Film / Films

Wodka als wortel

recensie: You Kill Me

.

Frank staat op, en het eerste wat hij doet is een paar flinke slokken wodka rechtstreeks uit de fles nemen. Hij doet zijn voordeur open en wordt geconfronteerd met sneeuw. Sneeuw op de veranda, sneeuw op de trap, sneeuw op de stoep. Frank schroeft de dop op de fles wodka, gooit ‘m een paar meter weg, pakt een schep en begint sneeuw te ruimen. Eenmaal bij de fles aangekomen neemt hij weer een paar slokken en gooit de fles weer een paar meter voor zich uit – om vervolgens verder te gaan met sneeuw verwijderen. Wodka als wortel: het is duidelijk dat Frank enigszins een drankprobleem heeft.

~

Is een drankprobleem in veel gevallen lastig, de combinatie alcohol en werk is helemaal vragen om problemen. En dat is precies wat Frank Falenczyk (Ben Kingsley) krijgt als hij een klusje verknalt. Hij is namelijk huurmoordenaar die in opdracht van zijn oom Roman (Philip Baker Hall), hoofd van een Poolse maffiaclan in Buffalo, lastige types uit de weg ruimt. Als hij op een dag opdracht krijgt om het kopstuk van een concurrerende Ierse maffiafamilie (Dennis Farina) te elimineren en dit verprutst, is de maat voor zijn familie vol. Je zou verwachten dat hij ergens in een greppel belandt met een kogel in zijn kop of met betonnen schoenen op de bodem van een meer – genreconventies schrijven dat min of meer voor. In plaats daarvan wordt hij naar San Francisco gestuurd om er verplicht af te kicken. Het blijft tenslotte familie.

Leoni

Eenmaal in San Francisco duurt het niet lang voor Frank min of meer bij toeval een soort van surrogaatfamilie krijgt. Bij de verplichte AA-bijeenkomsten maakt hij vrienden met Tom (Luke Wilson) die tevens zijn sponsor wordt. En dan is daar de louche makelaar Dave (een bijna onherkenbare Bill Paxton) die door de familie is ingeschakeld om ervoor te zorgen dat Frank wel echt zijn verplichtingen nakomt. Dave bezorgt hem bovendien een baantje in een mortuarium waar hij Laurel (Téa Leoni) ontmoet. En op de een of andere manier klikt het meteen tussen de intense, introverte en bovendien verslaafde huurmoordenaar, en de eenzame, zakelijke haaibaai.

Regisseur John Dahl maakte eerder sterke neo-noirs als Red Rock West en The Last Seduction. You Kill Me deelt de zwarte humor met deze films, maar mist de femme fatale, en ook het cynisme. Want hoe amoreel Franks werk ook is, en hoe ondoorgrondelijk Laurel soms ook reageert, je kunt alleen maar sympathie voor ze opbrengen. Kingsley ziet er weer uit als het menselijke equivalent van een strakgespannen snaar die hij bijvoorbeeld in Sexy Beast ook was, maar tegelijkertijd straalt hij een serieus gebrek aan levensvreugde uit waar geen enkele hoeveelheid alcohol tegenop kan. Dat verandert met de komst van Laurel in zijn leven.

~

De zwaar onderschatte Téa Leoni (die de film mede produceerde) zet een sterke rol neer: ze is grappig, hard, ondoorgrondelijk en op een eigenaardige manier cool. En zij en Kingsley zetten een even onwaarschijnlijk als geloofwaardig paar neer. Het zou niet moeten werken, maar dat doet het wel.

Glimlach

In mindere handen was de film ongetwijfeld hard uit de bocht gegierd. Maar het strakke scenario, de scherpe dialogen, de effectieve regie en vooral het sterke spel van de fantastische cast – met Kingsley en Leoni voorop – zorgen ervoor dat je gefascineerd blijft kijken. Het is geen komedie die je buik doet schudden of je dijen laat kletsen, maar wel eentje die constant een glimlach op je gezicht tovert en je zo nu en dan flink laat grinniken. Zo’n typische ‘kleine’ film die dreigt te verzuipen in het gat tussen blockbuster en arthouse, maar meer verdient dan dat.

Kunst / Expo binnenland

Objecten van verering

recensie: Rijksmuseum in de Nieuwe Kerk - Held

.

Overal in Amsterdam prijken levensgrote posters van schijnbaar ‘gewone’ mensen op witte sokkels met daarop het woord ‘Held’. Ze moeten uitnodigen de gelijknamige tentoonstelling te bezoeken die de Nieuwe Kerk in samenwerking met het Rijksmuseum heeft georganiseerd. Hoewel de poster geen definitie van een held geeft, wordt in ieder geval duidelijk dat de persoon in kwestie niet beroemd hoeft te zijn. Wel dat de held vereerd wordt om een bepaalde bewonderenswaardige prestatie. ‘Zonder verering geen held’ is dan ook het motto van de tentoonstelling.

Erwin Josefa, alias Big Ali. Held die ontspoorde jongeren in Amsterdam Westerpark informeel coacht. Fotografie: Corriette Schoenaerts
Erwin Josefa, alias Big Ali. Held die ontspoorde jongeren in Amsterdam Westerpark informeel coacht. Fotografie: Corriette Schoenaerts

Enkele beroemde helden die tijdens de tentoonstelling binnen de muren van de Nieuwe Kerk vereerd worden zijn Anne Frank, Pim Fortuyn, the Beatles en de gebroeders De Witt. De held onder de helden, Michiel de Ruyter, hoefde voor deze tentoonstelling alleen maar te blijven waar hij was. De admiraal staat letterlijk en figuurlijk centraal, aangezien zijn praalgraf in het koor van de kerk ligt. Het graf is de materiële vorm van zijn verering op nationaal niveau. Het is omringd door bloemen om de vierhonderdste ‘verjaardag’ van ’s lands grootste held te herdenken.

Juist het feit dat er al sinds mensenheugenis voorwerpen gebruikt worden voor het vereren van helden, heeft de tentoonstelling mogelijk gemaakt. Want zonder voorwerpen is het onmogelijk om een abstract begrip te illustreren. Dit heeft er voor gezorgd dat het aanbod bijna duizelingwekkend divers is. Zo zijn er onder de tentoongestelde voorwerpen harnassen, schilderijen, televisietoestellen, foto’s, beelden, posters en action-figures.

Orde in de chaos

Beeltenis van Michiel de Ruyter op zijn praalgraaf in De Nieuwe Kerk, Fotografie: Erik Hesmerg
Beeltenis van Michiel de Ruyter op zijn praalgraaf in De Nieuwe Kerk, Fotografie: Erik Hesmerg

Omdat er zo’n veelheid en diversiteit aan voorwerpen is, is er een goede ordening nodig om het overzicht te bewaren. De tentoonstelling is dan ook onderverdeeld in vijf thema’s: ‘De Ruyter’, ‘Of niet’, ‘Volk’, ‘Jezelf’ en ‘Staat’. Deze indeling is duidelijk op de folder met plattegrond, maar wordt niet ondersteund door de vormgeving binnen de tentoonstelling. Het is niet helder waar een thema begint of eindigt, tenzij de architectuur al een bestaande afbakening biedt, bijvoorbeeld door het koor waar zeevaarder De Ruyter ligt. Een gouden windroos onder het kruisgewelf in het midden van de kerk wijst de thema’s wel aan, maar dit ontgaat de meeste bezoekers. Ieder subthema, dat wel duidelijk met titels wordt aangegeven, wordt gepresenteerd in een houten ‘kast’. Deze kabinetten vormen letterlijk en figuurlijk een kader, waardoor ieder subthema een mini-tentoonstelling wordt. Zo krijgt bijvoorbeeld Pim Fortuyn een prominente plek tegenover de gebroeders De Witt onder het thema ‘Of niet’. Een levensgrote foto van de met taart besmeurde politicus shockeert, omdat de rode kleur door onze voorkennis direct een associatie met bloed oproept. Anne Frank krijgt slechts een klein hoekje toebedeeld onder het kerkorgel.

Verafgoding of verguizing

Wie het stempel ‘held’ mag dragen, is volledig afhankelijk van de achtergrond van de beschouwer. Daar kan een culturele, politieke, nationale, of zelfs persoonlijke motivatie aan ten grondslag liggen. Niet iedereen zal Pim Fortuyn als held ervaren, en wat de een betitelt als terrorist, is in de ogen van de ander een revolutionaire vrijheidsstrijder. De heiligenbeeldjes lijken qua situering erg toepasselijk om dit thema duidelijk te maken; we zijn tenslotte in een protestantse kerk. Zij overleefden de zestiende-eeuwse beeldenstorm toen rooms-katholieke uitingen van verering als afgoderij werden gezien.

Zelfverering

Kei neergelegd ter herinnering aan Pim Fortuyn (mei 2002), Amsterdam, Meertens Instituut
Kei neergelegd ter herinnering aan Pim Fortuyn (mei 2002), Amsterdam, Meertens Instituut

Ook de bezoeker zelf wordt als een held binnengehaald. Gejuich overvalt de gasten die net onder een geïmproviseerde oranje triomfboog door zijn gelopen. Bovendien is er de mogelijkheid om op de sokkel te klimmen die bekend is van de poster. Het beklimmen van de gladde witte kolos is overigens op zichzelf al een prestatie die bewondering verdient.

Het uitroepen van de eigen persoon tot held is een thema dat wordt geïllustreerd door de vele covers van het damesblad Linda. Op iedere cover prijkt inderdaad telkens hetzelfde gezicht. Hoewel het presenteren van Linda de Mol als een zich zelf verheerlijkend icoon wat flauw is, toont het wel mooi de rol van de media.

Verder is er ruimte voor virtuele helden, die normaal alleen maar bytes in beslag nemen. Grote blikvanger is het mozaïek bij het kerkorgel van de hand van Arno Coenen. De hedendaagse sexy gameheldin Lara Croft is hier uitgevoerd in een traditionele techniek, die als geen andere de tand des tijds kan doorstaan. Of Lara hetzelfde lot is beschoren is zeer de vraag. Action figures van Superman en Batman laten zien dat een held niet van vlees of bloed hoeft te zijn, maar dat er toch behoefte is aan driedimensionale uitvoeringen van deze super heroes.

Nieuw beleid

Mannenborst met tattoos van Herman Brood en Elvis Presley. Fotografie © 2003 Fred Rohde/TattooPlanet.nl. Model: Antoine Veltman. Tattoo Artiest: Portretten, Bianca van Bianca’s Tattoosolution, Hilversum. Tattoo Artiest: Letters, Paul Boom van New tattoo, Hulst
Mannenborst met tattoos van Herman Brood en Elvis Presley. Fotografie © 2003 Fred Rohde/TattooPlanet.nl. Model: Antoine Veltman. Tattoo Artiest: Portretten, Bianca van Bianca’s Tattoosolution, Hilversum. Tattoo Artiest: Letters, Paul Boom van New tattoo, Hulst

Hoofddirecteur van het Rijksmuseum Ronald de Leeuw schrijft in de inleiding van de catalogus dat hij geen encyclopedische voorstelling wil maken van het begrip ‘held’. Hij benadrukt dat het open staat voor interpretatie en dat het populaire thema door de mensen ingevuld kan worden. Dit is letterlijk mogelijk op www.held.nl. Iedereen kan hier een bestand aanmaken met beelden en ingesproken teksten. Heel wat oma’s en popsterren hebben op deze manier een plaatsje weten te bemachtigen op de prachtige interactieve website.

Dat het geen encyclopedische tentoonstelling is, wordt duidelijk door het feit dat het vooral om Nederlandse helden gaat. De algemene titel ‘Held’ is daarom nogal misleidend. Uitzonderingen op de regel zijn Lara Croft en the Beatles. De buitenlandse (en Nederlandse) toerist wordt getrakteerd op een lesje in de Nederlandse geschiedenis in een uiterst toepasselijk decor.

Er zijn bij ‘Held’ dermate veel kunstvoorwerpen en de aard van de stukken is zo veelzijdig, dat de focus onmogelijk op de voorwerpen zelf gericht kan blijven. Veel schilderijen hangen te hoog om goed te kunnen bekijken. Dit dwingt de beschouwer om afstand te nemen en zich op het thema te richten in plaats van op de afzonderlijke werken. De manier van tentoonstellen, waarbij allerlei technieken en materialen bij elkaar hangen, past geheel binnen het toekomstige beleid van het Rijksmuseum. De meer traditionele chronologische indeling op materiaal en techniek zal hierbij gedeeltelijk worden losgelaten. Het lijkt alsof de tentoonstellingmakers alvast hebben geoefend in de Nieuwe Kerk. De verscheidenheid van voorwerpen doet ook vermoeden dat de conservatoren van verschillende afdelingen van het Rijksmuseum graag wilden tonen wat lang in het depot heeft moeten staan.

Omdat de tentoonstelling gepaard gaat met lezingen, muziek- en debatavonden, wordt het thema levendig. Het gaat duidelijk om een project en niet om slechts een tentoonstelling. De belangstelling voor dit alles valt echter tegen. Voor het levende standbeeld van antiheld Darth Vader op de Dam staan vooralsnog meer mensen te kijken dan in de Nieuwe Kerk.

8WEEKLY

Wat nou ‘saaie stad’?

Artikel: TodaysArt in Den Haag

Met bulderend lawaai worden wandelaars en fietsers in de belangrijkste winkelstraat van de stad omver geblazen. Oorverdovende vliegtuiggeluiden en felle landingslichten in een stad zonder luchthaven? Dat moet wel bijna kunst zijn. De virtuele landingsbaan van kunstenaarsduo Lust is dan ook een van de hoogtepunten van het tweedaagse festival TodaysArt.

~

De landingsbaan van Lust is een geniale vondst, die het jaarlijkse festival voor ‘groundbreaking and creative activity’ op 21 en 22 september luidruchtig en nadrukkelijk onder de aandacht brengt bij de inwoners van ‘de stad waar nooit iets te doen is’.

Tegelijkertijd is de landingsbaan een mooie metafoor voor alle internationale artiesten die worden ingevlogen. De tweehonderd kunstenaars komen uit landen als Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten maar ook gewoon van om de hoek.

Fabelachtig danstheater

Zoals het Nederlands Danstheater, dat op zaterdag de Grote Kerk muisstil krijgt met het een fabelachtige stuk Sleepless. Dat weliswaar vorig jaar al op het festival te zien was, maar in het kader van Jirí Kyliáns 60e verjaardag in reprise gaat. Niemand die daar over moppert, want het laat het NDT2 op z’n allerbest zien, met een choreografie die tot in tienden van seconden klopt.

~

Eerder op de avond weet de Canadees André Gingras ook al te imponeren. Met zijn danssolo Cyp 17, die hij opvoert in het Haagse theater Korzo. De in een laboratorium opgesloten, bijna naakte danser lijkt zich aanvankelijk geen raad te weten met zijn eigen lichaam. Wanneer er meer en meer ledematen van een pop naar binnen worden geworpen, transformeert de voorstelling tot een curieuze aanklacht tegen geheime diensten, superatleten en genetische manipulatie.

Maar er is meer, veel meer te zien op TodaysArt. Met meer dan twintig festivallocaties is het voor de alleseters noodzakelijk een spoorboekje te maken, wil je zoveel mogelijk kunnen zien.

Dreigend gegrom

~

Het Spuiplein fungeert als festivalcentrum. De enorme lichtbakken van het Britse collectief United Visual Artists (UVA) vormen een baken tussen het Filmhuis, Theater aan het Spui, de Nieuwe Kerk en het Atrium, waartussen festivalgangers heen en weer pendelden op zoek naar installaties en optredens.

Er was veel zogeheten nieuwe mediakunst te zien op TodaysArt; kunst waarbij van de bezoeker zelf ook actie wordt verwacht. Zo reageren de LED-sculpturen van UVA op naderende bezoekers. Ze veranderen van kleur en laten een dreigend gegrom uit de speakers horen.

Veel intiemer is de nieuwe show van het Nederlandse duo Optical Machines: Shift. Een performance waarin twee jongens een koffer vol kleine lampjes hebben. De lichtjes worden aangestuurd door elektronische muziek en gemanipuleerd met allerlei handgesneden sjablonen. Het betoverende en soms regelrecht hallucinerende eindresultaat is vergroot op het doek van het Filmhuis te zien.

Mediteren op een koude kerkvloer

Hoe anders is het in de Lutherse Kerk. Daar geeft de Duitse geluidskunstenaar Robert Henke een intiem optreden in een compleet verduisterde zaal. Waardoor er niets anders op zit dan de ogen te sluiten en op de koude stenen kerkvloer neer te zakken om je mee te laten voeren door de meditatieve, langgerekte en harmonieuze elektronische klanken.

~

Koud is het ook rond de DJ-tafel van Claudia Märzendorfer. Samen met haar partner Nik Hummer (geen familie) draait ze grammofoonplaten van ijs. Die gaan rechtstreeks vanuit de vrieskist op de draaitafel, waar ze het maximaal een paar minuten uithouden voordat ze beginnen te smelten en de klassieke muziek uiteen valt. Schitterende vergankelijkheid.

Nachtwerk

Na middernacht, als de stekker uit de meeste installaties gaat en de meeste professionele dansers hun bed induiken, begint het tweede deel van het uitpuilende programma en duiken ook elders steeds meer draaitafels op. In verschillende clubs kan er tot diep in de nacht gedanst worden.
Op hiphop (op vrijdag) in Korzo, op de nieuwste elektronische dansmuziek uit Berlijn en Londen in het Paard, en op Detroit techno en house in de Nieuwe Kerk en Asta.

~

Die laatste zaal is een beetje een vreemde eend in de bijt. Het deurpersoneel van de commerciële danceclub weet zich duidelijk geen raad met het alternatieve publiek, dat zich op z’n beurt ook niet senang voelt op de afgetrapte dansvloer van de voormalige bioscoop. De matig gevulde club sluit zaterdag een uur eerder, waardoor slotact DJ Princess Superstar moet uitwijken naar een alternatieve zaal.

Geen terroristen of bomkoffers

Het is een kleine smet op het grotendeels vlekkeloos verlopen programma. Al moet ook headliner Mr. Oizo vrijdag te elfder ure verstek laten gaan en krijgt de organisatie het de eerste avond even aan de stok met de politie omdat de landingslichten van de ‘luchthaven’ na enen uitgaan. Waardoor de hermandad ineens geen zicht meer heeft op de bewakingscamera’s. Want de stadsverlichting is speciaal voor het kunstproject uitgeschakeld.

Op TodaysArt echter geen terroristen of bomkoffers. Het programma zelf blijkt explosief genoeg. Samen met festivals als DEAF en het in november te houden STRP is TodaysArt (in drie jaar tijd) uitgegroeid tot een van de leukste en avontuurlijkste festivals voor moderne mediakunst en muziek.

Theater / Voorstelling

Terug naar de heerlijke kneuterigheid.

recensie: De Graaf & Cornelissen producties BV - Zeg 'ns AAA: Met de assistente van dokter Van der Ploeg

Het is een van de meest bekende oneliners uit de Nederlandse televisiegeschiedenis: ‘Met de assistente van dokter Van der Ploeg’. Alleen al een rinkelende telefoon is genoeg reden tot gebulder in de zaal want waar een telefoon rinkelt, staat Mien Dobbelsteen te popelen om hem op te nemen.

Dat het stuk haar bekende uitspraak als titel draagt, is niet zo vreemd. Ze is de hoeksteen van de voorstelling. Alles draait om mevrouw Dobbelsteen en haar liefde voor een Marokkaanse vondeling.
Op een avond wordt er voor de deur van huize Van der Ploeg, waar Gert-Jan de praktijk van zijn ouders heeft overgenomen, een reiswieg neergezet met daarin een baby. Zoon Pim (in de tv-serie nog Pimmetje en nu een oudere puber) neemt de baby mee naar binnen en niet veel later draait het hele huishouden alleen nog maar om de kleine zuigeling. Vooral Mien verliest haar hart en wil met alle geweld het kleintje houden en opvoeden….

Kleurrijk

Naast Gert-Jan, Mien en Pim, zijn ook Wiep (de vrouw van Gert-Jan) en de moeder van mevrouw Dobbelsteen erg in het stuk aanwezig. Op een zeer positieve manier. Kiki Classen lijkt geen dag ouder te zijn dan in 1993 en Coby Timp in de rol van moeder is alleen al hilarisch door haar kleding; knalroze jogging broek en gouden schoenen. Overigens zit het hele stuk vol kleur. Figuurlijk door de prominente aanwezigheid van Marokkaanse patiënten en multiculturele relaties, maar ook letterlijk door het knallende en sprankelende decor. De decors waarin de scènes zich afspelen, bevinden zich op een draaiende schijf bestaande uit drie vakken. Met bijzonder vlotte wisselingen zien we niet alleen de huiskamer van de familie Van der Ploeg, maar net zo gemakkelijk de rommelige kamer van Pim, de keuken waar Mien de was een slinger geeft en zelfs een Oosters badhuis. Het publiek loopt met de spelers, via de deuren in de kamers, het hele huis door.

Verademing

~

Carry Tefsen is nog steeds heerlijk gewoontjes als Mevrouw Dobbelsteen. Zij laat zien dat het wegvallen van de halve cast niets afdoet aan het succes van het theaterstuk. De zaal zat vol fans en opvallend was ook het grote aantal kinderen dat niet alleen hard zat te lachen, maar het ook echt ‘vet grappig’ vond. Op zich is die liefde voor Mien een beetje mal, want goed beschouwd is ze helemaal niet zo’n leuk mens. Ze is bemoeizuchtig, lichtelijk egoïstisch en bazig. Alles met een reden natuurlijk, want Zeg ‘ns AAA blijft moralistisch en belerend. En dus leren we dat eerlijkheid het langst duurt, dat ruzies moeten worden uitgepraat en dat een echtgenoot aandacht moet schenken aan zijn vrouw. En gek genoeg is het heerlijk, die kneuterigheid. Deze familievoorstelling kan dan ook een verademing zijn tussen alle ingewikkelde theaterproducties.

Kijk voor meer informatie op: www.zegeensaaa.nl

Film / Films

Scabreuze fabel geen entertainment

recensie: Edmond

Toen David Mamets toneelstuk Edmond in 2003 in London opgevoerd werd, was de positieve respons vooral gericht op hoofdrolspeler Kenneth Branagh, die voor het eerst in elf jaar weer op de bühne stond. In de wisselende kritieken die Stuart Gordons verfilming uit 2005 ten dele vielen, werd ook vooral William H. Macy’s intense vertolking geprezen; commentaar op de kwaliteiten van het stuk en de film was zeldzaam.

Dit is niet verwonderlijk, want Mamets tekst (uit 1982) is niet bepaald publieksvriendelijk. In één akte van 23 korte scènes laat hij de titelfiguur een tocht door de straten van New York ondernemen. Na een gesprek met een waarzegster verlaat Edmond zijn vrouw en gaat hij de straat op. Zijn frustraties bij een aantal pogingen tot betaalde seks slaan al gauw om in razernij, racisme, homohaat, mysoginie en geweld. Ondertussen uit hij volstrekt nietszeggende filosofische mijmeringen tegenover iedereen die ze horen wil. Edmond eindigt in de gevangenis, met de zwarte celgenoot die hem onteerde, maar met wie hij nu gelukkig en vredig het bed deelt.

Bevrijding

~

Aangezien karakterisering, causaliteit en geloofwaardigheid volledig ontbreken, ligt het voor de hand deze scabreuze fabel als ironische satire te lezen. Edmonds haat slaat om in liefde, zijn angst in verlangen, zijn emancipatie in domesticatie. De burgerlul volgt voor het eerst voor zijn zelfzuchtige instincten, en is na een reeks uitbarstingen en een scala aan overpeinzingen weer terug bij af, geen steek wijzer. Hij verlaat zijn vrouw, om te eindigen als seksuele slaaf van een zwarte – de ultieme nachtmerrie, die als bevrijding lijkt te werken. Maar hij ligt nog steeds over existentiële vraagstukken te peinzen.

Het aparte aan de verfilming is dat de verschillen met het toneelstuk opzettelijk miniem zijn. Gordon en Mamet (die zelf het scenario schreef) hebben ervoor gekozen niet alleen de korte scènes en de tekst vrijwel tot op de letter intact te laten, maar ook om de dialogen en acteerprestaties zo theatraal mogelijk te houden. De sterkte van Mamets stukken ligt normaal gesproken in de even vloeiende als snedige replieken, maar anders dan in de meeste verfilmingen van zijn scripts (Glengarry Glen Ross, Heist, Spartan) blijven ze hier puur artificieel en afstandelijk. Geen moment doen hier de acteurs in de gesprekken en confrontaties concessies aan een publiek dat een orthodoxe filmwerkelijkheid verwacht. En het New Yorkse straatbeeld van de jaren 80, met zijn stereotiepe pooiers en zwendelaars, is in de film op geen enkele manier gemoderniseerd. De cameravoering en enscenering is ook nog eens grotendeels zo sober als mogelijk.

Letterlijk

~

Die minachting voor de wetten van de commerciële film maakt van Edmond een ironische constructie, die weigert zich als entertainment te laten bekijken en de kijker op dezelfde manier als het toneelstuk uitnodigt om betekenis te zoeken. Dit maakt van Edmond in al zijn bizarre ontoegankelijkheid gek genoeg de meest voor de hand liggende verfilming: een letterlijke adaptatie die de artificialiteit van het toneelstuk in stand houdt. De film laat zich om dezelfde reden echter geen moment serieus nemen. Edmond is nooit meer dan een gevatte toneelverfilming, met thematiek die niet bedoeld is om te beklijven. Ook Macy, die uitstekend acteert, kan geen diepgang geven aan een film die nooit buiten beperkte conceptuele grenzen wil treden.

Stuart Gordon, vooral bekend in horrorkringen door zijn samenwerkingen met Brian Yuzna (onder andere Re-Animator), werkte in de jaren zeventig al eens samen met Mamet, en heeft zelf ruime ervaring met experimenteel theater. Zijn vorige speelfilm was ook al zo gewaagd en compromisloos: het hier helaas nooit uitgebrachte King of the Ants was een extreem ‘intellectueel’ drama, met een vette knipoog vermomd als goedkope pulp. Om Edmond als meer te zien dan als puur curiosum, zul je de film dus moeten beschouwen in het kader van Stuart Gordons excentrieke oeuvre.

De kale dvd van Paradiso bevat helaas geen enkele van de uitvoerige extra’s die de Amerikaanse editie wel sieren.

Film / Achtergrond
special: Powell & Pressburger in het Filmmuseum

Schot in de roos

Als regisseurs zo divers als George A. Romero, Ken Russell en Martin Scorsese jouw films tot hun favorieten rekenen, dan heb je als filmmakers iets goed gedaan. Dat kan van het wonderlijke filmduo Michael Powell en Emeric Pressburger zeker gezegd worden. Toch zijn er maar weinig oeuvres die tegelijkertijd zo ontzettend herkenbaar, en toch redelijk moeilijk te duiden zijn. Een klein Powell & Pressburger-programma in het Filmmuseum biedt in ieder geval een (hernieuwde) kans op kennismaking met hun fantasierijke films.

<i>>Michael Powell (links) en Emeric Pressburger</i>
Michael Powell (links) en Emeric Pressburger

Michael Powell (1905-1990) en Emeric Pressburger (1902-1988) hadden beiden hun sporen in de filmindustrie verdiend op het moment dat ze in 1939 voor het eerst met elkaar samenwerkten aan de film The Spy in Black. Powell deed vanaf de jaren twintig veel ervaring op met het vervaardigen van vele zogenaamde ‘quota quickies‘ (genoemd naar een quotum voor Britse films dat werd ingesteld om de Britse filmindustrie te stimuleren). De van oorsprong Hongaarse Pressburger werkte als scenarioschrijver voor de UFA Studio’s in Berlijn, maar belandde – op de vlucht voor de nazi’s – via Frankrijk in Engeland. Hij ging als schrijver aan de slag voor London Films van de eveneens Hongaarse producent Alexander Korda, en het is hier dat Powell en Pressburger voor het eerst met elkaar samenwerken.

The Archers

Het duo werkte nog aan een aantal voornamelijk propagandistische oorlogsfilms alvorens in 1942 productiemaatschappij The Archers op te richten. Uniek hieraan was dat ze de scenario-, productie-, en regiecredits samen deelden. Dat gebeurt in de filmgeschiedenis niet al te vaak, en dan ging (en gaat) het vaak om broers (denk aan de gebroeders Coen, Dardenne, Wachoski, etc.). De reden was dat er weliswaar sprake was van een onderverdeling in werk – Powell regie, Pressburger scenario en productie – maar dat hun taken verre van strak afgebakend waren. Hierbij moet tevens niet de inbreng van de mensen met wie zij samenwerkten onderschat worden. Uit Magic Hour, de autobiografie van cameraman Jack Cardiff, wordt duidelijk dat het duo enorm open stond voor suggesties en eigen inbreng. En of het nu om cameramensen, componisten of acteurs ging: ze werkten vaak meerdere malen voor het duo. Hierbij verdient de lange en invloedrijke samenwerking met production designer Alfred Junge een bijzondere vermelding. Vaak leverde het een wonderlijke symbiose op – films maken was bij hun meer dan ooit een collectieve bezigheid.

Oogstrelend zwart-wit

De vijf films die het Filmmuseum vertoont geven een fraaie dwarsdoorsnede van Powell & Pressburger’s oeuvre en een aantal ervan worden als hun hoogtepunten beschouwd. Hoewel de eerste gedachte bij hun films vaak uitgaat naar oogverblindende Technicolor-producties, excelleerde het duo zeker ook in zwart-witfilms. A Canterbury Tale (1944) is hier een goed voorbeeld van. Het sprookjesachtige verhaal gaat over drie moderne pelgrims (een Britse vrouw, een Britse soldaat en een Amerikaanse sergeant) die op weg zijn naar Canterbury. Het lijkt op het eerste gezicht een simpele zoektocht naar een mysterieuze man die lijm in de haren van vrouwen gooit zodat ze niet met Amerikaanse troepen uitgaan. Maar het gaat ook over de rol van vrouwen, over de mythische kwaliteiten van het Engelse platteland, en over de verhouding tussen Britten en Amerikanen (waarvan er miljoenen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Groot-Brittannië hebben gebivakkeerd). Thema’s die in hun latere films zullen terugkeren.

<i>'I Know Where I'm Going!'</i>
‘I Know Where I’m Going!’

De oorlog speelt bij zowel deze film als de twee die volgen, ‘I Know Where I’m Going!’ (1945) en A Matter of Life and Death (1946) nog een rol, zij het vaak als achtergrond. Een vrouw die vanaf de geboorte heel goed wat ze wil (rijkdom, luxe) is in ‘I Know Where I’m Going!’ van plan om een verstandshuwelijk aan te gaan met een rijke industrieel op een afgelegen Schots eiland. Door het slechte weer strandt ze en raakt ze, onder invloed van de exotische gaelic omgeving, bewust van het feit dat ze verliefd is geworden op een Schot. De films zijn in oogstrelend zwart-wit gefilmd, waarbij soms verrassende keuzes gemaakt zijn. Zo speelt het begin van A Canterbury Tale zich bijna compleet in de duisternis af – ten tijde van de oorlog moest Engeland immers ’s avonds en ’s nachts verduisterd worden om luchtaanvallen te voorkomen. En in ‘I Know Where I’m Going!‘ zijn personages soms slechts weergegeven als strakke silhouetten tegen dreigende wolkenpartijen.

Oogverblindende kleuren

<i>Black Narcissus</i>
Black Narcissus

Een transformatie onder invloed van exotische elementen is een thema dat na ‘I Know Where I’m Going!’ in een veel extremere variant terugkeert in Black Narcissus (1947), te zien in een geheel gerestaureerde versie. Hierin richten vijf nonnen een school en ziekenhuis op in een oud paleis hoog in de Himalaya. Het paleis blijkt de vroegere verblijfplaats van concubines te zijn, en hangt vol met erotische schilderingen. Onder invloed van de exotische maar harde omgeving komen allerlei verdrongen (seksuele) gevoelens bij de nonnen naar boven, een onderwerp dat in het Groot-Brittannië van de jaren veertig gewaagd genoemd kan worden. Deborah Kerr (die voor de derde keer met Powell & Pressburger samenwerkte) was de ster van de film, maar het is de vrijwel onbekende Kathleen Byron die de show steelt als de gek wordende zuster Ruth. Het is bovendien nauwelijks te geloven dat bijna de gehele film in een studio opgenomen is, zo realistisch zien de buitenshots eruit.

<i>A Matter of Life and Death</i>
A Matter of Life and Death

De fraaie Technicolorbeelden kwamen bij Black Narcissus voor de tweede keer voor rekening van cameraman Jack Cardiff. Zijn eerste film voor The Archers was A Matter of Life and Death (1946), een romantische fantasiefilm in zowel kleur als zwart-wit, waarin een Engelse piloot vlak voor hij neerstort contact heeft met een Amerikaanse radio-operatrice. Hij overleeft op miraculeuze wijze de crash, maar aangezien dit niet in de plannen van een hemelachtige wereld past wordt er een afgezant naar aarde gestuurd om de piloot op te halen. Hier aangekomen blijkt dat de Engelsman en de Amerikaanse verliefd op elkaar zijn geworden, waardoor er uiteindelijk een gigantische rechtszaak in de andere wereld aan te pas moet komen om te bepalen of de piloot op aarde mag blijven. Het is typisch The Archers dat ze, door bepaalde zaken om te keren, tot iets verrassends komen. Zo werden de mannen- en vrouwenrol omgedraaid (het waren immers vaak Amerikaanse soldaten die er met Britse vrouwen vandoor gingen), en waren de scène’s op aarde in kleur terwijl de ‘hemel’ in zwart-wit werd neergezet.

Fantasie

<i>The Red Shoes</i>
The Red Shoes

Jack Cardiff was ook verantwoordelijk voor de cinematografie van The Red Shoes (1948), waarschijnlijk Powell en Pressburgers beroemdste film. In deze bewerking van het sprookje van Hans Christian Andersen wordt een talentvolle ballerina verscheurd door de keuze die ze moet maken tussen haar vak en de liefde. In de film zit een lange, speciaal hiervoor geschreven, duizelingwekkende balletscène waarin cast en crew zich compleet konden uitleven – met verbluffend resultaat. Het is een Powell & Pressburger-productie in optima forma. Ze weten van iets simpels (in dit geval een bewerking van een sprookje) iets bijzonders te maken. Door het vermengen van diverse disciplines (film, muziek, ballet), een uitgekiende casting en met behulp van een ongeëvenaarde visuele flair zorgden ze voor iets wat hen uniek maakt in de filmgeschiedenis. Zeker in de Britse cinema, waar de films van The Archers vaak geplaatst werden in een ‘strijd’ tussen realisme en fantasie, nemen ze een bijzondere plaats in. Wellicht dat hun creatieve en fantasievolle benadering van het medium film – en daarmee het risico van onbegrip bij critici en publiek – een verklaring is voor het feit dat hun films daar niet altijd in even goede aarde vielen.

Na The Archers

In 1956 werd The Archers ontbonden, hoewel Powell en Pressburger vrienden bleven en nog een aantal keer met elkaar samenwerkten. Pressburger schreef nog het scenario van een aantal films, terwijl Powell’s carrière bijna compleet tot stilstand kwam na de vernietigende reacties na het verschijnen van Peeping Tom (1960). Hierin legt een moordenaar met zijn camera de reacties van de vrouwen die hij vermoordt vast. Het was een te verontrustende film voor de critici – achteraf gezien misschien merkwaardig aangezien deze in hetzelfde jaar uitkwam als Hitchcocks bejubelde Psycho. Powell kwam hierna in ieder geval nauwelijks meer aan werken toe. Pas in de jaren zeventig, nadat het British Film Institute retrospectieven had vertoond en Coppola en Scorsese vurige pleitbezorgers van hun werk werden, keerde het tij en kregen ze eindelijk de waardering die ze verdienen.

Het Filmmuseum vertoont vanaf 27 september t/m 25 oktober de volgende films: A Canterbury Tale, ‘I Know Where I’m Going!’, A Matter of Life and Death en The Red Shoes.

De gerestaureerde versie van Black Narcissus is vanaf 11 oktober in het Filmmuseum en Filmhuis Den Haag te zien, en daarna ook elders in het land.

Muziek / Album

Powerpop zonder diepgang

recensie: Hellogoodbye - Zombies! Aliens! Vampires! Dinosaurs!

If there’s one thing to expect from Hellogoodbye, it’s the unexpected”, vertelt de biografie van de Amerikaanse powerpopband ons. Helaas zet deze introductie de luisteraar op het verkeerde been. Here (in your arms), de eerste single van hun debuutalbum Zombies! Aliens! Vampires! Dinosaurs! is een aardig, catchy popdeuntje dat het goed doet in de TMF Top 40. Geen pretenties, gewoon luchtige feestmuziek en verder niks aan de hand. Alleen is elf nummers van dit soort muziek wel veel, zeker als er ook nog drie bonustracks bijzitten met ongeïnspireerde live-opnamens.

~

Californië, de zonnigste staat van de Verenigde Staten en thuisbasis van de band is wellicht gedeeltelijk verantwoordelijk voor de onbevangen highschoolpop van Hellogoodbye. De bandleden hebben echter ook goed geluisterd naar Smash Mouth, Blink 182 en Maroon 5. Zanger Forrest Kline lijkt het jongere broertje van Weezer’s Rivers Cuomo. In de videoclip van Here (in your arms) koketteert de frontman met zijn nerdy uiterlijk, compleet met bril met dik, zwart montuur. Hierdoor lijkt de clip een samenvatting te zijn van alle Revenge of the Nerds-films.

Ongeïnspireerde feestmuziek

Terug naar de muziek. Zombies! Aliens! Vampires! Dinosaurs! bevat elf korte popliedjes met overheersende electro-elementen. Het lijkt alsof het enthousiasme van toetsenist Jesse Kurvink nergens is ingedamd. De keyboard-effecten zijn te vaak en te veel aanwezig en de geluidseffecten die in de productie losgelaten zijn op de stem van zanger Forrest Kline komen al vrij snel je neus uit. Dit is geen enkel probleem voor de eerste twee nummers van het album, het blijven immers luchtige popsongs die nergens de diepte ingaan. En het is niet zo heel erg om voor een keertje herinnerd te worden aan de come-back stemvervormingen van Cher. Er is echter een verschil tussen no-nonsense feestmuziek en muziek die ongeïnspireerd en vlak is. Het dieptepunt bereikt Hellogoodbye met Touchdown Turnaround (don’t give up on me). Degene die een familielid hebben in de leeftijdscategorie 7 tot 12 hebben vast wel eens van het Nederlandse viertal Chipz! gehoord. Rechttoe rechtaan dance-ritmes met een hoog ABBA-meezinggehalte en bijbehorende Kidz Top 20-choreografie. Dit niveau ontstijgt Touchdown Turnaround nauwelijks.

Ballad

Ook de teksten van Hellogoodbye blijven op een laag niveau steken. Het album staat vol tienerteksten over kalverliefdes en alle zoete liefdesclichés worden nog eens opgerakeld. Het voordeel van de pogingen van Kline en de zijnen om een ballad te schrijven resulterend in Oh, it is love is dat we eindelijk eens de echte stem van de zanger horen, zonder alle effecten. Het nadeel is dat ook tijdens een ballad Hellogoodbye niet uit de verf komt. Het ongeloofwaardige sentiment van de tekst en het eentonige gitaarspel leveren helaas geen welkome afwisseling van de tienerdisco op.

Hellogoodbye maakt met dit debuut meer indruk met de grappig gevonden titel van het album dan op muzikaal gebied. Het zou te makkelijk zijn om hier nog te refereren aan een televisieprogramma van Joris Linsen of aan een nummer van een bandje uit Liverpool, dus dat doen we dan ook maar niet. Voor Hellogoodbye wordt het waarschijnlijk tot ziens.

Boeken / Fictie

Mann, Mann, Mann

recensie: Thomas Mann (vert. Thomas Graftdijk) - Doctor Faustus

Iedereen met een boekenkast in huis is er ongetwijfeld schuldig aan – schrijver dezes ontkent het in elk geval niet: boeken die je wel staan hebt, maar nooit van plan bent om te gaan lezen. Vuistdikke klassiekers die mooi staan in het geheel, maar waar je je tanden op stukbijt als je nog geen tien pagina’s ver bent. De Illias en de Odyssea van Homeros, bijvoorbeeld, net als Tolstoi’s Oorlog En Vrede, of Claus’ magnum opus Het Verdriet Van België. Het recent in de serie ‘modern klassiek’ uitgegeven Doctor Faustus van Thomas Mann hoort ook in dat rijtje thuis.

Is het omdat ik als jongere in de eenentwintigste eeuw, die zich aan ons toont als in een Tony Scott-montage, het geduld niet meer heb om een pil van 580 pagina’s te doorworstelen? Zeker niet, want ik heb met veel plezier kleppers als De Kapellekensbaan, De Ontdekking Van De Hemel, Misdaad En Straf en De Zondvloed gelezen. Komt het omdat de Duitse auteurs er misschien een geheel eigen taal en manier van schrijven op nahouden? Welnee: Günter Grass schrijft mijns inziens de mooist denkbare boeken.

Brontosaurus

Doctor Faustus, begonnen in 1943 en gepubliceerd in 1947, maakt op mij de indruk van een fossiel, of beter: een ruïne. Het doet denken aan een vervlogen tijd, maar je kan het in het hedendaags kader absoluut niet meer plaatsen. Een epische roman die een kritiek vormt op het intellectuele en politieke klimaat van Duitsland in de eerste helft van de vorige eeuw; die op een enkel door de literatuursnob te herkennen manier alludeert op mensen als Adorno en Nietzsche, die bol staat van de (soms wel erg gemakkelijke) symboliek; die een verhaal vertelt over het sluiten van een pact met de duivel in ruil voor 24 jaar creativiteit? Niet meteen iets dat je verfrissende literatuur kan noemen. Tel daarbij de loodzware zinnen – Mann heeft een absolute voorkeur voor bij- en nevenzinnen – en naar Borderwijk ruikende logge namen, en je verkrijgt iets als een papieren brontosaurus. En we bedoelen de soort waarover je een verdorde Oxford-professor hoort vertellen in een BBC-documentaire na middernacht, niet de geweldige beesten die Spielberg op het witte doek toverde.

Thomas Mann
Thomas Mann

Serenus Zeitblom is de hedendaagse verteller van het verhaal dat handelt over zijn recent overleden vriend Adrian Leverkühn, het ‘muzikale genie’. Deze stelde zijn leven in dienst van zijn werk en ambitie en had daarbij geen oog voor andere mensen, laat staan de liefde van een vrouw. Wanneer hij na een ‘ontmoeting’ met een prostituee (Hetaera Esmeralda, nogal een naam nietwaar) syfilis oploopt en dus nog meer in het isolement verzeilt, sluit hij een pact met de duivel: in ruil voor zijn ziel zullen hem 24 geniale jaren geschonken worden, waarin hij zijn ultieme meesterwerk zal kunnen schrijven. Hij brengt deze taak tot een goed einde, maar gekweld door eenzaamheid, trots en verlangen eindigt hij uiteindelijk gebroken en kinds in de armen van zijn moeder.

Een bittere, loden pil

Het mag duidelijk zijn dat Doctor Faustus, naast een psychologische studie van de kwaliteiten en onpeilbare afgronden in een mens, in de eerste plaats een kritiek op het eigen Duitsland wilde zijn: de levensloop van Leverkühn komt min of meer overeen met de opkomst van het nationaal-socialisme. Meer nog, wanneer de zwakzinnigheid en ziekte van de protagonist zich inzet (in de jaren 1930), is dit het moment waarop het Nazi-denken in Duitsland de overhand neemt en de intellectuele val begint. Het einde laat in elk geval niets aan onduidelijkheid over: Zeitblom rouwt over de dood van zijn vriend met de woorden ‘God zij jullie arme ziel genadig, mijn vriend, mijn vaderland’. Daarmee is alles gezegd: het aftakelen van Leverkühn staat voor het aftakelen van de Duitse staat.

Een bittere, loden pil om te slikken, leek me. Erfgoed is geen synoniem voor aanrader, dat is bij deze bewezen. Een (postume) pluim voor de vertaler is overigens wel op zijn plaats, want Thomas Graftdijk stond voor een moeilijke klus met zinsneden als deze: “gewend zijn stof onder aansporende lof en desperate blaam in kreupel hun best doende of tegenstand biedende geesten onder te brengen”. Wellicht zal hij, net als ik, meer dan één keer flink gevloekt hebben.

 

Film / Films

De cello en het slagersmes

recensie: The Great Ecstasy of Robert Carmichael

.

Robert Clays The Great Ecstasy of Robert Carmichael (2005) is een sociaal-realistische film die overloopt van artistieke pretenties. In een grauw kustplaatsje wordt een groep jongeren gevolgd die hun tijd doden met nihilistische bezigheden, culminerend in een orgie van geweld. De film schippert tussen shocktactieken en maatschappijkritiek, maar raakt daarbij kant noch wal.

Wanneer is het gerechtvaardigd om een gewelddadige daad te tonen in een film? Wat voor functie heeft het tonen van een massagraf of de langzame marteling van een kind? En in hoeverre kun je als kijker die daden relativeren of zien als zinvol?

~

Een vorm van filmisch geweld is geheel geaccepteerd vanuit een commerciële invalshoek, waar het paradoxaal genoeg dienst doet als vermaak. Zo zijn de beelden van menige horrorfilm ondergeschikt aan de conventies die de kijker geruststellen en die uiteindelijk zeggen: het is maar een film. Maar voor hedendaagse regisseurs die de visuele pijngrens willen overschrijden is het steeds moeilijker om expliciete scènes goed te praten vanuit dit vermaaksprincipe. In de recente golven van ultrageweld die films als de Hostel– en Saw-series (I, II en III) kenmerkt (door cynici ondergebracht onder de rake noemer torture porn) is het geweld realistischer en verder verwijderd van filmische fantasiewerelden. Hostel regisseur Eli Roth voelde misschien de bui al hangen door in een recent interview te beweren dat Hostel en zijn bloederige opvolger eigenlijk gaan over de martelingen in de Abu Ghraib-gevangenis, en de arrogante onwetendheid van het Amerikaanse imperialisme. Interessant zou je zeggen, maar geeft dat de gruwelijke beelden een meerwaarde of is het maar een artistiek excuus om de bloeddorst te stillen?

Artistieke bloeddorst

~

The Great Ecstasy of Robert Carmichael lijkt op het eerste gezicht geen torture porn. De doelgroep die regisseur Robert Clay voor ogen heeft, dient een verwijzing naar regisseur Elem Klimov te begrijpen. Daarnaast moeten ze bestand zijn tegen lange shots en een plot dat van koele observaties aan elkaar hangt. Om het artistieke element aan te dikken gebruikt Clay experimentele klassieke muziek die onheilspellend neerstrijkt over de beelden van de mistroostige locaties. De film volgt tiener Robert Carmichael die zich in een grauw kustplaatsje verveelt. Hij is een gevoelige cello-speler die rondhangt met pillenslikkende jochies die luisteren naar gabberhouse. Parallel aan deze verhaallijn volgt Clay nog een tv-chef en zijn vrouw. Clay neemt de tijd om de sfeer te zetten en al snel wordt er een richting merkbaar in het verhaal. De leraar van Robert probeert zijn klas te onderwijzen in de betekenis van mediageweld, en een plotselinge verkrachting (minimaal gevangen in een lange shot) hint al naar wat er komen gaat.

Thematisch heeft The Great Ecstasy gelijkenissen met Gus van Sants Elephant (2003), waar een groep jongeren getekend door een eigentijds nihilisme op de moordtoer gaat. Clay moet ook Alan Clarkes Elephant (1989) – de merkwaardige inspiratiebron van van Sants film – hebben gezien. Clarkes oeuvre, bestaande uit schokkende sociaalrealistische films opgenomen in lange takes, komt in zijn kilheid overeen met Clays minimale visie. Maar Clay verhoogt de inzet nog eens, door een pretentieuze stijl die grootsere zaken probeert te suggereren. De film begint met een vervormde toespraak van Churchill die uit het ruis opdoemt, terwijl we een boot voorbij zien trekken. Aan het einde doemt Churchill weer op terwijl er beelden te zien zijn van de geallieerde landing in Normandië.

Invasies aan het thuisfront

~

In bepaalde scènes zenden tv-schermen op de achtergrond beelden uit over de oorlog in Irak, terwijl de personages leeg en in trance het nieuws over verre slagvelden in zich opnemen. Deze experimentele en actuele contrasten doen denken aan bepaalde tendensen in de recente Franse cinema, waar ultrageweld en hoge cultuur met elkaar verbonden zijn via zwartgallige filosofieën en pogingen tot maatschappijkritiek. Bruno Dumonts La vie de Jésus (1997) vertoont in dat opzicht veel gelijkenissen, terwijl Dumonts fascinatie voor geweld ook terugkomt bij Clay.

Visueel is The Great Ecstasy perfect opgebouwd door cameraman Giorgos Arvanitis (de vaste cinematograaf van Theodoros Angelopoulos en tevens Catherine Breillat). De shots behouden een esthetische afstandelijkheid en Clay had waarschijnlijk een vervreemdend effect voor ogen. De film heeft bijna geen close-ups en benadrukt met de longshots nog eens de relatie tussen het individu en zijn omgeving.

Wat het merkwaardigste is aan de som van deze elementen is dat de film niet weet te overtuigen. Zo doet het afschuwelijke acteren van Michael Howe als de tv-chef karikaturaal aan, waardoor je begint te vermoeden dat Clay hier Brechtiaans bezig is. Wat zwaarder weegt is Clays idee om de complete morele leegte van zijn personages te tonen als een nieuwe en belangrijke waarheid. Zijn noodzaak om geweld te rechtvaardigen vanuit een artistiek en politiek perspectief komt in de uitwerking over als te gekunsteld, omdat de waarheden die Clay over de menselijke conditie verkondigt uitgekauwde stukjes van existentialistische en nihilistische filosofieën zijn, verpakt in een zeer geësthetiseerde stijl. Een voorspelbaar shockeffect blijft over als climax, maar ontdaan van zijn lading. De film is daarmee niet ver verwijderd van de fetisjering van shocktactieken die veel films binnen het torture porn genre verbindt, ondanks Clays pretenties om daar boven te staan. Het geweld is daarmee dubbel zo zinloos en overbodig als methode om iets aan de kaak te willen stellen.

Theater / Voorstelling

‘Het was te veel’

recensie: Rosas & Ictus Ensemble - Steve Reich Evening

Steve Reich Evening is een hommage aan de componist Steve Reich. Zijn minimalistische muziek begeleidt al jaren de choreografieën Anne Teresa De Keersmaeker. Deze choreografe, die al sinds het begin van de jaren ’80 actief is, heeft naam gemaakt door haar vooruitstrevende manier van werken. Ze benadrukt het lijnenspel tussen de dansers op een goed doordachte en systematische manier.

Nog nadenkend over de voorstelling loop ik de Stadsschouwburg uit. Niet helemaal overtuigd van wat ik gezien heb, vraag ik mijzelf af of ik de enige ben die zich niet helemaal kon vinden in Steve Reich Evening. Op dat moment hoor ik een dame achter mij zeggen: “De voorstelling was mooi, maar het was te veel”. Deze woorden vielen voor mij precies op zijn plek. De voorstelling van Anne Teresa De Keersmaeker was te veel.

Oneindige herhaling

~

Steve Reich Evening begint met een scène waarin twee microfoons, hangend aan lange koorden, boven twee versterkers heen en weer bewegen. Een oorverdovend geluid ten gevolge. Het geluid is zo erg dat na een paar minuten het publiek, een beetje beschaamd om zich heen kijkend, voorzichtig hun oren probeert te bedekken. Na ongeveer tien minuten komen twee mannen de microfoons opruimen en een zucht van verlichting gaat door de zaal. Twee andere mannen komen het toneel op en beginnen een groot klokkenspel te bespelen. Mooi, in eerste instantie, maar na een aantal minuten hetzelfde deuntje te hebben gehoord, slaat de verveling toe en wacht het publiek met smart op de befaamde kwaliteiten van de dansers en danseressen van het gezelschap. Dit blijft vooralsnog uit. Inmiddels is de voorstelling een half uur bezig en het klokkenspel wordt opgeborgen. Twee pianisten en twee meisjes in een wit jurkje verschijnen. De pianisten beginnen te spelen, de meisjes te dansen. Steeds dezelfde tonen en steeds dezelfde bewegingen. De choreografie is vernieuwend door de vele herhaling. Het idee is simpel, maar het spel met de cirkels en lijnen, uitstekend uitgevoerd door de twee danseressen, verrassend. Desondanks blijft  het onrustige gevoel, overgebleven uit de voorgaande scènes, en begint het gauw te vervelen. De dans duurt lang, te lang.

Slordig

~

Naast de hoge herhalingsfactor van de choreografie en muziek, lukt het tijdens de voorstelling niet om het doek op tijd naar beneden te krijgen. Zodra er van scène gewisseld moet worden, komen medewerkers het podium op om zo onopvallend mogelijk de attributen van het toneel te halen en de benodigdheden voor de nieuwe scène te plaatsen. Na elke scène gaat het doek echter te laat omlaag, zodat de medewerkers vol in het licht staan. Het doek gaat naar beneden als de mannen bijna klaar zijn, waardoor het doek eigenlijk direct weer omhoog kan. Daarnaast was er geen aandacht besteed aan de zijkanten van het toneel. Deze waren open gelaten, waardoor het publiek de gehele voorstelling de dansers met elkaar kon zien praten en de aandacht van het toneel werd afgeleid door attributen die nog half in het zicht stonden.

Four Organs

~

Pas in de laatste scène maakt Anne Teresa De Keersmaeker haar goede naam als choreografe waar. De scène, Four Organs, uitgevoerd door de mannen van het dansgezelschap is energiek, creatief en vol enthousiasme. Door middel van een wiskundig uitgedacht lijnenspel, creëert De Keersmaeker een choreografie waarbij ogen te kort komen. De mannen krioelen over het toneel, maar dit gaat geordend en het systeem achter de dans is merkbaar. De dansers zijn zeer bekwaam en voeren de choreografie tot in de details perfect uit.

Dit krachtige einde doet de herinnering aan de eerdere scènes wegebben. De vooruitstrevende choreografie van De Keersmaeker komt in de laatste scène uitstekend uit de verf. In eerdere scènes wordt het echter te veel. De oneindige herhalingen roepen verveling bij het publiek op. Gecombineerd met de slordigheden op het toneel, komt de hommage aan Steve Reich niet tot de prestigieuze hoogten die De Keersmaeker in eerdere werken wel wist te bereiken.

Steve Reich Evening is nog tot 26 juni 2008 in heel Europa te bezoeken. Klik hier voor meer informatie.