Muziek / Album

Kleine mannetjes verliezen van hun grote broers

recensie: The Manikins - Crocodiles

Het lijkt wel een typisch Zweeds fenomeen. Een band bestaande uit vier of vijf schreeuwerige mannetjes (waarvan er altijd wel eentje Mick Jaggertrekjes heeft) die een combinatie van punk, rock ’n roll en garagerock speelt. En vaak niet onverdienstelijk. Zo kent iedereen The Hives en behoren Mando Diao en tot op zekere hoogte Sugerplum Fairy ook tot deze groep. Een minder bekend lid van deze Zweedse stroming maakt al jaren punky garagerock onder de naam The Manikins. Deze zomer kwamen ze met hun vierde album Crocodiles en vechten ze opnieuw om een plekje tussen hun bekende landgenoten.

The Manikins, wat een gekke naam denk je misschien. Maar juist wij Nederlanders zouden er trots op moeten zijn, gezien het een verbastering van ons oer-Hollandse woord manneken is. ‘Little Man’, zeggen ze er zelf nog even voor de duidelijkheid bij. Deze vier jongens kwamen elkaar in 2001 tegen bij een punkrockconcert en ontdekten dat ze allemaal gek waren op de vuile garagepunk van bands als The Sonics en MC5. Een eigen band was snel geboren en sindsdien werkt het viertal zich langzaam maar zeker op in de muziekscene, zoals met Lie, Cheat And Steal, hun uptempo album uit 2005.

Hetzelfde geluid in verschillende tempo’s

~


Op hun nieuwe album probeert de band iets meer variatie in de muziek aan te brengen. De plaat opent met ‘That Train’, dat samen met titelnummer ‘Crocodiles’ de pittigste en snelste songs zijn. Maar in de ruim dertig minuten die de twaalf nummers duren, komen ook iets subtielere nummers voorbij; het melodieuze en aanstekelijke ‘Losin’ Streak’ bijvoorbeeld waarbij je je even echt in de zestiger jaren waant. Of ‘She Speaks Perfect French’, begeleid door een inderdaad perfect Frans sprekende vrouw. En zo af en toe horen we zelfs echte emoties bij de mannen, zoals in het jaloerse ‘If I See You Cry’.

Maar zelfs als The Manikins rustig of emotioneel proberen te spelen, blijft het geluid nagenoeg gelijk. Klingelende en rammelende gitaren, pauzeloze drums en zo’n ruige rockstem die net een beetje moet schreeuwen om boven de muziek uit te komen en ietwat lallerig en rauw klinkt. Ook hier weer die onontkoombare associatie met een jonge Mick Jagger trouwens. De luisteraar heeft hierdoor helaas zeker meerdere luisterbeurten nodig om echt de verschillen tussen de nummers te kunnen horen.

Geen topplaat binnen het genre


Een band die zich duidelijk onder een bepaald subgenre schaart, zoals in dit geval de Zweedse garagerock, heeft natuurlijk het voordeel dat fans van het genre ongetwijfeld ook tevreden zullen zijn met The Manikins. Het album hoort dan ook zeker een plekje te krijgen in de platenkast van luisteraars van The Hives en Mando Diao. Maar dat is direct ook het nadeel. Want nu het vergelijkingsmateriaal zo voor de hand ligt, is extra goed te horen dat The Manikins het niveau van zijn broertjes niet kan bijbenen. De onstuimige energie en de melodische creativiteit mist simpelweg. De kleine mannetjes willen zo graag en hun enthousiasme druipt ervan af, maar desondanks is Crocodiles zeker geen topplaat.

Muziek / Album

Een saai en veilig kartonnen broodje

recensie: The Horror The Horror - Wired Boy Child

Er zijn bands die alle ingrediënten lijken te hebben en er toch niet zoveel van bakken. Commerciële, door de platenmaatschappij zelf gevormde groepjes bijvoorbeeld. Of bandjes van tieners die hun idolen naspelen, maar de bezieling missen. Soms is het van te voren niet zo duidelijk wat er aan de hand is, alsof je een hap neemt in een lekker uitziend broodje dat blijkt te smaken naar karton. In die laatste categorie valt het tweede album van de Zweedse indie poprockers The Horror The Horror (THTH).

Deze band werd in 2002 opgericht door een vijftal jongens uit Stockholm en Uppsala. In 2006 brachten ze hun titelloze debuutalbum uit, dat op zich goed werd ontvangen en werd bewonderd door labels als Rough Trade. Ermee doorbreken deed de THTH niet, maar de band raakte wel geïnspireerd om nog een album met vergelijkbare muziek te maken: rammelige, quasi-bombastische, weinig melodische muziek in de trant van The Strokes en Interpol, met een snufje Joy Division.

New wave en post punk revival op z’n saaist

~

Vooral The Strokes horen we in vrijwel ieder nummer op Wired Boy Child terug. Met liedjes als ‘Miss You’, ‘Country/City’ en ‘Milky White’ had de band zo een hele tribute to EP kunnen vullen. Behalve dat THTH in zowel de composities als de uitvoering die urgentie en die ruige kracht van The Strokes mist. Sterker nog, zanger Joel Lindström lijkt juist erg verveeld en vermoeid met wat hij zingt. Zo klinkt hij in ‘It Was Everything, Everything!’ alsof hij al drie dagen niet meer geslapen heeft.

Zelf zegt de band beïnvloed te zijn door onder andere de Talking Heads en de Modern Lovers. Dat belooft een bepaalde mate van wereldobservatie en humor. THTH komt in dat opzicht echter niet veel verder dan wat lichte associaties met Pavement, zoals met het nummer ‘Come Inside’. Op zich een lichtpuntje, want Pavement wist wel met een vleug humor en een snuf gewiekste punk heel interessante muziek te maken. THTH niet. Waar zijn de gewaagde specerijen? De klodders saus? De smakelijk druipende sappen?

Wie is er doof, zij of wij?

Een andere belofte van de band is dat Wired Boy Child een echt ‘zonneschijnalbum’ is. Hoe kan het dan dat het geluid gesloten klinkt, Lindström geregeld onverstaanbaar murmelt en de melodieën ver te zoeken zijn? Dit alles duidt samen met de vorige punten op een volledig irreëel beeld van het eigen kunnen van de band. Is het arrogantie? Vinden ze zichzelf echt zo goed? Heeft het misschien te maken met doofheid? Of weten ze het stiekem zelf ook wel, maar hopen ze met gespeeld enthousiasme de verkoopcijfers toch nog wat te redden? In feite doet het er niet toe: zowel de muziek als het eindoordeel blijft gelijk.

Het zou wat zijn wanneer deze recensie afgesloten kon worden met de bekende quote uit Heart Of Darkness van Joseph Conrad: een getergd ’the horror… the horror…’ Dat zou echter betekenen dat het album opvallend slecht is. Maar Wired Boy Child is, net zoals het geen haute cuisine is, geen tandenbrekende, zintuigtergende hap: het is gewoon een saai en smakeloos tussendoortje, dat je zonder dat iemand kijkt snel aan de hond wilt voeren.

Boeken / Fictie

Blank van buiten, zwart van binnen

recensie: Adam Mansbach (vert. Jan Fasteneau) - Het einde van de joden

.

Een kort moment wekt de flaptekst de hoop dat we hier een nieuwe Jonathan Safran Foer te pakken hebben. Beiden zijn ongeveer even oud en stammen uit hetzelfde milieu. Die hoop vervliegt echter al snel. Mansbach kan schrijven, dat staat vast, maar het niveau van Foer haalt hij bij lange na niet. Het einde van de joden boeit vanaf de allereerste bladzijde, en toch mist er iets. Iets waardoor je geprikkeld raakt, wat je het boek in zuigt. Mansbach zou bijvoorbeeld nog veel kunnen leren van de ironie waar Foer zo bedreven in is.

Mansbach heeft zichzelf ook wel veel op de hals gehaald. Hij hanteert zoveel verschillende perspectieven, voert zoveel verschillende personages op, allemaal met eigen ideeën en gevoelens, dat er geen einde aan lijkt te komen. De verschillende verhalen denderen voort, maar bereiken nergens een hoogtepunt. De roman is niet ingewikkeld qua structuur, maar door alle vertakkingen in het verhaal, dijt de roman aan alle kanten uit.

Jazz en hiphop

Allereerst is er grootvader Tristan Brodsky, met wie het verhaal begint. Hij groeit op in de Bronx, de plek in New York waar de geëmigreerde joden zich in de jaren dertig massaal vestigden. Tristan kijkt met licht afgrijzen naar zijn buurtbewoners die stug vasthouden aan hun oude, meegebrachte gewoonten. Tristan wil meer. Hij wil schrijver worden. Wanneer hoogleraar Pendergast hem in contact brengt met een groep jazzmuzikanten, ervaart hij dat als een openbaring. Hij ziet een uitweg uit zijn eigen, benauwende milieu. Gesteund door zijn hoogleraar lukt het Tristan om uit te groeien tot een icoon van zijn tijd.

Maar als hij eenmaal naam heeft gemaakt, gaat het Tristan niet voor de wind. Hij zit vast in een slecht huwelijk en zoekt vruchteloos naar inspiratie voor zijn nieuwe roman. Deze inspiratie vindt hij, na vele jaren, in de wereld van de hiphop, tevens de wereld van zijn kleinzoon Tristan. Net als zijn opa is Tristan van plan om schrijver te worden. Hij slaagt hier maar gedeeltelijk in, want zijn boek wordt overschaduwd door het succes van zijn grootvaders roman. De relatie tussen de twee verslechtert steeds verder, zeker wanneer Tristan junior het leven van zijn opa als inspiratiebron kiest voor zijn nieuwe roman.

Een dubbele vlucht

Tussen dit verhaal van de Brodsky’s zit een ander verhaal ingeweven. Dat verhaal draait om Nina, een Tsjechisch meisje dat opgroeit in communistisch Praag. Het is begin jaren tachtig en de muur is nog lang niet gevallen. Haar vader, een hoogleraar, ziet kans om te vluchten naar de Verenigde Staten. Zijn belofte om Nina en haar moeder over te laten komen, blijkt loos.

Om haar wanhopige moeder te ontvluchten, stort Nina zich op het fotograferen. Ze blijkt hier een groot talent voor te hebben, en dat wordt op een dag opgemerkt door een Amerikaanse fotograaf die samen met een groep jazzmuzikanten aan het toeren is. Marcus, de fotograaf, neemt haar mee naar Amerika, waar ze als fotografe met de jazzband door heel Amerika reist.

Identiteit

Uiteindelijk valt haar verhaal samen met dat van de Brodsky’s wanneer zij Tristan ontmoet in een jazzclub en een relatie met hem krijgt. Door de bandleden, allen zwart, wordt ze als een van hen gezien. Zelf ziet ze dit ook zo. Ondanks haar joodse achtergrond en blanke huid, voelt zij zich zwart. Identiteit is voor haar iets wat je van binnen voelt en wat niet zichtbaar hoeft te zijn aan de buitenkant.

Bij Tristan junior is identiteit echter een probleem, want na het verschijnen van zijn roman over hiphop beklaagt hij zich over het feit dat hij als blanke niet serieus genomen wordt. Het is duidelijk dat Mansbach op allerlei manieren, via verschillende personages, een antwoord hoopt te vinden op wat het begrip identiteit nu eigenlijk behelst. Hij is daar met deze boeiende familiegeschiedenis zeker in geslaagd. Het is alleen allemaal net iets te veel van het goede.

Theater / Achtergrond
special: Theater Aan Zee (B)

Juweeltjes in Oostende

.

Foto: Moon Saris

Foto: Moon Saris

Na edities met achtereenvolgens Erik de Volder, Peter Van den Eede, Marijke Pinoy en Wim Opbrouck komt Gentenaar Arne Sierens naar Oostende als centrale gast voor theater op TAZ (Gabriel Rios zorgt voor de muziek). Op zijn palmares staan tal van bejubelde producties, helaas weinig in Nederland te zien geweest. Sierens zorgt tijdens TAZ voor drie Cecilia-voorstellingen en nodigde ook internationale makers uit. 8WEEKLY concentreert zich in het eerste weekend van het festival op Nederlandstalige producties van voornamelijk jonge makers en gaat ook eens kijken naar vruchten die te plukken vallen van het speelse, (normaal gesproken) goedgemaakte Vlaamse jeugdtheater en straattheater.

8WEEKLY zag eerder alleen Naakt van Lucas de Man, dat in première ging op het Over het IJ festival in Amsterdam.

Lees hier de recensies van:
Quack – Jip Loots en Roos van Erkel | Stockholm – zie!duif | Hermatologisch getest M/V – Eva Marie de Waal | Wij doen een koortsdroom – Roeland Hofman | Onbewoonbaar verklaard – Anneleen Cnudde | Welkom in het bos – Ingrid Wender | Nomaden – algemeen | Misschien helpt een hobby – Roos Van Vlaenderen | Vocht – Edith Goddeeris en Marie-Ange Gillis | Leuchter – Jeroen Vander Ven | De legende van Woesterdam – Studio ORKA/Kopergietery | Altijd Prijs – Compagnie Cecilia | Party Time – Zomergasten | Puck – Froe Froe

Nomaden, proeverij van jong talent

Nomaden – algemeen
Diverse plaatsen • Theater Aan Zee 2008

Theater Aan Zee 2008 heeft een uitgebreid jongemakersprogramma. Met name de Nomaden, die vorig jaar met hun enige uitvoering volle ‘zalen’ trokken, zijn opnieuw populair. Ze spelen dit jaar dagelijks, tot genoegen van de mensen die vorig jaar ontdekten hoe leuk ze zijn. De Nomaden, dat betekent drie keer drie voorstellingen van (af)studeerders aan Nederlandse en Vlaamse theateropleidingen, een proeverij van jong talent. TapAZ, zeg maar.

Wat opvalt, is dat veel voorstellingen gaan over de eigen identiteit, met een beetje fantasie zo goed als allemaal. Natuurlijk, dat is iets waar mensen tussen hun 20e en 25e volop mee bezig zijn, maar toch: is er niets belangrijkers dan zichzelf? Er zijn toch genoeg onderwerpen die wat universeler zijn, die wat meer over de wereld zeggen. Of vinden deze jonge makers dat zij zelf zo’n product van de wereld zijn dat over zichzelf praten ook over de wereld praten is? Niet dat ‘eigen identiteit’ geen interessante voorstellingen kan opleveren, velen bewezen dat al eerder en ook deze generatie bakt er best wat van. Maar toch, wat meer themavariatie zou de jeugd goed doen.

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Nu we toch de kritiekpuntjes van dit verder ontzettend fijne programmaonderdeel aan het opsommen zijn: het is een beetje jammer dat deze jonge mensen niet (samen?) enkele nieuwe voorstellingen mogen maken onder goede begeleiding, maar dat ze al gespeelde dingen laten zien. Natuurlijk: hun school- en afstudeervoorstellingen stonden voor het merendeel slechts een of enkele dagen geprogrammeerd voor kleine publiekjes, en het is ‘de max’ om die nog eens aan een groter publiek te mogen laten zien, meer feedback te krijgen en speelervaring op te doen. Maar dat betekent wel dat ze dus niets of hooguit weinig (kunnen) doen met de omgeving, met die interessante kuststad vol hoogbouw, met oud geld in marinemantelpakjes en aan hun arm een tasje van Nouveau Chique, met de facetten van zee en strand, met het prachtige stadspark, met de indrukwekkende havens, enzovoort. Niks van dat al. Je rent achter een TAZ-medewerker aan die er flink de benen in heeft en gaat razendsnel door Oostende om in zaaltjes en lokaaltjes van scholen, leegstaande gebouwen en theatertjes naar een toneelstukje te gaan zitten kijken. Meestal in een ‘geïmproviseerde’ zwarte doos, dus niet (of toch nauwelijks) interacterend met de omgeving. Dat geldt overigens niet alleen voor de Nomaden, ook de rest van het programma speelt zich voor een (te) groot deel af in een redelijk gebruikelijke theatersetting.

De Vlamingen maken goed theater. Spannend, origineel, vakkundig theater. Daar zijn wij Hollanders het snel over eens. En hun TAZ is een rijk, mooi festival. Maar het zou nog leuker, dieper, interessanter zijn als het wat meer om zich heen keek in de eigen omgeving, nog meer de stad als (openlucht)podium zou gebruiken en bij de voorstellingen zou betrekken, zoals veel Nederlandse festivals dat al jaren zo goed doen. O ja, en wat lekkere hapjes om dat bier in het festivalhart te vergezellen, dat zou ook geen kwaad kunnen – paprikachips of gewone chips, het moet toch een antwoord zijn dat geen enkele Vlaamse barman graag stelt op de vraag: hebben jullie ook iets lekkers bij ons drankje?
Terug naar boven

Geen mime toch mime

Quack – Jip Loots en Roos van Erkel
Bustocht Nomaden 3, Oostende • 4 augustus 2008

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

De eerste voorstelling in Nomaden drie is op een prachtige locatie. Onder in de oude, vervallen loods wordt handmatig aan scheepsonderdelen gewerkt. Op de lekkende zolder doen vierdejaars studenten aan de Amsterdamse Toneelschool Jip Loots en Roos van Erkel hun ding. Ze stelden zich, samen met regisseuse Anouke de Groot, ten doel te kijken hoeveel tekst je kunt weglaten op toneel zonder dat het mime wordt, zo vermeldt de flyer.

Een in goud gekleed prinsesje met roodomrande ogen hangt tegen de muur en speelt verveeld met een bal. Een jongen met kikkerogen op z’n hoofd komt binnen en doet gekke dingen. Na wat omhaal kruipt hij tegen haar aan in bed en copuleert als een reu op een loopse teef. Ze staan weer op, doen wat gekke dingen. Het prinsesje met de gouden bal, de gouden stoel, het gouden eetbordje en de rode loper blijft onder alle omstandigheden verveeld kijken. En dat was het zo’n beetje.
Het resultaat van hun ‘beeld- en vormexperiment’ heeft, door de zwijgzaamheid en de grote bewegingen door de ruimte, toch het meeste weg van een mimevoorstelling. Helaas een slechte mimevoorstelling, want het is nauwelijks spannend om naar te kijken, niet grappig en het heeft weinig inhoud. Niet erg, experimenten mogen mislukken.
Terug naar boven

Je eigen verhaal kwijt

Stockholm – zie!duif
Bustocht Nomaden 3, Oostende • 4 augustus 2008

Foto: Moon Saris

Foto: Moon Saris

De grootste verrassing van alle Nomaden is het werk van zie!duif, een collectief van acht meiden die Theaterwetenschappen studeerden in Antwerpen. Als enige van de negen kiezen zij niet voor een tribuneopstelling, maar voor een vrijwel complete cirkel van enkele rijen. Zelf gaan ze tussen het publiek zitten, op de stoelen met een tas. Een van hen is bij deze gelegenheid niet lijfelijk aanwezig, maar mag een bescheiden rolletje spelen op een gekanteld tv-scherm.

Wat zich vervolgens ontspint, is een praatgroep voor mensen met een probleem. Welk probleem, dat doet er niet toe. De voorstelling, als het dat al is, komt langzaam op gang, maar krijgt na een kwartiertje een lekkere vaart. De relaties tussen de dames en het doel van de opstelling worden langzaam maar zeker duidelijk. De jonge vrouwen spelen uitermate goed op elkaar in en roepen bij tijd en wijle de vraag op hoeveel van hun Stockholm is geïmproviseerd en hoeveel is ingestudeerd; hoeveel uit hun eigen levens komt en hoeveel gebaseerd is op anekdotes van anderen. Voor niet-actrices leggen ze, in ieder geval een groot deel van hen, een geweldige geloofwaardigheid aan de dag. Ze gaan snel en adequaat op reacties uit het publiek in; meepraten is hier niet per se verboden. Humor mag, maar let op: sommigen zijn er overgevoelig voor.

In dit stuk draait het niet voornamelijk om de inhoud. Het draait om de manier van omgaan met elkaar en om verschillende manieren van omgaan met problemen. En stiekem geeft het ook wel een sneer naar de talloze praatgroepen die denken de oplossing voor ieders ellende te hebben, terwijl iedereen anders is, andere ervaringen heeft en een andere aanpak vergt. Onder de streep wil iedereen vooral zijn eigen verhaal kwijt.
Terug naar boven

Man-vrouwclichés in het kwadraat

Hermatologisch getest M/V – Eva Marie de Waal
Bustocht Nomaden 3, Oostende • 4 augustus 2008

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Vrouw zijn heeft zo zijn eigen voor- en nadelen. Man zijn idem. Maar wat als je man en vrouw tegelijk bent? En wat als je dan ook nog voor de keus wordt gesteld om niet langer allebei maar één van de twee te zijn?

De uitstralingsrijke Eva Marie de Waal geeft in een eenpersoons boudoir van rode pluche een freakshowachtige performance weg waarin die overweging centraal staat. Aanvankelijk lijkt het wel een spannende kant op te gaan, want wie van Mars én van Venus tegelijk komt, moet wel een ingewikkelde persoonlijkheid hebben. Maar dat blijkt alleszins mee te vallen. De mannelijke kant van deze hermafrodiet heeft alles van een standaardman, de vrouwelijke kant kotst op meisjesachtig gezemel, maar volgt wel het clichébeeld om in de smaak te vallen. In de hele monoloog, die op zich keurig wordt gebracht, zit geen verrassende twist, originele gedachte of shockerende constatering. Man en vrouw botsen nergens op een verrassende manier. ‘Elk cliché is waar’, zegt de flyertekst, maar dat betekent nog niet dat alles wat waar is, wat waardevol is ook, een cliché is.
Terug naar boven

Het zware zielenleven van twintigers

Wij doen een koortsdroom – Roeland Hofman
Wandeltocht Nomaden 2, Oostende • 5 augustus 2008

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Confronterend, rauw en met vermoedelijk de allersmerigste scène uit het jongemakerstheater van de afgelopen jaren. Probeer maar eens niet te denken ‘ik wil hier weg’, als een jonge vrouw minutieus beschrijft hoe ze zichzelf van top tot teen vilt met een scheermesje. Drie studenten van de Toneelschool in Amsterdam houden in Wij doen een koortsdroom, een tekst van regiestudent Roeland Hofman, een monoloog over zichzelf, over hun diepste gedachten, over hun verhouding met de wereld om hen heen. De één een Alice in Nachtmerrieland die in angstige paranoia door het bos dwaalt omdat ze misschien per ongeluk (?) haar kind heeft vermoord; ze komt op de meeste onverwachte momenten vanuit de ‘coulissen’ piepen in weer een ander sexy jurkje. De tweede vrouw een depressieve tante in eenvoudige kledij die maar een hangende microfoon – vanzelfsprekend is zij het die haar ‘lelijke’ lichaam verminkt. De derde een Jan Cremerachtige jongeman die beschrijft hoe hij al van jongs af aan bezig was met positie kiezen in zijn omgeving en hoe hij zichzelf voorbestemd maakte om een beroemd schrijver te worden.

Ze lijken niets met elkaar te maken te hebben, behalve dan misschien hun leeftijd, en dat zal verklaren waarom ze stuk voor stuk vol zitten met existentiële vragen en twijfels. Die overigens in Wij doen een koortsdroom niet tot oplossingen en antwoorden komen, maar ‘simpel’weg de revue passeren. Hofman kreeg het knap voor elkaar in de hoofden van zijn drie personages te kruipen en er drie totaal verschillende, doch overlappende eenpersoonsteksten van te maken. Hun samenheid komt vooral tot uiting op de linkermuur, waar hun schaduwen meer met elkaar in aanraking komen dan hun lichamen op vloer. Anne Gehring, Niels Kuiters en Janneke Remmers brengen de drie twintigers vol overtuiging, en het kan niet anders of ze zetten samen hun publiek aan het denken over hun voor- of achterland en het zielenleven van jonge mensen in de keiharde wereld van vandaag.
Terug naar boven

Schaduwen van gedeelde verledens

Onbewoonbaar verklaard – Anneleen Cnudde
Wandeltocht Nomaden 2, Oostende • 5 augustus 2008

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Daar zit ze dan, op de vroege ochtend voor haar verhuizing, in een rommelig huis aan de keukentafel haar ‘zonden’ te overdenken. Sigaretje erbij, bakkie troost ernaast. Vermoeid ondersteunt ze haar hoofd, haar elleboog op tafel. Rechtsachter haar slaapt iemand op een verhoging en wie goed kijkt én goed zit, kan ook linksachter iemand zien staan. De vrouw mijmert, haalt herinneringen op aan haar relatie met de man die haar aardappelen opraapte in de Delhaize toen ze die in een verstrooide bui had laten vallen. Hij paste niet bij haar en toch leken ze bij elkaar te horen.

De man verstoort haar gedachten, als hij opstaat en om koffie komt vragen – ‘is er ook melk?’. Althans, zo lijkt het in eerste instantie. Want gaandeweg blijkt dat de mannen die voorbijgaan in Onbewoonbaar verklaard deels exen zijn, schaduwen van gedeelde verledens die haar op deze dag nog even wijze lessen komen geven over haar leven.

Anneleen Cnudde, studente aan het RITS die ook heel naturel de hoofdrol op zich neemt, wilde eerst een dialoog maken over twee mensen die elkaar niets meer te vertellen hebben en toch maar verder praten. Op het laatste moment voordat het de eerste keer gespeeld zou worden, heeft ze dat idee omgegooid. Omdat we niet in een parallel universum leven, kunnen we niet beoordelen of het uiteindelijk beter is geworden dan de voorstelling die het initiële verhaal zou hebben kunnen opleveren. Maar zeker is wel dat dat veel vaker is gedaan, en dat haar uiteindelijk gekozen aanpak een heel fijn, klein en bijzonder stukje toneel heeft opgeleverd dat tot het einde spannend blijft omdat je als kijker de posities van de mensen op de vloer aan het uitknobbelen bent en pas op het allerlaatste moment het kwartje helemaal landt.
Terug naar boven

Kunstzinnig, banaal adhd-theater

Welkom in het bos – Ingrid Wender
Wandeltocht Nomaden 2, Oostende • 5 augustus 2008

Foto: Moon Saris

Foto: Moon Saris

Een vrouw loopt bij haar man weg en neemt haar vriendin mee, het bos in. Waarom het bos, dat is niet helemaal duidelijk. Behalve dan dat dat een plek is waar je van oudsher goede en slechte dingen kunnen overkomen, zoals in talloze sprookjes en andere verhalen.

Op de vloer van het kleine zaaltje in de bioscoop niets dan een flinke tak met de dode bladeren er nog aan en twee kleine beeldschermen. Het ene laat backstage zien, en dat heb je meteen door omdat je daar als publiek bij binnenkomst langsloopt. Het andere vertoont voortdurend beelden van de acteurs in deze voorstelling achter de schermen van Theater Aan Zee, en dat betekent voornamelijk zuipen, dollen en ouwehoeren.

Het eerste scherm wordt geregeld actief gebruikt, doordat er dingen te zien zijn die aanvullend zijn op wat er op de vloer gebeurt. Waarom het tweede er staat, is de vraag. Moet het ons voortdurend doen beseffen dat we hier naar een voorstelling zitten te kijken, dat sprookjes niet bestaan, dat het buiten de zaal gezelliger is op Theater Aan Zee?

Want dat is wel zeker: gezellig is deze voorstelling van vijf tweedejaars theatraal performers aan de Toneelacademie in Maastricht onder regie van Ingrid Wender van theatergroep De Bloeiende Maagden allerminst. Dora en haar vriendin Fannie vergaan binnen no time van de honger en dorst en lopen een slaapgebrek op omdat er steeds enge geluiden zijn. Ze gaan er zelfs van hallucineren, of hoe verklaar je anders dat ze achter mekaar allerlei mannenfiguren tegenkomen, zoals een zeurderige faun, een hippe priester en een vreselijke patser. Schreeuwerig maken ze stuk voor stuk duidelijk dat ze maar één ding willen: seks. En hoewel Fannie en Dora ze voor het overgrote deel vrij eenvoudig van zich afslaan en in het voorbijgaan nog even een onzijdige elf vermoorden, blijken ze zichzelf totaal niet te kunnen redden in de moeilijke situatie waarin ze zichzelf hebben gemanoeuvreerd.

Ondanks de kunstzinnige pretenties van dit adhd-theater is het al met al een redelijk banale, clichématige presentatie over afhankelijke vrouwen en op seks beluste mannen, waar de laatste categorie het traditiegetrouw wint van de eerste. In het verhaaltje dan, want waar het gaat om de theatrale prestaties steken de twee Vlaamse dames Judith de Joode en Silke Melis hun mannelijke collega’s volstrekt naar de kroon.
Terug naar boven

De ultieme tas voor klein ego
Misschien helpt een hobby – Roos Van Vlaenderen
4 augustus 2008 • Wandeltocht Nomaden 1, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Wie die geweldige jurk heeft gemaakt, staat helaas nergens geschreven, maar hoe dan ook een compliment voor de kostuumontwerpster van Roos Van Vlaenderen. De ultieme vrouw heeft de ultieme tas en deze vrouw heeft er wel twintig, die samen een zware, maar sexy jurk vormen. Nou weerspiegelt het kleine ego van de dame voor op de vloer niet bepaald de ultieme vrouw met de ultieme kennissen en het ultieme leven, maar ze doet er wel alles aan dat te krijgen. Zelf heeft ze daarvoor niet veel talent, ze heeft alleen talent om mensen op te vrolijken – maar dat is vooral omdat tegenover haar iedereen leuk is… En ze heeft godzijdank een Nederlandse vriend, die ze feestbeest noemt, en die haar wil helpen. Het mag voor zich spreken dat die dus precies weet waar je moet zijn en wat hip is.

De tekst is Van Vlaenderen op het lijf geschreven, en dat is niet gek. Ze heeft ‘m zelf gemaakt, met een beetje hulp van een schrijfcoach. Samen hebben ze een stuk gecreëerd dat iets zegt en bovendien om te lachen is. Het is een zoektocht naar het cabareteske in zichzelf, zo zegt de flyertekst, en dat verklaart misschien waarom ze een te groot deel van de voorstelling voor op de vloer vastgeroest staat als stond er een microfoon om in te praten. Gelukkig gaat ze later ook het tafeltje rechts gebruiken; de dranktafel laat ze onberoerd.

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Cabaret is het niet geworden, toneel ook niet helemaal. Maar dat mag allemaal de pret niet drukken, want deze Roos Van Vlaenderen, die vorig jaar afstudeerde in Maastricht, heeft een performance in huis van heb ik jou daar. Ze schakelt ontiegelijk gemakkelijk van onzekere Vlaamse vrouw naar brallerig Hollands feestbeest. En dat doet ze bovendien zonder er een typetje van te maken. Een sprankelende persoonlijkheid die iedereen moet willen kennen. Dat vindt gelukkig ook de ober in het restaurant, waar ze urenlang voor niets heeft zitten wachten op haar date.
Terug naar boven

Een ziek huis met een gruwelijk verhaal

Vocht – Edith Goddeeris en Marie-Ange Gillis
4 augustus 2008 • Wandeltocht Nomaden 1, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Daar zitten ze dan, de twee zussen Susan en Ann-Marie, in het huis van hun dode ouders, met elkaar opgescheept. Een mooi groot huis, dat zie je aan het zilver op de tafel en hoor je aan het volle geluid van de staande klok die tikt. Er valt ondanks de luxe niet veel anders te doen dan zilver poetsen en herinneringen ophalen, want grote zus Susan is aan huis gekluisterd door een mysterieuze aandoening. Een ziek huis, dat voel je als toeschouwer onmiddellijk. De infusen die in groten getale aan het plafond van de zwarte doos hangen, zijn natuurlijk ook wel een hint. Langzaam maar zeker wordt het publiek ingewijd in de verziekte relatie tussen de twee zussen. De oudste is een verwend prinsesje dat eigenlijk niet zo veel kan, de jongste een Assepoester die ondanks – of misschien wel door – haar grote talenten thuis wordt gehouden om voor haar zus te zorgen. Zij had, zo zeiden de meesters al vroeg een groot talent voor toneel vanwege haar enorme expressie, en dat laat actrice Marie-Ange Gillis (studeerde aan het Vlaamse Lemmensintsituut) inderdaad zien. Susan had juist een vijf op haar rapport voor expressie en collega Edith Goddeeris (deed de regieopleiding in Maastricht) krijgt het dan ook voor elkaar haar ogen voortdurend even dof en neutraal te laten kijken – pas na het slotapplaus blijkt dat ze dit inderdaad acteerde, want dan zijn de sprankels terug.

Uiteindelijk komt de redelijk voorspelbare aap uit de mouw dat het hier draait om een waar familiedrama à la Festen, maar dan met nog wat gruwelijker gevolgen. Net als in die akelig goede film bleven de vijandige gevoelens jarenlang onderhuids voortwoekeren om uiteindelijk tot een gigantische ontploffing te komen. In dit geval met een verrassend einde.

Goed spel, een spannende opbouw, een pakkend en toepasselijk decor. Een heel compleet stukje toneel van twee talentvolle jonge vrouwen.
Terug naar boven

Een menselijke dood is ook dood

Leuchter – Jeroen Vander Ven
4 augustus 2008 • Wandeltocht Nomaden 1, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Na een school en een soort gymzaal waarin twee voorstellingen plaatsvonden in een tijdelijk theatertje wandelen de Nomaden 1 naar een hotel – eindelijk een spannende locatie die de stad een beetje uitbuit. Jeroen Vander Ven (student Dramatische Kunsten aan het RITS in Brussel) speelt er zijn solo Leuchter in een klein vergaderzaaltje en komt op vanaf het balkon. Het publiek kijkt naar hem tegen het licht in richting zonnig strand.

Dit lijkt het meest van alle Nomaden-voorstellingen op locatietheater, maar het is het niet. Deze voorstelling is immers niet gemaakt voor deze plek en de maker heeft er ook niks in verwerkt dat de link met de locatie legt. Maar dat neemt niet weg dat wat hij doet en zegt interacteert met dat wat achter hem en rondom hem is en gebeurt. De ontspanning die clasht met de spanning van de hoofdpersoon. Het vertier dat botst met de serieuze zaken die hier besproken worden. Al krijg je met slecht weer natuurlijk een volstrekt andere sfeer.

Je zou, hoe het weer ook is, zijn monoloog kunnen opvatten als een laatste lezinkje in een achterafzaaltje nadat zijn roem even snel geslonken is als hij die vergaarde. Even geleden was dat wel anders, toen werd hij plotseling serieus genomen door grote groepen mensen en dat streelde hem wel, laat hij duidelijk merken. Eindelijk had hij erkenning, werd hij gezien als specialist op het gebied van apparaten waar mensen snel en vakkundig mee om het leven kunnen worden gebracht. Want dat was het doel van zijn uitvindingen: een menselijke dood voor ter dood veroordeelden, zo snel, efficiënt en pijnloos mogelijk. Vertelt hij, terwijl hij krampachtig een wat vreemd bij zijn zwerverstrainingspak afstekende dokterstas vasthoudt.

Hij zag er zelfs niks slechts in, schuttert hij. Het was immers zijn vak. En hij had dan ook geen idee waarom hij, de expert, na zijn huwelijksreis naar Auschwitz niet mocht zeggen dat hij niet geloofde dat die gaskamers waren gebruikt voor een massamoord – zo onhandig, zo gevaarlijk ook. Prettige bijwerking was dat een andere groep mensen hem wel geloofde, en hem zelfs betaalde om erover te komen spreken. Al schemert in zijn onhandige gedrag wel door dat hij weet dat hij dat niet mag voelen.

Vander Ven baseerde dit sterk gespeelde stuk op iemand die echt bestaat: Fred A. Leuchter. Afhankelijk van je politieke kleur, een briljant uitvinder die groot gelijk heeft in wat hij zegt of een zielige autist die bewust dan wel onbewust dingen roept die je niet mag roepen in een wereld die massaal in de Holocaust ‘gelooft’. De acteur en schrijver neemt geen stelling in, hij presenteert alleen Leuchters ongelofelijke verhaal. Hij speelt fantastisch met de elementen eruit en laat je na zijn lekker korte stuk achter met duizend vragen over dogma’s, aannames en ethiek. Niet alleen rondom de tweede wereldoorlog, maar rondom alle grote thema’s die te maken hebben met politiek en religie. Wat is waar en waarom? Deze jongen snapt wat het betekent, noodzakelijk theater maken.
Terug naar boven

Meeslepende bedachte werkelijkheid

De legende van Woesterdam – Studio ORKA/Kopergietery
4 augustus 2008 • Leopoldpark Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Het is toch te gek. Kom je naar een theatervoorstelling in een Oostends park, krijg je te horen dat die niet doorgaat. Gelukkig is er wel een alternatief programma, en dat heeft iets te maken met zwemmen, want een handvol kindjes krijgt van de dame die het slechte nieuws kwam brengen een badpak. Aan de vijver vertelt zij, die luistert naar de naam Elvira, een verhaal over verloren buikvlinders en een ton die achter haar onder water ligt. Lomp wordt zij onderbroken door een tuinman of zo, een meneer in een vuilnismannenpak op een gek, klein voertuig. Dat ze niet zo moet dromen. Maar ja, zij wil kostte wat kost het laatste eitje van dat beestje vinden.

In het kamp van Elvira en Patrick, ook wel Patje, krijgen de kinderen meer informatie over dat paradijselijke land en die geheimzinnige buikvlinder, over hoe alles verloren ging door oorlog en ellende en hoe haar overopa tegen de verbodzuchtige Leonardus inging en een actie opzette om weer buikvlinders te kweken uit dat ene eitje dat nog over was en zo de liefde terug te brengen naar Woesterdam. Maar helaas werd zijn goedaardige bende opgerold en ging het feest niet door. Godzijdank kreeg hij het voor elkaar de appel met het eitje in voornoemde ton te stoppen. En met het geredde vroeg twintigste-eeuwse kweekapparaat van haar overgrootvader zou Elvira zo maar de buikvlinder terug kunnen brengen in dit park. Natuurlijk heeft ze daar de hulp bij nodig van parkwachter Patrick, haar aarde, die stiekem verliefd op haar is en haar probeert te overtuigen van het feit dat ze die buikvlinder veel makkelijker tot leven kan brengen dan ze zelf wel denkt.

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Op de voor ORKA typische manier wordt tijdens De legende van Woesterdam voor een uurtje de ultieme fantasie verweven met de (soms) harde werkelijkheid. Om die draaglijk te maken, wellicht, en er wie weet voor te zorgen dat een paar toekomstige volwassenen een tik meekrijgen van hun bevlogenheid, van hun verlangen de wereld tot een mooiere plek te maken. Door hun oprechte uitstraling (Joris Hessels van de Kopergietery past wat dat betreft perfect bij ORKA’s Katrien Pierlet), hun bij de kinderlijke leefwereld aansluitende aanpak, hun creatieve taalgebruik en de perfecte inzet van technische middelen geloven kindjes van rond de zes, zeven jaar werkelijk dat in dit bewuste park vroeger die wit met roze vlinder leefde. Dat dit geen voorstelling is, maar een excursie. En al was hun vorige, Mijnheer Porselein, een prachtig, aandoenlijk en waardevol verhaal over zieke vriendjes, het is toch spannender als de Gentenaren een onontdekt volkje, een verloren beestje of iets anders geheimzinnigs uit hun fantasievolle breinen laten ontspruiten en de kinderen meeslepen in hun bedachte werkelijkheid, zoals eerder in LAVA, een bodemonderzoek. Het mag misschien her en der wat minder ‘over de hoofden’ van de kinderen, ietsje minder vet en soms wat sneller, maar al met al zou je toch willen dat de dingen die ze bedenken echt bestaan. Al was het maar om ze een schatkist vol ‘complimuntjes’ te kunnen geven voor weer een prachtig staaltje jeugdtheater.
Terug naar boven

Serieus speels samenspel


Altijd Prijs – Compagnie Cecilia
3 augustus 2008 • Loods NMBS, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Wie eens werk van Arne Sierens en zijn Compagnie Cecilia wil zien, zal een keer door de zure Gentse appel moeten heen bijten. Want liefst maakt hij werk over zijn eigen stad in de taal van zijn eigen stad. En al is het in zijn theatrale setting wel te begrijpen, te verstaan is het toch maar heel moeilijk.

Robrecht Vanden Thoren kan prima Nederlands praten, maar daar heeft hij voor zijn personage Dino verdomd weinig aan. Dat is een stoere patjepeeër, zoon van een opportunistische huisjesmelker, broer van een tijdelijk verdwenen, onkosjere-clubeigenaar; Sjonny, Sjonny’er, Sjonny’est. Titus De Voogdt als Pierre (spreek uit als het meervoud van dat slijmerige langwerpige beestje, maar dan zonder n) is een heel ander, filosofischer type, uit een heel ander milieu ook. Hij is in de Gentse achterwijk beland, omdat hij net is ontslagen uit een inrichting, door zijn vrienden is doodverklaard en niemand heeft om bij aan te kloppen. Op de stoep bij Dino, omdat die ruwe bolster zijn blanke pit al eerder toonde door hem te helpen.

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Boven een ietwat verhoogde, bewegende vloer van een paar meter in het (bijna) vierkant hangen twee langwerpige objecten: een rekstok en een tl. Ernaast zit een gitarist (Jean-Yves Ivrard) met een riedel instrumenten; hij zal de voorstelling op fabuleuze wijze van vaart, rust of chaos voorzien met muziek in alle kleuren van de regenboog en dan nog wat. Dat en de kracht van de twee acteurs in woord en gebaar, da’s al wat nodig is om een heftig, maar even aandoenlijk relaas te vertellen van twee jonge mannen die elkaar eigenlijk niet aardig mogen vinden maar dat stiekem toch doen – en ook weer niet, of toch?

Fijn is dat je naar het zwaar fysieke, maar ook erg tussen-oren mentale theaterstuk mag kijken, ernaar mag luisteren, het mag beleven zonder dat je iets hoeft te vinden van die twee jongens op zich. Ze zijn niet bijzonder sympathiek of bijzonder onsympathiek, ze zijn en doen zoals ze kunnen, bijna als twee broers die elkaar haten en van elkaar houden tegelijk. De een is niet minder dan de ander. Al overtreft de treffende simpelheid van Dino de verwarrende complexiteit van Pierre geregeld, het gaat om hun serieus-speelse samenspel; samen zoeken de mannen bijna dansend hun gezamenlijke balans op de wereld die geregeld op haar grondvesten schudt en waar je halsbrekende toeren moet uithalen om je staande te houden. En tegelijkertijd geeft dit ‘volks Gents theater’ een geloofwaardig doorkijkje naar het leven in een omgeving die de meeste theaterbezoekers misschien niet van dichtbij kennen, maar wel in hun ‘backyard’ hebben, of ze nou in Gent, Arnhem of Düsseldorf wonen.
Terug naar boven

Belangrijke koetjes en kalfjes

Party Time – Zomergasten
3 augustus 2008 • Malpertuis, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Buiten gaat de wereld naar haar grootje, binnen moet het een goed feestje zijn. Natuurlijk is dat niet het geval, dat zou maar saai theater opleveren. Nu is het misschien een saai feestje, maar wel eentje waar je met genoegen naar kijkt omdat er zo veel te beleven valt aan hoe de aanwezige gasten zich verhouden tot elkaar en de wereld buiten.

De wereld buiten bestaat vooral uit een geheimzinnige club, waar het leven optimaal is, waar je alles kunt krijgen wat je hartje begeert in een prettige, luxe omgeving waar je heerlijk wordt verzorgd door perfect personeel. Weet in eerste instantie bijna niemand er wat van, gaandeweg het feestje lijkt iedereen bij de club te horen. En wie er niet bij hoort, wordt wel ter plekke ingewijd. Eén aanwezige dame vraagt geregeld ‘Waar is Jimmy?’ en af en toe wordt een microscopisch klein tipje van de echte buitenwereld opgelicht, maar iedere poging tot reflectie, tot diepgang, tot echte interactie wordt tenietgedaan met beleefdheid, eroverheen-geklets, oppervlakkig gezwatel, een rondje of de wezensvraag ‘Heeft iemand de kaas gezien?’ ‘Zeg, wil je asjeblieft niet over belangrijke dingen praten, wij hebben het goddomme over koetjes en kalfjes hier’ lijkt de algemene teneur te zijn.

Party Time (1991) is een redelijk recent stuk van Nobelprijswinnaar Harold Pinter. Acteurscollectief Zomergasten speelt het als eerste productie nadat ze vorig jaar aan de Toneelschool Arnhem afstudeerden met de gelijknamige Maxim Gorki. Bij hun werk nemen ze als uitgangspunt dat de vierde muur niet bestaat. Maar behalve wat cabareteske contacten met mensen in het publiek en de herhaalde vragende blik om goedkeuring – vaak voorkomend op mislukte feestjes – valt dat wel mee. Er is in het theaterzaaltje Malpertuis een tot laag podium verhoogde vloer waarop een stapel dozen, een gammele steiger, een berg blikken zonder etiketten en wat rommeltjes hier en daar de schone schijn van de personages voortdurend keihard teniet doen. Het volk kijkt ernaar vanaf een tribune, dus voelt zich niet echt uitgenodigd mee te ‘feesten’.

Neemt niet weg dat de acteurs het publiek er voldoende bij weten te betrekken om zowel de goede grappen als de onderhuidse ongenoegens over te brengen. Al moet gezegd worden dat het niveauverschil in acteerwerk van de vriendengroep-van-zeven een echt geloofwaardige belevenis wel een beetje in de weg zit. Misschien helpt een beetje meer (eind)regie om ze op een lijn te krijgen; waarschijnlijk is dat ook nuttig om de wat statische enscenering aan te pakken en de – an sich aantrekkelijke – bewegingsscène beter in te bedden.
Terug naar boven

Twaalfkastig poppentheater voor ex-kleuters

Puck – Froe Froe
3 augustus 2008 • Leopoldpark, Oostende

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Veel theatermakers denken dat poppenkast niet leuk is voor kinderen ouder dan een jaar of vijf, zes. En als er dan eens poppentheater wordt gemaakt voor grote mensen, dan is dat meteen extreem duivels, taboedoorbrekend of shockerend om maar te benadrukken dat het geen ‘kinderspel’ is. Froe Froe weet gelukkig wel beter. Die maken inhoudsrijke, grappige poppenkast voor verschillende leeftijden, dit keer voor 7+ – en dat is echt een minimumleeftijd – én de papa’s en mama’s.

Gooi alle elementen van Shakespeares oorspronkelijke A Midsummer Night’s Dream door elkaar, schrap er wat van, verzin er wat bij, voeg een stevige portie humor toe en je krijgt Puck, een verhaal over elfenkoning Oberon, zijn elfenkoningin Titania en hun potentiële echtbreker Brokske, verteld door de in dit geval vriendelijke, oplossingsgerichte sater Puck. Maar pas op, het is geen vertelvoorstelling, je zit niet de hele tijd te kijken naar de zoon van een ezel en een mens bovenin het torentje dat midden in de tent staat. Nee hoor, de ronde Froe Froe-tent heeft achter de ruggen van het publiek niet voor niets raampjes met gordijntjes, een dozijn maar liefst. Daarachter spelen zich de diverse scènes af die Puck aankondigt.

Foto: René den Engelsman

Foto: René den Engelsman

Dit twaalfkastige poppentheater is niet zo maar een gimmick. De bijzondere opstelling wordt heel goed gebruikt gedurende de voorstelling – we zijn bijvoorbeeld in de volle rondte getuige van een rustige vaartocht door Venetië en van een fantastisch getimede wilde achtervolging van Brokske door Oberon. Ook kunnen meerdere raampjes zorgen voor uitbreiding van de scène (waar moet Oberons grote been anders blijven?) en kun je er figuren tegenover elkaar zetten. Figuren die dan klein zijn en dan groot, en soms zelfs echt mensen met poppenhandjes.

Ondanks het serieuze verhaal over de liefde en de bedreiging daarvan, over de mogelijke teloorgang van de wereld aan natuurgeweld en over de niet bepaald vaderlijke houding van Oberon ten opzichte van zijn aangenomen dochter valt er in Puck volop te lachen. Voor de kindjes vanwege de gekke fratsen, de zotte bekken en de vreemde belevenissen van de drie hoofdpersonen en voor de grote mensen vanwege de, soms wat platte maar wel grappige, geintjes die in het stuk zijn verwerkt. Met als hoogtepunten de boer en zijn ezel en de deus ex machina die met succes wordt opgeroepen door de verteller.
Terug naar boven

Muziek / Album

Tien zoete taartjes met veel glazuur

recensie: Coldplay - Viva La Vida

.

Het moest veranderen, het roer volledig om. Althans, dat beloofden de artiesten zelf aan ons. Deze Britse band wilde voorgoed afscheid nemen van het verleden. Ze wilden een nieuwe muzikale koers gaan varen en een Coldplay 2.0 worden. Na uitkomen van hun meest recente wapenfeit Viva La Vida, blijkt het verleden hen echter toch nog aardig te achtervolgen. De wind heeft hen zelfs exact teruggedreven naar de steiger waar ze na het derde album aangemeerd hadden.

Coldplay lijkt dus nog immer op Coldplay. Een degelijke band met van die U2-achtige, groteske gebaren. Met één essentieel verschil: Coldplay kleedt composities niet uit, de band zorgt er laagje voor laagje voor dat de songs stuk voor stuk gevulde taartjes worden, met een dikke laag glazuur en marsepein. Dat terwijl U2 de laatste jaren juist meer simpele recht-toe-recht-aan-taarten met één smaak aan het bakken is. Kwark, ofzo. Een appeltaart wellicht. Tuurlijk, het gros van de mensen kan veel van deze gevulde, luxueuze Coldplaytaartjes op zonder zich er zat aan te eten. Toch blijft het devies: geniet, maar consumeer met mate. Want voor je het weet, krijg je ongelofelijke last van de buik.

~

Viva La Vida, dus. Goed, muzikaal is er niet echt veel veranderd. Al zijn er verrassende uitzonderingen. De instrumentale opener ‘Life in Technicolor’ loopt gesmeerd over in ‘Cemeteries of London’. Deze twee-in-ééncompositie doet denken aan een minder zwaarmoedige variant van The Cure. ’42’ is een dreigende rocksong die begint als pianoballade, maar waanzinnig opbouwt en uiteindelijk machtig uitbarst. De violen en het klokkenspel van ‘Viva La Vida’ zorgen voor een verfrissend, lichtvoetig element aan Coldplay 2.0 en het soulvolle ‘Lost!’ doet qua sfeerbeeld erg denken aan de song ‘Revival’ van het collectief Soulsavers. Over taartjes gesproken, ‘Strawberry Swing’ is net dat taartje te veel. Maag legen en doorgaan. De finale ‘Death and All His Friends’ komt dan op het juiste moment om de schade te beperken.

Ach, slecht is het allemaal natuurlijk niet. De mannen van Coldplay weten verdraaid goed hoe ze popliedjes moeten maken. Neem die eerste single, ‘Violet Hill’, fantastisch. Maar verrassend? Neen, dat is hij niet. Dit vierde album ligt volledig in de lijn van X&Y, de vorige plaat van de band. En daar houd je van, of al die zoete bombast breekt je zo langzamerhand op. De vraag is dus hoe snel het duurt voordat de misselijkheid definitief optreedt. Als deze band binnen nu en drie jaar nu eens écht het roer omgooit? Als ze een degelijke kwarktaart gaan maken? Een ouderwetse, ambachtelijke appeltaart gaan bakken? Ja, dat zou lekker zijn!

Muziek / Album

New Orleans mét hulp

recensie: Dr. John and the Lower 911 - City That Care Forgot

.

New Orleans is de thuisbasis van Dr. John. De muziekscene van deze stad is wereldberoemd en heel eigen. Het is niet zo verwonderlijk dat Dr. John nu met een album komt waarin hij terugkijkt naar de gevolgen van orkaan Katrina (2005), want de stad lijdt daar nog steeds onder. Op dit album wordt hij bijgestaan door een keur aan artiesten: Eric Clapton, Willie Nelson, Ani DiFranco en nog vele anderen.

Dr. John (geboren als Malcolm John Rebennack Jr.) debuteerde in 1968 met zijn meesterwerk Gris Gris. Veertig jaar later breng hij nog steeds goede albums uit zoals blijkt uit dit nieuwe werkstuk. City That Care Forgot is een aanklacht tegen de overheid die, naar de mening van velen, maar heel traag met hulp voor de slachtoffers van Katrina over de brug is gekomen en daarin ook nog eens tekortschoot. Het is niet zo gek dat in de muziek aandacht gevraagd wordt voor dergelijke rampen, net als na de gebeurtenissen van 9/11 toen we albums van groten als Bruce Springsteen en Neil Young zagen. De impact die Katrina heeft gehad is immers zeer groot en de stad New Orleans is nog verre van herbouwd. Iedereen die de stad van voor de orkaan kent, zal veel markante stadsgezichten missen.

In het nummer ‘Time for a Change’ horen we Eric ‘Slowhand‘ Clapton op zijn karakteristieke manier een beetje slepend en trekkend gitaarspelen. De muziek is lekker uptempo en dankzij Claptons prettige gitaarwerk is dit een van de aandachtstrekkers van City That Care Forgot. Het is niet het enige nummer waarop we Clapton terughoren, ook op ‘Stripped Away’ is hij aanwezig, maar daar is hij minder opvallend. Trompettist Terence Blanchard blaast ‘We Gettin’ There’ naar grotere hoogten. De bijdrage van Willie Nelson op ‘Promises, Promises’ is daarentegen niet essentieel. Het titelnummer ‘City That Care Forgot’ is een Dr. John-song zoals we hem graag horen; donkere zang en met de elementen van de New Orleans-sound duidelijk aanwezig. Hij wordt daarbij ondersteund door de gitaarklanken van Clapton en de zang van Ani DiFranco. Het is een van de beste nummers van dit hoogwaardige eenentwintigste album van de meester. Een album ‘met hulp’ over een stad die het aan hulp ontbrak.

 

Boeken / Non-fictie

De oorsprong van de totale oorlog

recensie: Patrick Dassen en Petra Groen (red.) - Van de barricaden naar de loopgraven: Oorlog en samenleving in Europa, 1789-1918

.

De artikelen in deze bundel, verschenen onder redactie van de historici Patrick Dassen en Petra Groen, betogen dat oorlog in de negentiende eeuw in toenemende mate een nationalistisch karakter kreeg. Onder invloed van het nationalisme werden oorlogen een voorwaarde voor de nationale trots. Dit was een beweegreden om belangrijke en vooral succesvolle veldslagen te herdenken door er straten en boulevards naar te vernoemen. Bovendien kwam het volk steeds meer te weten over oorlogen, bijvoorbeeld door het begin van de oorlogsjournalistiek.

Industrialisering van oorlog

Ook namen gewone burgers in de negentiende eeuw steeds vaker deel aan de strijd. De Franse revolutie van 1789 zorgde voor een ommekeer in de Europese beleving van militaire conflicten. Daarvóór vochten beroepslegers oorlogen uit in dienst van absolute monarchen en als onderdeel van een dynastieke strijd. Na 1789 werd de militaire dienstplicht ingevoerd. Hierdoor kon Napoleon beschikken over de massalegers waarmee hij Europa zou teisteren. De invoering van de algemene dienstplicht en het begin van democratisering zette de ontwikkelingen in gang die uiteindelijk zouden leiden tot de totale oorlog van 1914-1918. Het hele volk was nu direct of indirect betrokken bij de oorlogsmachine.

Van de barricaden naar de loopgraven is verschenen naar aanleiding van het thema van het eindexamen geschiedenis in 2008-2009: ‘Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919’. Hoewel de negentiende eeuw in Europa een relatief vreedzame periode is waarin de welvaart groeit, vinden er enkele belangrijke militaire ontwikkelingen plaats. Zo wordt de oorlogsvoering in de loop van de negentiende eeuw ‘geïndustrialiseerd’, wat leidt tot anonimiteit en het verlies van menselijkheid op het slagveld. Deze mechanisatie van de oorlogsmachine vindt een dieptepunt in de verwoestingen van de wereldoorlogen. Het boek laat zien dat de maatschappelijke en militaire ontwikkelingen in de zogenaamd vreedzame negentiende eeuw leidden tot het einde van de Europa’s dominantie op het wereldtoneel.

Oorlogsjournalistiek

Drie Europese conflicten uit de negentiende eeuw illustreren de verschillende stadia van de militaire veranderingen: de Napoleontische oorlogen (1804-1815), de Krimoorlog (1853-1856) en de Frans-Duitse oorlog (1870-1871). Met veel aandacht voor detail beschrijven de auteurs de grotendeels vergeten Krimoorlog en de Frans-Duitse oorlog. Bijvoorbeeld hoe de Pruisische koning in Versailles tot Duitse keizer wordt gekroond dankzij de intelligente politiek van Bismarck. De bundel is extra interessant omdat de nadruk niet alleen op de militaire aspecten ligt, maar ook op de zogenaamde ‘sociale geschiedenis’, de maatschappelijke impact van de oorlogen. Zo is er aandacht voor de rol van de medische wetenschap, de journalistiek en de positie van de vakbonden.

Een goed voorbeeld hiervan is het artikel van Bernadette Kester over het ontstaan van oorlogsjournalistiek, waarin zij de invloed van de eerste moderne oorlogscorrespondenten belicht. Kester schrijft onder meer over Times-reporter William Howard Russell (1821-1907), die artikelen over de Krimoorlog schreef. Zijn beschrijvingen van onder meer de beroemde Charge of the Light Brigade, en de erbarmelijke toestand van de Britse soldaten, zorgden voor een enorme ophef in Londen.

De verschillende artikelen in Van barricaden tot loopgraven sluiten door de chronologische opzet goed op elkaar aan. Helaas varieert de kwaliteit van de verschillende bijdragen nogal; sommige auteurs schrijven verhalend, terwijl anderen niet verder komen dan een droge opsomming van feiten. Desalniettemin slaagt de bundel erin om een interessant overzicht van de historische evolutie van de oorlogsvoering in de moderne tijd te geven. Bovendien sluiten de schrijvers goed aan bij de hedendaagse geschiedschrijving door aandacht te besteden aan sociale en maatschappelijke verschijnselen.

Boeken / Fictie

Het verloren paradijs; een confrontatie tussen heden en verleden.

recensie: Sipko Melissen - Spiegelpanden

Spiegelpanden is de nieuwste roman van Sipko Melissen. Een roman over liefde en vriendschap en een zoektocht naar inzicht daarin. Hoofdpersoon Paul krijgt van de zoon van een vriend de volgende vraag: ‘Denkt u dat het leven van mijn vader is mislukt?’ Hij moet terug in de tijd om daar een antwoord op te vinden. Niet voor alle betrokkenen zal dit antwoord hetzelfde blijken te zijn.

Sipko Melissen (1944, Den Haag) ontving in 1997 voor zijn roman Jonge mannen aan zee de Anton Wachterprijs (voor het beste debuut). In 2000 verscheen De huid van Michelangelo en in 2003 De vendelzwaaier. Ook heeft Melissen een dichtbundel gepubliceerd in 1985, Gezicht op Sloten. In zijn romans spelen zelfonderzoek, de zoektocht naar inzicht en vriendschap tussen al dan niet homoseksuele mannen een belangrijke rol.

Het paradijs
In het begin van de jaren zeventig komen twee stellen naast elkaar te wonen aan een kade in Amsterdam. In het ene huis wonen Paul en Hugo. Hun buren zijn Kars, Nienke en dochter Monna. Al snel breken ze de schutting weg en wordt de gemeenschappelijke tuin een idyllische plek waar elke zondagmiddag een groep vrienden bij elkaar komt. Paul verwoordt dat jaren later als volgt:

‘Er werd veel gedronken en vaak bleef men tot lang na middernacht aan tafel zitten. Nienke zette muziek op. Er werd gedanst en er vonden grote verzoeningen plaats. Op dat late uur werd er veel omhelsd’.

Dat dit paradijs geen stand heeft gehouden is al aan het begin van de roman duidelijk want Paul heeft geen vast dienstverband meer, geen vaste partner en binnenkort ook geen woning.

Zowel Paul als Kars wil groots en meeslepend leven en voor Paul houdt dit in dat hij Hugo niet trouw is. Dat breekt hem uiteindelijk op, maar ook het huwelijk tussen Nienke en Kars komt tot een einde. Uit zijn volgende huwelijk wordt, na zijn overlijden, een zoon Felix geboren. Felix vertrekt met zijn moeder naar Nieuw-Zeeland wanneer hij vijf jaar is en veertien jaar later, in 2004, schrijft deze Felix een brief aan Paul. Hij komt naar Europa en wil graag wat mensen spreken die zijn vader hebben gekend. Hij wil ook graag de roman lezen waaraan Paul bezig was en eindigt zijn brief met de zin: ‘Do you think that my father’s life was a failure?’

Ameland
Spiegelpanden is opgebouwd uit drie delen. In het tweede deel gaat Paul op zoek naar zijn nooit voltooide manuscript, dat hij kwijt is geraakt. In plaats daarvan vindt hij een uitgebreid verslag dat hij heeft gemaakt van een vakantie op Ameland. Paul was daar in 1982 samen met Kars, Nienke en Monna. Op Ameland komt het huwelijk tussen Kars en Nienke tot een einde en besluit Paul de roman, over twee buurmannen op de motorfiets naar Mexico, niet af te maken. Het manuscript geeft hij dan aan Kars. Maar waar zou het nu zijn? Dit tweede en ook het derde deel van de roman lezen plezieriger dan het eerste deel. In de hele roman blijft wel steeds je nieuwsgierigheid geprikkeld, maar het eerste deel lijdt onder erg veel herhalingen. Het bevat veel letterlijk dezelfde bewoordingen, die misschien wel bedoeld zijn om de overpeinzende gemoedstoestand van Paul te onderstrepen, maar die zo opvallend vaak voorkomen dat het stoort.

In het derde deel, met de tegen die tijd veelzeggende titel: ‘een motorfiets uit het paradijs of de verschoppeling van het universum’ gaat Paul weer naar Ameland. Het is 2004. Het verslag van de vakantie heeft Paul laten binden onder de titel ‘Enkel Ameland’ en verspreid onder intimi. Zij krijgen de gelegenheid te zeggen wat ze ervan vinden en de losse eindjes worden aan elkaar geknoopt. Het wordt duidelijk wat er met het manuscript is gebeurd en hoe het met de vriendschap tussen Kars en Paul is gelopen. En op de vraag of zijn vaders leven een mislukking is geweest, vindt Felix in ieder geval zelf een antwoord.

Spiegelpanden kent verschillende verhaallijnen en er worden herhaaldelijk tijdsprongen gemaakt. Je moet dus wel opletten in welk moment van de geschiedenis je leest. Zeker in het begin van de roman is dat niet altijd meteen duidelijk. Wanneer je de draad te pakken hebt, en de herhalingen even laat voor wat ze zijn, dan lees je een overwegend goed en vlot geschreven boek, dat je aandacht moeiteloos vasthoudt. En mocht dit je bevallen, lees daarna dan ook eens het titelverhaal uit De vendelzwaaier.

Muziek / Album

Zwitserland kampioen?

recensie: Sina - In Wolkä fische

.

Sport verbroedert. Je zou het soms niet zeggen als er weer beelden op het journaal te zien zijn van supportersrellen. Maar als je sport bijvoorbeeld combineert met muziek gaat deze uitspraak wel degelijk op. Opeens wordt een Zwitserse zangeres dan bijvoorbeeld opgenomen in onze vaderlandse pophistorie.

Het overkwam Sina. Met In Wolkä fische is ze alweer aan haar achtste album toe, maar nooit eerder werd er eentje in ons land uitgebracht. Maar dankzij het Europees Kampioenschap voetbal is het dan nu eindelijk zover. Het nummer ‘Wänn nit jetz wänn dä’ was de herkenningstune van NOS Studio Sportzomer en maakte vele mensen nieuwsgierig naar de muziek van deze Zwitserse zangeres. Hoog tijd dus voor een Nederlandse uitgave van het album.

Zoals al vermeld: elf luchtige popliedjes. En eigenlijk hebben we het daarmee dan ook al meteen allemaal gezegd. De meeste liedjes klinken zomers vrolijk en zijn onderhoudend zolang ze duren. Meteen daarna zijn ze eigenlijk ook weer gewoon uit je hoofd verdwenen. Het blijft niet hangen. Ze missen net dat simpele, maar geniale melodietje dat je dagen later nog achtervolgt. Maar ze zijn ook weer niet zo ingewikkeld dat je stomverbaasd bent over de muzikale hoogstandjes. Het zit er gewoonweg precies tussenin. Het is niet echt goed, maar het is zeker ook niet slecht.

Zwitsers-Duits

Sina heeft onder andere een opleiding in klassieke muziek en in jazz achter de rug en zeker dat laatste is in een aantal nummers terug te horen, bijvoorbeeld op ‘Platz Miis Härz’. Maar ook dan ontstijgt de muziek niet de middenmoot. En bij de ballads zoals bijvoorbeeld ‘Königin in rot’ wordt zelfs die middenmoot niet gehaald. Op de een of andere manier is Sina’s muziek én het Zwitsers-Duits gewoon beter geschikt voor luchtige liedjes dan voor ballads. De taal lijkt fonetisch uitstekend geschikt voor opwekkende frivole nummers, maar past minder goed bij het serieuzere werk.

Podiumplaats?

Al met al is In Wolkä fische een vrolijk album met pretentieloze zomerse liedjes. Maar of dat genoeg is voor Sina om ook het buitenland te veroveren moet nog maar blijken. Ze heeft het voordeel dat we hier weinig Zwitsers-Duitse muziek te horen krijgen. En verandering van spijs doet tenslotte eten. Maar er is zoveel betere muziek te verkrijgen dan In Wolkä fische. Het zou natuurlijk helpen als er ook rondom de Olympische Spelen een sportprogramma zou zijn dat haar muziek als tune zou gebruiken. Die kans acht ik echter niet zo groot. Waarschijnlijk zal dit dan ook haar eerste en laatste poging zijn een plaats op het Nederlandse erepodium van de popmuziek te veroveren.

Kunst / Achtergrond
special: In gesprek met Anna Tilroe, artistiek leider van Sonsbeek 2008

Aanstekelijk idealisme

.

De interesse van criticus Anna Tilroe voor de maatschappelijke context van kunst is moeiteloos terug te vinden in haar eerste grote tentoonstelling. Niet alleen het thema Grandeur maar ook de nadrukkelijke informatievoorziening en betrokkenheid van het publiek sluiten aan bij haar mening dat er met betrekking tot groei van individu en samenleving voor kunst een belangrijke functie is weggelegd. Dat mensen graag meegaan in deze utopische visie bewees niet alleen het grote aantal Arnhemmers dat zich vrijwillig inzette bij de processie, maar ook de opvallende bezoekersaantallen.

Lees meer over Sonsbeek 2008: Interview Anna Tilroe, artistiek leider | Recensie tentoonstellingscatalogus | Recensie tentoonstelling | Recensie van de voorafgaande processie

Want het is inmiddels een feit. Nog voor de eerste zes weken verstreken zijn, bezochten al meer dan 35.000 mensen de tentoonstelling in het Arnhemse park. Ter vergelijking: de Sonsbeek Tentoonstelling van 1993 trok in zijn geheel maar 12.000 bezoekers. Niet gek dus dat deze aantallen ook boven de verwachting van de makers ging en de bezoekersgids al twee keer moest worden bijgedrukt.

Anna Tilroe, artistiek leider van Sonsbeek 2008

Anna Tilroe, artistiek leider van Sonsbeek 2008

Heeft deze grote belangstelling te maken met de intensieve betrokkenheid van de Arnhemse bevolking bij de processie?
‘Hoewel wij ook verrast zijn door de grote belangstelling, is het wel vanaf het begin de bedoeling geweest een grote groep aan te spreken. Ik wilde geen tentoonstelling maken waaraan abstracte kunstbegrippen ten grondslag lagen, en daarmee alleen interessant voor de kunstelite, maar een tentoonstelling die iets vertelt over de samenleving, over hoe wij zijn. Misschien is het dus wel andersom: de reden dat we genoeg mensen enthousiast kregen om deel te nemen aan de processie, hing voor een belangrijk deel samen met de relevantie en herkenbaarheid van het gekozen thema. Er is duidelijk behoefte aan grootsheid. Velen zijn ziek van de negativiteit en klaar voor nieuwe voorbeelden.
Men voelt zich echter niet zomaar betrokken. Bij het samenstellen en enthousiasmeren van de gilden was informatievoorziening cruciaal. Je moet mensen vertellen waar je mee bezig bent, uitleggen wat je visie is. Nu de tentoonstelling loopt behoort dit tot onze belangrijkste taken. Niet alleen de leek, maar ook de vakbroeders hebben informatie nodig. Je kunt niet alles weten, ook al ben je nog zo’n kunstliefhebber.’

Is het geen heel dapper uitgangspunt om zowel voor een groot publiek als voor de kunstwereld een tentoonstelling te willen maken?
‘Als critica is het ook altijd mijn streven om stukken te schrijven voor de grote massa geïnteresseerde leken (want ik ben er van overtuigd dat die er is) te schrijven, maar tegelijkertijd ook de kunstwereld voldoende stof tot debat te bieden. Dat betekent dat ik geen hermetische, academische stukken wil schrijven, maar ook geen al te grote knieval moet maken. In die zin is Sonsbeek een tentoonstelling geworden zoals ik ben. De samensmelting van toegankelijkheid en diepgang zit verscholen in de combinatie van werken, van de tentoonstelling als geheel. Er is licht werk, maar ook sterk conceptueel, zoals het elke dag opnieuw bijhakken van een naam in een bestaand monument, bedacht door Hans van Houwelingen. Daar heb je je bezoekersgidsje wel even bij nodig. Ook het werk van de Japanse Yasue Maetake ervaren mensen als moeilijk.’

U heeft de kunstenaars uitgezocht op het feit dat het thema grandeur al in hun werk verscholen zat, maar welke kunstenaars hebben u speciaal verrast met hun bijdrage aan Sonsbeek?
‘Er gaan natuurlijk heel intensieve gesprekken aan de daadwerkelijke totstandkoming van een kunstwerk vooraf, maar ondanks dat hebben alle kunstenaars me verrast. Geen van de kunstenaars heeft een werk gemaakt wat ze toch al zouden maken.’
Op de vraag of er ook kunstenaars zijn die met het nieuwe werk toch minder in het thema blijken te passen, reageert Anna Tilroe terughoudend. ‘Niet elk werk is even sterk. Maar dat is ook logisch. Je kunt niet een concept bedenken en verwachten dat het er twee jaar later ook exact zo staat. Je moet concessies doen en dat geldt ook voor de kunstenaars. Bovendien is het bij een groepstentoonstelling altijd zo dat het ene werk meer effect heeft dan de ander. Waar het om gaat is dat er een balans is, het is een verhaal, een verhaal waarbij ieder werk, iedere kunstenaar zijn eigen insteek kiest.’

Kunt u een voorbeeld van zo’n insteek noemen?
‘Serge Onnen, die nooit eerder een beeld maakte, toont in zijn stripachtige tekeningen een grote maatschappelijke betrokkenheid. De illusie van geld vormt daarbij vaak een belangrijk thema. Zo ook in Good Table/Bad Table; tussen twee boomstammen ronddraaiende roulettetafels. Het is een interessante visie op het thema, omdat juist nu grootsheid veel in verband wordt gebracht met succes en rijkdom. Terwijl dit natuurlijk een illusie is. Net als macht, nog zo’n waanbeeld van grootsheid. Spitting Leaders, de elkaar bespuwende voormalig wereldleiders, van Fernando Sánchez Castillo gaat hierover.’

Zijn er ook tegenhangers te vinden; werken met kleinheid als basis voor grootsheid?

‘Zeker. Het meest duidelijk is dit in Head in Tree van Rona Pondick; een heel verstild beeld van een glanzend hoofd hangend in een bladloze, kleine boom. De boom lijkt middenin een ronde vijver met wortel en al boven het water te zweven. Het is een meditatief, in zichzelf gekeerd beeld. Als je goed kijkt, zie je dat de wortels van de boom de vorm hebben van een navelstreng. De plaatsing versterkt de nadrukkelijke verbeelding van het op jezelf teruggeworpen zijn. Ook in het werk van Johan Creten wordt grootsheid op de vierkante centimeter getoond. De bronzen, werkelijk bewoonde bijenkorven vertellen een verhaal over de kracht en potentie van gemeenschapszin.’

Grandeur lijkt verwantschap te vertonen met de term levenskunst, waarbij het er om gaat manieren te vinden om ‘goed’ te leven, je potentie te onderzoeken en uit te dagen. Onder andere Michel Foucault (1926-1984) hield zich aan het einde van zijn leven met dit eeuwenoude filosofische vraagstuk bezig en de laatste tijd kom je zijn inzichten her en der weer tegen.
‘Aan die vergelijking had ik zelf nog niet gedacht, maar het heeft inderdaad wel met elkaar te maken. Het doet me specifiek denken aan The Ornamental Hermit van Matthew Monahan. Het beeld van de de verwrongen kluizenaar met op zijn rug een droom: een in een lijst gevangen, gaaf gezicht. De balans vinden tussen streven naar een ideaal en acceptatie van de werkelijke situatie is het fundament van de levenskunst. Je weg vinden tussen verlangen en realiteit.’

Een van de manieren waarop u Grandeur beschreef was als volgt: ‘Het pijnlijke, moedige streven om boven je eigen dagelijkse beperktheid uit te stijgen’. Bent u tijdens de voorbereidingen van uw eerste grote tentoonstelling nog vaak geconfronteerd met uw eigen grandeur?
‘Nou, meer met mijn eigen kleinheid. Het was zeker leerzaam.’
Het was niet altijd leuk?

‘Mijn insteek is niet dat dingen leuk moeten te zijn. Het gaat juist om de ontwikkelingsprocessen. Daarvoor moet je over drempels heen en niet omkeren bij weerstand. Door die weerstand groei je.’
Wat gaf de meeste weerstand?
‘De onoverzichtelijkheid. Je weet eigenlijk niet precies waar je aan begint. Het samenstellen van de gilden voor de processie bijvoorbeeld; het was een hele zoektocht om sleutelfiguren te vinden in wijken, instellingen en al bestaande verenigingen die meer mensen zouden kunnen enthousiasmeren. En er hing veel af van de processie, het is een belangrijk onderdeel van de tentoonstelling.’


Villa Sonsbeek

Villa Sonsbeek

Ik begreep dat de processie in het oorspronkelijke concept een nog grotere rol speelde?
‘Er was inderdaad sprake van drie processies; aan het begin, halverwege en aan het einde van de tentoonstelling. Maar dat idee hebben we al vrij snel moeten laten varen. Het is praktisch gezien bijna niet mogelijk en het kost heel veel geld. Bovendien krijg je mensen bijna niet enthousiast voor meerdere keren. Op deze manier was het een unieke gebeurtenis, waardoor het ook veel mensen getrokken heeft.’
Uw collega bij het NRC struikelde hier nogal over in haar recensie van de tentoonstelling.
‘Ja, dat was een opmerkelijk artikel. Ik heb het overigens niet als een kritiek op de tentoonstelling ervaren want daarover ging het amper. Het hele stuk was toegespitst op wat het allemaal niet geworden is. Daar kun je je niet tegen verweren want je moet altijd iets van je oorspronkelijke plannen inleveren. Tal van mensen hebben het daarom gelezen als een persoonlijke afrekening. Maar ik iheb geen vete of iets dergelijks met de desbetreffende criticus.’

Gaat u zelf weer als criticus aan het werk na Sonsbeek?
‘Ik wil gewoon weer verder gaan met schrijven, maar ik weet niet zeker of dat weer voor de krant zal zijn. Dit hangt natuurlijk van de krantredactie af, maar ook van mezelf. Ik weet niet zeker of mijn manier van schrijven nog in de krant past; hierin worden de stukken steeds korter en ligt de nadruk steeds meer op het verschaffen van informatie.’

Ziet u nu niet overal nog kunstenaars die goed in het thema van Sonsbeek 2008 hadden gepast?
‘Nee. Dat het ik afgesloten. Als schrijver ben ik het gewend om me ergens intensief in te verdiepen en ook dan moet je het op een bepaald moment afsluiten, terwijl je weet dat je niet alle kanten bekeken hebt, terwijl je weet dat je dingen moet laten liggen. Dat is onvermijdelijk. Je schiet altijd te kort, het is eindeloos. Maar op een bepaald moment moet je zeggen: hier laat ik het bij, dit is het beste wat ik kan maken.’