Boeken / Fictie

Een kat in het nauw

recensie: George Saunders (vert. Harm Damsma en Niek Miedema) - Tien december

.

De personages in Tien december hebben altijd goede bedoelingen, maar worden door externe factoren gedwongen of verleid het slechte te doen. Zo beschrijft Saunders in ‘Ereronde’ een jongetje dat er alles voor over heeft zijn buurmeisje te beschermen, in ‘Al Roosten’ een man die uit frustratie een streek levert aan de plaatselijke makelaar die alles perfect voor elkaar heeft en in ‘Mijn ridderlijk fiasco’ een man die uit een ridderlijk gevoel van rechtvaardigheid in het openbaar verkondigt met wie zijn baas vreemdgaat.

Verontrustend
Saunders praat de acties van zijn personages niet goed, maar wil de lezer wel laten begrijpen dat mensen die het gevoel hebben geen kant op te kunnen soms rare dingen kunnen doen. Saunders toont in tien indringende verhalen wat sociale ongelijkheid en onderdrukking, maar ook wat intense emoties — zoals in het geval van liefde of verlies — met een individu kunnen doen. Het maakt Tien december tot een relevante en urgente verhalenbundel.

Die urgentie komt het duidelijkst naar voren in de langere verhalen ‘Ontsnapping uit de Spinnenkop’ en ‘De Semplicadagboeken’. Beide verhalen lijken zich in de nabije toekomst af te spelen en zijn op z’n zachtst gezegd verontrustend. In ‘Ontsnapping uit de Spinnenkop’ worden gevangenen blootgesteld aan verregaande experimenten met verschillende nieuwe soorten drugs. Wanneer de ik-persoon te horen krijgt dat hij het gedrag van mensen onder invloed van Darkenfloxx — een drug die een ongebreidelde neiging tot zelfdestructie veroorzaakt — moet beschrijven, neemt hij een ingrijpend besluit om te voorkomen dat de proefpersonen het destructieve goedje toegediend krijgen.

Variatie
In ‘De Semplicadagboeken’ beschrijft een vader het schuldgevoel dat hij tegenover zijn kinderen heeft, omdat hij en zijn vrouw niet veel te besteden hebben. Wanneer hij tienduizend dollar wint, besluit hij niet zijn schulden te betalen, maar een nieuwe tuin aan te laten leggen voor zijn jarige dochter zodat ze het gevoel krijgt niet onder te doen voor haar vriendinnetjes. Er worden zelfs een aantal S-jes aangesleept, arme kinderen van over de hele wereld die betaald worden om als statussymbool in tuinen van rijke mensen te prijken.

Het zijn deze verhalen die de meeste indruk maken, maar wat de bundel vooral sterk maakt, is de afwisseling waardoor de lezer scherp gehouden wordt. Sommige verhalen beslaan minder dan tien pagina’s en lezen meer als sfeerschetsen, terwijl in de langere verhalen Saunders’ visie op de samenleving vorm krijgt. Tel daarbij op de fascinerende personages die in uiteenlopende contexten gesitueerd worden en je hebt de gevarieerde, indrukwekkende bundel die Tien december heet.

Film / Achtergrond
special: Suits: Seizoen 1

Karikaturen in maatpakken

Suits is niet de meest realistische advocatenserie, maar wel een van de vermakelijkste. Reden zijn de leuke typetjes, hetgeen ook meteen het grootste minpunt is.

Mike Ross (Patrick J. Adams) is hyperintelligent en heeft een fotografisch geheugen. Ideaal voor het beroep van advocaat, waar menig rechtszaak wordt gewonnen op details. Wanneer Mike echter wordt aangenomen bij advocatenkantoor Pearson Hardman beschikt hij niet over een rechtendiploma, want hij is van school getrapt wegens fraude en heeft nooit de moeite genomen om weer te gaan studeren.

Arrogant, maar rechtvaardig

~

De enige die zijn geheim kent is degene die hem aanneemt, zijn toekomstige leermeester Harvey Specter (Gabriel Macht). Harvey is arrogant, maar rechtvaardig. Alleen de duurste maatpakken kunnen zijn ego bekleden, zijn gevatte opmerkingen worden steevast gevolgd door een zelfingenomen glimlach en zijn aerodynamische kapsel zit altijd hetzelfde en altijd goed. Harvey evenaart qua arrogantie welhaast House. Veel scheelt het in ieder geval niet.

Dat Suits niet al te serieus genomen moet worden, blijkt uit de eerste paar afleveringen. Pearson Hardman is een toonaangevend advocatenkantoor dat alleen maar alumni van Harvard rekruteert, maar ze doen geen background check? Niet erg waarschijnlijk. Suits moet het dan ook meer hebben van de personages, waarbij naast Mike en Harvey ook hun aartsrivaal Louis (Rick Hoffman) en enkele vrouwen een rol spelen. Afgezien van Harvey’s bazin Jessica Pearson (Gina Torres) en Harvey’s assistente Donna (Sarah Rafferty), zijn de aanwezige vrouwen helaas net zo inwisselbaar als de veroveringen van Hank Moody.

Hapklare brokjes sarcasme

~

In de twaalf afleveringen van het eerste seizoen worden Harvey en Mike slechts mondjesmaat ontwikkeld. Veel tijd gaat zitten in de diverse zaken, die overigens prima te volgen zijn zonder enige kennis van het Amerikaanse rechtssysteem. Weinig aandacht is er voor de persoonlijke achtergrond of de ontwikkeling van de relatie tussen Harvey en Mike. Ja, ze groeien langzaam naar elkaar toe, maar delen zelden tot nooit persoonlijke details. Slechts een vertwijfelde boks, laat in het seizoen, toont de gemaakte stappen tussen de twee. Persoonlijke tintjes zijn veelal uiterlijk vertoon, zoals een volle platenkast en gesigneerde basketballen. Een leuke anekdote over een van de elpees ontbreekt.

Bij de aanwezige vrouwen in de serie is het helemaal bar en boos is gesteld. Meeleven met bazin Jessica, paralegal Rachel (Meghan Markle) of fleurige vriendin Jenny is er dan ook niet bij. Alleen bitchy Donna is echt een toevoeging. Ze is het sarcasme zelve, de ideale secretaresse voor Harvey en een van de weinigen die tegen hem op kan boksen.

Suits is ondanks een gebrek aan diepgang behoorlijk vermakelijk. De afleveringen zijn hapklare brokjes sarcasme in een strak, gelikt jasje. Met name Harvey en Mike zijn hiervoor verantwoordelijk, al zijn de koppen die Louis trekt wanneer Harvey hem weer eens voor joker zet ook niet te versmaden. De bijdehante gesprekken en rake opmerkingen tussen Mike, Harvey en Louis zijn het paradepaardje van Suits, dat het karikaturale karakter gedurende het eerste seizoen niet helemaal van zich af weet te schudden. 

Film / Achtergrond
special: IDFA 2013

IDFA: Deel 5

In dit vijfde deel van IDFA is er aandacht voor de strijd tot beste dirigent, een zoektocht naar obscure kerstmuziek, de passie voor het vak van documentaire maken en het leven van legende Shep Gordon, die Alice Cooper beroemd maakte.

DEEL 1 | DEEL 1| DEEL 3 | DEEL 4 | DEEL 5 | DEEL 6

Inhoud: One Minute for Conductors | Jingle Bells Rocks! | The Art of Observing Life | Supermensch The Legend of Shep Gordon

Zinderende competitie

One Minute for Conductors
Angel Esteban, Elena Goatelli • Spanje/Italië, 2013
3.5

~

Met het brede aanbod documentaires op IDFA kan een competitiefilm natuurlijk niet ontbreken. Esteban en Goatelli volgen 130 deelnemers in een competitie in Italië, waarbij de winnaar uitgeroepen wordt tot beste dirigent. De prijs? Het dirigeren van grote symfonieorkesten in ondermeer Florence.

One Minute for Conductors toont de afvalrace van binnenkomst tot de finale, waarbij vijf finalisten overblijven. Alle deelnemers hebben een passie voor muziek en enige tot veel ervaring in het leiden van een orkest. Opvallend is dat de deelnemers uit alle streken van de wereld komen. Italië, Nederland, maar ook China en Japan zijn vertegenwoordigd. Maestro Gustav Kuhn, leider van de jury, verbaast zich hierover, want eerder waren er vooral deelnemers uit Europa. Een verschil dat volgens hem een gevolg is van het fenomeen internet.

Ondertussen moeten de deelnemers hun kunsten voor de ogen van de jury vertonen, al dan niet gecorrigeerd door de imposante verschijning van Kuhn. Dirigeren is een niet te onderschatten vak, waarbij een grote kennis van de composities vereist is. Maar ook precisie, gevoel en leiderschap. Naarmate de finale dichterbij komt stijgt de spanning. De deelnemers weten hun zenuwen nauwelijks te bedwingen, maar als ze er eenmaal staan neemt de passie voor muziek het over. Dit leidt tot mooie scènes, waar ogenschijnlijk verlegen mensen opgaan in hun rol als dirigent en één worden met het stuk. 

Een manco is wel dat je als kijker weinig te weten komt over de achtergronden van de deelnemers. Zo worden zij niet geïntroduceerd en leert de kijker hen pas gaandeweg kennen. Van de vijf finalisten weet je uiteindelijk dat ze allen een grote passie voor muziek hebben en dat met het winnen van deze competitie een droom uitkomt. Wat ze verder in het dagelijks leven doen wordt niet belicht. Daarmee is One Minute for Conductors een documentaire geworden die vooral oog heeft voor de passie van het vak, maar persoonlijke drijfveren of doeleinden op de achtergrond stelt (Suzan Groothuis).
Terug naar boven

Obsessie voor kerstmuziek

Jingle Bell Rocks!
Mitchell Kezin • Canada, 2013
3.5

~

Kerstmuziek is een ondergesneeuwd kindje onder muziekverzamelaars. Mitchell Kezin, zelf verwoed verzamelaar, gaat stad en land af om bijzondere vinyluitgaven van kerstmuziek te vinden. Het genre maakt niet uit: alternatieve pop, hiphop of soul, zolang het maar obscuur is.

Zijn passie voor kerstmuziek is als klein jongetje ontstaan. Zijn vader was vaak afwezig, wat Mitchell met name tijdens de feestdagen een gevoel van gemis en weemoed gaf. Toen hij de kerstplaat ‘The Little Boy That Santa Claus Forgot’ van Nat King Cole hoorde, was hij direct geraakt.

Jingle Bell Rocks! volgt Mitchell terwijl hij twaalf van zijn meest geliefde alternatieve kerstsongs ontsluiert.  Al trekkend door Canada en de VS ontmoet hij muziekverzamelaars, dj’s en muzikanten als Rev Run van Run DMC en Wayne Coyne van The Flaming Lips. Allen vertellen over hun band met kerst, eigen kerstcomposities of gewilde verzamelobjecten. Dat kerst niet alleen nostalgie bestiert, maar ook vrolijk of maf kan zijn of serieuze thema’s als raciale ongelijkheid en godsdienstvrijheid behandelt, blijkt wel uit titels als ‘Santa Claus Was a Black Man’ en ‘Green Chri$tma$’.

Op originele en verfrissende wijze benadert Mitchell de betekenis van kerstmuziek in de breedste zin. Hoewel hij er in eerste instantie van uitging dat hij de enige was met deze obsessie, blijken er toch flink wat verzamelaars van kerstmuziek rond te lopen. Mocht je dus in een platenzaak een verdwaalde kerstplaat tegenkomen (vaak gecategoriseerd onder kindermuziek!), dan is er nog best kans op een collector’s item.

Jingle Bell Rocks! toont een uniek inkijkje in de obscuriteiten van dit specifieke genre. Dat kerst uiteindelijk toch om nostalgie en familiebanden draait, blijkt uit de persoonlijke noot die Mitchell er in verwerkt: teruggrijpend op het ontstaan van zijn obsessie, wordt er speciaal voor hem een nieuwe uitvoering van ‘The Little Boy That Santa Claus Forgot’ gemaakt. Met zijn specifieke thema zal Jingle Bells Rocks! niet iedereen aanspreken, maar het is wel leuk voer voor vinylverzamelaars en jawel, liefhebbers van kerstmuziek (Suzan Groothuis).
Terug naar boven

Portret van passie

The Art of Observing Life
Marina Goldovskaya • VS/Ruslandë, 2013
4.0

~

In The Art of Observing Life neemt de Russische documentairemaakster Marina Goldovskaya bekende documentairemakers als D.A. Pennebaker, Richard Leacock en Allan King onder de loep.  Goldovskaya, die zelf een behoorlijke staat van dienst heeft opgebouwd, probeert middels interviews te achterhalen wat de documentairemakers in hun vak drijft.

Ze slaagt er wonderwel in de persoonlijke drijfveren en passie van de documentairemakers vast te leggen. De meest intieme en persoonlijke ervaringen die met haar gedeeld worden zijn die van Leacock en King, die bevlogen vertellen over het vak van documentaires maken. De interviews gaan vergezeld van beelden uit hun invloedrijke documentaires zoals A Married Couple (1969), waarin de realiteit met een ziel wordt vastgelegd. Als documentairemaker die ziel zien te vangen is een uitdaging. Oprechtheid en passie zijn van belang, evenals het winnen van vertrouwen van degene die gefilmd wordt. 

In The Art of Observing Life lukt het Goldovskaya de ziel van de documentairemakers te tonen. Zo geeft King dan ook aan dat hij zich bijzonder op zijn gemak voelt voor haar camera. Dat ze allebei een vak, een passie delen, zal hierbij zeker een meerwaarde hebben. Goldovskaya’s documentaire kan dan ook als monument gezien worden voor invloedrijke Amerikaanse documentairemakers, die hun stempel hebben gedrukt op het vastleggen van de realiteit en daarbij niet schroomden waar gevoel en emotie vast te leggen.

Sommige geïnterviewde documentairemakers, zoals King,  zijn inmiddels overleden. Dat maakt van The Art of Observing Life des te meer een must see – een kans om de pioniers van de documentaire aan het woord zien, waarbij ze je gegarandeerd in de ziel zullen raken. (Suzan Groothuis).
Terug naar boven

Van Alice Cooper tot meesterchef

Supermensch The Legend of Shep Gordon
Mike Myers • VS, 2013
3.5

~

Shep Gordon stapte zijn carrière als manager onbevangen in. Het was Jimi Hendrix die hem op het idee bracht, overigens nadat er een wat ongelukkig incident had plaatsgevonden. Shep, die vanuit zijn hotelkamer vermeende dat er een vrouw werd aangevallen, stormde naar buiten om haar uit handen van haar belager te redden. Zijn heldhaftig optreden verbrak echter een wild seksavontuur – tussen Janis Joplin en Jimi Hendrix welteverstaan. Een van de sterke (of waargebeurde?) verhalen die de film rijk is.

Shep begon met het managen van Alice Cooper. Een naam die nogal wat verwarring veroorzaakte, gezien Alice ook wel geboekt werd als vrouwelijke folkartiest. De eerste optredens waren geen succes. Maar met Sheps onconventionele methoden, zoals het meenemen van een kip naar een optreden (die vervolgens door Cooper het publiek in gegooid werd, ervan uitgaande dat het beest kon vliegen) rees Cooper uit tot een van de grote namen in de rockgeschiedenis.

Sheps creatieve vermogens en innemende persoonlijkheid leidden tot het sluiten van goede deals met platenmaatschappijen. Na Cooper kreeg hij andere grote artiesten als Blondie en Luther Vandross onder zijn hoede, waarbij het opvallend was dat Shep zich niet aan een enkele muzikale stijl vasthield. Dat hij van meerdere markten thuis was, bleek ook uit het feit dat hij het fenomeen ‘celebrity chef’ onder de aandacht van de media wist te brengen.

Mike Myers, bekend van Wayne’s World en Austin Powers, levert met Supermensch The Legend of Shep Gordon zijn debuut af. Aan de hand van footage-materiaal en talking heads, zoals goede vriend Michael Douglas, Tom Arnold en Meyers zelf, wordt het succes van Shep uit de doeken gedaan, maar ook vol lof gesproken over de man zelf. Een innemend en creatief mens, die het zakelijk gezien altijd voor elkaar kreeg om mensen effectief in de markt te zetten.

Hoewel Myers met zijn documentaire misschien een wat eenzijdig beeld schetst (de titel is niet voor niets Supermensch) kan je als kijker niet anders dan concluderen dat Shep een bijzonder fenomeen is. Creatief, bereid om risico’s te nemen en een wild leven vol avonturen. Daarbij doemt wel de vraag op of alles zo gegaan is als Shep beweert, buiten een levendige fantasie heeft de man namelijk ook jaren drugs gebruikt. Eigenlijk doet het er ook niet toe: Shep creëert zo mede zijn eigen legende (Suzan Groothuis).
Terug naar boven

Muziek / Achtergrond
special: Peter Broderick - Float 2013

Geactualiseerde potentie

.

Geïnspireerd door moderne componisten en gezegend met veel muzikaal talent nam de Amerikaan Peter Broderick op 19-jarige leeftijd Float op. Twee jaar later in 2008 verscheen het album op het kleine kwaliteitslabel Type. Broderick heeft gelijk als hij zegt dat er in de kleine kunstwerkjes van Float nog zoveel meer potentie zat dan destijds in 2008. Float 2013 klinkt helderder, dieper en dynamischer dan Float. Frahm heeft er goed aan gedaan de details die op Float verstopt zaten naar de voorgrond te halen.

Nu wordt ook duidelijk wat er precies gebeurt naast het piano- en vioolspel dat de basis vormt voor ieder nummer. De maar liefst twaalf andere instrumenten die Broderick gebruikt zijn nu goed te onderscheiden en maken dat de geremasterde versie van Float veel rijker klinkt dan de originele release.

Float 2013 klinkt misschien hoe Broderick het destijds gewild had, maar de lo-fi versie van Float heeft zijn eigen charme en is op een andere manier sfeervol. Het is dan ook het beste om beide uitgaves in je kast te hebben.  

Muziek / Concert

Een bevlogen Belg

recensie: Raymond van het Groenewoud

.

Gekleed in zwart pak, zwart T-shirt met witte Converse-gympen en flamboyante zonnebril, betreedt de eeuwig jonge nestor van de popmuziek uit Vlaanderen het podium. In het kader van zijn Bijna Volwassen Tour is het vanavond de beurt aan Tivoli, in een bijna uitverkochte zaal. Het zou een energiek optreden worden van deze bevlogen Belg.

Zijn eigen website geeft het eigenlijk heel goed weer: ‘Raymond is geworden wat hij was: altijd al wijzer en altijd jong! Als jonge zestiger kan hij rijp aangrijpend zingen over dit bestaan, maar liefst van al leeft de zanger zich uit, gaat hij er flink tegenaan. Bijgestaan door drummer Cesar Janssens, bassist Mich Verbelen, Pieter Van Bogaert op orgel en accordeon, en Leander van het Groenewoud, veelzijdige zoon van de vader en helemaal ingespeeld als jongste lid, toont Raymond z’n woeste meerderjarigheid, zelf volgroeid op gitaar, én mondig, met zijn onverbeterlijke tekst.’

Greatest hits


De band komt wat stroef op gang en zijn zoon Leander oogt enigszins verlegen. Maar naarmate de avond vordert en er fors wordt meegezongen, komt ook het podium tot leven. Afwisselend speelt Van het Groenewoud gitaar en piano. Dit laatste instrument beheerst hij duidelijk veel beter. In het begin klinkt zijn gitaarspel krampachtig, maar dit wordt beter. Zoals hij zelf ook zegt: ‘De snaren worden toegankelijker, daar moet ik snel van profiteren.’

Het zou vooral een avond worden waarop hij zijn vele bekende nummers laat horen. Een feest van herkenning voor jong en oud in de zaal. Het is indrukwekkend om zijn langdurige carrière voorbij te zien en horen komen. Na een wat cynische ode aan zijn moeder (of is het de moeder in het algemeen?) gaat het meteen voluit verder met ‘Maria’, waarbij hij op de actualiteit inspeelt en zijn gehoor aanspoort te acteren alsof ze op het plein in Kiev staan. Uit volle borst klinkt het dan ook ‘Maria, Maria ik hou van jou, voor jou sta ik uren in de kou’. En door gaat het met ‘Joske’, ‘Aan De Meet’ en een mooie uitvoering van ‘Brussels By Night’, met een hoofdrol voor Van Bogaert op de hammondorgel.

Geklets


Wat zich bij het voorprogramma al een beetje afkondigt, gaat fors verder tijdens de hoofdact: eindeloos geklets. Het niet onverdienstelijke optreden van Daan Hofman wordt flink gestoord, maar ook tijdens minder uitbundige nummers van Van het Groenewoud is het geklets echt hinderlijk. Zelf bedankt hij na ‘In M’n Hoofd’ nogal sarcastisch slechts ‘het luisterende gedeelte van het publiek voor haar appreciatie’. Wat meer respect voor de artiesten waar je speciaal voor komt is toch wel het minste wat je als publiek moet kunnen opbrengen!

Na het altijd fantastische ‘Liefde Voor Muziek’ (met vanavond een politiek wel zeer correcte tekst) worden nog drie toegiften gespeeld, met als laatste nummer het lieflijke ‘Maanlicht’.

Boeken / Fictie

Een vriendelijk licht

recensie: Robert Walser (vert. Machteld Bokhove) - De vrouw op het balkon en andere prozastukjes

.

De nieuwe vertalingen van Walsers prozastukjes maken overduidelijk waarom. Stukjes zijn het, ze beslaan meestal slechts een tot vijf pagina’s. Maar het is grote literatuur. Veel is ten dele autobiografisch. Het zijn scènes uit Walsers ontelbare bergwandelingen, sprookjesachtige sneeuwstukken, eetzaal- of treincoupéscènes, brieven en stukken over verliefden. Walser zelf zag deze stukjes als ‘niets dan delen van een lange, realistische geschiedenis zonder handeling’. In het nawoord schrijft Cyrille Offermans dat Walser zijn werk wilde laten klinken zoals muziek van Mozart of Paganini: ‘Als een geschenk – alsof het niets met werk te maken heeft.’ En ja, wonderbaarlijk genoeg, dat lukt vaak.

Humoresken uit wanhoop
De moeiteloosheid heeft als effect dat wanneer je een literaire kern probeert aan te wijzen, deze lijkt te verspringen naar de volgende zin. Walsers stukjes zijn soms inderdaad muzikaal ongrijpbaar. Deze eigenschap wordt aangevuld door W.G. Sebald, net als Walser een wandelaar, die in een liefhebbend essay in Logies in een landhuis over Walser schrijft:

Hoe moet je ook een auteur begrijpen die zo door schaduwen werd geplaagd en desalniettemin op elke pagina een uiterst vriendelijk licht verspreidde, die humoresken schreef uit louter wanhoop, die bijna altijd hetzelfde schreef en toch zichzelf nooit herhaalde.

Dit toont Walser zoals hij is, en biedt daarnaast een mooiere aanbeveling dan ik zelf kan verzinnen. Robert Walser werkte, hechtend aan zijn vrijheid, slechts sporadisch, om te kunnen overleven. Hij woonde vaak in kleine zolderkamertjes, vaak in bergdorpjes. Daar hield hij schrijvend de schaduwen op afstand. Totdat schrijven en wandelen niet meer genoeg bleek: de laatste 27 jaar van zijn leven zou hij doorbrengen in psychiatrische inrichtingen.

Helderziende in het klein
Dan zijn woorden. Walser was – toch nog één keer Sebald – de ‘helderziende in het klein’. Walser zelf: ‘Je hoeft niet veel bijzonders te zien. Je ziet al zo veel.’ Dat vele krijgt een weerslag in zijn prozastukjes. Zie het begin van ‘Het landschap’: ‘Alles was zo huiveringwekkend. Nergens een hemel en de grond was nat.’ Daar gaan we, denk je dan; hier winnen de schaduwen dan toch. Al meanderend dreigt de tekst de totale desolaatheid toe te laten. Totdat dit teniet wordt gedaan door een plotse, Walser typerende omkerende kronkel:

Het leek wel of het eeuwig nutteloos was goed te zijn, en eeuwig onmogelijk om goede voornemens te hebben en of alles dwaas was en we allemaal maar kleine kinderen waren, bij voorbaat overgeleverd aan dwaasheden en onmogelijkheden. Toen, meteen daarna, was alles, alles weer goed, en ik liep met een onuitsprekelijke vredige ziel verder door de mooie, vrome duisternis.

En ‘alles, alles’ was weer goed. De harmonie van de laatste zin krijgt, natuurlijk, zo’n kracht doordat het absolute tegendeel niet alleen vlak daarvoor nog allesoverheersend aanwezig was, maar zelfs in die laatste zin nog bestaat als ‘mooie, vrome duisternis’. De ik-figuur lijkt de duisternis te hebben geneutraliseerd – of nog sterker: Walser lijkt al schrijvend een schoon- en goedheid aan de duisternis te hebben ontfutseld.

Veel van zijn karakters lijken op de schrijver: het zijn ogenschijnlijk rustig door Berlijn of berglandschap dolende karakters wier uren verstrijken, maar niet ingevuld hoeven worden. Het verleent ze een onbekommerde glans en het aureool van de eenzame, maar zelfstandige mens. Neem Schwendimann: ‘Wat zocht hij? (…) Hij zocht niet veel, maar hij zocht iets goeds.’ Sommige stukken zijn of lijken ironisch, soms is het ronduit geestig. Zo duik je onbevangen in een prozastukje: ‘Er was eens een zonderlinge man. Hallo, hallo, wat voor een zonderlinge man dan?’ Letterlijk overvalt de tweede zin de eerste.

Wat op iets eeuwigs lijkt
Duisternis en gekte mogen loeren, dit neemt niet weg dat enkele stukjes bijna helemaal doordrenkt zijn van geluk of van Walsers ‘vriendelijk licht’:

We waren zo geraffineerd, er door en door van overtuigd dat alles allang in orde was en dat zorgen onzin waren, dat alles vermaak, niets verdriet was en dat alleen je welbehagen iets waard was, want alleen dat was ’t wat op iets eeuwigs leek.

Een enkele kanttekening: soms verliest hij zich eventjes in net te veel gebabbel. Niettemin had ik gemakkelijk met nog tientallen andere citaten goede sier voor Walser kunnen maken. Daarbij zijn er ook nog zo veel andere dingen over hem te schrijven; over zijn leven, zijn houding ten opzichte van vrijheid, zijn gekkige woordgebruik, ‘microgrammen’ en ‘Bleistift-system’. Verdere uitleg en bovendien enkele andere vertaalde prozastukjes staan op de door vertaler Machteld Bokhove beheerde internetsite www.robertwalser.nl.

Muziek / Album

Hypnotische dansdeining

recensie: Factory Floor - Factory Floor

.

Het Londonse Factory Floor kijkt muzikaal terug naar het moment waarop de grauwe postpunk samenkwam met hedonistische electronica in de jaren ’80. Het is alsof het drietal jarenlang vastzat in de kelder van de Haçienda in Manchester en daar zijn gehersenspoeld door de klanken van de bands van het Factory label.

Op het eerste gehoor zou je dit misschien een makkelijke retro-strategie kunnen noemen. Een calculerende manier om in te haken op de hipheid en credibility van een invloedrijke oude stijl. Zie daar ook de hoes die lijkt op een ontwerp van de legendarische designer Peter Saville.

Machinale afwisseling
Toch is Factory Floors debuutalbum met de gelijknamige naam een plaat die in zijn strenge monotonie en ritmische uithalen je langzaam hypnotiseert en meeneemt. De kracht zit hem een structuur van herhaling gecombineerd met subtiele afwisseling. Er zijn de terugkomende elektronische segmenten aangevuld door de oplopende of aflopende beats van drummer Gabriel Gurnsey zoals in de lange openingstrack ‘Turn it Up’. Met dat nummer wordt een opbouwend tempo gezet voor de rest van het album. Af en toe biedt vocaliste Nik Colk spookachtige en verdovende zang. Lange teksten hoef je hier niet te verwachten, eerder repetitieve en afstandelijke mantra’s zoals in het sterke ‘Fall Back’. “Do you feel like you are going to fall back?”, vraagt Colk herhaaldelijk aan de luisteraar, terwijl je inderdaad valt in de golvende muzikale deining van het nummer dat je meezuigt in een draaikolk.

Factory Floor beheerst uiteindelijk de kunst om met schijnbaar minimale middelen te komen tot maximale resultaten op de dansvloer. Een zwakte van het album zijn een paar korte nummers die overkomen als vulling. Ze onderbreken het ritme en de flow van de plaat en zullen door menig luisteraar worden vermeden.

Boeken / Fictie

Tussen kunst en kerkhoven

recensie: Carlos Ruiz Zafón (vert. Nelleke Geel) - Marina

De clichés zijn niet van de lucht in Marina, een gotisch sprookje over de schimmige onderwereld van Barcelona. Maar de overdaad aan kerkhoven, zwarte katten en vervallen villa’s staat Zafóns verteltalent niet in de weg.

Carlos Ruiz Zafón kennen we van zijn wereldwijde bestseller De schaduw van de wind, maar voor hij naam maakte als volwassen romanschrijver schreef hij een reeks boeken die in het young adult–schap belandden. Zafóns vierde en voorlopig laatste werk in dit genre, Marina, dateert uit 1999 en verschijnt nu in een Nederlandse vertaling.

Mysterie en misdaad


Op een dag raakt de 15-jarige Oscar verzeild in een verlaten huis nabij zijn kostschool. Via een gouden horloge dat hij daar vindt, komt hij in contact met de bewoners: de oude schilder Germán en zijn beeldschone dochter Marina. Nog voor Oscars hormonen tot bedaren zijn gekomen, neemt Marina hem mee naar een kerkhof diep in de oude binnenstad van Barcelona.

Vanaf dat moment raken de twee verstrengeld in een web van mysterie en misdaad dat zich uitstrekt rond een uitvinder van kunstmatige lichaamsdelen. De spanning loopt danig op als Oscar en Marina in bezit komen van een fotoverzameling van misvormde lichamen, die allerlei onplezierig gespuis aantrekt. Langzaam maar zeker ontdekken ze waarom zo veel mensen – of laten we zeggen: wezens – deze foto’s willen ontvreemden.

Ondertussen is Oscar druk bezig zijn eigen opwinding in bedwang te houden. Voor zover nog niet duidelijk: Marina is behalve een mysterieroman ook een verhaal over ontluikende liefde. In Marina heeft Oscar het meisje van zijn dromen gevonden: hij aanbidt haar geheimzinnige glimlach en breekbare schoonheid. Helaas lijkt Marina zijn verlegen avances niet altijd op waarde te schatten.

Bloemrijke stijl


Toegegeven: ik had enige obstakels te overwinnen voor ik me aan Marina kon overgeven. Om te beginnen wordt het ‘Victoriaanse’ omslag gesierd door een wel erg kitscherige roos. Daarbij komen de dialogen soms gekunsteld over, en bezwijkt Zafóns bloemrijke proza soms onder de weelderige overdaad: ‘Hier vormden kathedralen en uit fabels ontsprongen huizen in de naklank van niet langer bestaande straten het decor van deze geschiedenis’.

Maar de verteller in Zafón neemt het al gauw over van de mooischrijver. Als het verhaal eenmaal op gang is, gidst hij de lezer vakkundig door de duistere steegjes van Barcelona. De wereld van spanning en liefde die zich daar ontvouwt, is de moeite van een uitstapje uit serieuzere leesstof waard. Marina is een gedenkwaardig sprookje voor jongvolwassene en oudere lezers met heimwee naar de tijd dat ieder verhaal – hoe onheilspellend ook – nog op z’n pootjes terechtkwam. 

Film / Films

De ballade van de dwalende folkzanger

recensie: Inside Llewyn Davis

De nieuwste film van de gebroeders Coen past perfect binnen hun absurde en tragikomische oeuvre, maar weet ook op een opmerkelijke manier te ontroeren. Een worstelende folkzanger zoekt succes maar vindt vooral ellende.

Llewyn Davis, gespeeld door Oscar Isaac, is een folkzanger die het probeert te maken in het New York van begin jaren zestig. Eigenlijk worstelt Davis al met gewoon rond te komen en aan het begin van de film pendelt hij zonder vaste verblijfplaats van appartement naar appartement tijdens een koude winter. Hij logeert bij fans van zijn muziek of bij bevriende muzikanten, zoals een stelletje gespeeld door Justin Timberlake en Carey Mulligan.

~

En wat een muziek. De soundtrack is een prachtige verzameling folk muziek die contrasteert met de harde en onverschillige werkelijkheid van de film. De muziek biedt troost, empathie en schoonheid, maar niet meer dan dat. In een sterke scène waarin Davis een concertprogrammeur wil overtuigen wordt duidelijk dat je niet automatisch kan verwachten dat je rijk of beroemd wordt ookal maak je dat soort muziek. Folkzanger Dave van Ronk – wie? –  was de inspiratie voor het personage van Davis en heeft dat aan levende lijve ondervonden. De hoes van zijn plaat is het model voor de plaat ‘Inside Llewyn Davis’ die Davis zonder succes aan de man probeert te krijgen.

Inside Llewyn Davis doet ook denken aan Woody Allens Sweet and Lowdown waar Sean Penn een virtuoos jazzgitarist speelt die tegelijk ook een egoïstische man is. Ondanks zijn karakter maakt hij prachtige muziek die mensen inspireert. Eenzelfde schijnbare tegenstelling tussen de man en zijn kunst en tussen het leven en de liedjes komt ook terug in Inside Llewyn Davis. Zo wisselt de film van komische naar tragische situaties, af en toe begeleid door troostende folksongs. De Coens verliezen echter op geen moment dat gevoel voor die onvergevende maar soms ook verrassende werkelijkheid die je simpelweg moet accepteren en moet ondergaan.

Muziek / Album

Te zwak om ‘goed’ te noemen, te knap om ‘slecht’ te zijn

recensie: Panic! At The Disco - Too Weird to Live, Too Rare to Die!

There he goes. One of God’s own prototypes. A high-powered mutant of some kind never even considered for mass production. Too weird to live, and too rare to die.’ (Hunter S. Thompson). Antiheld Raoul Duke brengt mijmerend een ode aan zijn boezemvriend Gonzo die klungelig maar triomfantelijk het vliegtuig opstapt. Fear and Loathing in Las Vegas, een klassieker die blijft inspireren, en niet noodzakelijk enkel schrijvers en/of filmmakers, maar soms ook eens een bandje als… Panic! At The Disco.

Antiheld Raoul Duke brengt mijmerend een ode aan zijn boezemvriend Gonzo die klungelig maar triomfantelijk het vliegtuig opstapt. Fear and Loathing in Las Vegas, een klassieker die blijft inspireren, en niet noodzakelijk enkel schrijvers en/of filmmakers, maar soms ook eens een bandje als… Panic! At The Disco.

Dat de Amerikaanse formatie rond Brendon Urie graag uitpakt met lange songtitels wisten we al (bijv. ‘The Only Difference Between Martyrdom and Suicide Is Press Coverage’, ‘Lying Is the Most Fun a Girl Can Have Without Taking Her Clothes Off’); op hun nieuwe plaat echter worden de – deze keer korte – songnamen gecompenseerd met een acht woorden tellende albumnaam.

Las Vegas By Night

~

Dat Too Weird to Live, Too Rare To Die! verwijst naar Fear and Loathing is allesbehalve toeval; deze plaat is Panic! At The Disco’s (PATD) hommage geworden aan hun thuisstad Las Vegas, Nevada. De titel, de artwork, de bombastische sound, de beats en bovenal de bling bling: welcome to Sin City. De band beloofde dat dit een party album zou worden, waarin ze zich schaamteloos zouden focussen op het mainstream uitgaanspubliek. Las Vegas en feestjes, ze gaan hand in hand, en het lijkt wel of Urie & co meer dan voldoende inspiratie hebben gevonden op The Strip om hun feestelijke belofte na te komen.

PATD is nooit een pure gitaarband geweest, maar op deze plaat lijken ze definitief hun laatste punkrockveren van zich te hebben afgeschud. Too Weird is 100% kant-en-klare pop, maar er is dan ook niets mis met goede popmuziek: opener ‘This is Gospel’ is een knaller, een anthem zowaar  – verplichte kost voor wie ’s ochtends met de auto naar het werk pendelt en graag op het ritme van de muziek met zijn/haar handen op het stuur klopt (we weten dat we niet alleen zijn)! Wie erin slaagt om op 0:41 geen lichaamsdeel te verroeren, moet dringend zijn hartslag eens laten checken. Een opzienbarende opening van PATD’s jongste worp, en er volgt al snel nog meer verbluffing.

Dancing! At the Disco
‘Miss Jackson’ is qua sound zelfs nog een grotere verrassing dan het openingsnummer: hier begeeft Brendon Urie zich op het terrein van de Maroon 5’s en Bruno Marsen van deze planeet. OK, wel met een flinke dosis extra testosteron – misschien moeten we daarom bij dit nummer voortdurend aan Kanye West denken (‘POWER’, iemand?). De lachende derde, ‘Vegas Lights’, is dan weer zo extreem dansbaar opgebouwd dat het lijkt of PATD nooit iets anders heeft gedaan dan ready for the floor dancehits te schijven. De band doet waar Death From Above 1979 niet in geslaagd is: zware gitaren naar de disco brengen, en het nog geweldig laten klinken ook.

Genoeg ruimte voor kul
Toen Pretty. Odd. in 2008 uitkwam, was het duidelijk dat de mannen van PATD vooraf erg goed naar The Beatles hadden geluisterd. De invloeden voor Too Weird lijken echter uit alle verschillende spectra van de elektronische muziek tegelijk te komen: ‘Girl That You Love’ bulkt van Depeche Mode, Human League en vooral Où Est Le Swimming Pool, en bij het pompeuze ‘Nicotine’ dachten we even in een fantastische Infected Mushroom trip verzeild geraakt te zijn (tot de gluiperige, Benny Benassi-achtige beat ons iets later opnieuw met beide voeten op banale grond zette).

‘Girls/Girls/Boys’ sluit van alle nummers op Too Weird misschien wel nog het beste aan bij het oudere PATD werk, maar past dan weer niet echt bij de rest van deze plaat; bovendien is de kwaliteit van de song zelf Pretty Mediocre. Idem dito voor de hele, magere tweede helft van Too Weird, maar dan is daar plots afsluiter ‘The End of All Things’, en deze remuneratie spoelt de ontgoocheling van de laatste vijf nummers gemakkelijk door: een prachtige ballade met enkel een piano, wat strijkers en een elektronische doch fijngevoelige Urie.

Herpes
Conclusie over de nieuwe weg die PATD is ingeslagen: het trio uit Vegas is zeker in staat om goede popmuziek maken, maar zit nog mijlenver verwijderd van het niveau van stadsgenoten The Killers. Enfin, wat zou die andere stadsgenoot, tevens inspiratiebron voor het album, Hunter S. Thompson, van de recente accentuatie van ‘Disco’ in de bandnaam gevonden hebben? De legendarische journalist kan het niet meer navertellen, maar een legendarische quote van de man klonk ooit zo:
‘I feel the same way about disco as I do about herpes’. Viva Las Vegas!