Muziek / Achtergrond
special: TakeRoot 2012

Smeltkroes van sferen en muziekstijlen

Voor velen betekent het TakeRoot-festival een jaarlijkse terugkeer naar De Oosterpoort in Groningen. Echte liefhebbers, noemt men ze wel, het publiek dat TakeRoot weet te vinden. Liefhebbers van niet altijd even alledaagse muziek uit het land van de onbegrensde mogelijkheden: Amerika.

Tegen het eind van de middag is het aan Doug Paisley als eerste het podium van de kleine zaal te betreden. In de aankondiging van popjournalist Jan Donkers wordt de Canadees gezegend met de woorden dat, als het aan hem ligt, de stem van Paisley misschien wel de mooiste is die het publiek de vijftiende editie van TakeRoot te horen krijgt. Wel, Donkers zit er niet ver naast. In een volgepakte zaal geeft de singer-songwriter een ijzersterke show weg. Het geraffineerde gitaarspel en beheerste countrystem zijn voor het publiek reden genoeg om zwijgzaam naar de Canadees te luisteren. Met een ietwat melancholische sfeer, maar zeker geen ongemakkelijke, is het optreden van Doug Paisley een uitstekend begin van TakeRoot.

Doug Paisley

Doug Paisley

Champagne en psychedelische rock
Van de countryfolk van Paisley belanden we in de grote zaal bij de jazz van Meschiya Lake & The Little Big Horns, een compleet andere sfeer. De muziek van dit gezelschap, New Orleans jazz, een muzieksoort die teruggrijpt op de ‘roaring twenties‘, is even swingend als karakteristiek. Vooral juffrouw Lake imponeert met haar stem, die een buitengewoon bereik kent. Met haar fles champagne lijkt deze zangeres, die met haar stem en haar met tatoeages versierde lichaam doet denken aan wijlen Amy Winehouse, het prima naar de zin te hebben op het podium. Het publiek toont zich bij het optreden nog wel wat stijfjes. Wellicht dat een programmering later op de avond voor wat meer swing had kunnen zorgen.

Om zes uur zijn het de Californische heren van Sleepy Sun die hun psychedelische rock in de foyer tentoonspreiden. Gitaren zijn ruimschoots aanwezig bij deze groep, in een handje vol nummers soms wat oververtegenwoordigd. Hoewel de band zijn liedjes netjes afwerkt, ontbreekt het ze aan overtuiging. Door het experimentele karakter van hun psychedelica blijven ze wat op afstand en de eigenzinnige zanger lijkt weinig interesse te hebben in zijn publiek.

Sleepy Sun

Sleepy Sun

Tienerjaren en handelaar in gitaarliedjes
Terug in de grote zaal is het Jamie N Commons die de blues vertegenwoordigt, een genre dat natuurlijk niet kan ontbreken als het aankomt op Amerikaanse muziek. Commons bewijst dat je helemaal geen vijftiger hoeft te zijn om de blues te spelen. Commons heeft zijn tienerjaren nauwelijks achter zich gelaten, maar op het podium is daar niets van te merken: hij laat een vakkundig staaltje blues horen dat jarenlange ervaring doet vermoeden. Zijn doorleefde stem is daar onmiskenbaar de oorzaak van. Hoewel het binnen het genre niet echt vernieuwend is wat hij en zijn band laten horen, weet  Jamie N Commons het publiek met een energiek optreden kostelijk te vermaken en is het een van de hoogtepuntjes van TakeRoot 2012.

In de kleine zaal, bij singer-songwriter Sam Baker kom je in een heel andere atmosfeer terecht. Veel mensen komen op het idee een kijkje te nemen bij deze handelaar in verhalende gitaarliedjes; een rij vormt zich voor de ingang van de zaal. Baker straalt vooral veel rust uit. Met zijn hese stemgeluid en kalme luisterliedjes weet hij, samen met Chip Dolan die hem begeleidt op piano en accordeon, het publiek te pakken. Vooral de oudere luisteraars lijken deze muzikant, die in 1986 een bomaanslag overleefde en daardoor met doofheid te maken kreeg en linkshandig gitaar leerde spelen, te waarderen.

Teleurstelling en slotakkoord
Van de bedaarde sfeer waarop Sam Baker het publiek trakteerde is vrijwel niets over eenmaal aangeschoven bij de band Wovenhand, dat staat geprogrammeerd als een van de headliners. Donkere folk, rock en americana werd beloofd, maar wat Wovenhand deze avond vooral verspreidt is knoestharde rock. De show van de band stelt daardoor wat teleur, vooral omdat het geluid bij dit optreden  wel erg hard is. Voor enkele bezoekers is dit reden om de zaal weer te verlaten of de vingers in de oren te stoppen. Jammer is ook dat de instrumenten de vocalen overstemmen. Mede daardoor maakt Wovenhand nauwelijks indruk.

David Eugene Edwards, Wovenhand

David Eugene Edwards, Wovenhand

De teleurstelling opgelopen bij Wovenhand is echter maar van korte duur, want met Calexico heeft de organisatie van TakeRoot het beste voor het laatst bewaard. De band brengt een mix van country, jazz en indie-pop met een flinke dosis Zuid-Amerikaans temperament. De trompetten van deze band, afkomstig uit het Amerikaanse zuiden, niet ver van de Mexicaanse grens, werken opzwepend. Zanger en gitarist Joey Burns maakt een levendige indruk; met veel geestdrift staat hij op het podium en weet hij het publiek voortreffelijk te bespelen. Het applaus klinkt dan ook groots als de toegift van Calexico erop zit. En dat hebben de mannen dik verdiend.

Met het slotakkoord van Calexico komt er om middernacht een einde aan de vijftiende editie van TakeRoot. Vooralsnog  zijn er redenen in overvloed om volgend jaar voor dit eendaags festival weer terug te keren naar De Oosterpoort. Wat TakeRoot voornamelijk tot een aangename ervaring maakt: de  smeltkroes van sferen en muziekstijlen.

Boeken / Non-fictie

Oude wijn in een nieuw zakje

recensie: Andrea Hanna Hünniger (vert. Jan Bert Kanon) - Het Paradijs. Opgroeien na de val van de Muur

‘De sfeer? Die blijft aan je plakken. Je sleept hem met je mee, waar je ook gaat. Rammelende blikjes achter je Oost-Duitse reet.’ Zo vat Andrea Hanna Hünniger fijntjes samen hoe ze in de jaren na de val van de Muur haar prille jeugd in de voormalige DDR beleefde.

‘De behoefte om niet als Oost-Duitser te worden herkend, die begonnen we al heel snel na de kleuterschool te voelen en werd zoiets als een opschrift dat boven ons leven was geplaatst: wij zijn één volk.’ Hünniger werd geboren in 1984 in Weimar en was vijf jaar oud toen de Muur viel en Oost-Duitsland afscheid nam van haar socialistische wortels. Ze leert haar verdwenen geboorteland kennen door met verwondering te kijken en te luisteren naar de volwassenen om haar heen. En dan vooral naar haar beide ouders.

Vader kwijnde weg in een zware depressie, terwijl moeder moeizaam opkrabbelde door zich te laten omscholen. Beiden waren academici en actief in de socialistische partij (SED). Ze raakten enerzijds volledig ontspoord door de grote omwenteling maar waren ook praktisch genoeg om de nieuwe omstandigheden met enige reserve te omhelzen. De Trabant wordt ingeruild voor een Opel Vectra en er moet zo snel mogelijk een videorecorder komen. Over het verleden wordt vooral gezwegen.

Nieuwe generatie
Er zijn meters boeken geschreven over Oost-Duitsland, de val van de Muur, de Stasi-archieven, de hereniging van de beide Duitslanden en de ostalgie. De geschiedenis is opgetekend door generaties die alles aan den lijve hebben ondervonden. Dat zijn de mensen die het vanaf de opbouw hebben meegemaakt, zelf vaak meewerkten aan het systeem, en die opgroeiden in de socialistische heilstaat. Hünniger hoort bij weer een nieuwe generatie: geboren in de DDR maar vervolgens opgegroeid in het niemandsland van de Duitse eenwording en als volwassene uiteindelijk probleemloos geland in het Duitsland van de 21ste eeuw.

Dat is een nieuwe invalshoek en belooft een ander blikveld, maar niets is minder waar. Het levert niet meer op dan alweer een anekdotisch boek over die verdwenen Oost-Duitse maatschappij. De inmiddels overbekende resten van de eenwording komen weer uitvoerig aan bod. De bereikbaarheid van vers fruit, de massale werkeloosheid, het eerste bezoek aan McDonald’s, de terugkeer van de oorspronkelijke landeigenaren, de ontdekking van Stasi-spionnen en de invasie van arrogante ‘wessies’. Veel interessanter is de periode waarin Hünniger zich losmaakt van haar Weimaraanse jeugd en dus van haar directe binding met het verleden: het zijn de jaren negentig, er wordt met drugs geëxperimenteerd, ze vertrekt naar Berlijn en belandt daar in de alternatieve technoscene. Helaas blijft dat gedeelte vrijwel onderbelicht.

Onmondige kinderen
Schrijven kan Hünniger zeker. Ze combineert haar kinderlijke herinneringen op speelse wijze met diepzinnige gedachten over het leven in het nieuwe Duitsland. Geen droge verslaglegging maar een dynamisch en impulsief geschreven ervaringsdocument. Het zijn de ogen van een onbevangen kind die de moeizame toenadering tussen twee werelden aanschouwen. En dat kind is al veel verder dan de ouders ooit zullen komen:

Mijn ouders zijn net onmondige kinderen of, laten we zeggen, niet helemaal handelingsbekwaam – ze belichamen de pure onmacht die in een aanval van een alles overtreffende grootheidswaanzin op reis is gegaan. Het is een aan henzelf te wijten onmondigheid waaruit ze maar één uitweg kennen, namelijk de hele wereld tegenspreken en tegenstand bieden.

Zonder het zelf te merken heeft Andrea Hünniger Het Paradijs volgestopt met warme gevoelens voor haar afkomst. Het politieke en maatschappelijke systeem waar ze uit ontsproten is neemt ze voor lief, ze bekijkt het en beschrijft het, en gaat door met haar eigen leven. Wat overblijft is een doodnormale en – vermengd met enig mededogen – onvoorwaardelijke liefde voor haar ouders, haar verwekkers uit een land van ooit.

Boeken / Kunstboek

Roman Ondák en Hannes Broecker: Imperfectie van jonge kunstenaars

recensie: Roman Ondák - Notebook

.

In de afgelopen maanden beloonden twee Duitse aanmoedigingsprijzen opkomende talenten. Beide jury’s kozen voor imperfectie als winnaar. In het geval van Roman Ondák de imperfectie van de alledaagse sociale omgang. Bij Hannes Broecker dat van de straatcultuur.

Roman Ondák, geboren in Slowakije in 1966, won de Deutsche Bank ‘Artist of the Year’. Deze bank reikt ieder jaar een prijs uit aan relatief jong talent met een overtuigend oeuvre. In het geval van Ondák gaat het om interventies in alle mogelijke vormen. Happenings vastleggen in boekvorm is niet makkelijk. Het Ondák Notebook kijkt daardoor niet alleen naar vastlegging van het eindresultaat, maar duikt ook in de conceptuele fase van de maker. Schetsen op papier worden afgewisseld met foto’s van de happenings.

Je kunt het scherp noemen of simplistisch. Ondák uit zich in een beetje zurige gevatheid. Resistance (2006) is een interventie met mensen die hun schoenveters los hebben. In Failed Fall (2008) zien we een grote verstrooiing van herfstbladeren in een overdekte tropische tuin, waar het natuurlijk nooit herfst is. Good Feelings in Good Times uit 2003 is een ‘staged queue’ voor een theater, mensen die wachten op niks. Alle interventies worden onder de loep genomen in een dikke uitgave. Het retrospectief overweldigt de lezer echter met een te eclectisch beeld van twintig jaar Ondák. Er is zoveel werk dat je verlangt naar een selectie.  

~

De Deutsche Bank jury prijst de rudimentaire kwaliteit van Ondáks werk. Het spel dat hij speelt met de verwachtingen van het publiek geeft hem een kwaliteit die anderen overstijgt. Zijn droge interventies reflecteren op de manier waarop we kunst beschouwen en brengen het wanordelijke van alledag in zijn werk. In het boek komt Ondák zelf aan het woord en vertelt dat deze werkwijze voortkomt uit de fluwelen revolutie van 1989. Hij zat nog op de kunstacademie en opeens was alles mogelijk. Hij gaf het schilderen waar hij zich voorheen mee bezighield op en begon zich te ontwikkelen als performance artist.

Niet subtiel wel effectief
De Hector Aanmoedigingsprijs 2012 werd uitgereikt aan Hannes Broecker uit Duitsland die in 2010 afstudeerde. Hij is pas 22 en ademt dus een andere tijdgeest dan Ondák. Broeckers ontleent zijn inspiratie aan straatkunst maar die kunst is bij hem uitgegroeid tot volwaardige installaties. Met strakke lijnen en massieve vormen drukt hij de onwrikbaarheid van de straat uit. Sculpturen met urbane titels, zoals Block A en Downtown, zijn net als hun titels niet subtiel maar wel effectief.

~

Live by the gun – die by the gun weet zich niet te onderscheiden. Het werk is net zo plat als de titel ervan. Dit geldt ook voor de vuist die als belangrijk beeldmerk terugkomt en het straatgevoel er nog even overduidelijk inramt. Hard to earn uit zijn afstudeerjaar zou meer zeggingskracht hebben als een beursstand dan als kunstwerk.

Scherpe randjes
De gegraveerde teksten op appels in Solid Slave wijken op een positieve manier af van de andere werken in het jonge oeuvre van Broecker. Ze zien eruit als graffiti op een verse oogst die uitgestort is in de galerie. Het verhaal achter de appels neemt echter de mystiek van het werk gelijk weg. De appels zijn de verantwoording van elke dollar die Broecker spendeerde in een residence in New York. De opdrachtgever wilde een verhaal over elk van de 6.000 dollars die hij mee kreeg. Het maakte de kunstenaar blijkbaar heel alert op wat hij allemaal deed en hij vertelt hier een hoogdravend verhaal over in het boek.

Het fascinerende van jong talent is dat de scherpe randjes er nog niet af zijn. Het geeft de werken een levendigheid en charme die bij gevestigde kunst soms ver te zoeken is. Wellicht komt het daardoor dat imperfectie de gelijkenis is tussen de twee stimuleringsprijzen. Imperfectie die echter wel vakmanschap en balans nodig heeft en helaas in het geval van Broecker leidt tot een hoogdravende teleurstelling.

Notebook ● Roman Ondák ● Hatje Cantz ● 300 pagina’s ● 49,80 euro ● ISBN: 978-3-942294-18-8 ● 3,5 sterren

Hannes Broecker – Hector Forderpreis 2012 Kehrer Verlag ● 80 pagina’s ● 19,90 euro ● ISBN: 978-3-86828-342-6 ● 1,5 sterren

Boeken / Fictie

Chaotisch politiek-ironisch relaas

recensie: Xavier Roelens - Stormen, olielekken, motetten

Volgens eigen zeggen is Xavier Roelens na het schrijven van Stormen, olielekken, motetten vegetariër geworden. Zijn bundel bevat op het eerste gezicht een berg aan redenen om je leven milieubewuster in te vullen. Die berg stort hij genadeloos over de lezer uit. Of zijn missie slaagt? Deels.

Het eerste deel van de bundel, ‘stormen’, is nog niet echt stormachtig te noemen. Het bevat een vrij neutrale beschrijving van de zee, de dieren die daarin leven, de vervuiling die optreedt. Het is vooral het deel ‘olielekken’ in deze in drie delen uiteenvallende bundel waar de storm zich laat gelden. Pas daar komt de echte stroom misstanden op gang. In het deel ‘motetten’ wordt besloten met een duidelijke boodschap: we bezitten samen ‘een natuur die niet voor zichzelf kan opkomen’. Daar ligt een schone taak te wachten.

Chaotische, postmoderne taal
De noodzaak van die taak wordt nog eens onderstreept door de wijze waarop Roelens zijn poëzie schrijft en vormgeeft. Zijn stijl lijkt gehaast, alsof hij bang is niet alles in de beschikbare tijd te kunnen vertellen, of vreest dat de lezer vroegtijdig afhaakt. De zinnen zijn lang. Punten om op adem te komen zijn schaars. Pagina’s zijn soms van boven tot beneden helemaal gevuld. Het relaas gaat maar door, wat de bundel onprettig maakt om te lezen. Ook ontbreken verbanden tussen zinnen en woorden. Af en toe lijkt het een postmodern zooitje. Scrooge, Von Trapp, de smurfen, Mozart en Jezus komen elkaar bijvoorbeeld tegen in één zin.

Eén gedicht in de bundel onttrekt zich aan deze chaos van betekenissen. Het onderwerp van het gedicht is ‘het’. De het-figuur lijkt doelloos rond te lopen. Met gemak is in deze figuur de mens als soort te herkennen. Gaat deze figuur gehoor geven aan Roelens’ missie?

Het legt neer op het tafelt.
Het draait naar het draait, het tuit op het tuit,
Het opent op het opent het cirkelt rond het cirkelt rond het cirkelt rond het cirkelt,
Het duikt onder het kreukt, het lost het roodt, het verschuift naar links het denkt,
Het tuit op het tuit, het tuit op het bonst, het tuit op het denkt, het lebbert.

Missie geslaagd?
Word je nu van deze bundel echt vegetariër? De missie zou kunnen slagen door de opsomming van misstanden in het waterrijk, waar dieren en planten zich ophouden: een flamingo met industrieel afvalwater in zijn maag, verschillende  vissoorten die doodgaan bij de tonijnvangst, allerlei bedreigde dieren die als delicatesse gelden en hoe die delicatesse vervolgens op tafel komt. De dood van de dieren en de gruwelen die eraan voorafgaan voeren de boventoon.

Klinkt overtuigend, ware het niet dat er aanleiding is voor een meer cynische opvatting. Maakt het Roelens allemaal echt zo veel uit wat er met onze aarde gebeurt? Er spreekt toch enige ironie uit sommige passages. Zijn de oplossingen die mensen bedenken echt zo geweldig? Een keurmerk voor een bos lijkt in ieder geval niet op Roelens’ goedkeuring te hoeven rekenen.

In FSC-gecertificeerde bossen slaat hij de vleugels uit, over smalle strookjes blauwglinsterend glas verschiet een libel, vliegt een leger kraaien langs vergeelde rivieren en afgeschilferde kruisen(…)

Met de mens en alles wat die bedenkt lijkt Roelens niet veel op te hebben. ‘We zijn allemaal toeristen bij welzijn.’ Dat klinkt als: we doen waar we zin in hebben, zolang dat mogelijk is. Roelens lijkt de mens geen beter bestaan te gunnen. Het klinkt eerder alsof de wereld beter af zou zijn zonder de mens. Deze bundel lijkt te pleiten voor iets wat hij zijn lezer niet gunt: een betere wereld, met een schoner milieu.

Boeken / Achtergrond
special: Zinnen als herinneringen

André Aciman (vert. Jan Pieter van der Sterre en Reintje Ghoos) – Alibi’s

De autobiografische essays in Alibi’s van André Aciman zijn een verkenning van de plaatsen waar de auteur geleefd heeft, die hij heeft verloren en gezocht. En verkenning in één woord, van ballingschap.

Schrijven over de liefde, of beter: verliefdheid, dat doen er weinigen zo doordringend als de van oorsprong Egyptische André Aciman in zijn romans Noem me bij jouw naam en Witte nachten. Verliefdheid is het vehikel voor de achterliggende thematiek van herinnering, de ervaring van geluk en melancholie – en natuurlijk vooral hoe de ervaring van geluk door de processor van het geheugen verandert in melancholie. Al eerder schreef Aciman een essaybundel genaamd Valse papieren, wat bijna klinkt als een andere vertaling van Alibi’s. In beide bundels gaat het over hetzelfde als in die romans: herinnering, ervaring, melancholie en geluk. Maar hier geen liefdesgeschiedenis die dit in een verhaalvorm giet.

Aciman durft
Schrijven over liefde is een ultieme test kun je zeggen; Aciman flikte het ‘m om je alle stadia mee te laten voelen. Van vlinders in je buik tot aan het soft-erotische toe, maar ook de constante angst die je overal achtervolgt als je verliefd bent, zonder de zekerheid dat die liefde ook beantwoord wordt. Een zekerheid die je nooit in zijn geheel zult bezitten. De verliefdheid is zo fantastisch beschreven, dat je zelf verliefd wordt. Het zijn boeken die je stemming in bezit nemen tijdens het lezen, ook al zweven ze soms op het randje van de kitsch. Maar Aciman durft in elk geval.

Wat vooral gedurfd is, is dat hij in zijn romans de grens over gaat en niet alleen het verlangen naar geluk beschrijft, maar ook het bereiken ervan. Dat is misschien nog moeilijker in woorden te vatten dan de liefde. En weer flikt-ie het hem. (Uiteraard zullen de personages dat geluk weer net zo hard verliezen, maar ondertussen las ik nergens, behalve misschien in sommige gedichten, zo’n gewaagde en geslaagde poging om een nauwkeurige weergave te geven van ervaren geluk.) Ook in Alibi’s staat een essay waarin de schrijver verder gaat dan je durft te hopen. In ‘Mijn Monetmoment’ (be)zoekt Aciman een villa waar Monet ooit schilderde – zoals gezegd gaat het in deze bundel steeds om plaatsen. Getraind in ellende als je als moderne lezer bent, zit je te wachten op de slechte afloop die je al van verre denkt te zien aankomen. Maar nee! Het geluk bestaat, in die villa van Monet aan de Italiaanse bloemenkust. Het is een essay van grote schoonheid.

Zoektocht van een balling
Noem me bij jouw naam en Witte nachten zijn romans waarvan je denkt: wat gebeurt er nou helemaal? In essays hoeft natuurlijk minder te gebeuren; er moet gedacht worden en die gedachten, die zoektocht, graag in een mooie taal gegoten. De essays van Aciman handelen ook letterlijk over een zoektocht, de zoektocht van de balling naar zijn thuis. Over zichzelf vertelt hij:

Ik ben geboren in Alexandrië, Egypte. Maar ik ben geen Egyptenaar. Ik ben geboren in een Turkse familie maar ik ben geen Turk. Ik werd in Egypte naar Britse scholen gestuurd maar ik ben geen Brit. Mijn familie ging in Italië wonen en ik heb Italiaans leren spreken, maar mijn moedertaal is Frans.

Zelfs zijn eigen naam kent hij niet – iedereen noemt hij bij een andere naam, hanteert een andere uitspraak. (Dit vind ik heel herkenbaar. Miriam, Mie-jam (op z’n Deens), Mirjam, Ras, Rasj, en altijd: Rasch-met-s-c-h.) Zoals bij zoveel ballingen – en ‘gewone’ emigranten – is er altijd het verlangen dat heen en weer gaat tussen het verlaten land en de huidige verblijfplaats. Op zee verlang je naar het land en aan land wil je naar zee, wist Slauerhoff al.

Herinneringen zijn onbetrouwbaar
De ondertitel van Alibi’s luidt ‘Essays over elders’. De plaatsen die Aciman beschrijft zijn plaatsen die verdwenen zijn, verloren in de geschiedenis van een leven. Maar niet alleen in plaats is de balling altijd elders, zelfs als hij thuiskomt. Ook in gedachten, die steeds verwijlen bij de herinnering, bij het verleden. Herinneringen zijn voor de balling essentieel, helaas zijn ze ook onbetrouwbaar. Dat is niet heel erg:

wat je voor je ziet roept een denkbeeldig elders op. Maar het is via het kanaal van dat denkbeeldige elders dat je begint te zien wat zich voor je ogen afspeelt.

Oftewel: ‘om ergens te zijn, moet je vermoeden dat je elders bent of zou kunnen zijn’. Om te kunnen bestaan, moet je een alibi hebben. De balling leeft elders in de tijd – nooit in het nu, maar altijd in het verleden, dat vervormd wordt door het heden, of in de toekomst, geprojecteerd als een gedroomde herinnering. Wat de balling doet is ‘repeteren voor het heden’ terwijl ondertussen dat heden natuurlijk gewoon voorbijglijdt. Ervaring ís herinnering, of: ‘Je meet de tijd niet in eenheden van ervaringen, maar in de toename van hoop en verwachte spijt.’ Het resultaat: de balling is ook elders als het gaat om de mensen om hem heen, en zichzelf. Altijd is hij weg van zichzelf, een zelf dat niet bestaat.

Zinnen als herinneringen
Aciman put graag uit het literaire verleden, wat bij zijn thematiek ook voor de hand ligt. Toch ligt het er niet heel dik bovenop, dit zijn geen essays die van citaten en geleende verhalen aan elkaar hangen. Proust, van grote afstand te herkennen als een van zijn voorbeelden (alleen al vanwege zijn mijmering over plaatsen en hun namen), komt wel voor, maar slechts af en toe. Mooi is het verhaal over de zeventiende-eeuwse bewoners van het beroemde Place des Vosges in Parijs. Je herkent de academicus die Aciman ook is, maar hij laat de geleerde nooit spreken, hij is het zelf; een mens en een schrijver en een lezer die zich laat overrompelen. Die als kind al in een verliteratuurde wereld leeft, waar het waas van boeken en vertelsels overheen ligt, ‘die zowel ons alibi als het archief van ons innerlijkste leven zijn’.

Zijn stijl is zoekend, cirkelend om zinnen die steeds anders geformuleerd terug lijken te komen, omdat ze op zichzelf, in één keer, niet hun geheimen prijsgeven, maar in veelvuldige, wisselende constellaties wel. Het zijn zinnen als herinneringen. Als je de kwaliteit van een boek kunt afmeten aan het aantal potloodstrepen in de marge, dan staat Alibi’s op eenzame hoogte. Toegegeven, je moet ervan houden en je laten meevoeren door wat Kundera een stijl als een ‘litanie’ noemt, de muzikale herhaling van woorden en zinnen. Wat Aciman zegt over Rome is ook van toepassing op zijn taal: ‘de kortste afstand tussen twee punten is nooit een rechte lijn maar een acht’. Een acht die meerdere malen in zijn baan gevolgd wordt.

De minst sterke essays zijn die waarin Aciman schrijft over zijn laatste, langdurige woonplaats, die hij nog steeds betrekt: New York. Aciman, oude man, denk je onwillekeurig. Een huisvader die overpeinst hoe zijn zoons het huis uit gaan. Gelukkig geeft hij je in de laatste twee stukken alsnog een klap om de oren. Wat kunnen we zeker weten? Niets, omdat het geheugen ons bedriegt; tweemaal niets omdat de schrijver ons ook bedriegt. Maar dat dubbele bedrog levert hier de zekerheid van een grandioze leeservaring. Een ervaring van herinnering, melancholie, geluk.

André Aciman • Alibi’s. Essay’s over elders • Ambo • 22,50 • 234 pagina’s • 9789026325717

Boeken / Fictie

Afscheid van de vanzelfsprekendheid

recensie: Karen Thompson Walker (vert. Tineke Funhoff) - Wij waren hier

De omwenteling van de aarde vertraagt. Meer en meer kunstmatige middelen zijn nodig om het bestaan op de planeet mogelijk te houden. Te midden van deze veranderingen gaat het leven gewoon verder.

De Amerikaanse Karen Thompson Walker debuteert met Wij waren hier. Ze studeerde Literatuur en Creative Writing, om daarna enkele jaren werkzaam te zijn als journalist. Thompson Walker werd redacteur bij een uitgeverij en schreef in de vroege ochtend – vaak in de metro op weg naar haar werk – aan haar eerste roman.

Breaking news
Op een willekeurige zaterdag komt het bericht: wetenschappers hebben geconstateerd dat de aarde langzamer is gaan draaien. Een dag heeft er bijna een uur bij gekregen. En daar houdt het niet mee op. De wereld zit aan het beeldscherm gekluisterd, ongerust over de consequenties van deze ontwikkeling. Aanvankelijk kan iedereen zich zonder problemen aanpassen aan de nieuwe tijd. Maar wanneer de dagen 32, 48, 72 uur gaan duren, wordt de dan onnatuurlijke 24-uursklok weer ingevoerd. Dat betekent vaak slapen als de zon in haar volle glorie aan de hemel staat en leven in het donker.

Daarmee zijn de problemen de wereld nog niet uit. De brandende zon verschroeit, smelt en droogt uit, waardoor enorme kassen nodig zijn om voedsel te verbouwen. Energiebronnen raken sneller op. De zwaartekracht houdt mens en dier letterlijk in een greep. Nieuwe, oncontroleerbare ziektes komen op. Sommige aardbewoners zijn het niet eens met de 24-uurstijd en houden de zon aan, waardoor zij langzaam van de maatschappij vervreemden.

De elfjarige Julia wordt ondertussen door haar beste vriendin omgeruild voor een ander meisje, krijgt voor het eerst verkering en slaat de problemen tussen haar ouders gade. Wij waren hier houdt zo een prettig contrast tussen alledaagse groeipijnen en de abnormale situatie van de vertraging. Julia is daarbij een scherpe observant. Ze is onopvallend aanwezig, maar er is niets mis met haar ogen en oren. Hierdoor is ze waarschijnlijk sneller volwassen geworden dan nodig, wat voldoende sympathie opwekt om haar stem te willen volgen. Julia’s wereld is echter klein, waardoor onze kijk op de vertraging ook klein blijft. De interessantste aspecten, over morele en politieke consequenties, over de wereld buiten Amerika, blijven daardoor veel vragen oproepen.

Wat als?
De aannemelijkheid en begrijpelijkheid waarmee de auteur de vertraging beschrijft maken wel dat je klamme handen krijgt. We zijn blij als de zon zich laat zien vanachter de wolken, maar staan in het dagelijkse leven nauwelijks stil bij haar bestaan. Hetzelfde geldt voor de vanzelfsprekendheid waarmee we verwachten dat de aarde haar rondjes draait in een automatisch tempo. Wij waren hier is dan ook een onderhuids verhaal over het verliezen van het vertrouwen in iets wat onaantastbaar lijkt. De vraag ‘wat als?’ zorgt ervoor dat je pagina na pagina blijft omslaan.

Daarnaast is de rustieke, subtiele stijl van de auteur evenredig aan de langzame veranderingen op aarde: het raakt je zonder dat je er erg in hebt. Thompson Walker geeft een beeldende uiteenzetting van hoe indrukwekkend normaal het leven verder gaat na de vertraging. Het ontbreken van een duidelijk plot is hierbij noemenswaardig, maar niet storend. Passend eerder. Want Wij waren hier kabbelt onverstoorbaar verder, net zoals de vertraging zelf.

Boeken / Fictie

Virtuoos escapisme

recensie: Renée van Marissing - Strak blauw

Strak blauw is Renée van Marissings tweede roman. Toch is zij nog altijd een onbeschreven blad in de Nederlandse literatuur. Met dit boek moet dat maar eens veranderen.

De terecht vaak bekroonde en onterecht nauwelijks bezochte Nederlandse film Kan door huid heen (2008) toont de wereld door de ogen van een vrouw die op het Zeeuwse platteland haar verknipte geest weer op orde probeert te krijgen. De film leverde Rifka Lodeizen destijds een meer dan verdiend Gouden Kalf op en regisseuse Esther Rots lof op talloze internationale festivals.

Escapisme
Renée van Marissing schreef met haar tweede roman Strak blauw een literaire variant van de thematiek van Kan door huid heen. Net als in de film – waar Lodeizens personage voortdurend noodgedwongen in contact komt met de levenslust van haar buurman – speelt Strak blauw met de psychologische verscheidenheid tussen personages. Een verschil dat uiteindelijk uiteenvalt in de onoverkomelijke tegenstelling: psychisch gezond – patiënt.

Het verhaal van Strak blauw wordt verteld door fotografe Laura, die op pagina 1 al begonnen is met zichzelf uit de wereld terug te trekken. Door het ontwerpen van maquettes van gedroomde uitvalsbases materialiseert ze haar eigen escapisme, terwijl haar echte werk – het maken van foto’s – steeds verder naar de achtergrond verdwijnt. We ontmoeten Laura op haar toppunt: kort na de opening van haar tweede expositie, succesvol, gekend, geliefd door vrienden en begeerd door haar nieuwe vriendin An, een catch, een extraverte actrice. Daarna gaat het almaar verder bergaf. Steeds vaker en langer sluit Laura zich op in haar werkruimte, waar ze weinig anders doet dan films kijken en verder te bouwen aan haar eigen, prikkelloze droomwereld. Tot alles in haar hoofd ontploft.

In gejaagde, associatieve zinnen maakt Laura de lezer deelgenoot van haar ontsporende trein van gedachten. Geen stream of consciousness, maar een stroom van ervaringen, minigebeurtenissen die moeiteloos door het te gevoelig afgestelde filter van de hoofdpersoon vloeien. Tot het niet meer gaat en Laura dan in godsnaam maar verhuist naar een huis aan de rand van een plattelandsdorp.

Noodzaak van productie


Van Marissing heeft met Strak blauw iets bijzonders gepresteerd: ze heeft een heel verdienstelijke poging gedaan zich in een geesteszieke (manisch-depressieve? psychotische?) vrouw te verplaatsen. Maar Strak blauw is meer: het is – zeker in de eerste, Amsterdamse helft van de roman – ook een liefdevol pleidooi voor overgave in de kunst, en tegelijk een waarschuwing. De manie die aan Laura’s inzinking voorafgaat, is veel minder productief dan ze denkt, steeds verder raakt zij verstrikt in een net van hooggestemde idealen. De prikkels van binnenuit overstemmen die van de buitenwereld uiteindelijk op ongezonde wijze, bijvoorbeeld wanneer ze in een van haar talloze monologues intérieurs de schijnbaar valse (een ander zou zeggen: werkbare) noodzaak van de kunst van haar vriendin op de korrel neemt.

Zij snapt dat niet, noodzaak, echte noodzaak. Zij probeert die van haar personages op te zoeken, verplaatst zich in andermans noodzaak, en als die niet te vinden is, verzint ze er zelf een. Ik ben er niet naar op zoek; het is er en ik probeer ervan af te komen. Het dringt zich op, en ik moet het van me afschudden, als druppels water wanneer je uit de zee komt lopen. Die druppels, die zijn het kunstwerk.

Het zijn passages als deze die Strak blauw ver boven de gemiddelde roman-over-iemand-die-het-moeilijk-heeft laten uitstijgen. Het romantisch kunstenaarsbeeld van iemand als kunstsociologe Nathalie Heinich wordt zorgvuldig gedeconstrueerd, net zo lang tot er van het kunstenaarsbeeld niet méér over is dan een achterhaald, en zelfs gevaarlijk cliché. Steeds wanneer haar gejaagde gedachten op het punt staan niet langer te boeien, springt Laura op een nieuwe ijsschots die haar weer een beetje verder van de realiteit wegvoert. Dan is wegvluchten in de kunst niet langer genoeg.

Boeken / Fictie

Seghers’ faction is niet té realistisch, maar niet realistisch genoeg

recensie: Jan Seghers (Gerda Meijerink) - De zaak-Rosenherz

Een behoorlijk risico is het, de gok die Jan Seghers in zijn vierde boek rond rechercheur Robert Marthaler neemt: een bestaande, in Duitsland beruchte moordzaak als uitgangspunt nemen voor een verzonnen plot. Het werkt, dat wel.

Jan Seghers (pseudoniem van Matthias Altenburg) baseert zich op de feiten rond en het onderzoek naar de moord op de Frankfurtse prostituee Helga Matura, eind jaren zestig en laat vervolgens zijn fantasie op die gebeurtenissen los. Het resultaat is De zaak-Rosenherz: ook een moord op een chique Frankfurtse hoer in de jaren zestig, ook nooit opgelost. Maar in de fictieve wereld van Robert Marthaler krijgt dit onderzoek in de 21e eeuw een verrassende epiloog. Of, zoals Seghers Thomas Pynchon voor in het boek bij wijze van motto laat zeggen: ‘Misschien is dit niet de wereld, maar met een of twee kleine veranderingen zou ze het kunnen zijn.’

Marthalers kind


Het is een gewaagd experiment, want het gaat nogal eens mis bij sommige van dit soort faction-thrillers. Tomas Ross, een van de pleitbezorgers voor het genre, bewees in het verleden zowel het voor- als het tegendeel: het risico is dat de waarheid te subtiel wordt gewijzigd, zodat kennis van de werkelijke gebeurtenissen de lezer voortdurend in de weg zit, als een vervelende bromvlieg die je in je oor bromt: ‘Onzin! Fictie! Dat weet de schrijver zelf ook wel, die heeft zich voorbereid. Kijk maar naar al die feiten!’ De research gaat nogal eens tussen het verhaal en de lezer instaan. Fataal voor je leesplezier.

Nogmaals: Seghers voorkomt dit allemaal, door zich weliswaar goed in te lezen in de feiten van de Matura-zaak (de overeenkomsten met de Rosenherz-zaak uit het boek zijn zoals gezegd treffend), maar zich vervolgens van die feiten weinig tot niets aan te trekken. Seghers’ speurder Robert Marthaler houdt zich met heel andere zaken bezig: met een overval op een kunsttransport bijvoorbeeld, waarbij zijn vriendin Tereza zwaargewond raakt. Ja, het is nog altijd aan tussen Marthaler en Tereza, al doet de inspecteur er nu al drie boeken lang alles aan om haar bij zich weg te jagen. Nu ligt zij echter in het ziekenhuis en de vraag is of ze het haalt, evenals haar ongeboren kind. Marthalers kind.

Anna


Vanzelfsprekend mag Marthaler zich niet met het onderzoek bemoeien en even vanzelfsprekend is het dat de rechercheur zich daar hoegenaamd niets van aantrekt. Op eigen houtje gaat hij op zoek naar de daders. Veel fictieve inspecteurs zijn eigengereide solisten, maar Marthaler maakt het wel erg bont: aan de hand van zijn aartsvijand, de sensatiejournalist Grüter, duikt hij de Frankfurtse onderwereld in, compleet met geheime restaurants, corrupte agenten en gecodeerde boodschappen op stukjes papier. Wanneer de overval verband lijkt te houden met de moord op de luxehoer Karin Rosenherz, krijgt hij hulp aangeboden van een jonge journaliste die zich om onduidelijke redenen als een teek in de zaak heeft vastgebeten; ze heeft zelfs het complete politiedossier in haar bezit…

Anna, een studente nog, is een opvallend, vuilbekkend konijn uit Seghers’ hoge hoed. Opvallend, omdat ze ongeloofwaardig is. Wanneer ze een bejaarde Italiaanse getuige gaat ondervragen, ligt ze binnen ja en nee met hem tussen de lakens. Ze is een soort supervrouw dat je wel eens in strips of computerspellen tegenkomt, maar meestal niet in uitstekende thrillerreeksen. Haar entree zorgt weliswaar voor een komische noot, maar leidt tegelijk af van Marthalers boeiende strijd: die tegen zijn eigen koppigheid en onvermogen tot samenwerken, tegen zijn eigen collega’s (niet voor het eerst) en tegen bijzonder machtige opdrachtgevers van kleine kruimeldieven, hoge bazen die zich onaantastbaar wanen in hun van zwart geld gefinancierde ivoren torens.

Een ei van een kerel
Het is een kleine faux pas die Seghers wel vaker maakt: ook in zijn vorige boek had de geloofwaardigheid van het verhaal nogal te lijden onder het ingewikkelde plot. Ook nu vallen de stukjes bijna op volmaakte wijze in elkaar, met Anna en Marthaler als de Helden van de Dag. Er mag kortom de volgende keer nog wel een schepje realiteitszin aan worden toegevoegd.

Blijft staan dat Seghers een thrillerauteur is die zijn vak verstaat, en dat is meer dan je van veel van zijn populairdere collega’s kan zeggen: de stijl is onberispelijk (en daarmee bovengemiddeld), de sfeertekeningen geslaagd en Robert Marthaler blijft ook nu een ei van een kerel die je alles vergeeft.

Boeken / Achtergrond
special: Literatuur in de praktijk: Debuteren met Jan Drost

‘Een Kees de jongen-moment: mijn droom is werkelijkheid’

.

Je was al jaren voor je werd gepubliceerd bezig met schrijven. Hoe is je debuut uiteindelijk tot stand gekomen?

Ik was altijd met romans bezig, met fictie. Dat lukte steeds net niet. Toen ik klaar was met filosofie zat ik vol ideeën, en iemand op een feestje zei toevallig, schrijf eens een essay. Dat heb ik gedaan, en dat stond toen in nrc.next. En opeens, dezelfde dag nog, had ik allemaal uitgevers aan de telefoon. Dus opeens had ik het voor het kiezen. Toen dacht ik, is een roman wel de juiste vorm voor wat ik op dit moment het allerliefst wil zeggen? Dat was wel even slikken, omdat ik heel erg had ingezet op een roman.

Heb je je debuut ervaren als een mijlpaal?

~

Ik heb wel een traantje weggepinkt, zeker. Toen ik een contract kreeg, was het boek nog niet af. Ik had vier essays en twintig pagina’s synopsis. Daar was ik op beoordeeld. Het is alsof iemand tegen je zegt: ik wil met je trouwen, en we zien het wel tijdens de huwelijksnacht. Dan moet je wel echt met iets heel leuks komen.

Als iemand vertrouwen in je stelt helpt dat enorm, maar je wilt het dan wel waar maken. Toen het boek af was en ik het had ingeleverd zei Wil Hansen, mijn redacteur bij de Bezige Bij, dat het een heel mooi geheel was en dat we nu gingen redigeren. Dat was alsof ik het examen gehaald had. Gaandeweg werd het redigeren puntkommawerk: klopt dit wel, kijk dit nog even na,  moet dit niet eigenlijk veel korter… halverwege dacht ik: het gaat alsnog niet door!

Het moment dat hij zei, het is nu naar de drukker – de drukproef krijg je eerst ook nog twee keer – toen dat door was…eindelijk echt. En op een gegeven moment stond de postbode voor de deur met een doos exemplaren. Dat is alsof je naar iets kijkt wat helemaal niet bestaat. Een Kees de jongen-moment: mijn droom is werkelijkheid.

Heb je het gevoel dat de druk van de ketel is, nu je bent gepubliceerd?

Absoluut. Als je al heel lang bezig bent, krijg je het idee dat je mensen moet gaan uitleggen dat je het eigenlijk best wel kan, maar dat het gewoon nog niet gelukt is. Als je bent gepubliceerd is het alsof de buitenwereld ‘ja’ heeft gezegd. En als de buitenwereld geen ‘ja’ zegt, dan blijft het een beetje een droom.

Zelfstandig publiceren, dus buiten een uitgeverij om, komt steeds vaker voor. Waarom heb je ervoor gekozen dat niet te doen?

Dat heeft weer met die erkenning te maken. Het is ook een beetje geromantiseerd hoor, want je gaat ervan uit dat het juiste oordeel dan bij de uitgevers ligt, terwijl daar ook allerlei commerciële belangen meespelen. Maar ik had zelf echt de erkenning van de buitenwereld nodig.

Hoe is je ervaring met de publiciteit rond Het romantisch misverstand?

De publiciteitsafdeling van de uitgever stuurt standaard promotie naar de redacties van alle kranten en tijdschriften, maar de meeste dingen zijn heel toevallig gegaan. Krijg je opeens een mailtje van iemand die je niet kent, die een stuk in de krant heeft gelezen. Toevallig ziet of hoort iemand iets van je. Het is deels mond-tot-mondreclame.

Ik zeg bijna altijd ja tegen lezingen en discussieavonden, want dan heb je hele rare en hele leuke gesprekken met lezers. Je moet je wel afvragen, als ik ergens heenga, kan ik dan überhaupt wel zeggen wat ik wil zeggen, of moet ik even een oneliner doen? Je moet zo snel mogelijk uit die houding van: dankjewel dat je me gevraagd hebt. Ik ben altijd heel blij dat ik uitgenodigd word, maar wat voor avond wordt het, en is het een avond waar je met enig zelfrespect kan staan?

Ging debuteren niet alleen om erkenning en een droom die werkelijkheid wordt, maar ook om in hoeverre je schrijverschap deel uitmaakt van je identiteit?

Ik troostte mezelf altijd met een verhaal van Salinger, ergens in Nine stories. De oudste broer van de familie Glass zegt daarin: op dit moment ligt de beste dichter ter wereld ergens eenzaam op een kamertje te sterven. Met andere woorden: je hebt mensen die echt wel goed zijn, maar bij wie het gewoon niet lukt. Ik ken mensen die heel slecht zijn en die het ontzettend goed lukt om media-aandacht te krijgen. Maar ik geloof niet dat je een heel leven in jezelf kan geloven zonder dat er ooit externe bevestiging komt. Dus in die zin begint het schrijver zijn dan wel een wezenlijk onderdeel van je identiteit te worden.

Ik heb wel gedacht: stel dat het nooit lukt. Dat kan natuurlijk. Dat je nooit wordt gepubliceerd – of ik dan door zou gaan. Het speelt wel mee: als het echt alleen maar om de inhoud zou gaan zou je kunnen zeggen dat het dan niet gepubliceerd hoeft te worden. Maar toen het boek er eenmaal was werd ik heel erg nieuwsgierig naar wie het las, en wat ze ervan vonden. Na twee weken belde de uitgever om te zeggen dat de eerste druk op was, en ik dacht: wauw! Maar m’n tweede gedachte was: het feit dat zoveel mensen het hebben gekocht betekent nog niet dat ze het hebben gelezen. En hoe lezen ze het dan, en wat vinden ze er dan van? Dus die bevestiging lokt enorm, maar zodra die er is verschuift het ook meteen weer.

Als je heel weinig had verkocht, zou je dan het gevoel hebben gehad dat je had gefaald?

Ik weet het niet. Als dat nu zou gebeuren, als m’n boek af is en er worden tweehonderd exemplaren van verkocht, dan zou ik dat wel heel erg vinden. Betekent dat dat het slecht is, of dat het gewoon niet genoeg onder de aandacht is gebracht? Misschien is het lulliger omdat je had gehoopt dat mensen het mooi zouden vinden, in plaats van dat het per se slecht is.

Vorig jaar, bij de zomerborrel van de Bezige Bij, kwam ik min of meer toevallig bij het lopend buffet naast Gerrit Komrij terecht. Paul Sebes, mijn agent, kwam voorbij, stelde me voor en zei dat m’n debuut best goed liep. En Komrij zei meteen, ja maar dat zegt niks. De eerste drie, vier boeken, die horen helemaal niet goed te lopen. Dat vond ik heel geruststellend.

Het enige wat je moet doen is zorgen dat je volgende boek, een roman, heel goed wordt. Waarom schrijf je een roman? Omdat volgens jou de wereld mooier is als dit boek er is dan als het er niet is. Het gaat er alleen maar om dat je die bladzijde afhebt en dat je ernaar kijkt en denkt: het zou zonde zijn als ik nu op delete druk.