Boeken / Fictie

Geouwehoer zonder Gods zegen

recensie: Herman Stevens - Moederziel

Herman Stevens schreef met Moederziel zijn “meest ambitieuze roman”, aldus de flaptekst. Een nobel streven, maar het pakt helaas niet goed uit. De poging om het leven van een puberende jongen in de jaren zestig van de vorige eeuw te beschrijven verzandt in wijdlopige en vaak saaie beschrijvingen. Vreemd, want in feite komt er in korte tijd nogal wat op de jongen af.

“Veel mensen leven in de overtuiging dat de rest van de wereld op hun verhaal zit te wachten. Een misverstand.” Zo verwoordde literair agent Paul Sebes een tijdje terug in een landelijk tijdschrift zijn visie op de vele ambitieuze schrijvers die in vaak ellenlang proza hun eigen ik in de etalage zetten. De belangen van Herman Stevens zullen, getuige zijn roman Moederziel, waarschijnlijk niet door Sebes worden behartigd. Want in welke mate het verhaal van hoofdpersonage Wessel de Roos dan ook geënt mag zijn op het leven van Stevens zelf, het is een typisch voorbeeld van een boek waar Sebes tegen ageerde.

Spaanse danser

~

Welke geschiedenis wordt in Moederziel ontvouwd? In 1968 gaat de dan twaalfjarige Wessel samen met zijn moeder in haar balletschool wonen, nadat zij niet langer heil ziet in een toekomst waar Wessels vader ook deel van uit maakt. Wessel is een slimme jongen die op de drempel staat van zes lange jaren gymnasium, maar over een rijk gevoelsleven beschikt hij niet. Erg veel gedachten over een toekomst waarin hij zijn vader niet veel meer zal zien, heeft hij in ieder geval niet. Wel raakt hij al snel in de ban van zijn nieuwe leven op de middelbare school, en vooral van alle meisjes die altijd in de balletschool aanwezig zijn om lessen te volgen bij zijn moeder. De wereld van de seksualiteit openbaart zich aan hem, en niet altijd op even zachtzinnige wijze. Wessel ziet kort nadat ze in de balletschool zijn getrokken bijvoorbeeld hoe zijn moeder bestegen wordt door een bronstige Spaanse danser, “terwijl diens lid als een drijfstang tussen zijn moeders dijen steekt”. Kort voor deze scène is Wessel al geconfronteerd met een jongen die uit het niets zijn geslacht uit zijn broek haalt, masturbeert, en vervolgens Wessel min of meer dwingt hetzelfde te doen. Wat dit alles met de jonge Wessel doet blijft gissen voor de lezer, wat eigenlijk typerend is voor en tegelijkertijd het mankement is van Moederziel: het gebrek iets te laten zien van wat zich onder de huid van Wessel afspeelt.

Kitscherige dromerigheid

Het moet toch een wirwar van gedachten bij hem zijn, met de onzekerheden die hij heeft over zijn schoolprestaties, over de scheiding van zijn ouders, de half ontblote meisjes die in de balletschool dagelijks om hem heen dartelen, over zijn veel oudere vrienden die zich (geheel in de tijdsgeest van de late sixties) overgeven aan drank en drugs en daarnaast nog over zijn prille liefde voor Saskia, met wie hij voor het eerst het bed deelt. Maar helaas, de weerslag van deze verzameling kolkende nieuwe indrukken is een kabbelend relaas, waarbij Stevens pagina’s vult met uitputtende beschrijvingen van gebeurtenissen die niet veel zeggen over de ten tonele gevoerde karakters of over enige reflectie van Wessel zelf. Als Wessel samen met zijn liefje in Den Haag een druk plein oversteekt en alleen nog maar oog voor haar heeft in plaats voor het voorbijrazende verkeer, noteert Stevens: “Auto’s stopten toch wel voor hen. Het geluk stond aan hun kant.” De kitscherige en geforceerd overkomende dromerigheid van deze zin staat model voor de manier waarop Stevens de lezers van Moederziel voortdurend probeert in te palmen.

Daarnaast is het boek te dik. Het lijkt alsof Stevens al voor aanvang van het schrijven van Moederziel heeft besloten een fiks aantal pagina’s te wijden aan Wessels relaas, terwijl het onderwerp er zich eigenlijk niet voor leent. Het snoeien van zo’n honderdvijftig pagina’s zou de kwaliteit van het werk waarschijnlijk ten goede komen. Nu is het, om Reve aan te halen, vaak geouwehoer. Maar dan zonder dat Gods zegen er op rust.

Majestueus

De flaptekst wijst in zijn lofzang op het boek ook op de “majestueuze Nina Fischer”, waarmee Wessels moeder wordt bedoeld. Natuurlijk is zo’n flaptekst ordinaire verkoperspraat, maar het beeld dat van Nina Fischer bestaat na lezing van Moederziel, staat in dit geval wel erg ver af van het “majestueuze” waarmee ze wordt aangekondigd. Wel laat Stevens haar op zowat iedere pagina een nieuwe sigaret opsteken, maar of dat nu zo’n onuitwisbare indruk moet maken? Nina Fischer is niet het enige personage van wie na driehonderddertig pagina’s een eendimensionaal karakter bestaat. Zelfs met de gedachtengang van Wessel, over wiens schouder je toch al die tijd hebt meegekeken, heb je maar weinig affiniteit als hij op de laatste pagina’s van het boek vertelt wat hij nou eigenlijk echt wil. En daarmee is Moederziel een dik, maar tegelijkertijd mager boek.

Kunst / Expo binnenland

Up, Close and Personal

recensie: Robert Capa - Retrospectief

Het vernieuwde Joods Historisch Museum opent zijn deuren met een overzicht van het werk van de Joodse documentairefotograaf Robert Capa (geboren als Endre Friedmann in Boedapest, 1913). Capa werd voornamelijk bekend door zijn werk van de Spaanse Burgeroorlog en van D-Day, maar heeft zich tot zijn dood in 1954 niet beperkt tot het van dichtbij fotograferen van oorlogssituaties. Ook legde hij armoede en politieke vluchtelingen vast en maakte hij portretten van bekende kunstenaars in zijn nabije omgeving. Deze tentoonstelling, die grotendeels samengesteld werd door fotoagentschap Magnum – waarvan Capa een van de medeoprichters was – probeert allesomvattend te zijn en is hierdoor erg vol. De grote hoeveelheid beeld en tekst moet ook nog eens wedijveren met de huisstijlkleuren van het Joods Historisch Museum.

Pablo Picasso en Françoise Gilot. Op de achtergrond Picasso’s neef, Javier Vilato. Golfe-Juan, Frankrijk, augustus 1948 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos
Pablo Picasso en Françoise Gilot. Op de achtergrond Picasso’s neef, Javier Vilato. Golfe-Juan, Frankrijk, augustus 1948 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos

Capa verliet zijn moederland al op jonge leeftijd. Nadat hij opgepakt werd tijdens een demonstratie tegen het fascistische regime besloot hij Hongarije te verlaten. Via Berlijn kwam hij in Parijs terecht, waar hij besloot zijn naam te veranderen omdat hij een nieuwe en meer herkenbare Amerikaanse naam wilde dragen. Overigens betekent cápa in het Hongaars ‘haai’. Het feit dat hij al op jonge leeftijd in opstand kwam tegen het heersende regime en al vroeg begon met reizen zijn de basisingrediënten geworden voor zijn fotografische werk. Capa’s meeste bekende uitspraak; ‘If your pictures aren’t good enough, you aren’t close enough’, typeert al zijn werk. Hij brengt zijn publiek uiterst dicht bij de gefotografeerde onderwerpen. Door Capa’s aanpak kan de toeschouwer bijna in het beeld stappen. In tegenstelling tot de verwachting levert dit geen overgedramatiseerde beelden op, maar intieme foto’s met een oprechte ingetogenheid.

Uiterlijk vertoon

De uitgangspunten van de presentatie in het museum zijn zowel geografisch als chronologisch. Landen waar Capa fotografeerde zijn gekoppeld aan de periode waarin hij op een bepaalde plek verbleef. De hoofdstukken die zo ontstaan vormen de rode draad van de tentoonstelling die, na een lange introductietekst van Capa-kenner en biograaf Richard Whelan, begint met een portret van Leo Trotski dat Capa in 1932 maakte en eindigt met foto’s die hij in Israel in 1954 in Indochina maakte. De laatste groep werken laat glamour-achtige foto’s zien van Capa’s vriendengroep, waaronder Ingrid Bergman en Pablo Picasso. Naast de algemene introductie wordt elk ‘hoofdstuk’ apart geïntroduceerd en heeft elke groep van gemiddeld drie of vier foto’s ook nog een apart tekstbordje met hierop de titels, locaties en jaartallen. Een grote blauwe wand met de introductietekst, de groen en rode titels op de lichtgrijze muur en de groene bordjes zijn relatief groot, erg kleurig en overheersend waardoor de aandacht van de toeschouwer weggeleid dreigt te worden.

Robert Capa, Haifa, Israël, mei-juni 1949 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos
Robert Capa, Haifa, Israël, mei-juni 1949 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos

Capa’s canon

Maar het werk van Capa is indrukwekkend genoeg om hier tegenwicht aan te bieden. Capa’s meest beroemde beelden, zoals die van een stervende Spaanse soldaat en de onscherpe silhouetten van geallieerde soldaten op Omaha beach, hebben in de tentoonstelling geen overdreven prominente plaats gekregen. Gelukkig maar, er is namelijk ook minder bekend werk te zien dat erg de moeite waard is. Zoals bijvoorbeeld een foto waarop een groep immigranten die tegen elkaar aangeduwd tegen een scheepsreling aanleunen op weg naar de nieuwe staat Israël of de foto’s die Capa nam van een dorpsgemeenschap in de Oekraïne. Hierop zijn boerenvrouwen te zien in hun dagelijks leven, hard aan het werk op het land. Dit werk doet overigens denken aan foto’s van Dorothea Lange en Walker Evans die zij maakten in het kader van het Farm Security Administration project dat in de jaren ’30 in het zuiden van de Verenigde Staten werd gerealiseerd om de armoede op het platteland te bestrijden. Robert Capa. Retrospectief laten zien dat Capa niet alleen dicht bij oorlog te vinden was maar dat hij ook geïnteresseerd was in maatschappelijke onderwerpen.

Robert Capa, Kinderen spelen in voor brandhout gesloopte woning (aan de Nieuwe Uilenburgerstraat), juni/juli 1945 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos
Robert Capa, Kinderen spelen in voor brandhout gesloopte woning (aan de Nieuwe Uilenburgerstraat), juni/juli 1945 © 2001 by Cornell Capa/Magnum Photos

Nederlandse inbreng

Midden tussen Capa’s indrukwekkende zwart-witfoto’s staan twee touch screens opgesteld. Hier kan gekozen worden uit het luisteren naar een interview met Eva Besnÿo (in het Prentenkabinet van het Joods Historisch Museum is op dit moment ook een overzicht van haar werk te zien). Besnÿo herdenkt de tijd dat zij in Boedapest in dezelfde straat als Robert Capa woonde en vertelt over Capa’s kennismaking met fotografie en de gesprekken die ze samen voerden. Via dezelfde beeldschermen zijn een tweetal slideshows te zien. De eerste serie toont foto’s die Capa maakte tijdens een bezoek aan onze koninklijke familie. Het zijn opmerkelijke en intieme beelden zoals we die ook kennen van Willem van de Poll. Met name de foto waarop Beatrix, met een verband om haar rechterknie enthousiast haar best doet tijdens een potje badminton, doet zelfs de toeschouwer zonder liefde voor het koningshuis glimlachen. Tot slot vinden we de meest indrukwekkende serie van de tentoonstelling, gekenmerkt door Capa’s intieme relatie met het onderwerp en zijn zichtbare betrokkenheid. Capa laat het leven zien van een Joodse familie in Amsterdam in 1945 die in armoede proberen te overleven. De beelden zijn direct en hartverscheurend maar laten ook empathie en compassie zien zonder medelijden op te wekken.

Dit retrospectief laat de toeschouwer die niet bekend is met het werk van Capa kennismaken met een buitengewone fotograaf die indrukwekkende beelden van de geschiedenis van de eerste helft van de 20e eeuw vastlegde. Voor de toeschouwer die al wel bekend is met de ‘canon van Capa’ is deze tentoonstelling een herontdekking van de fotograaf die ook nu nog zeer de moeite waard is.

Theater / Voorstelling

Monty Pyhton vliegt nu ook door Nederland

recensie: Bos Theaterproducties - Monty Pyhton's Flying Circus

.

Verstandige woorden, maar vervolgens dondert hij vrolijk in de valkuil die veel regisseurs voor zichzelf graven. Een goed toneelstuk ten tonele voeren is blijkbaar niet genoeg, ze willen er ook altijd hele diepe dingen mee zeggen. In dit geval dat “Monty Python onder de oppervlakte ook ergens over gáát: over bureaucratie, over gekmakende regeltjes, over ambtenarij,” aldus de regisseur in Elsevier. En dat terwijl de vijf komieken van Monty Python gewoon geniale, absurde humor maakten, die je net zo min hoeft uit te leggen als de absurde grappen van Hans Teeuwen.

Lekker ‘sullealistisch'”

~


Want absurd zijn ze, die sketches. Neem nou de sketch waarin vier welgestelde heren, met een glas wijn in de hand, opscheppen wie het vroeger het armst had. “Wij woonden met 160 man in een kinderschoenendoos midden in de snelweg en als ontbijt kregen we een hap warm grint.” Waarop een ander er nóg een schepje bovenop gooit: “Lucky you!”

Of die bezopen sketch van een als Vietnamees verklede filmregisseur, die een modern koningsdrama opvoert, waarin de acteurs niet op paarden, maar op flitsende brommertjes het toneel oprijden. En die bovendien, wat minstens zo’n schitterende vondst is, de ‘r’ en de ‘l’ omdraaien. “Ik heb belicht uit Vrissingen, van Michiel de Luitel.” Waarop de regisseur tegen de koning zegt dat hij ook op ‘een blommel’ moet, omdat dat zo lekker ‘sullealistisch’ is. En zo kunnen we nog wel even doorgaan.

Gemengde gevoelens


~


Na het zien van de vijf kwartier durende voorstelling, die tegen een kaal decor wordt gespeeld (een bureau en een scherm, waarop abstracte gebouwen worden geprojecteerd), verliet ik het theater met gemengde gevoelens. Elke rechtgeaarde Monty Python-fan, en daar zijn er inmiddels een hele hoop van, kan de meeste scènes wel dromen, want ze worden al jaren op tv herhaald, of zijn terug te zien op video of DVD. Onbewust ga je dus vergelijken en moet je constateren dat tegen zulke briljante acteurs als John Cleese, Eric Idle, Graham Chapman, Terry Gilliam en Michael Palin gewoon niet op valt te boksen. Elk gebaartje, elke knipoog en elke stembuiging zitten voor eeuwig in ons geheugen gebeiteld. Vandaar dat de regisseur zich heilig had voorgenomen om er in de Nederlandse versie iets héél anders van te maken. Edoch, omdat hij inhoudelijk niets aan de scenes mocht veranderen, vraag je je onwillekeurig af of je dat eigenlijk wel moet willen, er iets héél anders van maken. In die zin is de voorstelling dus gewoon een zeer geslaagde compilatie van aanstekelijke Monty Python-sketches geworden, maar dan in een Nederlandse jasje gestoken.

Vermakelijk balanceren

~


Blijft de vraag over of dat erg is? Nee, totaal niet. Want er wordt uitstekend geacteerd door Arnoud Bos, Eva van der Gucht, Finn Poncin en Jeroen Spitzenberg, die zich voor de gelegenheid in grijze maatpakken hebben gestoken en met fraaie hangsnorren zijn behangen. Ze gedragen zich als een stelletje dolgedraaide warenhuisverkopers, werken zich op tot grote gekte, spelen kostelijke woedeuitbarstingen en balanceren vermakelijk op het randje van de waanzin. En dan die humor, die zeer goed vertaald is door Barbara van Kooten.

Gelukkig heeft de regisseur ervan afgezien om de veel te vaak herhaalde sketches over die dode papegaai of het ministerie van rare loopjes in de selectie op te nemen, maar oh oh oh, wat blijft er veel over om van te genieten.

Kortom, Monty is een vermakelijke komedie, die prima wordt gespeeld. Voor liefhebbers van absurde humor is het dan ook zeker een aanrader. Maar verwacht vooral geen andere interpretatie van de legendarische Monty Python-humor.

De voorstelling wordt tot en met 16 juni 2007 gespeeld. Klik hier voor meer informatie.

Boeken / Achtergrond
special: Het Voorwoord

Een ironische avond met oudgedienden

.

En het was een geslaagd festival. Al was het maar omdat het een avond opleverde waar Aart Staartjes en Joost Prinsen wat rond keutelden. Het voorlezen van meneer Aart over zijn haat voor theater was mooi, en een beetje tragikomisch. Er waren meer grote antieken aanwezig: Kees van Kooten heeft zijn ‘modermismen’ verruild voor het grootouderschap. Hij vertelde er hartverwarmend over en op handen en knieën zijn eigen capriolen uitbeeldend maakt hij zichzelf als opa al even kwetsbaar en belachelijk als in zijn eerdere observaties van de moderne tijd.

Gevestigde namen

~


Het was sowieso een festival met veel grote en gevestigde namen – Marcel Möring, Remco Campert, Thomas Roosenboom en Nelleke Noordervliet maakten hun opwachting. Bij de ‘jonge garde’ waren evenmin echt verrassende namen te ontdekken. Tommy Wieringa ontving die middag de F. Bordewijkprijs, Gerbrand Bakker schreef met Boven is het stil één van de best ontvangen debuten van het jaar en Arjen Lubach, Aukelien Weverling, Niels ’t Hooft gaven ook op Crossing Border, van de zelfde organisatoren, al acte de présence. Voor echt ‘jong’ talent werd er nog even in de Spunk-vijver gevist en Renske de Greef opgedoken.

De optredens wisselden erg in kwaliteit: Wieringa was geestig en sterk, in toon vergelijkbaar met Joe Speedboot. De Greef verschool zich achter de ‘onzeker meisje-meisje-act’, maar wist daarmee niet te verhullen dat ze eigenlijk niets te melden had. Ook Weverling stond onzeker op het podium. Haar voordracht wist wél te boeien, al was hij wat voorspelbaar. Voor haar roman Politiek gevangene lift ze mee op de trend van ‘kinderen van onverbeterlijke wereldverbeteraars’. Op hetzelfde podium stelde Niels ’t Hooft enigszins teleur vanwege een weinig origineel onderwerp – porno en Mars. Maar de laatste zin van zijn verhaal relativeerde het wat puberale verhaal en hiermee wist hij zijn voordracht toch nog te redden.

Historisch hoogtepunt

~


Het hoogtepunt kwam van één van de meest gevestigde namen: Arthur Japin. Hij heeft alvast één exemplaar van zijn nieuwe boek verkocht. Japins voorliefde voor historische romans met hoofdpersonen die bestaan hebben is bekend. Zijn aanstaande boek is wat dat betreft te vergelijken met Een schitterend gebrek en De zwarte met het witte hart. Dit keer gaat het over negentiende-eeuwse pioniers in Texas en hun strijd met de Commanche-indianen. Japins voordracht was uitstekend geacteerd en daardoor spannend en meeslepend.

Het was wel verfrissend, een literair festival dat niet de synthese met muziek zocht. Organisatoren van literaire festivals zouden vaker tegen elkaar moeten zeggen: ‘Er komen ook nog wat bandjes. Wel zo gezellig.’ Een verband met literatuur hoeven we dan niet te zoeken, het is gewoon mooi. Bij Het Voorwoord waren Meindert Talma & The Negroes en Do the Undo daarvoor ingehuurd. Vooral Talma en consorten kweten zich heel goed van hun taak: rauw, mooi, indrukwekkend en stiekem zelfs een beetje literair. En het paste, op een festival met literatuur en ironie.

Film / Achtergrond
special: De Noorse en de Amerikaanse Insomnia

Cowboys in de midzomernachtzon

Onlangs werd de originele versie van Insomnia (1997), een Noorse film van Erik Skjoldbjærg, op dvd uitgebracht. Waarop, inderdaad, Christopher Nolan zijn versie uit 2002 baseerde. Een Europese psychologische arthouse-thriller verfilmd door een jonge hond: kan dat wel goed gaan? 8WEEKLY bekeek beide films op dvd en maakte een vergelijking.

Erik Skjoldbjærgs Insomnia was een alleszins intimiderend debuut. Een politiefilm waar motief, gelegenheid en dader vanaf het begin bekend zijn. Waar de stoere detective langzaam krankzinnig wordt in een land waar het, vanwege de midzomernachtzon, altijd dag is: Insomnia is een soort film blanche. Skjoldbjærgs onorthodoxe aanpak resulteerde in een van de weinige spannende Europese films.

Scène uit Insomnia (1997)
Scène uit Insomnia (1997)

Als een jong meisje wordt vermoord in een afgelegen dorp, schakelt de lokale Noorse politie de Zweedse rechercheur Jonas Engström (Stellan Skårsgard) in. Engström heeft de reputatie hard boiled te zijn, maar naarmate hij minder slaapt – vanwege de midzomernachtzon maar ook vanwege schuldgevoelens: hij schiet onbedoeld(?) zijn eigen partner Erik neer – zwalkt hij langzaam over de grens van goed en slecht. Hij rammelt verdachten af, betast minderjarige meisjes, drinkt zijn whiskey niet op. En naarmate de nachtrust uitblijft, tendeert Skårsgards ongeschminkte clownskop meer en meer naar de kleur van kapot gekookte saucijs. Zoiets leent zich niet vanzelfsprekend voor een remake. Scenariste Hillary Seitz zegt dan ook op de commentaartrack van de Amerikaanse versie, dat daarvoor voornamelijk is geput uit de thematiek en subtekst van het origineel.

Pacino-moeheid

Dat blijkt ook wel: als rechercheur Engström helemaal is doorgedraaid, poogt hij tenslotte nog een hotelreceptioniste te penetreren tegen een muur van verpakkingen wc-papier. In de Amerikaanse remake zul je die scène tevergeefs zoeken. Al Pacino, die detective Will Dormer speelt in Christopher Nolans Insomnia, vindt iets heel anders bij de receptioniste (Maura Tierney uit ER). Pacino vindt bij zijn gastvrouw vergiffenis voor zijn schulden. Dat past ook beter bij zijn personage, dat op het eerste gezicht gelaagder lijkt. Engström walst overal doorheen, als de zakkenwasser die hij is. Dormer daarentegen wordt door zijn partner Eckhardt (Martin Donovan) bedreigd met Interne Zaken. Is het slaapgebrek of kwade opzet, als Dormer hem op de korrel neemt? Maar uiteindelijk, alle zogenaamd complexe gevoelens ten spijt, is Al Pacino toch gewoon dezelfde Al Pacino die we al jaren in allerlei films opnieuw tegenkomen: de patjepeeër zonder zelfspot, die de ‘f’ uitspreekt als een ‘w’. In de weggesneden scènes van de Nolan-dvd blijkt dat imago zelfs een bewuste keuze: een gevoelige scène wordt verwijderd omdat die “niet past bij het personage”.

Amerikaanse arthouse

Scène uit Insomnia (2002)
Scène uit Insomnia (2002)

De delicate balans tussen formulethriller en euro-arthouse achtte men veilig in de handen van regisseur Christopher Nolan. Tegenwoordig kennen we Amerika’s boy wonder Nolan vooral van de nieuwe Batman-reeks, waarvan het tweede deel in 2008 moet uitkomen, en van het onlangs verschenen The Prestige. Maar toen was zijn grootste wapenfeit de vernieuwende indie-misdaad-mindwarp Memento (2000), over een man die geen korte-termijn geheugen heeft, maar ondanks die handicap toch iemand wil vermoorden. Section Eight Ltd., het productiebedrijfje van George Clooney en Steven Soderbergh, debuteerde met de remake van Insomnia en had de zinnen gezet op intelligent, geëngageerd werk dat toch een groot publiek moest aanspreken. (Later zou de samenwerking van Clooney en Soderbergh nog leiden tot geslaagdere producties als Good Night, and Good Luck., en Confessions of a Dangerous Mind.) En zo werd Insomnia ook in de markt gezet: als een soort volwassen politiefilm, eindelijk eens met grijstinten en schuldgevoelens en zo.

Wat bedoelt de schrijver

Robin Williams speelt bijvoorbeeld de manipulatieve en moordlustige misdaadromancier Walter Finch – een rol die mooi past in Williams’ rijtje van psychopatische hoofdrollen, samen met Death to Smoochie en One Hour Photo. Dat is slim gecast, met Robins’ achtergrond als komiek, en voor zijn doen acteert Williams redelijk ingetogen en beheerst. Maar Bjørn Floberg, die in het origineel het schrijverspersonage vertolkt, weet het koelbloedige karakter overtuigender neer te zetten. De schrijver lijkt vriendelijk en wat naïef, maar hij wordt Engströms ergste nachtmerrie als blijkt dat hij getuige is geweest van de moord op partner Erik. Flobergs personage chanteert Engström niet alleen, maar wijst hem ook op de verontrustende overeenkomsten tussen hen: beiden buitenstaanders, beiden onbegrepen, beiden moordenaars. Williams doet een soortgelijk appèl op Pacino, maar je gelooft hem vanaf het begin al niet. En daar heb je ook geen reden toe. Want waar de Noren nog een tijdje volhouden dat het wellicht een ongeluk was, is het in Amerika bijna meteen een perverse lustmoord.

Realistisch versus romantisch

Scène uit Insomnia (1997)
Scène uit Insomnia (1997)

Niet alleen de schrijver zit Engström op de hielen. Hij wordt ook nog bedreigd vanuit een andere hoek: zijn Noorse collega Hilde (Gisken Armand) leidt het onderzoek naar de dood van Erik. Waar Hilde in het origineel vanzelfsprekend rechercheur is, maakt Nolan haar (Hilary Swank) dertig jaar jonger en onervaren. Nolan maakt trouwens op de commentaartrack nog een mooie opmerking over het ‘uitlichten van de leading lady‘, iets wat in Noorwegen waarschijnlijk niet aan de orde is geweest. Hilde heeft patronen gevonden, maar de verdachte schrijver in het origineel heeft geen wapenvergunning. De Noorse politie draagt ook geen vuurwapen. De Zweedse politie wel, toevallig van het juiste kaliber. Heeft Engström misschien een pistool…? Politieagenten zonder vuurwapen, je kan het je niet voorstellen. In de Amerikaanse versie doen ze daar minder moeilijk over: Skjoldbjærgs hallicunante ontknoping wordt rücksichtslos vervangen door een ouderwetse shoot out. Pacino mag daarna van Nolan een fraaie sterfscène doen, en wordt toch nog de held van de dag. In de originele versie moet Engström – dodelijk vermoeid en geen steek wijzer – dat hele eind terugrijden naar Zweden.

Die neiging tot verfraaiing bij de Amerikanen, of verdichting zo je wilt, heeft ook voordelen: bij Skjoldbjærg is de spanning constant aanwezig maar steeds onderhuids. Nolan filmt daarentegen niet één, maar wel twee achtervolgingen, waarbij Robin Williams de tweede keer ook nog over het water wegvlucht, als een soort halfgod. En Swanks karakter is natuurlijk een beetje verliefd op Pacino, iets dat in de originele versie absoluut niet aan de orde is.

Lang Leve Amerika

Een ander voordeel van de Amerikaanse versie is de consistente kwaliteit van de cinematografie. Een beetje schokkerig (voor ‘realisme’ en spanning), en subtiele crane shots. Wally Pfisters cameravoering is uitzonderlijk gestileerd. Niet dat Skjoldbjærgs film lelijk is. Cameraman Erling Thurmann-Andersen levert zeer heldere kleuren en is grotendeels verantwoordelijk voor de duistere sfeer. Wat een prestatie mag heten in een film waar het altijd licht is. Maar de Noorse versie vertoont hier en daar een paar kleine slordigheidjes: slecht geknipt, licht dat in één scène drie keer van kleur en intensiteit verandert. Niks ernstigs, maar het valt wel op. (Overigens vergezelde Thurmann-Andersen regisseur Skjoldbjærg nog naar Hollywood voor Prozac Nation (2001), de verfilming van Elizabeth Wurtzels autobiografie.)

En de Amerikaanse extra’s zijn beter. Op de Nolan-dvd zijn ze weliswaar goed verborgen (het audiocommentaar wordt niet vermeld op de hoes maar het staat er wel op, onder ‘draaiboeken van de productie’/’toelichtingen’), maar op de Skjoldbjærg-versie zijn ze geheel afwezig. Wel zijn er een stuk of vijf vlot gemonteerde trailers van Hening Mankell-boekverfilmingen, die de verkeerde indruk geven. Insomnia is een misdaadfilm, maar niet geschreven door Mankell, en ook niet van het niveau van de langspeel-krimi’s die de KRO momenteel over ons uitstort. Mankells publiek, met alle respect, komt waarschijnlijk meer aan zijn trekken bij de remake dan bij het origineel.

Classificatie

Scène uit Insomnia (2002)
Scène uit Insomnia (2002)

Uiteindelijk wegen de pluspunten van Nolans versie niet op tegen het psychologisch realisme en de overtuigingskracht van Skjoldbjærgs Insomnia. Dit was nu eens geen typische genre-film, maar een onderzoek naar verwerking van schuld en boete, in het licht van een stressvolle situatie: het is hard werken in Noorwegen, en dat zonlicht maakt het niet gemakkelijker. Maar wat niet geclassificeerd is, heeft in Hollywood geen bestaansrecht. Een film over politiemannen is automatisch een politiefilm. En die bewerking van psychologische thriller tot politiefilm heeft Insomnia geen goed gedaan. Zo’n anti-Hollywood-conclusie lijkt een flauwe gemeenplaats, maar het is op zijn minst dubieus dat Christopher Nolans Insomnia zo goed ontvangen werd. Terwijl het in vergelijking met het origineel een soort cowboyfilm blijkt, met cowboy-mores en een cowboy-einde.

Skjoldbjærgs versie werd onlangs uitgebracht door Video/Film Express, die van Nolan al in 2003 door Buena Vista.

Muziek / Album

Australisch duo komt met snelcursus psychedelica

recensie: Black Cab - Jesus East

Ze lijken verdwaald in de tijd, de jonge man en vrouw op de hoes van het tweede album van Black Cab. Hun flowerpowerkleding steekt schril af tegen de setting, die lijkt op een impressionistisch schilderij. Zien we daar in de verte de Arc de Triomphe? Ze moeten in Parijs zijn, ‘la ville de l’amour‘, maar wat deze zonderlinge man en vrouw hier zoeken, blijft
onduidelijk. We horen namelijk geen Franse chansons op het album Jesus East, maar pure psychedelica. Het album klinkt als The Grateful Dead en The Velvet Underground vermengd met Britse shoegazer en Duitse Krautrock. Wil je iets anders horen dan het zoveelste hippe Engelse bandje, dan is Jesus East een behoorlijk album dat je ervaart als een psychedelische trip.

~

Andrew Coates en James Lee hebben overduidelijk meer met het verleden dan met het heden. Dat blijkt niet alleen uit de hoes van Jesus East. Black Cab coverde op haar vorige album Altamont Diary namelijk nog The Grateful Deads New Speedway Boogie en op het nieuwe album krijgen de twee hulp van voormalig Grateful Dead- en Rolling Stones-roadmanager Sam Cutler. Ook Black Cabs muziek klinkt regelmatig als de band van wijlen Jerry Garcia. De psychedelische trip voert ons verder langs namen als The Velvet Underground, The Dandy Warhols, The Jesus and Mary Chain, My Bloody Valentine, Can, Neu, The Stone Roses, Kasabian en George Harrison.

Eigen gezicht

Zo doet de straffe opener Hearts on Fire bijvoorbeeld sterk denken aan Kasabian, opgesierd met Pink Floyd-gitaren. Op het titelnummer Jesus East klinkt Black Cab als The Dandy Warhols die een nummer van The Jesus and Mary Chain coveren. Erg fijne, mistroostige muziek maar helaas zonder een eigen gezicht. Another Sun heeft een intro dat mateloos irriteert, veeeel te veel dreint en nergens tot een punt komt. Underground Star is beduidend beter te pruimen en herinnert ons nogmaals aan Kasabian en diens grote inspirator The Stone Roses, met daaraan toegevoegd typische Krautrock-synthesizers.

De oorzaken

Wordt het nieuwe album van Black Cab morgen het gesprek van de dag? Nee. Dat komt niet alleen omdat onze blik nog steeds op Engeland is gericht, maar ook omdat psychedelica, shoegazer en Krautrock nooit en te nimmer een massapubliek zullen veroveren. Bovendien is het verenigde popjournaille nog lang niet toe aan een Krautrock-revival, is de muziek van Black Cab veel te depressief, missen de Australiërs een imago, hebben de teksten weinig om het lijf en wil Black Cab met een mix van drie genres nét iets te veel.

Nostalgie

Moet je Jesus East als muziekliefhebber dan links laten liggen? Nee, dat ook niet. In een tijd waarin alles draait om springerige, haast oppervlakkige Engelse punkfunkbandjes werkt het in zekere zin verfrissend, zo’n stel eigenzinnige Australiërs dat verder terugkijkt dan de jaren ’80. Een band die het niet interesseert of iets hip is of niet, die gewoon lekker muziek maakt en maar ziet waar het schip precies strandt. Dit levert een redelijk album op dat vooral een hoop nostalgische gevoelens naar boven brengt.

Boeken / Fictie

Op boekenjacht

recensie: Walter Van den Broeck - De veilingmeester

Het Belgische koningshuis is hot. Als bewijs daarvan waren de laatste maanden de prinsen niet uit het nieuws weg te slaan. Terwijl aan het licht kwam dat Prins Laurent zijn villa had gerenoveerd met frauduleus geld, bedreigde Prins Filip enkele journalisten die in negatieve bewoordingen over hem hadden geschreven. En net nu publiceert Walter van den Broeck zijn nieuwste roman, De veilingmeester, over een buitenechtelijke dochter van wijlen Koning Boudewijn. Dat noemen ze pas een goede timing.

België en zijn monarchie fascineren Walter Van Den Broeck al langer dan vandaag. De bekendste literaire uitvloeisels van die fascinatie zijn Brief aan Boudewijn uit 1980 en het vierdelige Het beleg van Laken. Ook jaren later blijft het thema hem echter inspireren, zo blijkt uit De veilingmeester, zijn nieuwe roman waarin de eigenaar van een veilinghuis in ware detectivestijl het mysterie achter een geheimzinnig boek tracht te ontsluieren. Antiek en de monarchie, ze hebben altijd al goed bij elkaar gepast.

Een mysterieus boek

~

Bo (Boudewijn) Van Dorselaers nieuwsgierigheid is onmiddellijk gewekt wanneer hij in een pand waarvan hij de inboedel mag veilen, op bijna driehonderd exemplaren van hetzelfde boek stuit. Dat elk exemplaar van De troonopvolgster dezelfde onbegrijpelijke onzin bevat, wakkert zijn interesse enkel maar meer aan. Wie is de geheimzinnige auteur Walda Van den Brogel, van wie nog niemand heeft gehoord? Welke geheimzinnige boodschap houdt het colofon van De troonopvolgster verborgen? Bo stort zich als een bezetene op de jacht naar de overige exemplaren van het boek en offert daar zowel zijn geld als zijn familieleven aan op.

Bo’s perikelen leveren best een amusante detectiveroman op. Van den Broeck vermengt op een originele wijze feiten met fictie en laat als een volleerd misdaadschrijver de puzzelstukjes van zijn ingenieuze verhaal één voor één op hun plaats vallen. Hoewel Bo’s speurtocht toch naar de meest duistere kantjes van de Belgische samenleving voert, hoedt de auteur zich voor al te veel ernst. Zo voert hij zichzelf op als de schrijver aan wie Bo vraagt om zijn verhaal op papier te zetten. Walda Van den Brogel is bovendien een doorzichtige vervrouwelijking van Van den Broecks naam, terwijl De troonopvolgster ondubbelzinnig naar zijn eigen debuut verwijst, De troonopvolger.

Vlees noch vis

Toch slaat de roman nu en dan ook een ernstiger toon aan. Met suggesties over Bo’s eigen afkomst, zijn existentiële twijfels op het einde van het boek en de mogelijke voorbestemming van de gebeurtenissen, lijkt Van den Broeck zijn detectiveroman een extra dimensie te willen geven. In plaats van het boek te verdiepen, botsen die pogingen echter vooral met de overheersende luchtigheid van De veilingmeester. Veel wezenlijks over het Belgische koningshuis of de uitspattingen van de rijken der aarde komt in het boek dan ook niet aan bod. Het resultaat is vlees nog vis, een roman die niet goed lijkt te weten welke kant hij uit wil.

Een ander probleem waar De veilingmeester mee kampt, is de psychologie van zijn personages. Bo’s obsessie met Walda Van den Brogel neemt zulke extreme vormen aan en kost hem bijvoorbeeld zo veel geld, dat ze amper nog geloofwaardig blijft. De voorbestemming die de auteur op het einde van het boek suggereert, is misschien wel goed gevonden, ze heeft ook wat weg van een kunstgreep die moet dienen om Bo’s onverklaarbare gedrag aannemelijk te maken. De andere personages, in het bijzonder Bo’s echtgenote en diens moeder, vallen dan weer wat te eendimensionaal uit, zeker in verhouding tot hun belangrijke rol in het verhaal.

Ondanks het originele verhaal laat Van den Broeck in zijn nieuwste roman dus een paar steken vallen. De hogere ambities van de detectiveroman worden niet gerealiseerd, en enkele personages missen geloofwaardigheid of diepgang. In feite leest het boek te veel als een tussendoortje, en niet als een volwaardige toevoeging aan Van den Broecks overigens indrukwekkende oeuvre. Je kan natuurlijk ook niet elke keer een klassieker verwachten.

Muziek / Voorstelling

Jaap van Zweden overtuigt ook in Amsterdam

recensie: Giacomo Puccini – Madama Butterfly (De Nederlandse Opera en het Residentie Orkest o.l.v. Jaap van Zweden)

.

~

Het Amsterdamse operapubliek staat bekend als zeer kritisch. Wanneer de prestaties van een dirigent of regisseur niet in de smaak vallen, is het boegeroep niet van de lucht, zo ondervond chef-dirigent Ingo Metzmacher enkele maanden geleden bij de première van Mozarts Don Giovanni. Maar alles wat Jaap van Zweden aanraakt lijkt in goud te veranderen en al na de eerste akte van Madama Butterfly klinkt het “bravo!”.

Beheersing

De bijval voor Van Zweden is meer dan terecht. Madama Butterfly is een ware tranentrekker, maar Van Zweden toont zich tijdens de première wars van goedkope sentimenten en effectbejag. De climaxen zijn zorgvuldig gedoseerd en vooral in de zeer zachte passages laat hij het Residentie Orkest buitengewoon transparant klinken. De inzetten zijn zonder uitzondering messcherp en de – overigens stuk voor stuk uitmuntende – solisten volgen de minutieuze aanwijzingen van Van Zweden nauwgezet.

Onderkoeld

Het resulteert in een voorstelling die het best samen te vatten is als onderkoeld. Het verhaal van het Japanse meisje dat trouwt met de Amerikaanse marinier maar al na één nacht in de steek gelaten wordt blijft aangrijpend, maar alle emoties blijven onderhuids. Waar de op deze opera gebaseerde musical Miss Saigon alles tot in het extreem platte uitvergroot, draait hier alles om beheersing en zelfrespect. Madama Butterfly weet dat zij zichzelf voor de gek houdt door te denken dat haar huwelijk echt is, maar verliest nergens haar waardigheid. Zij is hier het sterke personage, niet de Amerikaan Pinkerton die haar in het tweede en derde bedrijf niet onder ogen durft te komen.

Tijdloze enscenering

~

De debuterende dirigent wordt geholpen door de prachtige enscenering van Robert Wilson die, veertien jaar na de première in Parijs, nog altijd tijdloos is. Ook letterlijk, want waar Puccini zijn Madama Butterfly in het heden laat spelen (1904), is deze productie volkomen abstract. Alles is suggestie, het aantal rekwisieten is tot het absolute minimum beperkt. De kostuums zijn quasi-Japans en de bewegingen van de personages zijn prachtig gestileerd en aan het Japanse Nôh-theater ontleend. Ook van een decor is geen sprake. De toneelvloer bestaat uit houten planken die de suggestie van een woning oproepen en uit duizenden kiezelsteentjes.

Het belangrijkste van deze voorstelling is echter de fenomenale belichting. Het licht vormt het decor en accentueert de emoties van de hoofdpersonages. Wilson belicht niet, aldus Hugo van Uum, hoofd belichtingsdienst van het Muziektheater, maar “hij schildert en boetseert met het licht, tot in de details”. Het eindresultaat is van een ongekende schoonheid en juist het contrast tussen de abstracte en gestileerde regie en het over-emotionele verhaal maakt deze Madama Butterfly zo gedenkwaardig. Over tien jaar kan deze productie gemakkelijk weer in reprise.

Grootse carrière

Of Jaap van Zweden er dan weer bij zal zijn is de vraag. Maar hoewel De Nederlandse Opera en hij nog geen toekomstplannen hebben, kan het niet anders dan dat zijn zeer geslaagde debuut ook in Amsterdam een vervolg krijgt, al zal dat lastig worden; Jaap van Zweden is waarschijnlijk de eerste dirigent die maar liefst vier chef-dirigentschappen met elkaar probeert te combineren.

Madama Butterfly is nog te zien tot en met 11 april.

Film / Films

Hoop, geloof en liefde

recensie: World Trade Center (Special edition)

Met World Trade Center geeft de in New York geboren regisseur Oliver Stone zijn publiek wat het graag wil hebben: een lichtpunt van hoop, geloof, en liefde in het gitzwarte decor van 11 september 2001. Hij gebruikt hiervoor de herinneringen van John McCloughlin (Nicolas Cage) en Will Jimeno (Michael Pena), twee agenten van de havenpolitie die worden opgeroepen om bij de ontruiming van het World Trade Center te assisteren. Wanneer de eerste toren instort raken de mannen bedolven onder meters puin. Ondanks hun benarde situatie vinden ze steun in elkaar en in de liefdevolle herinneringen aan het eigen gezin. De hoop om gered te worden blijft hierdoor, ondanks kwellende pijn, honger en dorst, levend.

Alle gebeurtenissen in World Trade Center zijn gebaseerd op feiten. Oliver Stone heeft duidelijk zijn best gedaan om zijn true story of courage and survival minutieus te reconstrueren. De twee brandende torens van het World Trade Center zijn zeer overtuigend digitaal geconstrueerd, een enorm deel van Ground Zero is in Californië op ware grootte nagebouwd, Stone heeft zelfs New Yorkse agenten en brandweerlieden laten invliegen om het Oostkustaccent accuraat op de band te krijgen. Wanneer deze inspanningen bij elkaar op worden geteld zou de suggestie kunnen ontstaan dat Oliver Stone er in geslaagd is om de gebeurtenissen op de “zwartste bladzijde uit de Amerikaanse geschiedenis” realistisch en integer in beeld te brengen. Niets is echter minder waar.

Gefilterd verleden

~


Stone heeft in World Trade Center niet geprobeerd om alle verschrikkingen die op die dag plaatsvonden tot een twee uur durende speelfilm te condenseren. Het totale aantal verhalen en gebeurtenissen is door een aantal filters gegaan voordat het geschikt werd bevonden om in bioscopen te draaien. De kijker wordt voortdurend gespaard. In de hele film is bijvoorbeeld slechts één iemand te zien die vanuit een brandende toren naar beneden springt, terwijl McCloughlin en Jimeno op dat moment naar eigen zeggen meer mensen zagen springen. Het belangrijkste filter is echter bepaald door Stones keuze om van World Trade Center een verhaal van overlevenden te maken. Op 11 september 2001 kwamen 2749 mensen om het leven, slechts 20 mensen werden levend onder het puin vandaan gehaald. Door twee verhalen uit deze tweede groep te selecteren verdwijnt de dood en het lijden van de 2749 slachtoffers naar de achtergrond.

Het perspectief verschuift naar de gelukkigen die de aanslagen wel overleefden. De opofferingsgezindheid van de brandweerlieden, politieagenten en hulpverleners, de liefde van de twee agenten voor hun gezinnen en de hoop van de familie om de mannen nog levend weer te zien komen hiermee sterk naar voren. Oliver Stone heeft met World Trade Center dan ook meer een baken van hoop voor de overlevenden dan een monument voor de slachtoffers gemaakt.

Een volledig beeld

~


Zelf denkt de regisseur dat, net als bij de oorlog in Vietnam (het andere nationale trauma) alleen meerdere films van verschillende regisseurs een volledige impressie van de gebeurtenissen kunnen geven. Het is inderdaad te hopen dat iets dergelijks bij de aanslagen op het World Trade Center gaat gebeuren. Films waarin de mondiale context of het ongekuiste leed van de slachtoffers van de aanslagen te zien is, zullen hard nodig zijn om werkelijk recht te doen aan de verschillende gezichten van dit nationale trauma.

Extra op de dvd

De extra’s op de dvd zijn ronduit teleurstellend. Terwijl belangrijke scènes uit de film opnieuw te zien zijn, heeft Stone de microfoon tot zijn beschikking om commentaar te leveren op de beelden. Het gevolg is een onsamenhangend verhaal waarin veel namen vallen van mensen die allen een great of amazing job verrichten. Controversiële aspecten van de film – zoals de vraag of de film teveel of juist te weinig realistisch is – komen wel ter sprake, maar de manier waarop kan niet bekoren. Stone spreekt zich niet helder uit en lijkt vooral erg zijn best te doen om maar niemand voor het hoofd te stoten. De tweede extra voegt ook weinig toe, de overlevenden en hun reddende engelen mogen vertellen over the great man en the true heroes of 9/11 die hen ontvielen. Opnieuw zijn hoogtepunten uit de film te zien: alleen de echte liefhebber zal er een meerwaarde in zien om deze – welliswaar met nieuw commentaar – voor de derde maal te zien.

Film / Achtergrond
special: Henri-Georges Clouzot op dvd

Het kwaad als ultieme waarheid

.

Henri-Georges Clouzot was in de jaren vijftig een populaire filmmaker die internationaal bekend werd met suspensevolle thrillers. Hij werd een tijdlang gezien als het Franse antwoord op Alfred Hitchcock. Toch verliep zijn carrière niet helemaal vlekkeloos. Hij werd na de oorlog beschuldigd van landverraad, omdat hij de film Le Corbeau (1942) had gemaakt met financiële steun van het pro-Duitse Vichy-regime. Hij ontsnapte op het nippertje aan een zware straf en kreeg een tijdelijk filmverbod. Na een commercieel en kritisch succesvolle periode raakte Clouzot in de vergetelheid, voornamelijk omdat hij werd overschaduwd door een nieuwe generatie Franse cineasten.

Menselijke bom

Scène uit Wages of Fear
Scène uit Wages of Fear

In 1953 zorgde Clouzot voor een filmische sensatie met zijn Wages of Fear (Le salaire de la peur). De film bracht met zijn spannende plot en rauwe cinematografie een nieuwe impuls in het avonturengenre. Wages of Fear speelt zich af in het dorpje las Piedras in Midden-Amerika, dat een toevluchtsoord is voor mislukte sjacheraars en vluchtende criminelen. Yves Montand speelt Mario, een gevluchte dief die wanhopig van dag tot dag rond probeert te komen. Samen met wat andere aan lager wal geraakte mannen hopen ze het tropische gat te kunnen ontvluchten.

Als een gevaarlijke opdracht van een Amerikaanse oliemaatschappij de kans biedt om veel geld te verdienen ontstaat er een felle rivaliteit tussen de mannen die het zien als hun laatste kans. Met twee vrachtwagens moeten ze een lading nitroglycerine vervoeren door een onherbergzaam gebied. De route zit vol met potentiële gevaren en de film volgt nauwgezet de beproevingen die de mannen doorstaan.

Wages of Fear gaat over situaties die het slechtste uit de mens lijken te halen en Clouzot regisseert de film koel naar een fatalistische conclusie toe. Clouzot benadrukt het verder door de broeierige tropische setting te tonen als een plek waar het wilde overlevingsinstinct domineert. In een scène vindt een van de personages een gruwelijke dood in een poel olie, en er is een apocalyptisch shot van een brandend olieveld dat als een modern inferno opdoemt aan de horizon.

Scène uit Wages of Fear
Scène uit Wages of Fear

Clouzots uitbeelding van de corrupte oliemaatschappij die de mannen op de onmogelijke missie stuurt lijkt op het eerste gezicht kritisch. Maar naarmate de film vordert lijkt het gegeven meer op een hard en realistisch feit, waar men niets aan kan veranderen. Wages of Fear werd een favoriet van veel critici en filmmakers. De Amerikaanse regisseur William Friedkin (The Exorcist) maakte in 1977 zelfs een dure remake (Sorcerer) die flopte.

Verlammende angst

Uit een citaat aan het begin van Diabolique (Les Diaboliques, 1955) kan men in een notendop Clouzots visie destilleren. Het citaat van de schrijver Jules Barbey d’Aurevilly stelt dat het uitbeelden van gruwelijkheid een belangrijke functie heeft in kunst. En in Diabolique lijkt Clouzot een plotsituatie in werking te zetten, waarin deze gruwelijkheid kan floreren.

Scène uit Diabolique
Scène uit Diabolique

De film speelt zich af op een kostschool die gerund wordt door een sadistische leraar. Zijn vrouw en zijn maîtresse geven beiden les op de school en gaan hem gaandeweg intens haten. De leraar wordt uiteindelijk door de vrouwen vermoord, maar als zijn lichaam op een gegeven moment onvindbaar is, raken de twee vrouwen in paniek. Geleidelijk aan blijkt dat er een spelletje wordt gespeeld met één van de vrouwen, culminerend in een fatale conclusie.

Alfred Hitchcock was geïnteresseerd in het oorspronkelijke script van de film, maar Clouzot was hem net voor met zijn bewerking. Het plot lijkt op een vertrouwde Hitchcock suspensefilm en het blijft de vraag wat hij van het verhaal gemaakt zou hebben. Clouzots bewerking is ijzig en creëert geen enkele sympathie voor de gebruikte karakters. Dat komt deels door de onvermijdelijkheid van de gebeurtenissen, waarbij de toeschouwer zijn gedachten over de conclusie van de film alleen kan afstemmen op een slechte afloop. Het pessimisme in de mens is ook in elke scène tastbaar. De leraar is een opportunistisch man die niets lijkt te geven om de kinderen op zijn school. De vrouwen handelen deels uit eigenbelang of laten zich stuurloos leiden door hun angsten. Ook van Diabolique werd een Amerikaanse remake gemaakt; het vreselijke Diabolique (1996) met Sharon Stone en Isabelle Adjani.

Creativiteit als troost

Clouzots intentie om het kwaad te tonen kan gezien worden als een ambigue drijfveer. Zijn pessimistische uitbeelding van de werkelijkheid is eigenlijk in strijd met het vermaaksprincipe van de genrefilm waarin hij werkte. Zijn personages hebben iets kils en zijn met hun stugge karakters en fatalistische ontwikkeling eendimensionaal. Clouzots visie is stilistisch verpakt in een degelijke kennis van genreconventies en shocktactieken die hij kaal en rauw toepast. De laatste scène van Diabolique is meesterlijk in het tonen van een verlammende angst die een van de personages op penetrerende wijze weet te vangen.

Scène uit Diabolique
Scène uit Diabolique

Maar wetende dat zijn films geen ruimte openlaten voor afwisseling, maakt het kijken naar zijn films een kille en bij vlagen masochistische ervaring. Clouzots zwakte ligt in zijn onverschilligheid voor zaken die nog verdere diepgang kunnen bieden, en de duisternis nog enigszins kunnen verlichten of nuanceren. Men kan hem zonder veel moeite van misantropie beschuldigen.

Naast Wages of Fear en Diabolique zal Clouzot voornamelijk herinnerd worden als de regisseur die Picasso filmde voor een ongewoon cinematografisch experiment. In de film Le Mystère Picasso (1956) wordt Picasso gevolgd terwijl hij schildert en door een snelle montage en speciale technieken wordt de toeschouwer een intieme getuige van zijn artistieke proces. Picasso, als een bezetene werkend, vindt in de film zijn creativiteit steeds maar weer uit in zijn kunst. Le Mystère Picasso is de uitzondering die de regel van Clouzots oeuvre lijkt te bevestigen. De creativiteit die Picasso in werking zet als een fantastische maalstroom van beelden en kleuren vormt in zijn pure vitaliteit de remedie tegen de omtrekkende morele duisternis van Clouzots visie.

De dvd’s van Wages of Fear en Diabolique zijn door Paradiso uitgegeven en bevatten afgezien van wat trailers geen extra’s. Wel is de versie van Wages of Fear om onduidelijke redenen voorzien van kleur, terwijl het origineel in zwart-wit was.