Boeken / Non-fictie

Aristocraat-met-zienersoog

recensie: Alexis de Tocqueville (vert. Ineke Mertens) - Herinneringen aan de omwenteling van 1848

De verleiding is groot om een recensie van een werk van Tocqueville als volgt in te richten: men neme zes prachtcitaten, onderstreept de elegante inzichtrijkheid van elk ervan en besluit met een geschreven reverence. Bij dezen.

Alexis de Tocqueville, Représentant du Peuple

Alexis de Tocqueville, Représentant du Peuple

Natuurlijk is eerst een introductie gepast: Alexis de Tocqueville (1805-1859) is de ‘democratisch aristocraat’, de schrijver van het eerste canonieke werk over de democratie, Over de democratie in Amerika (1835, 1840). Hij was echter ook tien jaar lang nauw betrokken bij de Franse politieke praktijk. Eerst als parlementslid en vervolgens, na de Februarirevolutie, als medeopsteller van de grondwet en later kortstondig als minister van Buitenlandse Zaken. Over zijn politieke carrière na de ‘omwenteling van 1848’, schreef Tocqueville zijn Herinneringen.

Bespeurt u de revolutionaire wind?
Zelf opent hij met de stelling dat het boek puur bedoeld is ter ‘geestelijke ontspanning’, en dat de eerlijkheid ervan – hij beschrijft enkel wat hij zelf gezien en gedacht heeft en lijkt inderdaad prettig genoeg weinig achter te houden – het ongeschikt maakt voor publicatie. Verderop geeft hij echter aan dat een zucht naar publieke erkenning een van zijn zwaktes is. Samen met de slimheid en fijne stijl verraadt dit Tocquevilles werkelijke bedoeling met het boek: postume publicatie.

Wel zijn de Herinneringen onaf. Er zitten kleine lacunes in de tekst en bovendien is Tocqueville niet toegekomen aan de periode van juni 1848 (ná de straatgevechten van die maand) tot juni 1849, het moment dat hij minister werd.

Na een analyse van de opmaat tot het revolutiejaar 1848, haalt Tocqueville – en hier start de citatenronde – allereerst zijn eigen gelijk. Evenals in Over de democratie in Amerika geeft hij er blijk van met een zienersoog de maatschappelijke onderstroom te kunnen analyseren. Hij richt, eind januari van dat jaar, in de Kamer van Afgevaardigden de vraag aan parlementaire dovemansoren: ‘Bespeurt u niet… hoe zal ik het zeggen?… dat er een revolutionaire wind waait?’ Tevergeefs smeekt hij: ‘Bezweer het nu het nog kan!’

Revolutie en anarchie
Wat onherroepelijk volgt is ondermeer een ronduit spannend ooggetuigenverslag van de revolutionaire straatgevechten. Tocqueville betreurt de onredbaar blijkende constitutionele monarchie van Lodewijk Filips, en bezingt zijn politieke idealen:  

Ik voelde dat mijn eigen zaak verloren was. Ik had de mooiste jaren van mijn jeugd beleefd in een samenleving waarin met het herwinnen van de vrijheid ook welvaart en grandeur leken terug te keren. Ik had me een voorstelling gemaakt van een gematigde en geordende vrijheid, begrensd door het geloof, de zeden en de wetten. (…) Ik had het gevoel dat ik ontroostbaar zou zijn bij haar verlies, en zag nu dat ik haar zou moeten opgeven.

Mede doordat de revolutionairen geen duidelijke leiding, geen nieuwe Robespierre, kregen, kon met de nieuwe Franse Republiek (de tweede) de orde terugkeren. En ondanks dat hij een constitutionele monarchie meer geschikt acht om de vrijheid te verdedigen, steunde Tocqueville deze nieuwe staatsvorm wel.

Zelfkritiek
Onderwijl tuimelen puntige observaties en snedige analyses over elkaar heen. Onscrupuleus ontleedt Tocqueville zowel de kwaliteiten van medepolitici als van zichzelf. Al genoemd is zijn zucht naar erkenning; daaraan gerelateerd is zijn chronische onzekerheid. Bovendien is hij allesbehalve een inspirerend spreker. Zijn benoeming van een van de oorzaken hiervan mag tevens dienen ter illustratie van zijn elegante stijl:

De waarheid is voor mij een zo kostbaar en zeldzaam iets dat ik haar (…) niet graag in een discussie op het spel zet. Het is een licht dat ik vrees te doven door ermee te zwaaien.

Natuurlijk zijn niet alle Fransen grote sprekers – al zijn ze waarschijnlijk wel allemaal fervente polemici. Tocqueville haalt in herinnering   

(…) een van mijn Normandische buren, een groot liefhebber van de polemiek, aan wie de goden echter de schone gave van spreekvaardigheid hadden onthouden en die zich, zodra ik zijn opvatting  bestreed, naar huis haastte en me per ommegaande schriftelijk liet weten wat hij had willen zeggen.

Psycholoog annex
In de beoordeling van medepolitici weegt Tocqueville evenzeer hun hele karakter als hun directe politieke kwaliteiten. Zijn beschrijvingen zijn dusdanig origineel dat de waarschijnlijke onbekendheid van de huidige lezer met de besproken politici weinig meer uitmaakt. Zo hoef je ene Barbès niet te kennen om jezelf te kunnen verkneukelen bij Tocqueville’s oordeel:

Hij was een van die mannen in wie de demagoog, de dwaas en de ridder zo vermengd zijn dat het onmogelijk te zeggen valt waar de een eindigt en de ander begint.

Dergelijke elegantie is in onze politieke commentaren zeldzaam. Wel kan de vijftigste opmerking in deze trant gaan vermoeien. Op die paar momenten blijkt het boek wat gedateerd en dus kwetsbaar. Dit geldt evengoed voor de beschrijvingen van de diplomatieke relaties van Frankrijk tijdens Tocquevilles ministerschap. Desalniettemin moge het duidelijk zijn dat Tocqueville, deze grote aristocraat, de onovertroffen politiek waarnemer, psycholoog, socioloog en staatsman (enzovoort), zichzelf met zijn Herinneringen alle recht doet.

Boeken / Non-fictie

Relingo’s in de taal

recensie: Valeria Luiselli (vert. Merijn Verhulst) - Valse papieren

Valeria Luiselli schreef een dun, maar eindeloos gelaagd boek vol relingo’s, leegtes die vol betekenis blijken te zitten.

In de collageachtige essaybundel Valse papieren van Valeria Luiselli heeft Uitgeverij Karaat een klein foldertje gestoken. Op de voorkant staat de schrijfster zoals zij ook op de achterflap te zien is: een saffie in de mond, haar knappe gezicht gehuld in de rook, haar blik gericht op iets wat de lezer niet kan zien. Op de andere kant treft de argeloze lezer een kopie aan van wat een authentiek briefje lijkt te zijn. Het is afkomstig van de Seoul Foreign School en is gedateerd op 14 januari 1992. Na eerdere incidenten (waaronder een ‘food fight’ met ene Brian Choi) is de kleine Valeria – ze moet dan acht jaar oud zijn – in de schoolbus betrapt op het opsteken van haar middelvinger naar een medeleerling. Het zal haar laatste waarschuwing zijn: nog één keer en de bus zal verboden terrein voor haar zijn.

Het is een anekdote die verder niet terugkomt in Luiselli’s essays, maar het feit dat de jonge Mexicaanse (uit 1983) juist dit incidentje een plaats wilde geven in haar werk, vat de toon van Valse papieren uitstekend samen. In de verhalende essays (of collages, of herinneringen, of reisbeschrijvingen; wat zíjn het eigenlijk, die teksten van Luiselli?) treffen we een personage aan dat begonnen is aan een zoektocht die geen einde zal kennen, een zoektocht naar de grenzen van taal, de grenzen van het leven zelfs.

Leegtes

In haar eerste essay – laten we het daar maar even op houden – is Luiselli heel concreet op zoek, namelijk naar het graf van de door haar bewonderde Joseph Brodsky op het Venetiaanse begrafeniseiland San Michele. Daar verwacht ze wel een paar groupies aan te treffen, maar het graf ligt er verlaten bij. Het is voor Luiselli alsof ze een bekende ontmoet, ‘een in marmer gehouwen “Ja, ik ben het”‘.

Zo gaat het eigenlijk in alle verhalen in Valse papieren: Luiselli gaat op reis, op zoek naar grenzen tussen leven en dood, taal en stilte, tussen iets of niets. Een gevaarlijk karwei, zoals een anekdote over de Roemeense dichter Gherasim Luca haar leert: Luca zocht in zijn poëzie de grenzen van de taal op, de grenzen van wat door het woord betekend kan worden. Toen hij die grenzen eenmaal voorgoed was overgegaan, sprong hij van een brug.

Die fascinatie voor de onmogelijkheid om met taal de werkelijkheid te betekenen – uiteraard passeert ook Gilles Deleuze de revue – en, meer nog, voor de lege ruimtes die een verborgen betekenis moeten herbergen, komt niet alleen tot uiting in de thema’s van de verschillende essays (over verhuizen, over fietsen door Mexico-Stad, over cartografie), maar zeker ook in de opbouw van die essays. Luiselli fabriceert haar eigen leegtes waaraan de lezer zelf betekenis kan geven. Dat lijkt een beetje vaag en intellectualistisch en, toegegeven, dat is het soms ook een beetje. Zoals in ‘Cement’, een verhaal van enkele regels waarvan het belang voor de bundel een beetje erg in het luchtledige blijft zweven.

Saudade
Wat dat betreft stijgt naast het verhaal over Brodsky, nog één verhaal boven de rest uit: dat over de juiste vertaling van het Portugese woord ‘saudade’. Hierin schrijft Luiselli op de toppen van haar kunnen, het essay wordt wat een essay idealiter moet zijn: een tastende zoektocht naar betekenis, naar iets wat de werkelijkheid in elk geval zozeer benadert dat de lege hulzen van de taal worden bezield dankzij de vasthoudendheid van de schrijfster. Natuurlijk, af en toe strooit Luiselli wat al te kwistig met filosofen en klassieke auteurs, vraagt ze veel van haar lezers. Tegelijk geeft ze er ook veel voor terug: haar unieke blik op een alledaagse werkelijkheid die vol geheimen blijkt te zitten.

In het voorwoord bij deze bundel schrijft Cees Nooteboom dat Luiselli je dingen laat zien, dat ze je als lezer meeneemt op reis. Maar het gekke is: zo veel laat Luiselli helemaal niet zien. Ze laat je vooral vóelen en zelf denken. Daarmee wordt Valse papieren meer dan een verzameling losse essays, het is een kunstwerkje als geheel, een collage, een roman in reisbrieven misschien. En in die brieven komt zij langzaam maar zeker tot een modus operandi voor de representatie van haar eigen wereld, een wereld waarin de stemmen van schrijvers en kunstenaars klinken als vage echo’s uit een vergeetput.

Kunst / Expo binnenland

Expositie van losse draadjes

recensie: Joss McKinley - Gathering Wool

.

Gathering Wool is gedeeltelijk een visueel genot, gedeeltelijk een verzameling vakantiekiekjes, en in z’n totaliteit nergens echt bijzonder.

~

Geëxposeerd worden een twaalftal afbeeldingen uit de collectie Gathering Wool, variërend van zakformaat tot A0. Door het gebruik van natuurlijk licht en zachte kleuren moeten de foto’s rust en sereniteit toejuichen. Bij sommige foto’s, zoals dat van een muur en een stopcontact, is het de vraag hoe dit zich verhoudt tot McKinley’s rustieke doelstelling. Dromen hebben inspirerende bronnen nodig, wat helaas ontbreekt bij bovengenoemd werk.

Daar komt bij dat de beelden onderling weinig tot niets met elkaar lijken te verbinden. Ze tonen mensen, stillevens, landschappen of verschillende lagen van twee shots samengevoegd. Dromerige settings en glossyachtige spreads zoals Cliona and the sea staan lijnrecht tegenover de eerlijke, nietsverhullende realiteit van bijvoorbeeld een achtertuin. Sommige werken knallen eruit met krachtige romantiek en veel gevoel, andere foto’s zien eruit alsof ze slechts met de populaire app Instagram zijn bewerkt.

Fraai versus truttig

~

Opvallend is dat McKinley bij sommige afdrukken twee afzonderlijke foto’s over elkaar legt. Dit kan een bijzonder fraai resultaat opleveren. Bijvoorbeeld bij zijn beeld van een plant, waarbij met de lucht in de raamweerspiegeling een fantastische eenheid wordt gecreëerd. Bij andere foto’s is dit effect rampzalig, voornamelijk vanwege de ongeloofwaardigheid van het geheel. Zoals bij Cliona in the waves, wat een dame en een wateroppervlak toont. Het soort afbeelding dat je in een amateuristisch new age foldertje verwacht aan te treffen.

De ene keer denk je dat Joss McKinley schoonheid en perfectie bejubelt, het andere moment druipt de wolligheid en onbeduidendheid er vanaf. McKinley is daarbij niet bang voor imperfecties zoals pixellatie, wazige hoeken en strepen op de lens. Bijzonder en grensverleggend is deze expositie niet, maar dat is waarschijnlijk ook nooit het doel geweest van de fotograaf. Helaas krijgt hij het ook niet voor elkaar om echt lijn aan te brengen in zijn tentoonstelling om het gevoel van sereniteit over te brengen.

Muziek / Album

The eighties revisited

recensie: Clock Opera - Ways to forget

.

Hoewel de groep zich bedient van geavanceerde hedendaagse opnametechnieken, doet het debuutalbum van Clock Opera toch vooral denken aan de glamourmuziek uit de jaren tachtig: the Eighties Revisited. De band doet het goed bij live optredens maar op plaat klinkt de muziek  voornamelijk saai en clichématig.

Zelf noemt zanger en producer Guy Connelly van deze Engelse band zijn muziek ‘chop pop’ : het in stukken hakken van dagelijkse geluiden van huis en straat en deze vervolgens verwerken in de nummers. Alle toegevoegde geluiden leiden echter meer af van de nummers dan dat ze een ondersteunende bijdrage geven. De samples gaan steeds meer irriteren.
Bombastisch en overgeproduceerd

Mede door het toepassen van gesamplede geluiden die sterk op de voorgrond te horen zijn, klinken de nummers bombastisch en overgeproduceerd. De intro’s van bijna alle nummers bestaan uit dezelfde voortstuwende piano/synthesizerklanken. De nummers klinken erg hetzelfde en lijken in elkaar over te gaan. De stem van Guy Connelly is warm en verfrissend maar komt hierdoor niet echt tot zijn recht.

Sombere teksten

~

De teksten gaan over vervaagde herinneringen en angst voor veranderingen, de toekomst en de waarden van het heden, maar zijn niet al te vrolijk. In combinatie met de monotonie van de nummers maakt het geheel een sombere indruk. Het album opent met ‘Once And For All’; in de tekst wordt teruggegrepen naar verdwenen herinneringen ondersteund met indringend en overheersend synthesizergeluid en stuwende bas en drum.  ‘Lesson no 7′ lijkt een voortzetting van het openingsnummer: hetzelfde geluid met nadrukkelijk bas en drum en weer diezelfde zang. Ook hier weer een sombere tekst over vasthouden aan het heden en angst voor wat komen gaat. Hoewel ’11th Hour’ rustig en evenwichtig start, gaat ook dit nummer uiteindelijk over in dezelfde brei van geluid om uiteindelijk wel heel mooi te eindigen met zang en piano.

Talk Talk
Het album gaat verder in dezelfde sfeer met ‘Man Made’, een nummer dat zo van Talk Talk zou kunnen zijn uit begin jaren tachtig. Aardige uitzondering is vervolgens het nummer ‘Belongings’ dat rustig begint en waarbij tekst – een positieve dit keer –  en muziek veel meer in balans zijn. Wellicht dat daarom dit nummer is verkozen tot single die ondersteund wordt door een knap gemaakte video. In ‘White Noise’ wordt de draad weer opgepakt met sombere teksten en overkill aan geluiden. Met ‘Fail Better’ eindigt het album zoals het begint: veel synthesizer met bas en drum.

Met uitzondering van ‘Belongings’ beklijft geen enkel nummer. Wat wel op het netvlies blijft hangen is het prachtige Artwork. Wellicht zijn het toch 10 ways to forget.

Clock Opera treedt 10 oktober op in Rotown en 11 oktober in Paradiso.

Boeken / Achtergrond
special: John Gray, SPUI25-lezing 'Mythe en fictie in de hedendaagse politiek'

History as usual

Al jarenlang hamert politiek filosoof John Gray onaflatend op het gevaar van de alomtegenwoordige vooruitgangsmythe. Weliswaar sijpelt momenteel het geloof weg in de permanente houdbaarheid van economische groei, maar nog altijd gaat iedereen ervan uit dat oorlogen afnemen en dat collectieve kwaadaardigheid van eerder en elders is. In de zesde SPUI25-lezing benadrukt de realistische profeet Gray, wiens gelijk telkens weer door de actualiteit wordt onderschreven, dat deze aannamen worden gelogenstraft door de ervaringswijsheid. Alvorens Gray dit, en meer, mag verkondigen, besteden Marita Mathijsen en Louise Gunning, collegevoorzitter van de UvA – alles complimenterend maar niets zeggend, zoals collegevoorzitters plachten te doen – aandacht aan het begin van de lustrummaand van SPUI25. Dit succesvolle instituut, dat erin slaagt om kunst en wetenschap te verbinden en een centrum voor vruchtbare polemiek te vormen, bestaat deze maand namelijk vijf jaar. Tot en met half oktober is het programma nog meer dan anders gevuld met indrukwekkende namen, zowel in sprekers als besprokenen (zie www.spui25.nl).A return to normalcyGoed, genoeg (gemeende) pluimen uitgedeeld. Waar het werkelijk om gaat is de boodschap van John Gray, een van de grootste hedendaagse publieke intellectuelen, de auteur van Black Mass (2007), Strawdogs (2003) en het meest recent The Immortalization Commission (2011). Hij spreekt in de aula van de Lutherse Kerk op het Spui.Onder het sfeerbepalende gewelf trapt Gray af met het kastijden van de fictie ‘Europa’. Bon ton natuurlijk, in ieder geval sinds de eurocrisis, maar Gray roept dit al jaren. Sowieso is hij een woestijnprofeet, wiens vooruitziende stellingen telkens ongehoord blijven. Althans, ongehoord door ‘de machthebbers’, om vervolgens door de voortsnellende realiteit te worden bewaarheid.Vanzelfsprekend vindt hij de oorspronkelijke bedoeling van het Europese project, het ‘nooit meer oorlog’, niet alleen nobel, maar ook verstandig. Na enkele decennia nam echter het nobele, het ideaal, de overhand en verwerd het tot geloofsartikel. Dit is het stramien dat Gray aanklaagt, en dat wordt verwoord door Bas Heijne in het vraaggesprek na afloop. Het haalbare ideaal ontwikkelt zich tot een absoluut idealisme, dat almaar blinder maakt voor de realiteit. Dit aldus vertroebelde perspectief baarde vervolgens de gezamenlijke munt en het krampachtige streven naar politieke eenwording. Alsook, dankzij de onvermijdelijke gebreken daarvan, de huidige crisis.Wat te doen, zeker nu, op het moment dat niet alleen Gray maar ook de geschiedenis hierop wijst? Hij observeert ‘a return to normalcy’. Hieronder schaart hij zowel de ’terugkeer’ van de economische crisis als de toxische politiek. Toch, stelt Gray, houden nog velen vast aan de gevaarlijke fictie Europa. Die mensen zijn ervan overtuigd dat Joschka Fischer gelijk heeft als hij zegt dat iedere crisis de Europese Unie weer verder zal brengen, zal aanzetten tot de nodige nieuwe hervormingen en tot verdere inkleuring van het institutionele kader. Dit noemt Gray, gegeven de grote nationale verschillen, onmogelijk.Onder het plaveisel…De centrale these van Gray, zowel van zijn lezing als van zijn gehele werk, is dat de mens geen werkelijke morele of ethische vooruitgang maakt, en dat de utopismen die anders beweren gevaarlijk zijn. In tegenstelling tot de ethiek is de verworven wetenschappelijke en technologische kennis cumulatief: ‘Zelfs als alle wetenschappers nu zouden sterven aan influenza, zouden de volgende generaties hoogstwaarschijnlijk die kennis behouden.’ Het beslissende punt is dat ‘human animals are unique in its capacity to grow knowledge, but also unique in its incapacity to learn from knowledge’. Ondanks alle opgedane ervaringen, de bibliotheken vol gecatalogiseerde ellende en daaruit gedestilleerde wijsheden, evolueren wij arme tekortschietende wezens niet wezenlijk.De over eeuwen opgebouwde instituties die de maatschappelijke vooruitgang kenmerken – welvaartsstaat, tolerantie, slavernijverbod et cetera – kunnen ‘in the blink of an eye’ zijn weggevaagd, ineengestort. Samengevat: onder het plaveisel de natuurstaat, de chaos.Gray’s overtuigende en dus verontrustende empirische bewijs hiervoor is de door de Verenigde Staten, ’s werelds grootste liberale democratie, gesanctioneerde marteling van nog geen tien jaar geleden. Decennialang was marteling getaboeïseerd, werd het als dusdanig kwaadaardig gezien dat er geen discussie over mogelijk noch nodig was. Maar wie in pakweg 2000 had voorspeld dat binnen vijf jaar een Amerikaanse president marteling zou verdedigen, zou voor een apocalyptische nonsens pratende malloot zijn uitgemaakt. (Raad eens wie een van die malloten was – zie Gray’s vóór Abu Ghraib in de New Statesman gepubliceerde ‘Torture: a modest proposal’).Zo rijgt John Gray in een prettige trant, kalm maar nadrukkelijk, zijn stellingen aaneen. Gekleed in een Burberry-jasje en dito stropdas is hij de ware Britse intellectueel: hij springt in zijn betoog anekdotisch heen en weer, verwijst naar Joseph Conrad, verluchtigt via het oproepen van een Monty Python-fragment, citeert Keynes en noemt Bertrand Russel ‘Bertie’.Mythmaking animalsEn alles stut die ene these: ‘Progress in politics and morals is a myth.’ Maar voor ons mensen zijn mythen en hun betekenisgevingen onontbeerlijk; wij zijn ‘mythmaking animals’. De vooruitgangsmythe van de afgelopen vijftig jaar was nuttig – ze rekte ‘het mogelijke’ op. Zo bleken de onverwezenlijkbaar geachte mensenrechten deels te verwezenlijken – maar haar oogkleppen werken belemmerend en gevaarlijk nu we op een stagnatiemoment zijn aangekomen. Anderzijds is de mythe en de overtuiging dat de maatschappij enigszins op de rails blijft voor ons van onverminderd groot belang: hoe anders een huis te kopen, een kind groot te brengen, je leven te plannen? Gray erkent dit.En hier, ik waarschuw maar even, moet u dus in een spagaat. Een vooruitgangsgeloof is onvermijdelijk, maar de keerzijde ervan is gevaarlijk, omdat we simpelweg niet voorbereid zijn als het misgaat (en dat zal het gaan, vroeger of later). De oplossing die Gray aandraagt is onbevredigend – al blijft het de vraag of het mogelijk is iets beters te bedenken. Hij wenst ‘een beetje meer scepticisme’ en de ‘privatisering van de mythe’. We dienen te beseffen dat ‘human beings are somehow inwardly radically flawed’. Uit deze realiteitszin moeten vervolgens nieuwe ideeën voortkomen. En vergeet ook niet, onderwijst Gray: politiek is het vinden van tijdelijke oplossingen voor permanente problemen.Einde. Alweer.

In de zesde SPUI25-lezing benadrukt de realistische profeet Gray, wiens gelijk telkens weer door de actualiteit wordt onderschreven, dat deze aannamen worden gelogenstraft door de ervaringswijsheid. Alvorens Gray dit, en meer, mag verkondigen, besteden Marita Mathijsen en Louise Gunning, collegevoorzitter van de UvA – alles complimenterend maar niets zeggend, zoals collegevoorzitters plachten te doen – aandacht aan het begin van de lustrummaand van SPUI25. Dit succesvolle instituut, dat erin slaagt om kunst en wetenschap te verbinden en een centrum voor vruchtbare polemiek te vormen, bestaat deze maand namelijk vijf jaar. Tot en met half oktober is het programma nog meer dan anders gevuld met indrukwekkende namen, zowel in sprekers als besprokenen (zie www.spui25.nl).

A return to normalcy
Goed, genoeg (gemeende) pluimen uitgedeeld. Waar het werkelijk om gaat is de boodschap van John Gray, een van de grootste hedendaagse publieke intellectuelen, de auteur van Black Mass (2007), Strawdogs (2003) en het meest recent The Immortalization Commission (2011). Hij spreekt in de aula van de Lutherse Kerk op het Spui.

Onder het sfeerbepalende gewelf trapt Gray af met het kastijden van de fictie ‘Europa’. Bon ton natuurlijk, in ieder geval sinds de eurocrisis, maar Gray roept dit al jaren. Sowieso is hij een woestijnprofeet, wiens vooruitziende stellingen telkens ongehoord blijven. Althans, ongehoord door ‘de machthebbers’, om vervolgens door de voortsnellende realiteit te worden bewaarheid.

Vanzelfsprekend vindt hij de oorspronkelijke bedoeling van het Europese project, het ‘nooit meer oorlog’, niet alleen nobel, maar ook verstandig. Na enkele decennia nam echter het nobele, het ideaal, de overhand en verwerd het tot geloofsartikel. Dit is het stramien dat Gray aanklaagt, en dat wordt verwoord door Bas Heijne in het vraaggesprek na afloop. Het haalbare ideaal ontwikkelt zich tot een absoluut idealisme, dat almaar blinder maakt voor de realiteit. Dit aldus vertroebelde perspectief baarde vervolgens de gezamenlijke munt en het krampachtige streven naar politieke eenwording. Alsook, dankzij de onvermijdelijke gebreken daarvan, de huidige crisis.

Wat te doen, zeker nu, op het moment dat niet alleen Gray maar ook de geschiedenis hierop wijst? Hij observeert ‘a return to normalcy’. Hieronder schaart hij zowel de ’terugkeer’ van de economische crisis als de toxische politiek. Toch, stelt Gray, houden nog velen vast aan de gevaarlijke fictie Europa. Die mensen zijn ervan overtuigd dat Joschka Fischer gelijk heeft als hij zegt dat iedere crisis de Europese Unie weer verder zal brengen, zal aanzetten tot de nodige nieuwe hervormingen en tot verdere inkleuring van het institutionele kader. Dit noemt Gray, gegeven de grote nationale verschillen, onmogelijk.

Onder het plaveisel…
De centrale these van Gray, zowel van zijn lezing als van zijn gehele werk, is dat de mens geen werkelijke morele of ethische vooruitgang maakt, en dat de utopismen die anders beweren gevaarlijk zijn. In tegenstelling tot de ethiek is de verworven wetenschappelijke en technologische kennis cumulatief: ‘Zelfs als alle wetenschappers nu zouden sterven aan influenza, zouden de volgende generaties hoogstwaarschijnlijk die kennis behouden.’ Het beslissende punt is dat ‘human animals are unique in its capacity to grow knowledge, but also unique in its incapacity to learn from knowledge’. Ondanks alle opgedane ervaringen, de bibliotheken vol gecatalogiseerde ellende en daaruit gedestilleerde wijsheden, evolueren wij arme tekortschietende wezens niet wezenlijk.

De over eeuwen opgebouwde instituties die de maatschappelijke vooruitgang kenmerken – welvaartsstaat, tolerantie, slavernijverbod et cetera – kunnen ‘in the blink of an eye’ zijn weggevaagd, ineengestort. Samengevat: onder het plaveisel de natuurstaat, de chaos.

Gray’s overtuigende en dus verontrustende empirische bewijs hiervoor is de door de Verenigde Staten, ’s werelds grootste liberale democratie, gesanctioneerde marteling van nog geen tien jaar geleden. Decennialang was marteling getaboeïseerd, werd het als dusdanig kwaadaardig gezien dat er geen discussie over mogelijk noch nodig was. Maar wie in pakweg 2000 had voorspeld dat binnen vijf jaar een Amerikaanse president marteling zou verdedigen, zou voor een apocalyptische nonsens pratende malloot zijn uitgemaakt. (Raad eens wie een van die malloten was – zie Gray’s vóór Abu Ghraib in de New Statesman gepubliceerde ‘Torture: a modest proposal’).

Zo rijgt John Gray in een prettige trant, kalm maar nadrukkelijk, zijn stellingen aaneen. Gekleed in een Burberry-jasje en dito stropdas is hij de ware Britse intellectueel: hij springt in zijn betoog anekdotisch heen en weer, verwijst naar Joseph Conrad, verluchtigt via het oproepen van een Monty Python-fragment, citeert Keynes en noemt Bertrand Russel ‘Bertie’.

Mythmaking animals
En alles stut die ene these: ‘Progress in politics and morals is a myth.’ Maar voor ons mensen zijn mythen en hun betekenisgevingen onontbeerlijk; wij zijn ‘mythmaking animals’. De vooruitgangsmythe van de afgelopen vijftig jaar was nuttig – ze rekte ‘het mogelijke’ op. Zo bleken de onverwezenlijkbaar geachte mensenrechten deels te verwezenlijken – maar haar oogkleppen werken belemmerend en gevaarlijk nu we op een stagnatiemoment zijn aangekomen. Anderzijds is de mythe en de overtuiging dat de maatschappij enigszins op de rails blijft voor ons van onverminderd groot belang: hoe anders een huis te kopen, een kind groot te brengen, je leven te plannen? Gray erkent dit.

En hier, ik waarschuw maar even, moet u dus in een spagaat. Een vooruitgangsgeloof is onvermijdelijk, maar de keerzijde ervan is gevaarlijk, omdat we simpelweg niet voorbereid zijn als het misgaat (en dat zal het gaan, vroeger of later). De oplossing die Gray aandraagt is onbevredigend – al blijft het de vraag of het mogelijk is iets beters te bedenken. Hij wenst ‘een beetje meer scepticisme’ en de ‘privatisering van de mythe’. We dienen te beseffen dat ‘human beings are somehow inwardly radically flawed’. Uit deze realiteitszin moeten vervolgens nieuwe ideeën voortkomen. En vergeet ook niet, onderwijst Gray: politiek is het vinden van tijdelijke oplossingen voor permanente problemen.

Einde. Alweer.
Terugkerend op de beginstelling: langzaamaan raken we vertrouwd met het idee dat onze welvaart een beetje – toch zeker niet meer dan dat…? – zal afnemen. In ieder geval nooit meer oorlog, toch? Bij het merendeel van de mensen proef je inderdaad de, vaak onbewuste, gedachte: we weten nu wel beter dan in 1914-1945. Gniffelend bezien we de foto’s van de Griekse fascistische partij Gouden Dageraad. Terwijl we zo onze gemoedsrust bewaren, vergeten we dat deze ontwikkeling grofweg eenzelfde loop volgt – natuurlijk: in een onvergelijkbare tijd – als wat er gebeurde in Duitsland 1930. Ter verduidelijking: Gray profeteert geen apocalyps, geen nieuw nazisme. Hij stelt alleen dat de mens niet leert, dat we (stiekem) denken dat hij dit wel doet, en dat deze verblindende gedachte gevaarlijk is.

De afgelopen decennia waren, voor het westen althans, abnormaal. De geschiedenis was er bevroren. Gray: ‘What I’m predicting is history as usual.’ Om vele redenen is het dan ook passend af te sluiten met een verwijzing van Gray naar Samuel Beckett. Deze eindigde een van zijn romans als volgt: ‘The end. Again.’

 

Boeken / Fictie

Great Gatsby in Prato

recensie: Edoardo Nesi (vert. Manon Smits) - Velours uit Prato

Voor zijn relaas over de verkoop van het Nesi-familiebedrijf koos Edoardo Nesi een motto van F. Scott Fitzgerald: ‘Het is een prachtige geschiedenis. Het is mijn geschiedenis, en de geschiedenis van mijn mensen.’ Dat citaat dekt de lading slechts voor een deel.

Eeuwenlang heeft de textielindustrie in het Noord-Italiaanse Prato kunnen floreren. De stad werd gebouwd op een fundament van wol, en in die vruchtbare grond kon de wolfabriek T.O. Nesi en Zonen uitgroeien tot een bloeiend bedrijf dat de inwoners van Prato werkgarantie verschafte en de toekomstige generaties Nesi voorspoed en geluk in het vooruitzicht leek te stellen. Edoardo Nesi, de kunstzinnige telg van de textielfamilie, mocht dankzij de schijnbaar ongelimiteerde economische voorspoed binnen de familie tot relatief late leeftijd een beetje aanklooien: sciencefictionromannetjes lezen, studeren aan Amerikaanse universiteiten en zelfs romans schrijven. Tot ook hij werd geroepen om T.O. Nesi en Zonen te gaan leiden. Zonder overdreven veel economisch inzicht, maar met de passie van de ware ondernemer zet hij zich aan zijn taak – eerst nog met de economische wind in de rug, later, met het openstellen van de Italiaanse grenzen, tegen de klippen van de Chinese massaproductie op. Uiteindelijk, in 2004, besluit de schrijver het levenswerk van drie generaties te verkopen om zich volledig aan het schrijven te kunnen wijden.

Als schrijver de hoofdprijs

Een opluchting, zou je denken. Maar niet voor Nesi, die met het bedrijf ook zijn familiegeschiedenis (en daarmee natuurlijk ook het bekende ‘stukje van zichzelf’) aan de hoogste bieder heeft verpatst. Met die transactie raakt hij, de schrijver, in een identiteitscrisis die hij tracht te bezweren door een essayistische petit histoire te schrijven, Velours uit Prato (vertaling van: Storia delle mi agente, Verhaal van mijn mensen/volk). Waar de ondernemer Nesi verlies op verlies draaide, maakt de schrijver Nesi meteen al de hoofdprijs buit: Velours uit Prato won in 2011 de Premio Strega, de belangrijkste literaire prijs van Italië.

Of die erkenning terecht is? Mwoah. Nesi is een begaafd schrijver die een actueel thema vanuit een persoonlijke optiek op de korrel neemt. En toch ontbreekt het Velours uit Prato aan het nodige. Dat begint al bij de vorm, want wat is Velours uit Prato nu precies voor boek? Het is geen roman (heeft daar wel kenmerken van) en geen journalistiek werk (daarvoor is Nesi te zeer persoonlijk betrokken). Een essay dan misschien? Een poging (essai) is het in elk geval, een poging tot het verklaren van de malaise in de branche. De conclusie die Nesi trekt, benadert misschien wel de werkelijkheid (‘Het enige waar het nog om ging was de prijs’), maar de toon waarop die conclusie getrokken wordt, deugt niet. Nesi spreekt niet met de mond van de schrijver die boven de situatie uitstijgt, maar de taal van het verontwaardigde slachtoffer. De politiek (Mario Monti voorop) heeft nagelaten de Italiaanse vaklieden te beschermen, de Chinezen geven niets om kwaliteit en ‘de mensen’ willen toch vooral zo goedkoop mogelijk kleren krijgen. Om vakmanschap, creativiteit en goede materialen lijkt niemand zich nog te bekommeren, simt Nesi. (In het voorjaar van 2012 verscheen overigens een nieuw boek van Nesi over ditzelfde onderwerp, waarin het op een positievere manier wordt beschreven – aldus de schrijver zelf.)

Zijn eigen Great Gatsby
Natuurlijk kent Velours uit Prato ook sterke passages, nogal veel zelfs, want Nesi is een auteur van formaat, een schrijver die weet hoe hij een boek opbouwt, die zijn meest pregnante stukken (zoals dat waarin hij een illegaal Chinees naaiatelier in Prato bezoekt, een scène die doet denken aan de Spaanse film Bíutful, waarin het verdriet van de Chinese confectie van de andere kant wordt belicht) uitstekend in kan leiden. En toch wringt Nesi’s toon, zijn koketterie wanneer hij schrijft over zijn literaire successen, zijn contact met Joan Didion en Richard Ford en zijn adoratie voor David Foster Wallace. En zijn woede over de Italiaanse politiek, wier incompetentie de ondernemer in de schrijver wakker kust.

Nesi is al ver in zijn betoog als hij een anekdote over Orson Welles oprakelt: Welles maakte The Magnificent Ambersons, maar moest alweer een nieuwe film in Brazilië draaien toen de montage nog in volle gang was. Producenten verknipten de film vervolgens tot een totaal nieuwe, beroerde film. Na vele jaren zag Welles de film voor het eerst terug. Hij huilde in stilte. Toen hij uitlegde waarom, zei hij: ‘Ik was van streek omdat het verleden tijd is. Omdat het voorbij is.’ Het is een anekdote die Velours uit Prato in enkele zinnen samenvat. En zo wordt de schrijver-ondernemer Edoardo Nesi de Great Gatsby van zijn eigen verhaal: melancholisch omziend naar gouden tijden die nooit meer terugkeren.

Kunst / Expo binnenland

Overzicht van vijf decennia negentiende-eeuwse Franse kunst

recensie: Favorieten uit de Hermitage - Impressionisme: sensatie & inspiratie.

In de Hermitage Amsterdam is sinds 16 juni de tentoonstelling ‘Impressionisme: sensatie & inspiratie’ te bezichtigen. Grote namen uit het impressionisme worden afgewisseld met die van destijds traditionele Academiekunstenaars. Het resultaat is veel meer een overzichtstentoonstelling van de periode 1850-1900 dan de titel doet vermoeden.

Het is altijd prettig binnenkomen bij de Hermitage. De ruime toegangshal, geen lange wachtrijen, en vervolgens de grootse entree door de trapwandeling naar het eerste werk. Daar wordt de bezoeker begroet door een introductietekst waarin het met name gaat over de veranderingen op kunstgebied in de negentiende eeuw. Het impressionisme vervult daarin een hoofdrol. Een gigantische blow-up van Renoir staat de tekst op gepaste wijze bij. De verwachtingen zijn daarom hooggespannen.

Salon des Refus

é

s en de Academie

Ondanks dat er in de inleiding veelal gesproken wordt over de tegenstelling tussen kunstenaars van de Academie en de Salon-geweigerden, komt dit beeld niet goed uit de verf. In de eerste paar zalen hangen wat werken van Academieschilders, met als topstuk ‘Verkoop van een slavin in Rome’ van Gérôme. De bijschriften geven tekst en uitleg, maar dit slaat niet duidelijk genoeg op het tentoongestelde. Het is voor de ongeoefende kijker moeilijk te bepalen wat nu precies wel en niet salonfähig is aan de werken, en waar die scheidslijn getrokken dient te worden.

© State Hermitage Museum, St Petersburg

© State Hermitage Museum, St Petersburg

De impressionistische schilderijen komen in de hoofdzaal aan bod. Hier hangen dan ook gelijk een aantal topstukken, waaronder vier Monets en twee Renoirs, een lust voor het oog. Het is de bedoeling dat deze stukken afgezet worden tegenover werken die door Academieschilders gemaakt zijn, om duidelijk te maken dat zij onderdeel uitmaakten van door de Salon geweigerde schilderijen. De Hermitage slaagt niet in deze opzet. Dat komt vooral door het gebrek aan duiding naast de verschillende schilderijen. Desalniettemin is het een prachtig ingerichte zaal, vol met meesterwerken uit de tweede helft van de negentiende eeuw.

Landschappen en mensen

De tentoonstelling gaat verder op de eerste verdieping, alwaar zich een andere indeling voordoet. Hier worden de werken gerangschikt op onderwerp: ‘landschappen’ en ‘mensen’. Binnen deze onderwerpen hangen de werken van verschillende kunstenaars naast elkaar, maar worden ook enkele zalen gewijd aan een kunstenaar alleen. Deze opzet werkt beter dan die van de begane grond. Er tekent zich een goed beeld af van de ontwikkeling die de schilderkunst doormaakt in de jaren 1850-1900. Ook hier vinden we enkele topstukken van bijvoorbeeld Pissarro en Sisley. De zaal waarin een Grandjean naast een Pissarro geplaatst is vormt het hoogtepunt van dit onderdeel van de tentoonstelling. De opstelling maakt in een klap duidelijk wat het verschil in werkwijze is tussen een Academieschilder en een impressionist. Het is aan de rijkdom van de Russische Hermitagecollectie te danken dat zo’n prachtige vergelijking gemaakt kan worden.

© State Hermitage Museum, St Petersburg

© State Hermitage Museum, St Petersburg

Het onderdeel ‘mensen’ gaat op dezelfde wijze verder. De tekstuele uitleg wat impressionisme voor het portret precies heeft betekend blijft uit, maar wordt aan de hand van de werken en bijschriften toch voldoende duidelijk gemaakt. De tentoonstelling sluit met prachtige stukken van Cézanne en Gauguin. Het is een goede keuze van de Hermitage om niet te eindigen met een impressionistisch werk, maar vast een brug te slaan naar het modernisme van de twintigste eeuw. Dit geeft echter nog meer aan dat deze tentoonstelling om een overzicht van verschillende stromen gaat, en hoe die tot elkaar in verhouding staan.

De titel ‘impressionisme: inspiratie & sensatie’ is wat ongelukkig gekozen, aangezien het een andere verwachting bij de kijker oproept. Het is veel meer een tentoonstelling waar het impressionisme in de context van de negentiende-eeuwse kunstwereld geplaatst wordt. Daar is de Hermitage goed in geslaagd, met een zeer gevarieerd aanbod van verschillende kunstenaars, stijlen en genres. Voor liefhebbers van de negentiende eeuw in al haar facetten is de tentoonstelling dan ook echt een must see.

Boeken / Fictie

Zwart gekrioel

recensie: W.G. Sebald (vert. Ria van Hengel) - Logies in een landhuis

De lijst van winnaars van de Nobelprijs voor de Literatuur is enigszins vertekend doordat de prijs nooit postuum wordt uitgereikt. Vandaar, en enkel vandaar, prijkt op de laureatenlijst niet de naam van een van de grootste schrijvers van de laatste decennia, de op 57-jarige leeftijd verongelukte W.G. Sebald (1944-2001).

Wie bekend is met werk van Sebald, met bijvoorbeeld Austerlitz of De ringen van Saturnus, zal onderschrijven dat de bewering dat hij de ultieme literaire erkenning zou hebben gekregen niet buitensporig is. Ook het nu verschenen, door Ria van Hengel voortreffelijk vertaalde Logies in een landhuis (oorspronkelijk 1991), getuigt van de vermogens van deze meester van de melancholie.

Zes portretten: zes kunstwerken   
Zoals in alle boeken van de in Duitsland geboren W.G. Sebald – ‘Winfried Georg’, maar de voorletters worden niet uitgeschreven omdat Sebald grote weerzin koesterde tegen deze ‘nazinaam’ – spelen ook hier herinnering, traditie en de tijd hun prominente rollen. Het verschil met zijn veelal documentaireachtige romans is dat Logies in een landhuis een bundel portretten is. Zes keer strijkt Sebald tijdelijk neer op een plek waar een kunstenaar korter of langer heeft geresideerd (een schilder, vier schrijvers, en een schrijver-schilder). Op die plek schetst hij, afgewisseld met eigen indrukken, op een mijmerende en altijd invoelbare wijze de kunst of de strijd van de betreffende artiest.

Nu zijn bundels van schrijvers over medekunstenaars doorgaans vooral interessant voor mensen met speciale interesse in ofwel de inspiratiebronnen van de schrijver, ofwel in typeringen van kunstenaars en hun werk. Maar dit elegant uitgegeven boek – waarin, zoals in meer van Sebalds boeken, de illustraties de tekst ondersteunen, verrijken of mystificeren – wijkt af van die regel. De beschreven kunstenaars worden zelf personages, en tussen de essays zelf bestaan allerlei impliciete verbanden.

Ideaal bomenlandschap


En dus vormt het geen belemmering voor het leesplezier als de lezer, evenals de schrijver dezes, (bijna) niets afweet van Johann Peter Hebel, Eduard Mörike of Jan Peter Tripp. Dit vermeerdert enkel de verrassingseffecten in tekst én beeld. En eenmaal uit, is de kans groot dat de lezer niet weet of hij zich nu op Sebalds andere werk of op dat van de beschreven Robert Walser, ‘helderziende in het klein’, moet storten.

Sebald begint met de negentiende-eeuwer Hebel, een fysiocraat die de samenleving op landbouw en natuurrecht wilde funderen en een organische verbinding bepleitte tussen boer en monarch. Dit begin is goed gekozen, want in Hebels wijze ‘almanakverhalen’ blijft de chaos, reeds aangekondigd door de Franse Revolutie, nog op een afstand. Maar in de dan volgende episoden grijpen gekte en de chaos gestaag verder om zich heen.

Naarmate dit gebeurt, en de personages zich in leven of werk meer en meer begeven op de afgrond, of net over de rand, verschuift Sebald de nadruk naar ieders wens om via het schrijven houvast te (her)krijgen. Over de schrijver-schilder Keller – wiens dromerige, door een vrouw half kapot geknipte Ideaal bomenlandschap de omslag tooit – zegt hij:

De kunst van het schrijven is de poging het zwarte gekrioel te bezweren dat de overhand dreigt te krijgen, teneinde een enigszins bruikbare persoonlijkheid in stand te houden.

En over Robert Walser:

Walser moet op dat tijdstip hebben gehoopt dat hij zich al schrijvend, door iets heel zwaars te veranderen in iets bijna gewichtloos, zou kunnen onttrekken aan de schaduwen die vanaf het begin over zijn leven lagen en waarvan hij al vroeg voorziet dat ze onstuitbaar langer worden. Zijn ideaal was het overwinnen van de zwaartekracht.

Allen zullen hebben beseft dat ze met het schrijven de nederlaag enkel tijdelijk konden afhouden. Het maakt hun pogingen des te heroïscher.

Essentieel verlies
Het ‘zwarte gekrioel’ uit het citaat over Keller verwijst naar een ander ankerpunt in de portretten: de betekenis die Sebald toekent aan de fysieke vorm van het schrift van de besproken figuren. De in de tekst opgenomen foto’s tonen die vormen: zo refereert Kellers ‘zwarte gekrioel’ aan zijn schots door elkaar heen staande krabbels. En van de Pruis Hebel worden rigide classificaties getoond, van de maanstanden tot de belastingindex.

Onderwijl is iedere duiding van Sebald treffend, is zijn stijl vloeiend, zijn toon sympathiek en houdt hij continu de balans tussen wikken, wegen en doorstomen. Natuurlijk zijn de essays inhoudelijk veel rijker dan hier kan worden aangegeven, maar het is veelzeggend dat het boek de (eveneens chronologische) opbouw volgt van Hebel naar Walser naar Tripp, van vredige orde naar de chaos en het mysterie. Sebald lijkt te suggereren dat er iets essentieels verloren is gegaan.

Muziek / Album

Opwindende potpourri van muzikale genres

recensie: Carice van Houten - See You On The Ice

Speels, ambitieus, gevarieerd. Dat zijn de woorden die opkomen bij het beluisteren van Carice van Houten’s See You On The Ice. Met hulp van internationaal vermaarde musici maakte Van Houten een bewonderenswaardige debuutplaat.

Ergens in 2009 zag ik de grande dame van de Nederlandse film in het kleine zaaltje van Paradiso. De Amerikaanse singer-songwriter Elvis Perkins trad die avond op en een bescheiden verzameling liefhebbers was hier op afgekomen. De actrice begaf zich helemaal naar het podium, danste en zong de liedjes mee. Toen ze in Zomergasten een optreden van Antony Hegarty (Antony and the Johnsons) liet zien werd helemaal duidelijk dat Van Houten er een verfijnde muzieksmaak op nahoudt. De beste biografie leek haar het afspelen van de volledige afspeellijst van haar iPod.

Een riskante carrièremove, Van Houten onderkent het. Het ijs is dun en glad voor een actrice die zich in de muziekwereld begeeft. Met de titel (naar verluidt een uitspraak van Hegarty) anticipeert ze daar alvast op, want die vormt een uitdagende invitatie voor de luisteraar om de muziek toch vooral op haar merites te beoordelen.

Gedurfde opener
‘Siren Or the Sea’ hakt er onmiddellijk in: een donker, onheilspellend lied als opener. Een gedurfde keuze, maar eentje die goed uitpakt. Van Houten zingt traag, bijna stroperig langs de behoedzaam opgebouwde instrumentatie. De duistere bongopartij past, evenals de inbrekende strijkers, prachtig in de sfeer. Dat het nummer vijftien seconden lang ontspoort in een kluwen van elektronische effecten maakt het allemaal alleen maar spannender.

De volgende nummers zijn muzikaal minder zwaarwichtig. ‘Something Funny’ is een uptempo popnummer en ‘Time’ een popballade. Maar nergens wordt het thematisch of tekstueel oppervlakkig. ‘Don’t hide your face in the comfortable dark / I’m just a light switch away’, zingt Van Houten in ‘Something Funny’, een lied over afwijzing en bindingsangst.

Potpourri
Hoogtepunten zijn de duetten op het album: ‘Particle Of Light’, met een prachtig ingetogen zingende Hegarty en ‘Broken Shells’, waarin we Howe Gelb naast Van Houten horen zingen. De eerste single ‘Emily’ maakt indruk door de pakkende popmelodie en ‘YOU. ME. BED. NOW.’ doet hetzelfde vanwege de energie en de mooie, Balkanachtige blaaspartij.

‘End Of The World’ doet dan plots weer denken aan jazz-standards als ‘Autumn Leaves’ of ‘My Funny Valentine’. Afsluiter ‘Still I Dream Of It’ lijkt eerst een zoet, Doris Day-achtig liedje, maar mondt dan uit in groots, dik geluid. Van Houten zingt hier eerst lieflijk, dan opeens luidkeels en voluit. Elk nummer is een nieuwe episode in de opwindende potpourri van muzikale genres dat het album biedt.

IJs
Op maar liefst negen nummers wordt Van Houten begeleid door het Metropole Orkest. Antony Hegarty en Howe Gelb waren al genoemd. Marc Ribot (gitarist van o.a. Tom Waits) en Sonic Youth-drummer Steve Shelley werkten ook mee. Bovendien produceerde JB Meijers (o.a. De Dijk) de plaat. Om de metafoor te vervolmaken: Van Houten ging bij de voorbereiding en productie van haar debuutalbum niet over een nacht ijs en ze hoeft ook niet bang te zijn uit te glijden of erdoorheen te zakken. See You On The Ice is een van de boeiendste en verrassendste albums van dit jaar.

Live in Nederland:
25 november, HMH Amsterdam (voorprogramma Rufus Wainwright)

Film / Films

Sterrencast redt oppervlakkige drugsfilm

recensie: Savages

Regisseur Oliver Stone geeft ons twee criminelen die één vrouw delen en samen in conflict raken met een Mexicaans drugskartel. De sterrencast belooft veel, maar Savages ontstijgt de oppervlakkigheid nauwelijks.

Waar biopics de geschiedenis dramatiseren, wordt geweld in actiefilms verheerlijkt en versimpeld. Een actiefilm geeft daarom altijd een gevoel van onechtheid. Maar hoe kan Hollywood nu nog een actiefilm over drugs maken zonder de situatie in Mexico te gebruiken? Afgehakte hoofden, martelingen, corruptie tot aan de politietop: realiteit is vreemder geworden dan fictie.

Het enfant terrible van de filmwereld, Oliver Stone, lost het bijna dystopisch op in Savages. Hoewel de karteloorlog zich ver van de Amerikaanse grens met Mexico afspeelt, is het niet ondenkbaar dat het zich ooit gaat verplaatsen naar de Amerikaans-Mexicaanse grens. In de film Savages komen de kartels zelfs naar Californië toe.

Bijrollen overschaduwen trio

~

De film gaat over een Mexicaans drugskartel dat toegang wil krijgen tot de betere wiet van de wereld. Deze wordt geproduceerd door een tweetal Amerikanen (Taylor Kitsch en Aaron Taylor-Johnson) in een kustplaats in Californië. De film wordt verteld door de ogen van O (Blake Lively), die een liefdesrelatie met de twee vrienden onderhoudt. Dan wordt O ontvoerd en verklaren de twee vrienden de oorlog aan het drugskartel.

Savages wordt met een oppervlakkige luchtigheid gebracht, alsof het de regels van het actiefilmgenre op de hak neemt. De dialogen zijn tenenkrommend, het geweld is rauw en de hoofdpersonen zijn vlak en nietszeggend. Wat misschien wel goed is, als ze een driehoeksverhouding aangaan zonder ruzie met elkaar te krijgen.

De rasacteurs die allen een bijrol vervullen, hebben de ironie begrepen en maken van Savages een aangename zit. John Travolta als corrupte DEA-agent verwacht dat drugs snel gelegaliseerd zal worden in de VS. Salma Hayek is de ijskoude Mexicaanse kartelbaas die haar emoties niet de baas kan als het om haar dochter gaat. Benicio Del Toro speelt haar vieze, sluwe handlanger. Juist deze acteurs weten hoe ze een rol met een vleugje satire moeten brengen.

Hetzelfde valt niet te zeggen van het trio dat in een driehoeksverhouding is beland. Behalve dat ze alledrie een leuke kop hebben, maken ze voor geen moment indruk. Ze spelen hun oppervlakkigheid veel te serieus en overdacht. 

Stones repertoire

~

Met Savages kan je er niet omheen dat Oliver Stone ooit bekendheid kreeg als scriptschrijver van Scarface. Een film die tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreekt en zowel filmmakers als criminelen inspireert.

Misschien is Stone zelf ook wel moe geworden van al die gangsterfilms, die nauwelijks meer van elkaar te onderscheiden zijn. Wellicht geeft hij ons daarom twee eindes in Savages: een liefdestragedie en een heroïsche overwinning. Aardig geprobeerd, maar niet echt overtuigend.

Wat overblijft zijn Stones visuele stijlmiddelen die we kennen uit Natural born killers (1993) en JFK (1991). Ook aan politieke verwijzingen heeft Savages geen gebrek. Deze voelen echter vooral zinloos en onsamenhangend aan in een verder oppervlakkige film.