar boven zoals Dead Poet’s Society (1989) met Robin Williams. Het genre leek op sterven na dood, maar toen was er Erin Gruwell met haar Freedom Writers in de Woodrow Wilson High School in Long Beach. Oscarwinnares Hilary Swank lijkt niet alleen fysiek op de idealistische lerares, zij speelt Gruwell zeer overtuigend. Een toepasselijke naam want zo was haar eerste klus, maar dit waargebeurde verhaal is het bewijs dat een persoon met een roeping en een onverwoestbaar doorzettingsvermogen een verschil kan maken.

Kemphanen

~

Clichématig zeker, maar tegelijkertijd ontstijgt Freedom Writers de standaard genrefilm omdat het er zo levensecht aanvoelt, eruit ziet en zo strak geschreven is door regisseur/scenarioschrijver Richard LaGravenese. De school in kwestie ligt veertig kilometer ten zuiden van Los Angeles. Het werd een gemengde school op eigen verzoek, maar toen ging het mis. De school was een topprestaties leverend instituut, maar gleed snel af naar een levensgevaarlijk getto vol rassenhaat en criminaliteit. De Latino’s, de Aziaten, de Zwarten en de Blanken stonden elkaar naar het leven, maar in werkelijkheid zaten ze samen op de bodem van dezelfde put. Hier in Nederland wordt door ministers gediscussieerd over een burka-verbod, ginds zou je de burka bijna verplicht maken. Dan kunnen die racistische kemphanen tenminste het kleurverschil niet meer zien.

De film begint met beelden van de rassenrellen in 1992 in Los Angeles na de gewelddadige aanhouding van de zwarte Rodney King. Erin Gruwell is een hypergemotiveerde beginneling, maar al bij haar eerste les tijdens een massale vechtpartij wordt ze met haar neus op de feiten gedrukt. Erin is echter een doorzetter en met veel geduld, inzet en creativiteit weet ze deze afgeschreven jongeren te bereiken. Zij beginnen zich steeds meer thuis te voelen bij de gekke, bekakte lerares die niet van wijken weet. De kracht van Gruwell is dat ze het pijnlijk duidelijk maakt aan hen dat haat niet het enige is wat ze gemeen hebben. Zij leert hen goed kijken naar belangrijke zaken die hun bindt zoals armoede, problemen thuis en discriminatie.

~

Geconfronteerd met een lelijke racistische tekening gericht op een zwarte leerling krijgt de woedende Erin een gouden inval. Met het verhaal van Anne Frank als leidraad laat ze de kinderen hun eigen dagboeken bijhouden. Want zijn ze niet tenslotte ook allemaal ondergedoken hier op school? Is het niet een oorlogszone vol gevaarlijke bendes daarbuiten waar de wet van de jungle heerst? En haar veertien- en vijftienjarige leerlingen beginnen gretig hun dagelijkse ellende van zich af te schrijven. Evenals hun pas ontdekte heldin, Anne Frank, worden ze ook Freedom Writers. Stap voor stap bevrijden ze zich uit de gevangenis van hun etnische afkomst.

Tomeloze energie

Gruwell wordt veelvuldig tegengewerkt door haar sectiehoofd Margaret Campbell, uitmuntend gespeeld door Imelda Staunton (zij schitterde ook als Mike Leigh’s Vera Drake in 2004). En ook haar huwelijk met Scott (Patrick Dempsey) overleeft haar 24/7 schoolcurriculum niet. De leerlingen overtuigen stuk voor stuk, maar Eva (April Lee Hernandez) en Andre (Mario Barrett, al een bekende zanger in de VS) steken erboven uit. De geweldige soundtrack vol inspirerende muziek van rap/hiphop iconen als 2pac en Cypress Hill is, evenals de gehele film, raak en ontroerend zonder al te veel vals sentiment. Mainstream Hollywood toont met Freedom Writers zijn acceptabele gezicht. Hilary Swank vertelde de BBC dat ze bij de ontmoeting met de echte Erin Gruwell compleet overdonderd was door haar tomeloze energie en gedrevenheid. Regisseur/scenarioschrijver Richard Lagravenese zegt hierover: “wij zetten probleemkinderen bij het grofvuil en nemen ze als individuen niet meer serieus. Er wordt veel te weinig onderzocht hoe ze leven, wat ze meemaken op straat en in hun gezin thuis.”

Laatste memo van Gruwell aan de Nederlandse minister van onderwijs: instanties, methodes en vakkenpakketten onthoudt geen kind, leraren des te meer. Maak voor docenten van probleemscholen de in 1999 gepubliceerde “Freedom Writers Diary” van de leerlingen van Woodrow Wilson High School verplicht leesvoer. Maar nog beter: haal Erin Gruwell naar Nederland, laat haar tienduizend maal klonen en uw probleemscholen worden prachtscholen.

Film / Films

Te groots en meeslepend

recensie: La vie en rose

Het leven van de Franse zangeres Edith Piaf is zó groots en meeslepend, dat het niet meevalt om alle belangrijke gebeurtenissen in één film aan bod te laten komen. Als de regisseur dan ook nog gaat goochelen met flashbacks en flashforwards lijkt de film gedoemd te mislukken. Gelukkig wordt La vie en rose gered door actrice Marion Cottilard. Zij geeft op formidabele wijze gestalte aan la Piaf.

~

De kleine mus werd ze genoemd, ‘la Mome Piaf’, en wie actrice Marion Cottilard in La vie en rose over het podium ziet schuifelen, begrijpt meteen waarom. Edith Piaf ziet eruit als een bang vogeltje dat in elkaar gedoken en trillend de wereld beziet. In de versie van Marion Cottilard is ze wel een musje met een scherp snaveltje. De geweldige zangeres blijkt een onsympathiek mens. Edith is in de ogen van regisseur Olivier Dahan een arrogante en ordinaire diva, die haar roem misbruikt om altijd haar zin te krijgen. Marion Cottilard geeft grandioos gestalte aan de nerveuze zangeres die zoveel meemaakte dat het eigenlijk niet in één film past.

Impactloos

Édith Giovanna Gassoin wordt in 1915 geboren. Haar moeder laat haar op jonge leeftijd in de steek en ze groeit op bij haar oma in een Parijs bordeel. Ze is als kind een tijdje blind. Ze reist met haar vader (die acrobaat is) met het circus mee. Vanaf haar negende zingt ze op straat om haar brood te verdienen. Louis Leplée (Gerard Depardieu) ontdekt haar en laat haar optreden in zijn nachtclub. Hij is degene die de bijnaam ‘La Mome Piaf’ voor haar bedenkt. Edith heeft succes, maar op het moment dat ze dreigt door te breken, wordt Louis vermoord en is Edith verdachte.

In La vie en rose worden de bovenstaande gebeurtenissen versneden met beelden uit Ediths latere leven. Edith Piaf is zevenenveertig als ze sterft, maar dan is ze al een bejaarde, kromme vrouw met een door drank en morfine geteisterd lichaam. Terwijl de film nog op gang moet komen, zien we Edith optreden als veertigjarige, blind worden als driejarige, oud en versleten zijn als zevenenveertigjarige, en op drugsgebruik betrapt worden als dertigjarige. Het gevolg? De dramatische gebeurtenissen verliezen hun impact.

~

Na het eerste uur volgen er nog een liefdesgeschiedenis, meerdere auto-ongelukken, gezondheidsproblemen en een dramatisch geheim dat de diva haar hele leven bij zich gedragen heeft. Om te zeggen dat het wat veel is, is een understatement.

Wie is dat nou weer?

Het is onduidelijk wat Olivier Dahan bezielt om zo met de tijden te spelen. Het lijkt bijna alsof hij geen vertrouwen heeft in het verhaal dat hij vertelt. Een bijkomend nadeel van de sprongen in de tijd is dat er een keur aan personages door de film loopt dat nooit fatsoenlijk wordt geïntroduceerd. Zelfs Sylvie Testud, die de rol van Ediths geliefde halfzusje ‘Mômone’ speelt, huppelt zomaar opeens naast Edith door de Parijse straten. Gerard Depardieu, die uitgebreid in de trailer te zien is, brengt het in feite niet veel verder dan een cameo voordat hij alweer vermoord wordt.

Eén keuze heeft Olivier Dahan wel goed gemaakt. In tegenstelling tot in Walk the Line of Ray wordt er in La vie en rose gebruik gemaakt van oude opnames van de ster zelf. Nummers waarvan de opnamekwaliteit te slecht was, zijn opnieuw ingezongen door haar imitator Jil Aigrot. Een film over een zangeres met een zeer karakteristieke stem kan natuurlijk niet zonder muziek van la Piaf zelf. In dat opzicht stelt La vie en rose gelukkig niet teleur, al is de keuze voor de chansons misschien wat afgezaagd. Het ligt nogal voor de hand om een biopic over het leven van Edith Piaf af te sluiten met een prachtige uitvoering van Non, je ne regrette rien, maar vooruit… Eigenlijk kun je als regisseur natuurlijk ook niet anders.

Muziek / Album

Het bekende kunstje blijft overtuigend

recensie: Rob Crow - Living Well

.

In eerste instantie wel. Waar het vroeger om hardere, verfrissende, maar ook vaak wisselvallige soloplaten ging, werken de vele complimenten voor zijn consistentere nummers met de tweemansformatie Pinback, of zijn vroegere werk met Heavy Vegetable en Thingy wellicht te veel door bij Living Well. Althans, Crow lijkt moeilijk van die beproefde stijl los te kunnen komen. Daar heeft hij waarschijnlijk ook helemaal geen zin in ook. Op de hoes draagt hij niet voor niets een T-shirt, waarop staat: ‘Do what thou wilt’.

Veilige haven

~

Crow is in zijn dagelijkse en muzikale leven wat tot rust gekomen en zijn living well is nu bij vrouw en kind, die ook allebei een rol op de hoesfoto hebben. Zijn zoontje is daarnaast ook nog te horen tussen de nummers Liefeld en Leveling. Maar vanuit die veilige haven maakt Crow, vergeleken met zijn vorige soloplaat My Room Is a Mess of de split met elektro-dj Lesser, completere en betere songs. Ofwel, de verscheidenheid aan lange en korte nummers en instrumentale probeersels van weleer, heeft plaatsgemaakt voor een consistent geheel van dertien mooi afgeronde nummers. Songs die niet zouden misstaan op een Pinback-album. Want ook dit keer werkt Crow, naast wat sample- en keyboardwerk, veelal met de beproefde combinatie van drum en bas, zoals hij dat ook bij Pinback deed.

Bekend terrein

Rob Crow is dit keer wars van verwachtingen of door anderen opgelegde verplichtingen. Hij doet op Living Well waar hij zin in heeft en waar hij goed in is: mooie, dromerige popsongs maken. Wat dat betreft kun je hem niet kwalijk nemen geen nieuwe muzikale wegen ingeslagen te hebben. Je blijft bij het luisteren op bekend terrein, maar krijgt toch weer een aantal wonderschone nummers voorgeschoteld. Bijvoorbeeld een van de – relatief gezien – hardste nummers op de plaat: Bam Bam. Maar ook als er gas wordt terug genomen, zoals bij Taste of bij Chucked, blijft het goed. Toegegeven, dan klinkt Living Well zelfs groots en wil je niets anders meer. Ook al is het verrassende wat Crow vroeger in zijn donder had, er wel een beetje uit, wat je er voor in de plaats hebt gekregen is niet vervelend. Je vraagt je alleen af wat de functie van Zach Smith bij Pinback is.

Theater / Voorstelling

Vaandrager geen verlate volksheld

recensie: John Buijsman - Public Animal

Vaandrager, wie kent deze dichter uit de jaren zestig nog? De gemiddelde jongere (zeg < 30) niet, lijkt het. De door ons positief ontvangen biografie die ruim een jaar geleden over hem verscheen heeft daar weinig aan kunnen veranderen. En vermoedelijk betekent ook de zeer fraaie voorstelling Public Animal van John Buijsman geen ommekeer.

De redactie van CJP heeft nog wel geprobeerd C.B. Vaandrager op te stoten in de vaart der volkeren. In een vooraankondiging van het toneelstuk wordt zijn belang onderstreept: “Vaandrager, Rotterdams schrijver en dichter, maakte in de jaren zestig deel uit van de ‘Bende van Vier’, met Armando (Ben Ik Te Min), Verhagen, en Sleutelaar.”

Nu zijn er twee opties: of de mond van de lezer hangt wagenwijd open, of de lezer kijkt niet-begrijpend uit zijn ogen. Want nee, Armando is dus niet de hippie achter het Neder-Dylannummer Ben ik te min. Nu is het CJP-stukje geschreven door een 21-jarige stagair; wie weet vindt hij klepel en klok in de toekomst op één plek. Jammer alleen dat de eindredactie van CJP blijkbaar ook nog nooit van multikunstenaar Armando had gehoord. Dat krijg je misschien als alles jong en blits moet; dan wil de echte kunst nog wel eens uit het oog worden verloren.

Buitenbeen

~


Gelukkig heeft John Buijsman wel oog en tijd voor het kleine en interessante. In Public Animal zet de ene Rotterdammer de andere prachtig neer. De voorstelling bestaat volledig uit Vaandragers eigen teksten, die Buijsman in zo’n volgorde heeft weten te kneden dat er een soort van logisch verhaal is ontstaan. Vaandrager wordt vooral neergezet als een taalvirtuoos die in kleine grapjes (“Made in Madurodam: De kroketten in het restaurant / zijn aan de kleine kant”) en langdurige verhalen vermakelijk, verrassend en inventief uit de hoek komt.

Verder portretteert Buijsman Vaandrager expliciet als de buitenbeen die hij in de loop van zijn leven is geworden. In een volledig wit decor en naast witgeklede muzikanten valt hij extra op in zijn donkere en verlopen kleding. De ‘public animal’, met zijn slordige haar, met zijn desinteresse voor welke conventie dan ook, uit de titel wordt slechts losjes aangestipt. Op hoe Vaandrager zijn eigen leven en levensstijl beschouwde gaat Buijsman niet in en ook Vaandragers functioneren in een maatschappij bevolkt met andere mensen komt niet aan bod. We zien vooral een dichter die uit zijn hart spreekt; alleen de muziek reflecteert, stimuleert, jaagt aan en roept ter orde. Buiten muziek, taal en drugs lijkt er niets te zijn in Public Animal.

Onbekende pareltjes

Nee, Vaandrager wordt geen verlate volksheld door deze voorstelling. Maar als Armando, de totaalkunstenaar die de Tweede Wereldoorlog als basis voor zijn werk ziet, al het droeve lot ondergaat verward te worden met een roodharige hippie die teert op één hit, dan laat de bekendheid van Vaandrager zich raden. En ach, misschien is het ook niet erg dat de schrijver van het Rotterdamse drugsgedicht uit het collectieve geheugen is verdwenen; de liefhebber van het genre kan zich tegenwoordig immers laven aan Jules Deelder. En onbekende pareltjes uit het verleden vormen een mooie basis voor kleine maar sprankelende toneelstukken, zoveel bewijst John Buijsman maar weer eens.

Public Animal is nog te zien tot en met 7 april 2007. Klik hier voor meer informatie.

Muziek / Album

Jonge honden maken pure cult

recensie: Adept - Adept

.

Adept is ontstaan in de duistere driehoek Groningen-Leeuwarden-Drachstercompagnie en is jong. Behoorlijk jong, maar de ervaring is duidelijk al aanwezig. Hoewel de vier jongens van de band verschillende achtergronden hebben – in onder andere de Groninger Emoscene – en druk bezig met andere serieuze hoofd- of bijprojecten (Flux, Une), werkt de samenwerking in Adept toch, tot nu toe, voor allen de meeste vruchten af. Niet alleen worden ze bejubeld in eigen haven, ook na een uiterst overtuigende set op Noorderslag was het nationale journaille zonder meer positief.

Knarsend en schurend

Adept gaat muzikaal terug naar de jaren ’80 en naar de Berlijnse kraakpanden waarin ook Einstürzende Neubauten groot zijn geworden. Ook Adept brengt het muzikale verhaal schurend, knarsend, piepend, Teutoons beukend en rockend. Maar Adept blijft niet hangen in de jaren ’80. Duidelijk is de invloed van de avant-gardistische noise van Liars te horen en ook beukt er, naast de synths en een duidelijke dosis percussie, de godganse tijd een staccato dansbeat door het geheel heen. De zang ligt ver weggestopt in de rest van de muziek, waardoor het lijkt alsof de band niets wil verhullen van zijn geheim. Dat gevoel bekruipt je overigens ook als je Adepts artwork bekijkt. Desondanks blijft alles wat Adept doet bezwerend. Live althans, want op de plaat klinkt het verhaal wat cleaner, wat minder overtuigend dan op het podium.

Nihilistisch en cult

~

Live is Adept overweldigend, opzwepend en behoorlijk interessant. Op plaat wordt het sneller vervelend, vanwege het minimale verschil in insteek tussen de verschillende liedjes. Nummers als Get Lo, The Wrestle en U Can Have It Ur Way blijven intrigerend, maar toch verliest de algehele sound na vier of vijf nummers een beetje zijn kracht. Dit heeft vooral te maken met die lichtelijk inspiratieloze beat. Hoewel dit alles de band behoorlijk nihilistisch doet overkomen, verandert die indruk als je de plaat in etappes luistert: pas dan wordt de schitterende basis van de groep blootgelegd en hoor je Adept als de vreemde eend in de bijt, behoorlijk verleidelijk, konkelend en bovenal cult. Die jongens komen er wel.

ADEPT
15-03 Leeuwarden, Theater Romein
17-03 Amsterdam, De Nieuwe Anita
21-03 Utrecht, Tweetakt
07-04 Scheveningen, Piratenbar
19-04 Utrecht, Ekko

Boeken

Een nieuwe geografie van het verlangen

recensie: David Thomson - The Whole Equation

David Thomsons The Whole Equation heeft als ondertitel “a history of Hollywood”, maar het boek is meer dan alleen een geschiedenis van de Amerikaanse filmstad. Het boek is een kritische en gelaagde overpeinzing over de betekenis van cinema, geschreven in een zeer persoonlijke en essayistische stijl. Het boek kan zo in het rijtje worden geplaatst van klassiekers als Peter Biskinds Easy Riders, Raging Bulls en Theodore Roszaks Flicker.

Er is een moment dat cruciaal is in onze ervaring van cinema. Er is een overgang die plaatsvindt als we na het zien van het geprojecteerde licht van een film de duisternis van de filmzaal moeten verlaten, terwijl onze ogen langzaam moeten wennen aan het licht van de buitenwereld. Op dat moment is de afstand tastbaar tussen de kunstmatige gloed van film en de complexe gradaties van licht die deel uitmaken van de realiteit.

Greta Garbo
Greta Garbo

De meest voor de hand liggende vergelijking die samenhangt met dit contrast is dat cinema parallel loopt met onze dromen en verlangens, zoals ooit eens door filmtheoreticus André Bazin is geopperd. Cinema bood naar zijn mening een domein waar onze verlangens op een visuele wijze tastbaar werden gemaakt. Maar het medium lijdt soms onder het sensuele gewicht van die vergelijking. Want is film eigenlijk niets meer dan een escapistisch ritueel dat wij delen met andere toeschouwers in een donkere zaal? Een collectieve impuls die ons naar een grot vol illusies drijft? Als kunstvorm schiet film voor veel cultuurcritici tekort in zijn gewilligheid om te vluchten. Een gewilligheid die altijd gebonden zal blijven aan commerciële wetmatigheden.

In David Thomsons The Whole Equation vormt een analyse van deze paradoxen van het cinematografische verlangen de basis voor een zeer persoonlijke tocht door de geschiedenis van het epicentrum van de film: Hollywood. Maar The Whole Equation is geen standaard geschiedenisboek dat vanuit een chronologische orde werkt om inzicht te geven in de ontwikkeling van de stad en zijn droomindustrie. The Whole Equation heeft meer de omvang van een gedegen en erudiete cultuurgeschiedenis, waarin Thomson met een overtuigende passie van alles aan de maalstroom van Hollywood verbindt. Het is een kritisch essay en een associatieve liefdesbrief ineen, waar beide perspectieven op een dialectische manier inzicht bieden in een complex en verleidelijk fenomeen.

De metafysica van een donkere zaal

Een prachtig voorbeeld van Thomsons uitvoerigheid is zijn gebruik van de openingspassage van Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften, gekoppeld aan een passage van Proust, die hij vervolgens verbindt met zijn idee dat er een nieuwe manier van kijken ontstond aan het begin van de vorige eeuw. Musils woorden hebben de precieze kracht van een longshot, waarbij de schrijver langzaam in woorden inzoomt op details. Dit voorbeeld illustreert Thomsons geloof dat met de komst van cinema de textuur van het zien ingrijpend is veranderd.

En als het zien het zintuig is dat direct lijkt te zijn verbonden met de manier waarop wij herinneren, is het een logische stap om te stellen dat de komst van film allerlei filosofische implicaties heeft. Maar naast het duiden van de wispelturige magie van film maakt Thomson ook de balans op van deze vernieuwende uitvinding door te komen met de keiharde economische feiten achter de illusie. Met Polanski’s Chinatown als voorbeeld geeft Thomson inzicht in de nauwe marge tussen kunst en commercie binnen de cinema. Hij komt met cijfers en bescheiden financiële modellen. En tussen de regels door beschrijft hij kort de botsingen van ego’s en belangen die onlosmakelijk verbonden zijn met de productie van een grote film.

Beeldschone obsessies

Thomson schrijft vaak in de opzwepende stijl van het New Journalism. Zijn stijl is vlot en varieert van van sensationeel naar diepzinnig. Hij schrijft met een pakkende flair over bestaande mensen en feiten. Het boekt schakelt probleemloos van Louis B. Mayer naar Edward Hopper. Van Gustav Mahler naar Alfred Hitchcock en van Charlie Chaplin naar Virginia Woolf. En ondertussen vraagt Thomson zich vanalles af. Is er bijvoorbeeld een relatie tussen de groei van het aantal scheidingen en de populariteit van cinema? Is er een relatie tussen ons beeld van liefde en film? Hoe beïnvloeden die filmbeelden onze realiteit en het beeld van onszelf?

De passie voor film wordt keer op keer in balans gebracht met analyse. Voor Thomson moet het onduidelijke genot van film gevangen worden door het te bekijken vanuit een intellectueel perspectief. Zijn pogingen zijn mooie schetsen die pogen te verklaren en daarnaast ruimte openlaten voor verdere overpeinzingen.

Rita Hayworth
Rita Hayworth

Thomson is ook niet immuun voor zelfreflectie. Zijn hoofdstuk ‘By a nose’ is eigenlijk verplichte kost voor elke filmliefhebber. In het stuk probeert hij zijn eigen problemen met de verleidelijkheid van het beeld te analyseren aan de hand van zijn fascinatie met Nicole Kidman. Het hoofdstuk is zeer persoonlijk in de beschrijving van de ervaring hoe het mogelijk kan zijn dat wij met bepaalde acteurs een schijnintimiteit bereiken nadat wij wat films met die persoon hebben gezien. Het is een subliem spel van woorden, waarin Thomson een mate van sensuele aantrekking tot het ongrijpbare beeld niet kan verbergen, terwijl hij dat gegeven nu juist gebruikt als een probleemstelling binnen zijn uitgebreidere geschiedenis.

Verliefde Modernist

Thomson gebruikt het boek ook als een pantheon voor verschillende schrijvers, acteurs en gelukszoekers die naar Hollywood gingen voor de roem, maar zich verloren in zonovergoten alcoholisme en zelfmedelijden. Een schrijnend voorbeeld vormen de schrijvers die Hollywood naar zich toe trok. F. Scott Fitzgerald, Dorothy Parker en William Faulkner vertrokken allemaal naar Californië en zaten daar hun tijd uit als onderbetaalde schrijvers van b-films. De titel van Thomsons boek verwijst naar een passage uit Fitzgeralds roman over Hollywood The last Tycoon, waarvoor Fitzgerald ongegeneerd putte uit zijn eigen ervaring als scriptschrijver en Hollywood insider.

Tegenover de schrijvers plaatst Thomson beknopte en realistische beschrijvingen van de grote studiobazen, die een unieke positie hadden met hun geld. De nieuwe vormen van decadentie die ontstonden met de komst van onvoorstelbare winst naar Hollywood, zijn beschreven in pakkende passages over seks, verveling en onverwachte gewelddadigheden.

De kracht van The Whole Equation ligt hem in het feit dat Thomson zijn geschiedenis open laat. De equation moet als het ware kloppend worden gemaakt door de lezer en zijn associaties. Net als zijn fantastische naslagwerk The New Biographical Dictionary of Film, waarin elke biografische schets onlosmakelijk is verbonden met Thomsons visie, biedt The Whole Equation voldoende stof tot nadenken. Het boek is zeker geen droge tekst, maar eerder een inspirerend essay geschreven door een verliefde modernist die schrijft met enige nostalgie. Thomsons modernisme ligt in zijn geloof in de ideologie van een avant-garde die een brug kan slaan tussen de hoge en de lage cultuur. Thomson onderscheidt zich van het elitaire modernisme door de massacultuur te zien als een gebied waar artistieke vernieuwing mogelijk kan zijn binnen de marges van het commerciële systeem en gevoed door de energie van het moderne leven.

De nostalgische toon die voornamelijk aan het einde van het boek de overhand begint te krijgen, vormt naar mijn mening de enige zwakte, omdat hij vervalt in de modieuze trend om een cultureel verschijnsel in een terminale fase te plaatsen. Denk hierbij aan alle ‘einde van…’-constructies die zo populair zijn geworden na Fukuyama. Zijn observatie dat film ingehaald zal worden door de nieuwe intense dynamiek van computerspelletjes zal nog moeten blijken, maar je vergeeft hem deze voorbarige voorspelling na alle inzichten die hij daarvoor bood.

Film / Films

IDFA on Tour

recensie: My Eyes / Enemies of Happiness / Souvenirs

Om ook niet-Amsterdammers kennis te laten maken met documentaires die in november op het IDFA werden vertoond, is een kleine selectie hieruit op tournee gegaan door het land. Vier films, met een totale duur van drie uur en drie kwartier, zijn van 21 januari tot en met 22 april in verschillende filmhuizen in Nederland te zien, met name in de middag. Enkele langere documentaires worden afzonderlijk uitgebracht. Op de site van het IDFA is een volledige speellijst te vinden.

De vier films zijn alle (bijna-)prijswinnaars. Enemies of Happiness uit Denemarken won de Zilveren Wolf voor de beste film korter dan een uur, en het eveneens Deense My Eyes kreeg de Zilveren Welp voor de zéér korte films, met een duur van onder de twintig minuten. De Armeense film A Story of People in War and Peace werd genomineerd voor de Joris Ivens Award – de belangrijkste prijs op het festival – en Souvenirs uit Israël ten slotte belandde op de tweede plaats in de publiekspoll. Het gaat dus om een staalkaart van wat het festival te bieden had, zonder overkoepelend thema. 8WEEKLY kreeg drie van de vier films te zien.

De zintuigen geprikkeld
My eyes (Inden for mine øjne)
Erlend E. Mo, 2006

Het programma begint met een veelbelovend maar vrij zwak uitgewerkt filmpje over de wereld van de blinden. Regisseur Erlend E. Mo probeert in beeld te brengen wat twee Deense meisjes, één van 16 en één van 8, ervaren zonder te kunnen zien. Andere zintuigen worden extra geprikkeld. Met het gehoor lukt dit vrij goed – film is immers een combinatie van beeld en geluid – dus we zien én horen pianomuziek, kabbelende beekjes en kerkklokken in de verte. Met het gevoel wordt het al een stuk lastiger. We zien de meisjes voorzichtig voorwerpen betasten en kunnen ons ongeveer voorstellen hoe zij dit zullen ervaren. Mooi is bijvoorbeeld de uitleg die de moeder van het achtjarige meisje geeft over de lijnen in een hand. Onwillekeurig grijp je direct naar je eigen handen en sluit je je ogen: kun je die lijnen écht voelen?

~

Toch stelt My Eyes teleur. Het gevoel wordt niet echt tastbaar gemaakt, en de geluiden gaan te snel over in muziek. Wat de film vooral de das omdoet is het overbodige commentaar van het meisje van 16. Op haar onbeholpen, puberale manier, met veel poëtisch bedoelde metaforen, probeert ze onder woorden te brengen wat ze hoort en voelt. De kijker had beter zijn eigen conclusies kunnen trekken, door te genieten van overbekende geluiden die normaal als achtergrondruis langs hem heen gaan, en daar zelf zijn gedachten bij te formuleren. Dan zou het echt een ‘poëtische meditatieoefening’ zijn geweest, zoals de jury van de Zilveren Welpen de film onterecht bejubelde. En bij het verlaten van de bioscoop zou hij worden geprikkeld om alle geluiden intens tot hem te laten doordringen. Maar dat zal helaas sowieso niet gebeuren: er wachten nog drie andere films…

Een politica in Afghanistan
Enemies of Happiness (Vores lykkes fjender)
Eva Mulvad, 2006

Malalai Joya is de beroemdste vrouw van Afghanistan, aldus de BBC. Tijdens de loya jirga, de grote bijeenkomst van de volksvertegenwoordiging in 2003, baarde de toen 24-jarige vrouw opzien door te protesteren tegen de aanwezigheid van krijgsheren met bloed aan hun handen. Ze kreeg geen applaus, maar werd weggestuurd. Vervolgens begon ze een lange weg om via de verkiezingen alsnog in het parlement te kunnen verschijnen. Haar belangrijkste standpunt bleef ongewijzigd: je hoeft niet op mij te stemmen, zo lang je maar niet kiest voor mensen met een besmet verleden of tegenstanders van vrouwenrechten.

~

In de laatste week van haar campagne werd ze gevolgd door de Deense filmmaakster Eva Mulvad, die haar op de hielen zat en haar slechts sporadisch interviewde. De chronologische volgorde die strikt wordt gehanteerd is hierbij een logische en ook verdedigbare keuze, maar gaat soms ten koste van een goede spanningsboog. De zaak waar het allemaal om draait – de politieke discussies, de doodsbedreigingen, de steunbetuigingen – is al in het begin van de film te zien. Later pas volgen Joya’s bemiddelende rollen in zaken als echtscheiding en uithuwelijking, waar ze zich blijkbaar in het dagelijks leven mee bezig houdt.

Deze moeizame gesprekken geven een mooie illustratie van het leven onder de sharia en de Afghaanse traditie, waarbij ook de kant van de mannen met hun eergevoel uitgebreid aan bod komt. Maar het was wellicht beter geweest dit meer in het begin van de film te tonen. Nu komen deze beelden vlak voor de daadwerkelijke verkiezingen, simpelweg omdat ze toevallig de dag ervoor plaatsvonden. Desondanks heeft Mulvad een mooie prestatie geleverd met deze hoop uitstralende film.

Op zoek naar oude minnaressen
Souvenirs (Souvenirim)
Shahar Cohen, 2006

De aardigste documentaire van het drietal hier besproken films is Souvenirs van de 36-jarige Israëlische filmmaker Shahar Cohen. Op zoek naar een onderwerp stuitte hij op zijn 82-jarige vader, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een speciale Joodse Brigade in het Britse leger vocht. Nu ja, vocht; zelf reed hij de ambulance, en na een slag in het Italiaanse Ravenne in april 1945 was de oorlog al snel afgelopen. Wat Cohens interesse echter trok was een terloopse opmerking van zijn vader over de ‘souvenirs’ die hij en zijn kompanen in het jaar na de oorlog in Nederland achterlieten. Souvenirs in de vorm van baby’s bij jonge Hollandse meiden. Cohen ziet direct halfbroers en -zussen op zijn netvlies verschijnen en haalt zijn vader over naar hen op zoek te gaan. Zijn eigenbelang blijft echter van de film afstralen.

~

Wat volgt is een ware roadmovie in een piepkleine Autobianchi door Italië, Duitsland (met liftsters en al) en Nederland. De vorm is verre van perfect. Je zou verwachten dat Cohen zelf de camera ter hand neemt, maar hij heeft hiervoor een hele ploeg in dienst genomen, die in een andere – ongetwijfeld veel grotere – auto rijdt om het kibbelende duo te filmen. De beelden zijn echter zodanig schokkerig en van matige videokwaliteit dat hij net zo goed zelf had kunnen filmen. De muziek is nog slechter: bekende en zogenaamd toepasselijke melodieën in een meestal abominabele keyboardvariant. Amateurisme ten top.

Dat vaderlief een iel, nerveus en tegenstribbelend mannetje is werkt ook al niet mee. Toch weet de film uiteindelijk mee te slepen en stijgt hij uit boven een gemiddelde aflevering van Spoorloos. Jenny uit Eindhoven blijkt moeilijk traceerbaar, wat niet zal verrassen, maar van een vrouw uit Alkmaar kent hij nog de volledige naam… Overigens blijft het ook altijd leuk om door buitenlandse ogen naar ons eigen land te kijken. Geen patat met mayonaise dit keer, maar de hoeveelheid fietsen is werkelijk ontelbaar.

Kunst / Expo binnenland

De Situationistische Internationale als slachtoffer van de spektakelmaatschappij

recensie: Het verloren paradijs van de Situationistische Internationale

In een gejaagde wereld stapelen de impulsen zich op en raakt de maatschappij meer en meer verzadigd door het spektakel in massamedia, film, televisie, reclame en clichématige ideologieën. Kritische reflectie en realiteitszin verliezen het van hapklare brokken vermaak, en nog maar zelden wordt men geprikkeld om door de lege omhulsels van oppervlakkig vermaak heen te prikken. ‘Hier moet een eind aankomen’ dacht Guy Debord en richtte in 1957 de Situationistische Internationale op, die de wereld weer uit zijn diepe slaap moest wekken en terug naar de realiteit zou brengen. Nu, bijna vijftig jaar later, lijken spektakel en sensatie de enige manier om deze boodschap over te brengen.

Asger Jorn, Vive la révolution pasioné de l’intelligence créative, 1968, Ceuleers & Van de Velde Booksellers, Antwerpen, België
Asger Jorn, Vive la révolution pasioné de l’intelligence créative, 1968, Ceuleers & Van de Velde Booksellers, Antwerpen, België

De uitgebreide overzichtstentoonstelling in het Centraal Museum probeert grip te krijgen op een aantal avant-garde bewegingen die in het midden van de vorige eeuw actief waren. De ene beweging wat radicaler dan de ander, maar allemaal streefden ze dezelfde fundamentele waarden na. De moderne maatschappij, die zuchtte onder het juk van amusement, moest bevrijd worden van geesteloos consumentisme en elke ervaring moest weer beleefd kunnen worden alsof het de eerste keer was. Hiervoor moesten alle tradities overboord gegooid worden, zodat er een constante staat van revolutie kon ontstaan, ook in de bestaande kunstdisciplines. In de tentoonstelling wordt gepoogd een zo volledig mogelijk beeld te geven van de betrokkenen bij de Situationistische Internationale (SI), de ‘laatste avant-garde beweging van de twintigste eeuw’. De wens om volledig te zijn blijkt een van de vele valkuilen van de tentoonstelling te zijn.

Doel

Een indrukwekkende verzameling schilderijen, pamfletten, films, foto’s, persoonlijke krabbels en relikwieën vullen de ruimtes van het Centraal Museum. Alle objecten zijn afkomstig van de SI en haar voorlopers en van gerelateerde bewegingen, zoals CoBrA en SPUR (een Duits-Scandinavische kunstenaarsgroepering die enkele jaren deel van de Situationisten uitmaakte). Kleurrijke schilderijen, maquettes van utopische steden, plattegronden van psychogeografische dwalingen door het nachtelijke Parijs, en vooral veel publicaties uit The Situationist Times en SPUR – keurig buiten handbereik in vitrinekasten – moeten de bezoeker duidelijk maken wat de Situationisten nu precies wilden bereiken. Een hopeloze opgave, want zelfs voorman Guy Debord heeft op deze vraag nooit een concreet antwoord willen geven.

Guy Debord. The Naked City, Guide psychogéographique de Paris, Kopenhagen 1957
Guy Debord. The Naked City, Guide psychogéographique de Paris, Kopenhagen 1957

Wel wordt de diversiteit van deze kunstzinnige activisten duidelijk gemaakt. Vele tactieken die deze militante kunstgroepering hanteerden om de spektakelmaatschappij op haar kop te zetten passeren de revue en zijn keurig geïllustreerd met kunstwerken en bijbehorende didactische zaalteksten. Eén van de meest treffende methodes om het spektakel te saboteren is het ontdoen van de gebruikelijke maatschappelijke functie van een object: détournement. Direct naast de uitleg hiervan hangt een klassiek aandoend schilderij van Asger Jorn, waarop het vrouwengezicht is vervangen door een man met snor. Een andere methode is het bereiken van de staat van ‘dérive’: een droomachtige toestand waarin men al dolend door de stad de wereld kon ontdekken alsof zij nieuw was. Dit wordt uitgelegd aan de hand van een aantal plattegronden getekend door Debord na zijn psychogeografische wandeltochten.
Verderop staat Constant Nieuwenhuys’ Nieuw Babylon. Aan de hand van schetsen en een visionaire maquette wordt een utopische wereld getoond waarin de ‘Homo Ludens’ spelenderwijs een nieuwe omgeving voor zichzelf bouwt.

Verwarring

Al deze didactiek verliest echter zijn educatieve waarde als elkaar tegensprekende zaalteksten twijfel zaaien. Zo wordt uitgelegd dat de enigszins megalomane Debord langzamerhand tot inzicht kwam dat om de kunst te overwinnen, de kunst uiteindelijk opgegeven moest worden. Hij zette daarom in 1962 eigenhandig alle kunstenaars uit de SI, als ze al niet uit eigen beweging waren opgestapt. De SI vervolgde haar weg als een groep intellectuele critici en hield zich slechts bezig met het uitgeven van manifesten en periodieken. Maar elders wordt aangegeven dat de Nederlandse Jacqueline de Jong nog als kunstenares actief was binnen de beweging, in de periode dat de beweging al geen kunstenaarscollectief meer zou zijn geweest.

Constant, Adieu la P., 1962, olieverf op canvas, 113 x 146 cm, privécollectie.
Constant, Adieu la P., 1962, olieverf op canvas, 113 x 146 cm, privécollectie.

Enig speurwerk op internet, met het doel te achterhalen wat nu precies het gedachtegoed van de Situationisten was levert weinig opheldering, slechts een interessante Wikipediapagina die niet al te veel afwijkt van de aangeboden zaalteksten. En daar zit de crux. Hoe hard het Centraal Museum ook probeert om een helder historisch overzicht te geven van deze complexe intellectuele radicalen, veel verder dan de oppervlakkige informatie die je vanuit je luie stoel op internet kunt lezen kom je niet. Hiermee verandert het museumbezoek in idolatrie of objectenfetisjisme, waarbij de ‘groten’ van toen simpelweg geadoreerd kunnen worden zonder dat de context voldoende wordt verklaard. Dit gevoel wordt alleen nog maar versterkt door de fysieke inrichting van de tentoonstelling. De muren zijn volgeplakt met doeken, foto’s en schetsen en waar er nog plek over is worden befaamde citaten in grote kleurrijke letters muurbreed opgeplakt. De vitrinekasten, zelf al volgestopt met pamfletten, periodieken, notities en tekeningen, zijn helemaal volgeplakt met reclameknipsels, net als de tafel waarop Constants model voor Nieuw Babylon wordt getoond. Waarschijnlijk willen de tentoonstellingsmakers hiermee het radicalisme van de Situationisten in de presentatie weerspiegelen, wat wordt onderstreept door de reclameboodschappen als verwijzing naar de verdovende spektakelmaatschappij. Het resultaat is echter tegengesteld aan het beoogde effect. De drukke inrichting stompt de bezoeker vrijwel direct af, simpelweg omdat het lastig is de werkelijke historische objecten van decoratie te onderscheiden. In één ruimte zijn de kartonnen pakken vruchtensap zelfs aantrekkelijker dan het uitgestalde manuscript van de hand van Debord.

In de melancholieke afsluitingstekst wordt vastgesteld dat de SI uiteindelijk in 1972 werd opgeheven omdat de beweging op haar hoogtepunt zelf het risico liep een nostalgisch element te worden binnen het spektakel. Het Centraal Museum heeft blijkbaar geen morele bezwaren om een handje te helpen bij dit effect en brengt met veel bombarie de Situationistische Internationale naar de arena die de leden zelf het meest verafschuwden, die van het spektakel.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Alissa York

Het mysterie tolereren

“Ik heb een fascinatie voor de donkere kant van de mens.” zegt de Canadese schrijfster Alissa York met een veelzeggende glimlach niet lang nadat we ons gesprek zijn begonnen. Aanleiding van het interview is haar tweede roman Vreemde ogen, die onlangs zijn wereldpremière beleefde bij Meulenhoff. Haar debuutroman Mercy werd in Canada onmiddellijk een bestseller en de verhalenbundel Any Given Power werd bekroond met verscheidene literaire prijzen.

Donker en onheilspellend is Vreemde ogen zeker te noemen. Het verhaal speelt zich af in Utah in 1867, gedurende de vestiging van de Europeanen in het beloofde land Amerika. We maken kennis met het zonderlinge meisje Dorrie, dat zich niets kan herinneren van haar vroege jeugd voor ze herstelde van een ziekte. Toen ze veertien was werd ze door haar ouders uitgehuwelijkt aan de mormoon Erastus Hammer. In ruil voor haar hand kreeg Dorrie van hem een schuur en materiaal om zich te wijden aan het opzetten van de geschoten dieren die hij thuisbracht. Het is haar grote passie. Dorrie verblijft dag en nacht in haar schuur en werkt onafgebroken aan het opzetten van de dieren. Van de rivaliteit tussen de andere vrouwen trekt Dorrie zich niets aan, noch van de kinderen die er in het huis rondlopen. Onafgebroken werkt ze aan haar nieuwste project: het opzetten van een wolvengezin. Dan komt Bendy, een slangenmens en paardenfluisteraar bij het gezin wonen. Dorrie en Bendy voelen zich tot elkaar aangetrokken, met alle gevolgen van dien.

Intens boek

~

Vreemde ogen is een intens boek, dat je meteen aanvliegt en niet meer loslaat. Het beschrijft zonder blikken of blozen het barre leven in die tijd. Alissa York schrijft hard, compromisloos en ruw. Ik vraag aan Alissa of dat intense haar stijl is: “Ik denk dat het mijn stijl is, hoewel het niet echt een bewuste keuze is. Toch heb ik een neiging naar het donkere in plaats van het lichte. Ik kan wel wijzen naar de draden van licht die in mijn romans zitten, maar ik denk dat ik toch getrokken wordt naar de donkere kant, ook in andere vormen van kunst. Ik heb gewoon een serieuze geest, hoewel mijn persoonlijkheid niet alleen maar serieus of donker is. Ik probeer altijd een balans te zoeken tussen hoop en wanhoop in mijn leven. Voor mij gaat dit verhaal bijvoorbeeld over verschrikkelijke dingen die mensen elkaar aan kunnen doen, maar meer nog gaat het over overleven. Over hoe mensen overleven, wat ze hebben meegemaakt, waar ze getuige van zijn geweest. Waar bestaat die kracht uit die ons in staat stelt als ras te overleven, als wezens, als individuen. Die verhalen vertellen trouwens ook over de mensen die het niet redden, ik vind dat we ook aan hen aandacht moeten schenken. Het komt oneerlijk op me over om alleen de verhalen te vertellen van de helden.”

Hammer schiet zijn dieren niet zelf; niemand weet dat hij langzaam blind wordt. Voor de jacht heeft hij een Indiaan in dienst die huis en haard heeft verloren aan de kolonisten en zijn afkomst heeft verloochend. Het overlevingsinstinct van deze Indiaan is heel sterk, zo sterk dat hij zijn kennis misbruikt voor het doden van dieren voor een blanke ‘meester’. In zekere zin heeft hij zich afgekeerd van zichzelf, doet hij dingen die objectief gezien vreselijk zijn. Kun je beter overleven door je van jezelf af te keren? “Mijn kernfilosofie laat zich samenvatten door de idee van afscheiding of dissociatie. Ik denk dat het kwaad kan ontstaan zodra we onszelf van anderen afscheiden. Mensen vragen mij vaak waarom ik bijvoorbeeld zo geïnteresseerd ben in religie, maar als je God scheidt van het zelf en je plaatst Hem buiten jezelf dan vraag je om moeilijkheden. Dit gebeurt zodra we zeggen: jij bent mij niet. Dan kunnen we elkaar van alles aandoen; het eerste wat daarvoor nodig is, is het zelf van het zelf te scheiden. De Indiaan, de spoorzoeker, uit de roman is eigenlijk een geest. Hij bestaat tussen twee werelden in, er is bijvoorbeeld een punt in het boek dat hij voelt dat zijn ziel hem verlaat en hij is eigenlijk ook een levende dode.”

Religie en mormonen

Dit boek is, net als Yorks eerste roman, religieus in de zin dat het een heel gelovig polygaam huishouden onder de loep neemt. Dit gebeurt heel kritisch. Kan religie ook leiden tot positieve dingen? “Ja, natuurlijk. Ik praktiseer zelf geen religie, ik ben wel heel spiritueel in de zin dat ik de mystiek van het leven ervaar. De aard van het universum is volgens mij mystiek en dat kun je niet bevatten, daarom laat ik het met rust. Ik heb een citaat in mijn schrijfkamer hangen: ‘a tolerance for mystery invigorates the imagination and it is the imagination that shapes the universe’ en daar ben ik het hartgrondig mee eens. Toen ik aan mijn vorige boek werkte, ging ik soms naar de mis. Op een dag zat er in de rij voor me een man; de manier waarop hij neerknielde om te bidden was echt prachtig. Religie is natuurlijk ook een rijk onderwerp om over te schrijven, want het gaat natuurlijk om de grote vragen van het leven. Wat mij betreft bestaat het leven uit prachtige impulsen zoals die biddende man en de grote puinhopen die we erom heen maken.”

Er zijn veel verschillende vormen geweest van het Christendom door de eeuwen heen. Zo noemen de mormonen zichzelf heiligen en zijn de ‘gewone’ christenen afvalligen. Waarom heeft Alissa ervoor gekozen over mormonen te schrijven? “Het begon allemaal met een krantenbericht in een Canadees dagblad, ik las over een gemeenschap die vandaag de dag nog bestaat: de Community Bountiful BC. Deze mormonensekte heeft zich gevestigd in de Canadese bergen en praktiseert nog steeds polygamie met hele jonge meisjes. Ze behoren tot een tak van de mormonengemeenschap in Arizona waarvan de leider onlangs is gearresteerd. Ik las dit artikel en kreeg kippenvel, wat ik altijd krijg als er ergens een verhaal in zit. Ik ging voor het eerst in mijn leven echt nadenken over polygamie. Hoe zou het zijn om zo te leven, hoe zou dat voelen? Toen ik erover ging lezen leidde dit me natuurlijk naar de geschiedenis van de mormonenkerk en een boek met de titel Wife number 19. In dat boek kwam ik voor het eerst het verhaal tegen van het Mountain Meadows bloedbad dat een grote rol speelt in mijn roman. In mijn naïviteit had ik altijd geloofd wat je werd geleerd op school, namelijk dat bloedbaden gebeuren in de zin dat blanken de Indianen hadden vermoord en andersom. Dat is tenminste het algemene verhaal, maar ik had nooit gehoord van het Mountain Meadows bloedbad waarbij gewone christenen op doortocht werden vermoord door mormonen. Het bloedbad kwam voor in meerdere bronnen en ze hadden het allemaal over zeventien kinderen die het hadden overleefd. Er was echter een bron die het had over achttien kinderen. Zodra ik dat las dacht ik natuurlijk; wat als er eentje is ontsnapt? Er zijn ooggetuigenverslagen van die kinderen. Maar wat als een van die kinderen niet is teruggekomen? Dat werd Dorrie. Ik wist meteen dat het een meisje zou zijn. Zij viel eigenlijk samen met een ander personage dat al een tijdje in mijn hoofd zat, namelijk dat van een jonge taxidermiste. Ik zag haar voor me aan een werkbank aan het werk met een vos of een wolf. En dan neemt het verhaal je aan de hand; een polygaam huishouden, Dorrie als één van de vrouwen, zou het dan niet leuk zijn als haar man een jager was?”

Dromen

~

Dorrie wordt geplaagd door nachtmerries en ziet de gebeurtenissen in haar droom door de ogen van een kraai. Waarom deze vogel? “De kraai kwam eigenlijk voort uit de idee van het trauma en de herinnering. Ik vind het bijzonder hoe de geest dingen verstopt als ze te pijnlijk zijn om in het bewuste toe te laten. Mensen die een trauma hebben overleefd beschrijven dat vaak ook alsof ze boven hun lichaam zweven, alsof ze er van een afstand naar kijken. Dorrie zou haar herinnering dus ook geleidelijk terugkrijgen, door middel van dromen en ze zou er ook boven hangen, als een vogel. Ik dacht eerst aan een aasgier, maar dat paste niet echt bij het kleine meisje. Een kraai was veel logischer, ook omdat het een symbool van de dood is. Kraaien zijn ook heel mooi. De dood is natuurlijk op zich al een mooi symbool, want bijvoorbeeld in de Tarot staat de kaart van de dood ook voor transformatie. Haar relatie met dieren is eigenlijk zielig, want ze heeft eigenlijk het onbewuste idee dat ze de dode dieren weer tot leven brengt. Dit hangt natuurlijk ook samen met haar trauma. Het is ook ironisch, want uiteindelijk gaat ze deze jager helpen die alleen maar meer dood en verderf zaait. Maar ze is ook een kunstenaar, ze is beschadigd, maar in haar kunst vind ze rust en geluk.”

Er zijn kinderen in het huishouden, maar deze worden, afgezien van de oudste zoon Lalovee, geen echte personages. Waarom gaf Alissa deze kinderen geen eigen stem? “Het eerste wat je leest als je over polygame huishoudens gaat lezen is dat de kinderen onderling inwisselbaar zijn. Alle vrouwen zorgen voor elkaars kinderen, dat vond ik interessant. Ik wilde dat de vrouwen in de roman anders zouden zijn, dat ze niet alleen maar moeder zijn. Ik vond het interessanter om bijvoorbeeld te schrijven over een vrouw die het niet zo erg vond dat haar kinderen worden overgenomen door een andere vrouw, zodat zij dan kon gaan doen wat ze leuk vond. Ik vond trouwens de relaties tussen de mannen en de vrouwen interessanter. De andere kinderen zijn anoniem. Dit was ook het geval in veel polygame huishoudens. Ik wilde ze meer in de roman weergeven als verlengstuk van Moeder Hammer, de eerste vrouw, die Zion opnieuw wil bevolken. De kinderen dus als leger Gods. Wat echt een bizarre manier van opvoeden is. Het zijn haar werkbijen. Die kinderen zijn de enige manier voor Hammers eerste vrouw om haar liefde te uiten, maar het is natuurlijk helemaal vervormd. Polygamie is gewoon een heel ondermijnend systeem voor vrouwen en kinderen.”

Hoe kwamen de verschillende vrouwelijke personages eigenlijk tot stand? “Ik had vooral een heel fysiek gevoel over hun verschillende lichamen, hun haar. Ze zijn natuurlijk de tweede collectie van Hammer, na de dode dieren. Ze zijn een statussymbool. In de mormonenkerk wordt gedaan alsof de vrouwen zusters van elkaar zijn, het gezellig hebben, steun hebben aan elkaar enzovoort. Maar in de werkelijkheid heerst er roddel en achterklap en jaloezie floreert.Ik wilde de relatie onderling beschrijven. Welke vrouwen echt volle vijanden van elkaar zouden zijn en waar ze hun individuele kracht zouden vinden. Moeder Hammer vind die kracht in haar kinderen en in het misbruiken van Hammers gevoel voor haar. Ze heeft het gevoel dat ze hem bezit en kwelt hem. Daardoor sympathiseer je als lezer met hem, voor mij werd hij in ieder geval realistischer omdat ik begon te begrijpen dat hij in staat was zijn vrouwen lief te hebben.”

Sensueel

Alissa heeft een hele sensuele manier van schrijven, sommige passages zijn heel lichamelijk en Moeder Hammer doet ook bijna frigide aan. “Ja, grappig, want we worden echt gebombardeerd met seks, maar dat mist gevoel, de intense emotie. Seks is leeg, zonder emotie. Terwijl het bij uitstek heel emotioneel is, alle facetten van jouw zijn komen er samen, je ziel, je dierlijke zelf enzovoort. Daarom is onze cultuur ook zo gek. We scheiden het van onszelf af, daarom worden we er zo gek van. Seksuele scènes schrijf ik visueel, ik zie ze in mijn geest, dan vormt het geheel zich later. Vrouw nummer twee, Thankful, is bijvoorbeeld niet zo mooi. Ze was wel mooi en ze treurt eigenlijk om haar verloren uiterlijk. Dat uiterlijk is natuurlijk ook heel belangrijk tussen vrouwen onderling. Bij Thankful had ik onmiddellijk het gevoel dat ze nauwelijks het gevoel had te leven zonder dat ze bekeken wordt door een man. Wanneer Hammer er niet is, voelt ze zich als het ware verdwijnen. Die aandacht is als vers bloed voor haar, zoals bij een vampier. Ze heeft de reflectie nodig van de spiegel om zichzelf te zien. Het is ironisch bedoeld om iemand die extreem afhankelijk is, Thankful te noemen. Vrouwen hoorden toch dankbaar te zijn, terwijl zij dat helemaal niet is. Vrouwen en meisjes zijn, vind ik, nog steeds erg afhankelijk van mannen. Ik vind dat we onszelf moeten zijn voor onszelf en niet voor een man.”

Vrouw nummer drie, Ruth, is een zelfstandige vrouw met een uitzonderlijke hobby, ze fokt zijdewormen. Een op zijn minst ongewone hobby. “De pioniers in Amerika probeerden van alles van de grond te krijgen, waaronder ook het fokken van zijdewormen. Het leek mij mooi van haar een pioneer te maken, een zelfstandige vrouw met haar eigen carrière, in een schuur vlak bij het huis. Ik vond het fokken van zijdewormen veel interessanter dan bijvoorbeeld kaas maken. Ruth is onafhankelijk temidden van deze vreemde familie. Sommige mensen passen ook niet goed in de wereld, zij is zo iemand. Ze is ook op een bepaalde manier heel gelovig, ze kent als enige misschien wel innerlijke vrede. Bovendien staan de twee ruimtes van Dorrie en Ruth tegenover elkaar en zijn het twee vrouwen die helemaal op gaan in hun werk. Dat werk is een uiting van hun diepste zelf.”

Het taalgebruik in de roman is heel bijzonder, de metaforen zijn zelfs bijna negentiende eeuws, dit geeft de lezer het gevoel dat de roman uit die tijd stamt. “Dat komt allemaal door lezen, ik hield notities bij en gebruikte die niet letterlijk, maar wel onbewust. Er is ook een soort magie gaande natuurlijk terwijl je aan het schrijven bent. Ik heb het gevoel dat de roman een weg naar me vond, dat de magie door me heen werkte; de taal maakt daar deel van uit. Het is bijna alsof de taal tot me spreekt, het bestaat op een ander niveau waarop het zichzelf als het ware corrigeert. Ik probeer een beeld op de pagina in tekst te krijgen, een gevoel. Een beer is nu eenmaal nooit zomaar een beer.”

Alissa York · Vreemde ogen · Uitgeverij: Meulenhoff · Prijs: € 19,90 · 398 bladzijden · ISBN: 978902907825

Theater / Voorstelling

Bloed van zondebokken moet vloeien

recensie: Nationale Toneel - Heksenjacht

Midden op het podium staat een meisje op een stoel, als een middeleeuwse dief aan het schandblok. Ze staat voor de rechtbank, het is haar woord tegen dat van de stad Salem. Actrice Pauline Greidanus staat met kromme knieën, het vertrokken gezicht afgewend. Ze probeert alle vertelde leugens te ontkrachten. Maar het is in deze rechtbank makkelijker te liegen dan de waarheid te spreken. De mensen in Salem willen bloed zien vloeien, zondebokken geslacht zien worden. Het bange meisje markeert het omslagpunt in Heksenjacht. Het is allemaal niet waar, het is een onzinnige hetze, is haar boodschap. Arthur Miller schreef het stuk in 1953, als vermomde kritiek op het McCarthy-tijdperk, waarin iedereen met een afwijkende mening meteen een communist was.

~

Om de zoveel jaar zorgen de Verenigde Staten voor een goede reden om Heksenjacht (The Crucible) op te voeren. Met deze voorstelling bij het Nationale Toneel verwijst regisseur Franz Marijnen expliciet naar het Amerika van Bush. In de foyer van de Haagse Koninklijke Schouwburg hangen affiches van opvoeringen van dit stuk in het buitenland. Het is sinds 9/11 opvallend vaak gespeeld. In die foyer staan ook tv-toestellen waarop citaten te zien zijn van Amerikaanse gezagsdragers die The War Against Terrorism legitimeren. Hun drogredeneringen lijken recht uit Arthur Millers (1915-2005) pen te komen.

Behekst

Het verhaal begint onschuldig. Amerika, de zeventiende eeuw, in een christelijk stadje. Een groepje jonge meisjes wordt betrapt door de dominee (Peter Tuinman), terwijl ze ’s nachts in het bos dansen en bij wijze van spel proberen geesten op te roepen. Uit angst voor straf voor hun uitstapje doen de meisjes alsof ze door de duivel bezeten zijn. Ze liggen te kronkelen in bed. Behekst, zijn ze zogenaamd. Het verhaal gaat zelfs dat ze gevlogen hebben.

Duivel

Een van de betrapte meisjes is de geile Abigail. Zij is ontslagen als dienstmeisje. Haar mevrouw had ontdekt dat haar man met haar vreemdging. Abigail voelt zich vernederd door de vrouw, en afgewezen door de man, John Proctor. Als ze hem niet kan krijgen, dan zal ze hem breken. Na de nachtelijke dans begint ze in het wilde weg mensen aan te wijzen die ze zogenaamd samen heeft gezien met de duivel. Namen te noemen. Mensen te beschuldigen van hekserij. Zo ook de vrouw John Proctor.

Autoriteit

~

Er komt een rechtbank aan te pas. Al snel valt de kreet die Bush zo koestert in zijn oorlog tegen het terrorisme: wie niet voor ons is, is tegen ons. Het ergste is dat die rechtbank het hoogste gezag is. De onaantastbare autoriteit. Wanneer de rechtbank begint te dwalen, is het onmogelijk haar tegen te spreken. Het paranoide verzinsel van hekserij overvleugelt de waarheid.

Marijnen

Regisseur Franz Marijnen maakte de afgelopen jaren bij het Nationale Toneel magistaal mooie kleine voorstellingen, zoals De Meiden en Triptiek . Met Heksenjacht is hij terug als regisseur van een groot ensemble. Marijnen orkestreert zijn acteurs strak en doelgericht. Jochem ten Haaf als de overspelige doch rechtschapen John Proctor, en Wendell Jaspers als het valse loeder Abigail komen hard aan. Bram van der Vlugt is de autoritaire rechter die in mooie volzinnen onbruikbare cirkelredeneringen neerzet. Voor de associatie met de oorlogvoerende Verenigde Staten hoeft Marijnen niet eens zijn best te doen.

Heksenjacht is te zien t/m 19 mei 2007. Klik hier voor de speellijst: www.nationaletoneel.nl