Theater / Voorstelling

Geld versus geluk

recensie: Toneelgroep Amsterdam - De vrek

De kozijnen, het tapijt en zelfs de lakens van Harpagon zijn van goud. Maar alle rijkdom maakt hem dodelijk ongelukkig. De zeventiende-eeuwse komedie De vrek wordt in de versie van Toneelgroep Amsterdam bevolkt door hippe meisjes en coole jongens.

Geld is de drijfveer voor alles wat vader Harpagon doet. Vriendschappen onderhouden. Een etentje geven. En ook: een geliefde zoeken. Harpagon laat zoon Cléante en dochter Élise niet zelf kiezen voor een partner, nee, hij probeert de beste deal te sluiten om van het huwelijk een lucratieve overeenkomst te maken. Daarin gaat hij zelfs zo ver dat hij met Mariane, het vriendinnetje van zoon Cléante, wil trouwen omdat zij een koopje blijkt te zijn. Élise legt het aan met de huismeester maar die is berooid, dus die komt ook niet door de vleeskeuring van vader heen.

Economische crisis
Harpagon, de vrek in Molières gelijknamige stuk uit 1668, wordt traditioneel neergezet als een soort potsierlijke kobold, een paniekerig bozig mannetje. Hans Kesting speelt hem daarentegen als een solide reus, een man die evenzeer vriendelijk kan lachen als boos bulderen. Hysterisch is zijn Harpagon niet, onredelijk wel.

Regisseur Ivo van Hove verwerkt in zijn Vrek stevige kritiek op de hedendaagse maatschappij. In deze tijd van economische crisis is klinkende munt de beslissende factor, alle emotie moet wijken voor geld. Mensen nemen beslissingen om de verkeerde redenen: geld bepaalt de keuzes, niet het hart.

De wereld van De vrek is vol beeldschermen, groot en klein. Computers, flatscreens, iPads en mobiele telefoons zijn voortdurend in bedrijf. Ze leiden de aandacht af van het contact met familie en vrienden. Belangrijke gesprekken mogen onderbroken worden door overgaande telefoons. Frosine, koppelaarster en woekeraar in dienst van Harpagon, heeft niet één, maar zelfs twee BlackBerry’s die aan de lopende band overgaan. Voeg daarbij de hedendaagse vertaling van Gerardjan Rijnders, vol termen als ‘Rot op!’ en ‘Hou je kop!’, en dit zeventiende-eeuwse stuk wordt van nu.

Aanrader ondanks zwakke plekken
Toch kent deze sterke voorstelling ook vervelende zwakke plekken, zoals de trage scène tussen zoon Cléante en Mariane, het meisje met wie vader Harpagon zelf wil trouwen. Cléante en Mariane moeten in het geniep hartstochtelijk verliefd op elkaar zijn. Maar er is geen chemie tussen de twee. De scène trekt, hangt, wurgt. En de beide jonge vrouwenrollen worden gespeeld door actrices die niet rijp lijken voor dit niveau van theater: Helene Devos als Élise legt de klemtonen in de zinnen verkeerd. Isis Cabolet als Mariane is een hangerig mutsje, in plaats van een onweerstaanbare chick.

Dat De vrek desondanks een aanrader is, is te danken aan fraai spel van de anderen. Hans Kesting zet Harpagon neer als een sterk en vastberaden man, die opeens kwetsbaar wordt als hij zich moet presenteren aan het meisje op wie hij zijn zinnen heeft gezet, maar dat duidelijk geen partij voor hem is. Eelco Smits schiet als Cléante fraai heen en weer in zijn emoties. Hij is stoer als zijn vader buiten beeld is, maar een gehoorzaam hondje zodra de autoritaire tiran weer opdaagt. Marieke Heebink is hilarisch als de koppelaarster Frosine. En Alwin Pulinckx als Valère, huismeester van Harpogon en stiekeme geliefde van dochter Élise, wisselt vloeiend tussen kruiperig en hartstochtelijk.

De moraal van het verhaal heeft Van Hove ongemoeid gelaten: Harpagon jaagt de mensen weg met zijn geld en blijft doodongelukkig achter.

Boeken / Reportage
special: John Boyne - De witte veer

John Boyne flikt het weer met De witte veer

Sinds de miljoenenverkoop van het oorlogsdrama De jongen in de gestreepte pyjama is John Boyne niet meer weg te denken uit de boekhandels. Met zijn nieuwste historische roman De witte veer begeeft hij zich weer op oorlogsterrein. 8WEEKLY spreekt de Ierse auteur in Amsterdam.

John Boyne heeft De witte veer oorspronkelijk de titel The absolutist meegegeven. Een absolutist is een gewetensbezwaarde. Iemand die bewust weigert deel te nemen aan militaire acties. De roman is gesitueerd in het begin van de jaren twintig, vlak na de Eerste Wereldoorlog. Hoofdpersoon en voormalig soldaat voor het Britse koninkrijk Tristan Sadler is in bezit van een stapel brieven die zijn overleden oorlogsmaat Will Bancroft nalaat. Ze zijn allemaal geschreven door diens zus, Marian Bancroft. Bij Wills dood staan echter veel vraagtekens. Tristan besluit de brieven te retourneren en Marian te ontmoeten.

Vanuit de dag die Tristan en Marian doorbrengen, ontrafelen de gebeurtenissen uit de Eerste Wereldoorlog zich. Van de kennismaking van Tristan en Will in het trainingskamp tot aan de gruwelen van het slagveld. ‘De traditie van de witte veer gaat al eeuwen terug’, steekt John Boyne van wal. ‘Het is een symbool van lafheid. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen families van zulke soldaten witte veren door de brievenbus. Deze gewetensbezwaarden zijn in mijn ogen geen lafaards, maar zo worden ze wel genoemd. Mijn hoofdpersonen zijn heel principieel, op hun eigen manier.’ Dat is het uitgangspunt van De witte veer, opnieuw een historische roman van de veertigjarige schrijver.

Een nieuwe manier om te vertellen
Veel verhalen ontstaan uit een simpel hersenspinsel, dat zich vervolgens ontpopt tot een compleet verhaal. Het verging Boyne niet anders. ‘Op televisie zag ik een programma over een oorlogsmonument dat werd onthuld’, licht hij toe. ‘Je kent ze wel, waar de namen van gevallen soldaten in staan gehouwen. Er werden interviews vertoond met families van soldaten die níet wilden vechten. Jongemannen van achttien, negentien jaar jong die zijn doodgeschoten. Die jongens worden niet gememoreerd op die monumenten. Dat doet de families en nakomelingen ongekend veel pijn. Daar schuilt veel onmacht en woede achter.’

De auteur ziet een goed verhaal in het verschiet. Op dat punt weet hij echter nog niets over dienstplichtigen die weigerden te vechten, behalve het feit dat ze bestonden. ‘Het is een interessant uitgangspunt omdat hierover nooit eerder is geschreven’, vervolgt hij. ‘Tegelijkertijd kreeg ik een andere ingeving. Er moeten ook homoseksuele soldaten zijn geweest. Ik heb veel oorlogsfictie gelezen, maar volgens bestaan er noch romans over gewetensbezwaarden, noch over homoseksuele soldaten. Het was interessant om met die twee ideeën aan de slag te gaan. Want als je over de oorlog verhaalt, zoals ik eerder met de holocaust in De jongen in de gestreepte pyjama heb gedaan, moet je een nieuwe manier vinden om het te vertellen. Er is immers al zoveel over gezegd, gefilmd en geschreven.’

De juiste toon en tijdsgeest
‘Vanaf het moment dat ik de eerste ingevingen krijg, duurt het nog zes maanden voordat ik begin met schrijven’, legt Boyne uit. ‘Dat doe ik vrijwel standaard voor mijn historische romans, omdat ik veel research doe. Eerst heb ik veel tijd doorgebracht in het Imperial War Museum in Londen. Ik heb archieven doorgespit en veel brieven gelezen die soldaten naar het thuisfront stuurden. Of daar brieven van homoseksuele soldaten tussen zaten? Nee, dat niet, ik denk dat het taboe was om erover te schrijven. Hoe dan ook, ik nam die brieven door omdat ik wilde dat De witte veer dezelfde tijdsgeest zou uitstralen, die van de jaren tien en twintig. Ook wilde ik de toon goed krijgen. In die brieven voel je die veranderen. Van het moment dat ze in training in Engeland zijn, het allemaal een spel of avontuur lijkt, tot het punt dat ze in de loopgraven zijn en vrienden voor hun ogen vermoord zien worden.’

‘Het moment dat ik begin met schrijven is een instinctief moment. Zonder aan alle research te denken zet ik een eerste versie op papier. Het verhaal zelf staat dan voorop. Het invullen van details is van latere zorg. De totale schrijfduur neemt ongeveer achttien maanden in beslag. Dat is inderdaad vrij lang. In de laatste maanden draait het puur om het doorvoeren van kleine correcties. Meestal overlapt het totale proces dat van een nieuwe; als ik bij mijn zesde of zevende versie ben ontstaat er al een idee voor een nieuw boek. Nu ben ik bezig met een kinderboek. Dat verschijnt volgend jaar september in de Britse boekhandels.’

De gestolen naam
Sommige auteurs hechten buitengewoon veel waarde aan de naam van hun karakter. Hermans’ Alberegt (lees: reeds berecht) is bijvoorbeeld een veelzeggende. Boyne bekommert zich echter niet om symbolische waarden. ‘Dat de woorden ’triste’ en ‘sad’ in Tristan Sadler zitten is puur toeval’, reageert hij. ‘Wel wilde ik dat hij een personage met berouw zou zijn. Dus misschien speelt mijn onderbewuste daar wel een rol in. Ik zocht naar een niet alledaagse naam, maar wel een echt Engelse. Bij wijze van spreken had Will Bancroft evengoed Tristan Sadler kunnen heten, en visa versa.’ En, geheimzinnig glimlachend: ‘Marians naam heb ik gestolen. Ik heb haar vernoemd naar een personage uit L.P. Hartleys The go-between. Dat is een van mijn favoriete romans. De witte veer speelt zich af in ongeveer dezelfde tijd als dat boek. Ook die heb ik herlezen om het taalgebruik juist te krijgen.’

John Boyne wisselt historische romans af met dunnere kinder- en jeugdboeken. Van zijn volwassenenlectuur is deze vooralsnog de dunste – hoewel nog steeds 318 bladzijden. Het is geen toeval vertelt hij. ‘De meeste van mijn boeken bevatten een lange tijdslijn en veel gebeurtenissen. Voor De witte veer wilde ik minder karakters. Daardoor kon ik meer diepgang brengen en het intenser en emotioneler maken. Daarnaast heb ik voor een enkele dag gekozen, waarin complete hoofdstukken uit louter dialoog bestaan. Dat was nieuw voor me, want de gesprekken waaieren alle richtingen uit. Tristan en Marian hebben elkaar nog nooit ontmoet, maar brengen een hele dag in elkaars bijzijn door. Ze zijn aanvankelijk op hun hoede, aftastend, maar maken geleidelijk aan ook grapjes en ruzie. Het was echt een uitdaging voor mij, maar ik zat in een goede flow en ben nergens vast komen te zitten.’

Gewend aan titelwijzigingen
Als de Ierse schrijver de Nederlandse vertaling van The absolutist krijgt aangereikt, veert hij op. ‘Het artwork ziet er heel goed uit’, oordeelt hij, met het boekwerk in handen. ‘Vooral de witte veer voorop springt eruit. Met het oog op de Nederlandse titel is dat mooi meegenomen. Het komt vaker voor dat buitenlandse uitgeverijen een andere titel kiezen. De witte veer is een goede alternatieve titel.’ De auteur is er inmiddels wel aan gewend. Eerder al werden The special house of purpose en Mutiny on the bounty gewijzigd in Het winterpaleis en De scheepsjongen. De huidige titelwijziging zag hij al aankomen. ‘The absolutist is geen bekende term. Zelfs in Britse contreien niet. Ik heb het zelfs nog toegelicht in de roman. Maar ik snap waarom buitenlandse uitgeverijen voor een andere titel kiezen. Ze spelen zo’n wijziging via mij, doen een suggestie, waar ik wel of niet mee akkoord ga. Ik vertrouw ze erin dat ze hun markt goed kennen.’ Lachend: ‘Wereldwijd resulteert het soms in wel vijf of zes verschillende titels. Maar Nederland is, zoals vaker het geval is, de eerste die mijn boek vertaald uitbrengt.’

Film / Achtergrond
special: Camera Japan 2011

Lofzang op de Japanse cultuur

.

Hoewel Camera Japan de positieve kanten van de Japanse cultuur wil benadrukken, kon de organisatie dit jaar niet om de natuur- en nucleaire ramp die het land getroffen heeft heen. Maar dat deden ze op originele wijze. In de lobby was de tentoonstelling After the Quake te zien, waarin bezoekers zelf invulling konden geven aan hun gevoelens over het gebeurde. Het filmprogramma startte op donderdag met een lezing door Tom Mes. Deze editor van MidnightEye en schrijver van diverse filmboeken gaf een lezing onder de titel ‘Japan Reborn (Again)’ over de eeuwenlange invloed van rampen op de Japanse gemoedsgesteldheid en de manier waarop de Japanners daar weer bovenop kwamen. Hij stelt dat Japan zich in een constante state of flux bevindt en als samenleving altijd kijkt naar de toekomst. In een serie filmfragmenten laat hij zien dat rampen alom tegenwoordig zijn in Japanse films, maar dat de slachtoffers van die rampen zichzelf niet zo zien en de verandering juist als een kans gebruiken om verder te komen.

Over het algemeen heerst er in Lantaren/Venster echter vooral een zeer positieve vibe rondom Japan en zijn bijzondere cultuur. Dat komt naar voren in de getoonde films, maar ook in het eten, de muziekvoorstellingen, de spontane intermezzo’s in de centrale hal en in de gesprekken die tussen bezoekers en gasten ontstaan. Camera Japan is in alles een sympathiek festival waarin de Japanse cultuur tot leven komt in een omgeving die juist oer-Hollands is: de Kop van Zuid met de hoogbouw en het zicht op de Maas. Dat contrast maakt het tot een bijzondere loot aan de rijke festivalboom die Nederland eigen is.

Erotisch kleurenballet

Guilty of Romance (Koi nu tsumi)
Shion Sono • 2011

~

In het festivalaanbod stak deze bijzondere film boven alles uit. Guilty of Romance is de nieuwste van regisseur Shion Sono, die aan een opmerkelijk oeuvre werkt met uiterst inventieve en gedurfde films. Eerder viel hij op met het vier uur lange Love Exposure en vorig jaar nog met Cold Fish. Guilty of Romance is zowel een thriller als een relatiedrama en een erotisch kleurenballet waarin alles mogelijk lijkt. Een expliciete, rauwe maar ook aangrijpende film die Sono’s status van eigenzinnig regisseur nog maar eens bevestigt.

Sneltreinvaart

Redline
Takeshi Koike • 2010

~

Deze ouderwets vette anime over een serie doldwaze autoraces op afgelegen planeten lijkt getekend door een twaalfjarige met ADHD. En dat is een compliment. Alles is overdreven in Redline, van de waanzinnige auto’s en de evenzo bizarre coureurs tot aan het uit alle uithoeken van het universum stammende racepubliek en de wonderlijke locaties. Als een sneltrein dendert deze film, begeleid door stampende techno, over je heen. Redline gebruikt de kracht van animatie door een wereld te tonen die alleen in dit medium kan bestaan.

Zonder opsmuk

Sketches of Kaitan City (Kaitan-shi jokei)
Kazuyoshi Kumakiri • 2010

~

Door de opzet van losse en min of meer op zichzelf staande verhaallijnen doet deze film denken aan ensemblefilms als Short Cuts en Magnolia, maar toch is Sketches of Kaitan City vooral heel Japans. De film presenteert de verwikkelingen zonder opsmuk lijkt vooral een inkijkje te willen bieden in de levens van een willekeurig aantal mensen in een kuststad in het noorden van het land. Maar de film mist een visie op de personages, waardoor de verhalen richtingloos zijn en vooral vragen oproepen.

Actie en sentiment

Gantz
Shinsuke Sato • 2011

~

Gantz is een op manga gebaseerde actiefilm met sentimentele trekjes. Het verhaal is best origineel: een groep pasgestorvenen ontwaakt in een ruimte waar ze toegesproken worden door een zwarte bal die hen duidelijk maakt dat ze hun dood kunnen uitstellen als ze een tegenstander uitschakelen. Daarmee kunnen ze punten verzamelen waarmee ze zichzelf of een collega uit de situatie kunnen redden. De actiescènes zijn geslaagd en de tegenstanders zijn origineel, maar de connectie met het verleden van de personages is gezocht. Sentimentele scènes doen afbreuk aan het concept en doen Gantz uiteindelijk de das om.

Actie en slapstick

Trigun, Badlands Rumble (Gekijoban toraigan)
Satoshi Nishimura • 2010

~

In het geval van deze mangaverfilming is bekendheid met het origineel waarschijnlijk een vereiste om van de film te kunnen genieten. In Trigun, Badlands Rumble gaat het om een bankrover die door zijn kameraden verraden is en twintig jaar later wraak komt nemen. Hij wordt tegengewerkt door een gelegenheidsduo dat een verleden heeft met deze vent. Dat verhaal is weliswaar redelijk te volgen, maar personages komen volkomen uit de lucht vallen en hun motivaties zijn vaak volkomen onduidelijk. De film schiet heen en weer tussen vette actie en slapstick, maar het is een balanceeract die in dit geval niet goed uit pakt.

Emopunten scoren

Bunny Drop (Usagi drop)
Sabu • 2011

~

De alleenstaande Daikichi neemt de zorg op zich voor de zesjarige Rin, de uit een late liaison geboren dochter van zijn zojuist overleden opa. Dat is gemakkelijk emopunten scoren, maar dat wordt dan wel goed gedaan. Het is geen kunst om mee te leven met hun groeiende band en het toenemende besef bij Daikichi dat hij naar nooit meer wil laten gaan. Bunny Drop is echter een tamme film voor een regisseur die heftige dingen gedaan heeft. Af en toe duikt zijn gevoel voor absurde situaties nog op, in de intermezzo’s met een dromende Daikichi die danst met een model in een modeblad.

Shoguns als boekhouders

Abacus and Sword (Bushi no kakeibo)
Yoshimitsu Morita • 2010

~

In deze originele kijk op het einde van het Edo-tijdperk en het Tokugawa-shogunaat en de start van de Meiji-periode blijkt dat shoguns niet alleen maar vechten. In een clan is de boekhouding minstens zo belangrijk, en er blijken dan ook shoguns te zijn voor wie het zwaard niet het belangrijkste is maar het telraam. Abacus and Sword volgt een familie van boekhouders in de Kaga-clan. Dat gaat jaren goed, maar dan blijkt zoon Naoyuki wat te veel op de details te letten en hij weet niet wanneer hij een oogje dicht moet knijpen. Ook zet hij zijn eigen familie de duimschroeven aan als blijkt dat ze schulden hebben, en drilt hij zijn zoon voor het vak. Zijn ijver doet hem bijna de das om. Pas op latere leeftijd gaat hij inzien dat zijn obsessie met het telraam zijn eigen geluk en dat van zijn familie in de weg heeft gestaan.

Abacus and Sword heeft een sobere ingehouden stijl die doet denken aan het werk van Yasujiro Ozu. Ook in thematiek zijn er overeenkomsten: generatieconflicten, volwassenwording en de spanning tussen traditie en vernieuwing zijn ook hier aanwezig. Door de nadruk op financiële gematigdheid past de film echter ook naadloos in de economische crisis waarin we ons nu bevinden. Het personage van Naoyuki is universeel, maar waar hij in de negentiende eeuw vooral ijverig was zou hij nu getypeerd worden als een nerd.

Robotwetten en vooroordelen

Time of Eve (Ibu no jikan gekijoban)
Yoshiura Yasuhiro • 2010

~

Mensen en androïden zijn gelijk, op papier dan. In de praktijk niet en daarom is er een café waar ieder zichzelf kan zijn. Maar de vooroordelen jegens de ander blijken hardnekkig. Uitgaand van de drie robotwetten van Isaac Asimov is dit een origineel uitgangspunt voor een meer filosofisch getinte anime, maar de film is vooral saai en richtingloos. Nergens weten de makers de inherente ethische en morele strijdpunten tussen de groepen expliciet te maken. Door de voorzichtige aanpak is Time of Eve vooral saai en dat kan vast niet de bedoeling geweest zijn.

Koloniaal drama

Rail Truck (Torokko)
Hirofumi Kawaguchi • 2011

~

Na dood van vader gaat moeder met twee jonge kinderen hun familie opzoeken in Taiwan. Ze verwijt zichzelf dat ze niet eerder is geweest, een gevolg van de fysieke maar ook geestelijke afstand tussen het Japanse vaderland en het door China ingelijfde eiland. De kinderen hebben het moeilijk in het afgelegen dorp maar vormen ook een brug tussen de volwassenen. Rail Truck snijdt een origineel thema aan met de gevolgen van de koloniale overheersing door Japan. Jammer van de al te aanwezige muziek, waardoor de film sentimenteel wordt waar dat niet nodig is — een euvel waar meer moderne Japanse films aan lijden.

Somber beeld

The Sun’s Burial (Taiyo no hakaba)
Nagisa Oshima • 1960

~

Deze vroege film van sterregisseur Nagisa Oshima is een prachtig rauwe en in kleur geschoten drama over verschoppelingen die het in de sloppen van het naoorlogse Osaka moeten redden. Verraad, verkrachting en moord zijn alom aanwezig en Oshima schetst een somber beeld van een generatie die ten onder gaat in de dagelijkse strijd om het bestaan. Net als de zon die gedurende de film steeds lager aan de horizon daalt, lijken de mensen hier gedoemd tot mislukking. Door de zeer aanwezige soundtrack doet de film toch sterk poëtisch aan, wat contrasteert met de vaak grimmige beelden en emoties.

Lont in het kruitvat


Endless Desire
(Hateshinaki yokubo)
Shohei Imamura • 1958

~

Net als Oshima Nagisa bleken de films van Imamura Shohei te controversieel voor de grote Japanse studio’s. Beiden richtten zich op de oerdriften van de mens en de lagere echelons van de Japanse samenleving — thema’s die moeilijk lagen en waarin de studio’s geen brood zagen. Imamura begon als assistent van Yasujiro Ozu maar toen hij zich meer bewust werd van zijn interesses koos hij voor een andere werkomgeving. In Endless Desire, een van de vier opdrachtfilms die hij eind jaren vijftig maakte voor Nikkatsu, toont hij hoe de zucht naar rijkdom corrumpeert. Een groep halfslachtige criminelen graaft een tunnel naar een slagerij waaronder een uit de oorlog stammende schat verborgen ligt. Een ambitieuze vrouw dient als lont in het kruitvat van hebzucht, jaloezie en lust. De film doet qua thematiek erg denken aan John Hustons Treasure of the Sierra Madre, maar biedt meer ruimte voor (zwarte) humor. Imamura raakt echter de balans af en toe wat kwijt en met die humor had het wel minder gekund. Alsof hij niet durfde te kiezen voor een echt donkere kijk op zijn personages.

Film / Achtergrond
special: Preview Architecture Film Festival Rotterdam 2011

Architectuur in beeld

Van 6 tot en met 9 oktober vindt in het nieuwe Lantaren/Venster in Rotterdam het Architecture Film Festival plaats. Het festival wordt om de twee jaar gehouden en biedt een spannende mengeling van documentaires, filmessays en fictiefilms over architectuur en stedenbouw. 8WEEKLY geeft alvast een voorproefje op de komende editie.

Radiant City

Radiant City

Al eerder vertoonde het AFFR de onthullende en speelse documentaire Radiant City (over de groei van suburbs en de negatieve gevolgen daarvan op mens en natuur) en Koolhaas Houselife (een nuchter verslag over mensen die leven en werken in een huis van Rem Koolhaas). Naast documentaires wordt er voor elke editie een selectie gemaakt van speelfilms. Op voorgaande festivals waren Chris Markers invloedrijke La Jetée en de nouvelle vague portmanteaufilm Paris vu par te zien als voorbeelden van hoe regisseurs de veranderende stad als personage gebruiken in hun films. Een element dat ook sterk terugkwam in Thom Andersens hypnotiserende Los Angeles plays itself (in 2007 te zien op het AFFR) dat bijna volledig bestaat uit scènes van films die zich in Los Angeles afspelen.

Parijs in de jaren zeventig
Voor de nieuwste editie is ook een merkwaardige selectie gemaakt van fictiefilms. De horrorfilm Wolfen geeft een beeld van het rauwe New York van de vroege jaren tachtig, net voor de grote veranderingen die gentrificatie zouden veroorzaken. Ook worden er twee films vertoond die een beeld geven van Parijs in de jaren zeventig. In Themroc van Claude Faraldo speelt Michel Piccoli een vervreemde fabrieksarbeider die, nadat hij is ontslagen, verandert in een anarchistische moderne holbewoner.

Touche pas à la femme blanche

Touche pas à la femme blanche

Net zo beïnvloed door de vernieuwende geest van de jaren zeventig is Marco Ferreri’s  Touche pas à la femme blanche. Ferreri is vooral bekend geworden door La Grande Bouffe, waar hij de draak stak met de voor hem overtollige bourgeoisie. In Touche pas à la femme blanche richt Ferreri zijn pijlen op de stadsvernieuwing van Parijs die in gang werd gezet in de jaren zestig. Ferreri gebruikt het deels gesloopte Les Halles als locatie voor een absurde western waar de slag van Little Bighorn wordt nagespeeld door Marcello Mastroiani als generaal Custer en Michel Piccoli als Buffalo Bill. Dit alles om een link te leggen tussen de oude machtsverhoudingen en de toenmalige politieke situatie.

Naast deze fictiefilms is het fascinerende filmessay Antwerpen Centraal te zien, waar de Belgische regisseur Peter Krüger het station als startpunt gebruikt voor een associatieve tocht door de geschiedenis. De film is gebaseerd op passages uit het boek Austerlitz van de Duitse schrijver W.G. Sebald, waar een verwarde architectuurhistoricus door Europa reist en gaandeweg achter zijn ware identiteit komt.

Over steden worden onder andere de documentaires Ekümenpolis (over de dynamiek van Istanbul) en Utopia London vertoond. Tot slot geeft het AFFR ook aandacht aan toonaangevende architecten zoals Norman Foster, I.M. Pei en Miguel Fisac. Over die laatste architect is de documentaire The Freaky Story of the funky skyscraper te zien, die gaat over zijn bizarre bouwwerken in Spanje.

Boeken / Non-fictie

De Mei van onze tijd?

recensie: Jeroen Mettes - Nagelaten werk

.

Mettes, die werkte aan een proefschrift over poëtische ritme, hield van juni 2005 tot september 2007 het spraakmakende weblog Poëzienotities bij. Daarop besprak hij dichters op alfabetische wijze, maar verder dan de G van Goudeseune kwam hij niet. In september 2006 pleegde hij zelfmoord na het plaatsen van een leeg bericht. Samen met het duimdikke prozagedicht in N30+ is het blog geredigeerd in het Nagelaten werk opgenomen onder de noemer Weerstandsbeleid, Nieuwe kritiek.

Nieuwe vs. neo
Poëzienotities was spraakmakend omdat Mettes’ intelligente posts onverbloemd kritisch waren. De vanuit een ietwat ouwelijke houding in fris en helder taalgebruik geschreven teksten hebben een duidelijke mening en zijn (literatuurwetenschappelijk) onderbouwd – het is deze weinig voorkomende en genoeglijke combinatie die van de samenstellers de connotatie ‘nieuwe kritiek’ krijgt. Daarmee krijgt Nagelaten werk ook een pamflettistisch karakter: dit is dé nieuwe uitoefening van literaire kritiek.

Deze ‘nieuwe kritiek’ onderscheidt zich van de neokritiek . In 1997 gemunt door socioloog Rudi Laermans in De witte raaf, is neokritiek een radicaal subjectieve kritiek die voorbij gaat aan de inhoud en zich richt op ‘het ontmaskeren van anderen, en hun spreken en handelen, in termen van persoonlijke belangen, macht, posities …’.

Anarchistische kritiek
Maar neem de connotatie ‘nieuwe kritiek’ bij Weerstandsbeleid niet te serieus. Mettes heeft daar geen patent op: ondermeer Ter Braak, Vestdijk en Nijhoff gingen hem voor. Zijn kritiek is even anarchistisch als methodisch te noemen. Anarchisme klinkt met name door in de grote verscheidenheid van onderwerpen. Wordt de ene keer de poëzie van een dichter besproken, dan is het een volgende keer slechts één gedicht of wordt alleen over een flaptekst van een bundel geschreven. Soms gaan de teksten over poëzie, andere keren ligt de nadruk meer op een associatie die uit de poëzie voortkomt.

Bovendien is een goed deel van Weerstandsbeleid, zeker naarmate Mettes’ einde nadert, steeds meer gevuld met flarden die niets of maar zijdelings met nieuwe kritiek te maken hebben. Uitstapjes zoals naar Hölderin en Levinas, naar frasen (zoals ‘voetbal is kunst’ en ‘meiden percipiëren lezen als funactiviteit’) die hij niet meer wilde horen en zijn top 10 van populaire muziek, ze nemen hand over hand in aantal toe. Als je die uitstapjes als kritiek wilt zien, neigen sommige naar de neokritiek waarvan Mettes zich bij zijn literatuurbesprekingen juist onderscheidt.

N30+
Bezijden de vraag hoe blijvend (data op) internet is, kunt je de vraag stellen in hoeverre de publicatie van het blog van toegevoegde waarde is, gezien het informatieverlies (beeldmateriaal, links, discussies e.d.), temeer Mettes’ project nooit gecompleteerd is. Waarom een boek kopen als het in zijn meer interactieve vorm op internet vrijelijk beschikbaar is? Zijn de vijf aan Weerstandsbeleid toegevoegde academische essays van Mettes daarvoor afdoende? N30+ is echter een geheel andere kwestie.

Naast twee eerder gepubliceerde cycli, beslaat het leeuwendeel een 114 bladzijden tellend prozagedicht N30. Dat is te omschrijven als een dichterlijke variant op Valery’s Monsieur Tête. Het balanceert tussen een fragmentarische aaneenschakeling van extatische kretologie, oneliners en platitudes, én raak aaneengeschakelde zinnen met taalvondsten, interessante ideeën en mooie beelden. Min of meer overeenkomstig met zijn beeld van de wereld: een wereld die bestaat zoals je die kent als je over straat loopt, ‘wat niet de vorm van een anekdote is, maar een dynamische assemblage’, verwoordt hij in een e-mail aan zijn vriend, de dichter/componist Samuel Vriezen.

Assemblage
Mettes wilde ook een episch gedicht schrijven, maar omdat Mettes geen narratief gebruikt maar zinnen assembleerde, is het geëngageerde gedicht daardoor satirisch geworden. Ontstaan in de schaduw van de protesten tegen de Wereldhandelsorganisatie eind 1999, achtte Mettes verandering mogelijk, maar, schrijft hij ‘als de grondtoon van dit werk meer wanhopig dan utopisch klinkt, dan komt dat niet per se door de reeks catastrofen die ons sinds 1999 steeds dieper in een rechtse nachtmerrie hebben gestort, – een nachtmerrie waar het werk evengoed rekenschap aflegt – maar omdat mijn hoop vooralsnog leeg blijft’.

De grondtoon is inderdaad weinig utopisch; het geluid van een gepornoficeerde, geweldadige, narcistische, populistische en sterk kapitalistische maatschappij klinkt door in N30. De Golfoorlog, Palestina, en de oorlog tegen het terrorisme, WOII en de jodenvervolging zijn thema’s die steeds terugkeren. Een willekeurige passage leest als volgt:

O ironie! Laten we emigreren!
Het leger vuurt traangas af op winkelende Palestijnen. En luid hinniken de hymnen aan de god die jou, lezer, blind en gebonden, in hun armen heeft doen vallen. Wat de nar belooft… Er is een dier-worden van mensen, maar geen mens-worden van dieren. Bewijs: mijn grote tieten. Daar kun je ook heel genuanceerd over doen. Hoewel ik stomdronken ben en moe. Waar lopen we op? De onbereidheid tot sterven is niet alleen symmetrisch met de professionalisering en technocratisering van de oorlogsmachine; ze weerspiegelt de organisatie van een schimmige, transnationale soevereiniteit, die niet langer opofferingsgezindheid eist van haar onderdanen, maar hen in tegendeel verplicht tot leven. Hier (tegenover de zee in de winter) heb ik Herman Gorter gelezen.

De Mei van onze tijd?
N30 heeft in zijn noviteit wel iets weg van de Mei (1889) van deze Gorter, die daarmee de poëzie opnieuw ‘uitvond’. Mettes prozagedicht is zo nieuw dat hij er de term ‘nieuwe zinnen’ aan verbond.  Radicaal nieuw is het echter niet. Enkelen gingen Mettes op andere schaal voor, Pound bracht zinnen uit de wereldliteratuur in zijn Cantos samen en Kees ’t Hart – in de Groene Amsterdammer lyrisch over Mettes Nagelaten Werk – deed een al een niet-geëngageerde duit in dit zakje met ‘Spiegel’ uit Ik weet nu alles weer, al speelt het gedicht zich af op woordniveau, in plaats van op het zinsniveau van Mettes. Of met N30 een nieuwe literatuur gesticht wordt, hangt af van de mate waarin het wordt nagevolgd. De tijd zal het leren.

Muziek / Album

Gepast afscheid van een groot artiest

recensie: Diversen - Johnny Boy Would Love This, A Tribute to John Martyn

Op 19 januari 2009 overleed John Martyn op zestigjarige leeftijd. Een carrière van meer dan veertig jaar heeft zijn invloed nagelaten op veel artiesten. Dertig daarvan bewijzen hem een laatste eer op Johnny Boy Would Love This, A Tribute to John Martyn.

Johnny Boy Would Love This, A Tribute to John Martyn.

Martyn, geboren Iain David McGeachy, begon zijn carrière in de Londense folk-scene van de jaren zestig. De vooruitstrevende geluiden die deze scene produceerde hebben de laatste jaren vele nieuwe acts beïnvloed. Toch geniet Martyn onder de jongere generaties nog niet de bekendheid van zijn vriend Nick Drake. Doodzonde, want Martyn was een begenadigd gitarist, zanger en songschrijver. Als de nieuwe vertolkingen van Johnny Boy Would Love This jonge luisteraars naar het werk van Martyn zullen leiden is deze tribute bij voorbaat geslaagd.

Veelzijdige carrière

~

Gedurende de meer dan veertig jaar die zijn carrière omspannen, is Martyn niet stil blijven staan. Na het tamelijk conventionele folkgeluid van zijn eerste platen, kiest Martyn in de jaren zeventig voor een meer experimentele koers waarin blues, reggae en met name experimentele jazz van invloed zijn. In de jaren tachtig probeert Martyn zijn hoofd boven water te houden met een geluid dat gevaarlijk dicht in de buurt van jazzy MOR komt. Ook in deze moeilijke periode weet Martyn zijn geloofwaardigheid echter te behouden.

Johnny Boy Would Love This benadrukt Martyns veelzijdigheid door een bont gezelschap van artiesten aan te rukken. Van wereldberoemd (Snow Partol, Phil Collins, Robert Smith), tot onbekend (Ultan Conlon, John Smith); van jong (Bombay Bicyle Club) tot oud (Clarence Fountain maakte al platen toen Martyn nog geboren moest worden). Het risico van deze aanpak is dat de CD weliswaar voor elk wat wils biedt, maar weinig mensen in zijn geheel zal aanspreken.

Middle of the Road
Zo is er wellicht een doelgroep die wel iets heeft met de bloedeloze MOR van Cheryl Wilson, Sabrina Dinan, Nicholas Barron en Judie Tzuke. Vooralsnog luidt het advies: skippen, die nummers! Snow Patrol verandert het intieme ‘May You Never’ in een stadion-anthem, inclusief een hoo hoo-gedeelte om met zijn allen mee te brullen. Slim gedaan jongens, maar wel smakeloos.

Dan blijven er nog 24 nummers over die wel het beluisteren waard zijn. Enkele hoogtepunten mogen niet ongenoemd blijven. David Gray opent overtuigend met ‘Let the Good Things Come’. Beck weet Martyn verrassend dicht te benaderen in zijn met mellotron opgesierde ‘Stormbringer’. Morcheeba’s Skye Edwards covert de klassieker ‘Solid Air’. Een gewaagde keuze, want aan Martyns originele versie valt eigenlijk niets te verbeteren. Edwards stelt niet teleur: ze kiest voor een nieuw arrangement, met atmosferische synths en een lijzige elektrische gitaar. Het is een coverversie geworden die werkelijk iets toevoegt.

Koop de cd, of download een liedje
Speciale vermelding verdient de Zuid-Afrikaanse singer-songwriter Syd Kitchen. In ‘Fine Lines’ blijkt al die jaren een opbeurende popplaat verscholen hebben gezeten. ‘I will call up all my friends and say, come on over and make my day. and talk about the love that’s in us all’, zingt Kitchen aan het eind van het nummer. Het zijn mooie laatste woorden voor Kitchen, die korte tijd na het opnemen van ‘Fine Lines’ overleed.

Johnny Boy Would Love This is een gepast afscheid geworden. Ook al is dat niet helemaal terecht; buiten de echte Martyn-fans zal een groter publiek twijfelen bij het brede aanbod van artiesten. Eigenlijk is dat ook niet erg: de kans is groot dat veel mensen de cover van hun favoriete artiest zullen downloaden, om zo alsnog met John Martyns werk in aanraking te komen. Wie weet kan Martyn zo qua bekendheid weer een beetje op Drake inlopen.

 

8WEEKLY MediaPlayer

 

Theater / Voorstelling

Zin geven aan de zinloosheid van het leven

recensie: Het Nationale Toneel / Laura van Dolron - Sartre zegt sorry

Volgens Jean-Paul Sartre heeft het leven geen zin en zijn alle mensen slecht. Laura van Dolron licht de filosoof uit zijn graf en dwingt hem zijn excuses te maken voor wat hij haar en haar generatie daarmee heeft aangedaan.

~

Het valt voor een dertiger vandaag de dag allemaal niet mee. Alles in het leven draait om zelfverwezenlijking en om recht doen aan jezelf. Voelt het wel goed wat ik doe? Is het niet beter om iets anders te doen? Die keuzestress zorgt volgens Laura van Dolron, ervaringsdeskundige, voor een fundamentele onzekerheid, die vervolgens omslaat in zelfhaat. Daardoor word je bang en duw je alles en iedereen die je dierbaar is, van je weg. Niet bepaald gemakkelijk wanneer je eigenlijk het allerliefste voor je veertigste nog een kind op de wereld wilt zetten.

Existentialisme
Van Dolron koppelt de problematiek van haar generatie aan een bredere filosofische stroming: het existentialisme, met als voorman de Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre. In de voorstelling houdt ze Sartre, in de persoon van Steve Aernouts, zijn ongelijk voor. Hij beweerde toch dat schoonheid niet bestond? Dan heeft hij zeker nog nooit een jong katje gezien wanneer het doorkrijgt dat hij zijn nageltjes in moet trekken als hij met je speelt. Dat is gewoon mooi. Hij beweerde toch dat de hel de ander was? Van Dolron kan zich niet voorstellen dat haar lieve babyneefje haar werkelijk kwaad zou willen doen. Wat weet Sartre eigenlijk van de zin van het leven? Hij had zich immers zijn hele leven opgesloten in een donker, rokerig kamertje om na te denken, terwijl het echte leven buiten aan hem voorbij trok.

~

Maar al snel wordt duidelijk dat de invloed van Sartre op Van Dolron zelf bepaald niet gering is geweest. Alle heilige huisjes zijn omver getrapt, er is geen groot verhaal meer over om in te geloven. Het hele leven, alles wat je doet, is compleet zinloos geworden. Waarvoor zou je ’s ochtends dan nog je bed uitkomen? Zo schetst Van Dolron op haar eigen bevlogen wijze een somber beeld van haar tijdgenoten.

Ontroerende climax
Sartre hoort de aantijgingen aan zijn adres stilzwijgend aan. Hij dient haar amper van repliek, eerst omdat hij niet geïnteresseerd is, later omdat hij toch gefascineerd raakt door haar redeneringen. En dat raakt het publiek ook. Van Dolron heeft een eigen stijl met lange monologen, waarin ze haar gedachtegangen voorlegt aan de zaal. Die ideeën zijn vaak zo uniek en origineel, dat ze ondanks hun tragiek een lach weten te ontlokken. Maar waarmee deze voorstelling zich van andere voorstellingen van Van Dolron onderscheidt, is de ontroering die ze weet op te wekken. Pas tegen het einde laat ze zien waar het grote gebrek aan houvast toe kan leiden: haar eigen relatie ging na negen jaar kapot omdat haar man niet voor haar durfde te kiezen. Als Van Dolron vertelt hoe hij haar huwelijksaanzoek afwees, is dat ronduit hartverscheurend.

Dan staat Sartre toch op uit de luie stoel van waaruit hij Van Dolron veertig minuten lang heeft aangehoord. En hij zegt sorry. Sorry, voor al die mensen die de mensen van wie ze houden juist afstoten omdat ze bang zijn hen kwijt te raken. Want eigenlijk, zo vertelt Sartre het publiek, eigenlijk zijn we allemaal hetzelfde. Niemand wil eenzaam zijn. Allemaal willen we liefde. Uiteindelijk heeft Laura van Dolron voor haar generatie dus toch nog een heilig huisje gevonden om in te wonen. Door lief te hebben, kun je zelf zin geven aan het leven. Een ogenschijnlijk simpele oplossing, maar het vormt een prachtige climax van een indrukwekkende voorstelling.

 

 

8WEEKLY MediaPlayer

 

 

Theater / Voorstelling

Altijd alles geven

recensie: De onzekere muzen van Anouk van Dijk

In Muze stelt Anouk van Dijk het fenomeen inspiratie centraal. In krachtige duetten laat zij zien dat inspiratie niet vanzelf komt, maar dat het een lange en intense zoektocht is.

Geïnspireerd door inspiratie. Zo is de voorstelling in het kort te omschrijven. In de voorstelling Muze staat de zoektocht naar inspiratie centraal. De eerste muze (Nina Wollny), lopend op hakken, neemt al dansend verschillende houdingen aan op een kleine verhoging. Terwijl zij inspiratie zoekt en toont, komt er een andere danseres (Yichun Liu) bij. Zij is in alles het contrast van de eerste danseres. Inspiratie zit volgens Van Dijk in de aantrekkingskracht tussen tegenpolen. Ze wil in deze voorstelling laten zien dat het contrast datgene is wat inspireert. Dit is duidelijk te zien in het eerste – en sterke – duet van deze twee vrouwen.

Onduidelijke overgangen

~

Hoewel de duetten het publiek meezogen, waren sommige overgangen onduidelijk, met name toen Liu ineens ging hiphoppen. De betekenis hiervan past misschien wel in het plaatje van het concept, maar doordat dit stuk zo anders is dan de rest, valt het nogal uit de toon. Een andere onduidelijke overgang was de entree van de mannelijke danser (Philipp Fricke). Hij kwam opeens erbij, waarom was niet duidelijk. Het nadeel hiervan was dat het de focus van de hoofdlijn weghaalde, waardoor het moeite kostte de rode draad van het thema weer op te pakken.

De eigen innovatieve bewegingsstijl van Van Dijk is een lust om naar te kijken, met name dankzij de verschillende dansers die deze stijl elk op hun eigen karakteristieke manier uitvoeren. De intense duetten laten de kracht van de drie dansers zien en houden de aandacht van het publiek vast. De dansers, die alle drie erg van elkaar verschillen, maar alle drie zeer sterk zijn – en dan met name Nina Wollny – komen geloofwaardig en sympathiek over. De live muziek vulde het dansen mooi aan, hierdoor won de voorstelling aan spontaniteit. Muzikant Marcel Wierckx speelde op verschillende gitaren interessante composities.

Onzekere muzen

~

Door de erg sterke en intense stukken – met name de duetten –  is de voorstelling ondanks de stijlbreuken de moeite waard om naar te kijken. De manier waarop de dansers fysiek laten zien hoe het is om een inspiratiebron te zijn en hoe zij zelf op zoek moeten naar inspiratie, is door Van Dijk in een originele vorm weergegeven. Ze laat zien dat ook muzen onzeker zijn en al hun zintuigen moeten inzetten om contrasten te vinden. Om dat te doen moeten ze altijd alles geven, zoals op het einde van de voorstelling wordt benadrukt. En dat hebben ze hier zeker gedaan.

Muze is nog tot 9 februari 2012 te zien in de Nederlandse theaters.

 

Muze Trailer NL from anoukvandijk dc on Vimeo.

Film / Achtergrond
special: Philippe Grandrieux op dvd

Duisternis en het niets

Twee onlangs op dvd verschenen films van deze Franse moderne auteur zijn niet eenvoudig of toegankelijk, maar roepen op ijzersterke wijze een duistere sfeer op.

Philippe Grandrieux debuteerde in 1999 met de speelfilm Sombre. De hypnotiserende openingsshots zetten gelijk al een duistere sfeer neer, waarna een subliem shot kinderen toont die kijken naar iets wat buiten beeld is. Ze schreeuwen en gillen van de spanning en deze pure reactie raakt de kijker als nagels die krassen over een krijtbord. Na dit begin raak je gedesoriënteerd, maar vervolgens ontstaat er langzaam iets van een verhaal.

Visueel overdonderend

Scène uit <i>Sombre</i>

Scène uit Sombre

Sombre gaat over een seriemoordenaar die door Frankrijk trekt en prostituees vermoordt. Shots van een dreigend landschap worden afgewisseld met de fatale ontmoetingen die de hoofdpersoon langs de snelweg heeft. Grandrieux hanteert soms een schokkerige cameravoering en beelden die bijna vergaan in de duisternis. Het is gelijk duidelijk dat sfeer boven enige vorm van narratieve houvast staat. De film doet daarmee denken aan Clean, Shaven en Lost Highway, waarin ook labiele personages worden gevolgd in een gefragmenteerde en visueel overdonderende filmstuctuur.

De seriemoordenaar wordt gespeeld door een intense Marc Barbé. Zijn gedrag wordt niet door Grandrieux verklaard en de film verandert zodra hij een kwetsbare vrouw ontmoet, gespeeld door Elina Löwensohn. Löwensohn werd bekend door haar rollen in films van Hal Hartley en de cultfilm Another Girl, Another Planet (1992), maar is nog steeds een ondergewaardeerde actrice. In Sombre heeft zij alle ruimte om haar dramatische bereik te tonen. Na de ontmoeting met de seriemoordenaar wordt zij door de moordenaar gefascineerd. Dit verandert al snel in angst als zij samen met haar zus gevangen wordt gehouden. Löwensohn weet, net als in de beginscène met de kinderen, een puurheid in haar acteerwerk te tonen die je gelijk voelt.

Onverschillige natuur

Scène uit <i>Sombre</i>

Scène uit Sombre

Sombre is in zijn macabere onderwerpskeuze schatplichtig aan Franse extreme schrijvers zoals De Sade en Artaud, voor wie geweld een manier was om grenzen te verleggen. Grandrieux’ gewelddadige realisme is op een esthetische manier gevangen. De natuur vormt ook een personage in de film, dat in zijn sereniteit onverschillig is ten opzichte van de gruwelen die zich afspelen.

Grandrieux volgde Sombre op met La vie nouvelle (2002). Zijn recentste film is Un lac (2008), die nu ook op dvd is verschenen. In Un lac is Grandrieux’ stijl gedestilleerd in zijn meest pure vorm. De film is hyperminimaal en doet in zijn narratieve puurheid en thematiek ook denken aan de cinema van Robert Bresson.

Omgeven door duisternis

Scène uit <i>Un lac</i>

Scène uit Un lac

Het simpele verhaal van Un lac draait om een familie die praktisch geïsoleerd in de bergen woont in. De film begint met schokkerige close-ups van een man die hout aan het hakken is in de sneeuw. Net als in Sombre is het landschap als een personage. De imposante bossen en de sneeuw zijn allesomvattend en de mens is iets nietigs.

De man, Alexi, blijkt een incestueuze relatie te hebben met zijn zus Hege. In shots die bijna worden omgeven door duisternis, zien wij Alexi en Hege in een donkere hut, waar ze wonen met hun ouders en een jongere broer. Er wordt bijna niet gesproken en Grandrieux hanteert spaarzame shots. Het dramatische conflict ontstaat als een vreemdeling aankomt en het gezin helpt. Hege valt op hem en Alexi kan dit maar met moeite accepteren.

Beproeving

Scène uit <i>Un lac</i>

Scène uit Un lac

Un lac is een beproeving om te aanschouwen, maar de film heeft momenten van schoonheid. Het tempo staat ook lijnrecht tegenover wat cinema voor veel mensen betekent. De lange shots en de contemplatieve stiltes lijken voor Grandrieux een bijna fenomenologische functie te hebben, waarbij de toeschouwer het zijn van de beelden puur ervaart. Het is misschien ook niet zo gek dat de onherbergzame setting van Un lac doet denken aan de eenzame toevluchtsoorden waar filosofen zoals Ludwig Wittgenstein en Martin Heidegger zich terugtrokken om het zijn op zijn meeste pure vorm te ervaren.

Grandrieux’ films zijn zeker niet eenvoudig of toegankelijk, maar zijn sterk in de sfeer die ze oproepen. Ze vallen in een traditie van arthousefilms die door Antonioni is begonnen, waarin vervreemding en de leegte van het moderne bestaan centraal staan. Dit zijn geen nieuwe thema’s in de cinema, maar Grandrieux weet in zijn pure stijl een eigenheid te behouden die je meezuigt in de duisternis en het niets van zijn wereld. De uitgave van deze twee dvd’s doet dan ook recht aan de visie van een moderne auteur.

Sombre (1999) en Un lac (2008) verschenen onlangs bij distributeur De Filmfreak.

Film / Films

Emotieloze pubertijd

recensie: Submarine

Rondom Submarine is in Engeland een bescheiden buzz ontstaan. De combinatie van film van de maand bij het toonaangevende filmtijdschrift Sight & Sound en een soundtrack van Arctic Monkeys frontman Alex Turner liet het debuut hoog aanslaan op de hipheidsmeter. De vraag is echter of de film iets te overgewaardeerd is.

~

Submarine speelt zich af in een pittoresk kustplaatsje in Wales. Niet dat de hoofdpersoon, de wereldvreemde Oliver Tate, geniet van het landschap. Hij worstelt met de beproevingen van de pubertijd. In een voice-over vertelt hij over zijn onzekerheden, het seksloze huwelijk van zijn ouders en zijn verliefdheid op de aparte Jordana. Het lukt Oliver uiteindelijk om verkering met haar te krijgen en al snel wil hij zijn maagdelijkheid bij haar verliezen. Ondertussen komt er een nieuwe buurman wonen, die ooit een geliefde was van Olivers moeder (Sally Hawkins uit Happy-go-lucky). Zij voelt zich al snel tot hem aangetrokken, omdat haar relatie met Olivers vader, een apathische zeebioloog, elke sprankeling heeft verloren. Oliver ziet aan hoe zijn ouders uit elkaar groeien, terwijl hij meer gaat voelen voor Jordana. Maar zijn twijfels en zelfingenomenheid vormen echter grote obstakels.

Submarine probeert door middel van stilistische kunstgrepen de platgetrapte paden van de pubertijd weer nieuw leven in te blazen. Regisseur Richard Ayoade (vooral bekend als acteur uit de komedieserie The IT crowd) leent (of pikt) veel trucjes van andere regisseurs en toont daarmee aan dat hij een cinefiel is. Zo zijn de tussentitels tijdens de film en de muziek die op die momenten te horen is helemaal in de stijl van Godards films uit de vroege jaren zestig. Ayoade verwijst ook naar Truffaut en Rohmer en daarmee wordt duidelijk dat hij zijn film een nouvelle-vaguetintje wil geven. Een andere regisseur die van invloed is geweest op de film is Wes Anderson. De montage en speelsheid doen sterk denken aan de puberperikelen van Max Fischer in Rushmore. Leuk detail is ook dat Ayoade acteur Noah Taylor als de vader van Oliver heeft gecast, omdat Taylor bekend werd door zijn rol in de coming-of-agefilm The Year that my voice broke.

Ironie als waarborg tegen sentimentaliteit

~

Het is wel jammer dat deze filmische knipogen niet meer zijn dan alleen knipogen. Het probleem met Submarine zit vooral in de overheersing van stijl boven inhoud. De film probeert vooral witty, hip en ironisch te zijn, terwijl die oppervlakkige elementen de dramatiek van Olivers puberleed afzwakken. In veel scènes is gekozen voor een komisch ironische afstandelijkheid als een waarborg tegen valse sentimentaliteit. De film is echter minder leuk dan Ayoade in gedachten heeft en veel komisch bedoelde scènes (zoals de New-Ageclichés die Olivers buurman belichaamt) zullen bij veel kijkers maar een bescheiden glimlach opwekken.

Je leeft uiteindelijk niet echt mee met Oliver en zijn beproevingen onderweg naar volwassenheid. Op de momenten dat Ayoade je wel probeert te betrekken valt hij terug op vrij clichématige montagesequenties, begeleid door de liedjes van Alex Turner. De ‘romantiek’ die daarmee wordt opgewekt staat in schril contrast met de afstandelijkheid van de andere scènes. Na het zien van Submarine krijg je het idee dat Ayoade een modegevoelige stilist is met een grote passie en kennis van film. Toch is dat niet voldoende als je een film wilt maken die dezelfde passie moet opwekken als die van Rohmer en Truffaut. Wie weet lukt het Ayoade de volgende keer wel.