Muziek / Achtergrond
special: Django Django - LateNightTales

Eclecticisme als understatement

Hé wacht eens even, kan dat zomaar? James Last mixen met Philip Glass? The Beach Boys met Outkast?! En wat doet Benedict Cumberbatch nou in de mix met een spoken word bijdrage? Welkom in de wondere muzikale wereld van Django Django.

Eclectisch is eigenlijk een te makkelijk woord om muzieksmaak te typeren als je erover nadenkt. In het universum van Django Django zijn er maar twee soorten muziek: goede en slechte. Met het mixalbum LateNightTales laat de Britse band je horen wat zij verstaan onder goede muziek. Het resultaat is een heerlijke mix die, als we toch maar namen moeten noemen, bestaat uit easy tune, free jazz, funk, hip hop, psychedelische rock, en zelfs wat moderne klassieke muziek. Daarbij zal de ervaren luisteraar genoeg fragmenten horen die gemijnd zijn door samplers, zoals een segment uit het nummer ‘Nautilus’ van Bob James. Ook is het verbazend om te horen dat de Duitse bleekscheet James Last zo’n funky en overtuigend bigband spektakel kan maken als ‘Inner City Blues’. Het nummer deint heerlijk je buis van Eustachius in, en wordt gemixt met het tijdloze rockfunknummer ‘Bone’ van Map of Africa, dat zo’n gitaarrifje heeft dat je dagenlang gezelschap zal houden. Uiteindelijk is dit het pure genot dat je ervaart als je door een verrassende mix geconfronteerd wordt met de oneindige gevarieerdheid van muziek. Het doet denken aan de beste mix-cd’s, zoals Come Get It I Got It van David Holmes, of die van the Lo Fidelity Allstars, die niet voor een gat te vangen zijn met hun mix van dance, psychedelica, en funk. Daarnaast biedt de mix ook een nieuwe track van Django Django, die helaas iets van de aanstekelijkheid mist van de nummers op hun laatste album. Gelukkig is er daar nog Benedict Cumberbatch die de LateNightTales afsluit met een verhaaltje voor het slapen gaan. Welterusten.

Boeken / Fictie

Weinig te raden

recensie: Roberto Costantini (vert. Miriam Bunnik en Mara Schepers) - De wortels van het kwaad

Van de Italiaanse hoogleraar en ingenieur Roberto Costantini (1952) is een tweede thriller vertaald, De wortels van het kwaad. Samen met het eerder verschenen Jij bent het kwaad behoort het boek tot een trilogie over, jawel, het kwaad.

Voor de lezers van Costantini’s eerdere thriller is Mike Balistreri geen onbekende. Ook in het nog te verschijnen laatste deel van de trilogie is hij de hoofdpersoon – het is een beproefd procedé, dat we ook terugzien in Dan Browns boeken over hoogleraar en onderzoeker Robert Langdon. Ook Costantini’s held bezoekt exotische locaties.

Mike Balistreri is in Libië geboren, na de Tweede Wereldoorlog, toen het nog een Italiaanse kolonie was. De eerste hoofdstukken van De wortels van het kwaad spelen zich dan ook af in de zon en het zand, in de koloniale huizen-als-paleizen van weleer. Balistreri’s familie is bevriend met de Amerikaanse Hunts en een Arabische familie, de Al Bakri’s. Het is een multiculturele smeltkroes, die door het verdwijnen van het koloniale rijk uiteenvalt.

Controle

Costantini houdt zijn lezers zeer precies op de hoogte: er zijn prologen, boekdelen en intermezzo’s, en als titel dragen de hoofdstukken bijvoorbeeld ‘Vrijdag 20 juni 1970’ of ‘1970 – 1982’ (dat laatste is het intermezzo tussen deel twee en drie). Het wordt allemaal nogal strak in de hand gehouden, alsof de auteur blijk wilde geven van zijn controle over het verhaal.

Van Costantini’s taalgebruik en stijl valt al evenmin weinig verrassends te verwachten. Er staat een hoop loze informatie in de tekst. De tweede zin van de proloog: ‘Ook al is de lucht zacht, er zijn in februari geen muggen in Tripoli.’ Vervolgens een nieuwe paragraaf, die in zijn geheel uit deze zin bestaat: ‘Van buiten komt het gekwaak van kikkers in de stilte van de Afrikaanse nacht.’ Voor het geval je was vergeten waar Tripoli lag – of om nog maar weer eens te benadrukken dat het bijzonder is dat er geen muggen zijn.

Hoe dan ook, er wordt een hoop benadrukt in dit boek, hetzij door isolering van de zin, hetzij door cursivering. Soms slaan deze tactieken de handen samen:

Hij [een Egyptische oom] maakte zich zorgen. ‘Mevrouw, het is gevaarlijk. Het barst hier van de armoedzaaiers…’
Mijn moeder was nooit bang geweest voor armoedzaaiers.
Ze is nog eerder bang voor de rijken.
‘Mike zal me beschermen, er zal me niets overkomen.’

Vetgedrukt


De handelingen spelen zich af tijdens een veranderend Italië, een extra laag in het boek. Deze wint nog extra aan kracht wanneer De wortels van het kwaad samen gelezen wordt met Jij bent het kwaad. Het maakt de moordzaken meer dan gewone moorden – de geschiedenis en het veranderende land maken ze nog pijnlijker en materiaal voor zelfonderzoek. Verder heeft het verhaal weinig omhanden. Het voorplat is tekenend: de titel in vetgedrukte kapitalen, een mes met daaraan dik bloed. Het laat weinig te raden over.

Boeken / Fictie

Te veel damesromans

recensie: Ann Thijssen - De vrouw die blijft

‘Het is niet leuk als iemand je pijn doet. Maar (…) het is de andere pijn die nooit weggaat. De pijn die je een ander aandoet.’ Ann Thijssens debuutroman draait vooral om één ding: de zoektocht naar een troostend verhaal rond pijn en verdriet.

De vrouw die blijft begint op een dag die in ons collectieve geheugen gegrift staat: 9/11. Op deze dag verliest niet alleen heel West-Europa even alle hoop maar verliest Else ook haar ongeboren kindje. Deze beide gebeurtenissen vinden al op de eerste pagina plaats en zetten de toon voor de rest van de roman: twee gebeurtenissen die op een of andere manier met elkaar verbonden zijn, en veel ellende waarbij Else noch de lezer gespaard wordt.

Troostjongen
De miskraam drijft een wig tussen Else en haar lief Bert, die ze ’troostman’ noemt. In deze verwijdering begint Else naar een ander leven te verlangen. Wanneer haar voor een jaar een positie aangeboden wordt als gouvernante bij de adellijke Guillaume Parély op zijn Zuid-Franse landgoed, neemt ze die zonder aarzelen aan. Deze verhaallijn, waarin ze kort na het aanbod vertrekt om niet alleen les te geven aan Guillaumes dochter Florine maar ook een biografie te schrijven van Guillaumes moeder op basis van dier aantekeningen, wordt afgewisseld met fragmenten uit Else’s jeugd.

Naarmate het boek vordert blijkt dat een aantal gebeurtenissen uit haar kindertijd haar nog steeds in een verstikkende greep heeft: haar rol in het ongeluk met de katapult waarbij Marleen een oog verloor, het geheimzinnige kapiteinsjongetje achter de schutting om de hoek, de magische bezoeken aan de markiezin en vooral de emotionele mishandeling door haar manisch depressieve moeder.

Faux pas
Na de eerste, vrij vlotte fase van het boek stagneert het verhaal. De toon van charmante zelfspot waarmee hoofdpersoon Else haar situatie tegemoet treedt wordt al gauw zeurderig zelfbeklag. Alles voelt een beetje ongemakkelijk; de gekunstelde dialogen, de verschrikkingen van Else’s jeugd, het bombastische motto ontleend aan Zadie Smith, haar preutsheid naar Guillaume toe waarin iets van Jane Eyre en andere van Else’s heldinnen doorschemert maar die niet goed uitgewerkt is. En de tenenkrommende poging om met ‘tante Willemijn’ een vrouw neer te zetten die haar broosheid verbloemt met opgewektheid door haar Nederlands te larderen met gecursiveerde Franse stopwoorden.

De ‘adembenemende poëtische schrijfstijl’ die op de achterflap wordt beloofd, blijkt ook een hoop quasi-poëtisch geschreeuw en weinig wol dat doet denken dat niet alleen Else maar ook Ann Thijssen te veel damesromans heeft gelezen:

In werkelijkheid twijfelde ik aan mijn saaie burgerleventje en dat wist hij. (…) “Ik heb voldoende lef om mezelf te brengen waar ik wil zijn,” zei ik met geknepen stem en een week gevoel trok door mijn buik toen hij zich naar me toe boog.

Verbind de stippen
Toch wordt er een aantal grote thema’s uitgewerkt in scènes die blijven hangen. Je moet de gebeurtenissen in je leven met elkaar verbinden ‘als de stippen in een verbind-de-stippentekening’, drukt de markiezin Else op het hart. In het weerzien met Marleen, jaren na het katapultongeluk, leert Else dat dit niet betekent dat je het heden voor altijd in verband moet brengen met schuld uit het verleden, zoals zij haar rol in Marleens ongeluk haar hele leven met zich meegedragen heeft, maar dat het erom gaat het grote, schitterende patroon te zien.

De vrouw die blijft is een bij vlagen interessant pleidooi voor verzoening maar helaas geen boek dat je bij blijft.

Muziek / Album

Oude Amerikaanse goden

recensie: Swans - To Be Kind

.

In de lijn van het grootse The Seer uit 2012 is To Be Kind weer een imposant en eigenzinnig dubbelalbum, waarop de bijna mythische Swans met muzikale grimmigheid volledige onderwerping afdwingen.

Met openingstrack ‘Screen Shot’ krijg je al een flinke dosis langzaam opbouwende agressie over je heen. Leadzanger en opper-Swan Michael Gira herhaalt daarin gemeend en krachtig simpele woorden over een nerveus gitaarloopje en een boze drum, die geleidelijk worden aangevuld door oosterse klanken en een hypnotische piano. Het herhalende tempo eindigt in een orgiastische maar onheilspellende climax. Wat voor reis staat ons nog te wachten in dit onbekende, gevaarlijke gebied?

Het tempo vertraagt vervolgens in ‘Just a Little Boy’, dat de troosteloze uitgestrektheid ademt van het weidse Texas, waar het album is opgenomen. Het nummer zou perfect op de soundtrack van de serie True Detective passen, waarin gedesillusioneerde rechercheurs zoeken naar de gewelddadige moordenaar The Yellow King in het zuiden van de VS. Het is ook niet gek dat het liedje is opgedragen aan blueslegende Chester Burnett, oftewel Howlin’ Wolf. Je voelt bij het horen van de slome gitaren de felle woestijnzon onverschillig op je huid branden. Ook hier een dreiging in Gira’s rustige en afstandelijke zang, die de voorbode vormt voor uitspatting later in het nummer en later op de plaat. Zo beuken en hameren er nadien nummers als ‘A Little God in My Hands’ en ‘Oxygen’ op los.

Dreigende rituelen
Nummers als ‘Some Things We Do’ (waarop St. Vincent meezingt) en ‘Kirsten Supine’ komen na het geluidsgeweld van daarvoor opeens over als teder. In ‘Some Things We Do’ omgeven violen de stemmen in een duet dat bestaat uit simpele mantra’s van woorden. ‘Kirsten Supine’ weet door toevoeging van een xylofoon en troostende achtergrondzang een moment van rust in te wijden. Maar intuïtief voel je dat er een storm op komst is. En die komt met ‘Nathalie Neal’, dat langzaam opent met vervormde stemmen en tranceachtige geluiden, maar vervolgens als een meedogenloze wervelwind neerstrijkt over het terrein dat eerder verkend is.

To Be kind is zo’n plaat van uitersten, die op ambitieuze wijze samen zijn gebracht. Het is een grimmige titanenstrijd met gitaren, drums, en verwrongen stemmen. Het maakt van dreiging een fascinerend ritueel dat gevaarlijk en aanlokkelijk is om naar te luisteren. To Be Kind is daarmee opnieuw een duister hoogtepunt in een lange carrière, waarin Swans zich met onbuigzame overgave hebben gestort op hun muzikale visie.

Theater / Interview
special: Thibaud Delpeut, artistiek directeur van De Utrechtse Spelen

Theater is massapsychologie

Bij De Utrechtse Spelen is de wacht gewisseld. Net voordat het Utrechtse stadsgezelschap de afgrond in tuimelde, werd de directie overgenomen door Thibaud Delpeut (artistiek) en Jacques van Veen (zakelijk).  Theaterredacteur Daniël Steneker sprak met eerstgenoemde over de nieuwe koers van het gezelschap, zijn band met het werk van de Britse auteur Sarah Kane en de huidige betekenis van theater.

Binnen twee maanden staan er drie van jouw ensceneringen in de Paardenkathedraal en heb je ook een theatrale lezing voor 4 mei geregisseerd. Houd je nog tijd over voor andere dingen?

Nee, maar dat is niet erg. Ik ben blij met de vaart die er inmiddels in De Utrechtse Spelen zit. Begin september werd ik benoemd als artistiek leider en was de huidige periode slechts in potlood geschetst. Het is een prettig besef dat we ons in het afgelopen seizoen zo snel ontwikkeld hebben. Hoe het gelukt is binnen zo’n korte periode? Dat is hoofdzakelijk te danken aan de spierkracht en de inzet van ons team.

Hoe zou je de nieuwe koers van De Utrechtse Spelen omschrijven?

Laat ik op de eerste plaats vaststellen dat Utrecht een stadsgezelschap verdient, met zowel een lokale als een landelijke functie. Zo is De Utrechtse Spelen ooit begonnen en daar moeten we weer naartoe. Inhoudelijk gezien ligt ons hart bij het artistieke, met als belangrijke vraag wat de waarde van het theaterrepertoire voor onze huidige levens is. De nieuwe inhoudelijke koers heeft een humanistische kern: wat is het om mens te zijn, hoe zijn wij daar nu mee bezig en is er vooruitgang mogelijk? Mijn arbeidsfilosofie is dat je als regisseur en gezelschap kleur moet bekennen: juist door te proberen het publiek individueel te raken en overgave en eerlijkheid als artistieke kernwaarden te hanteren, bouw je een duurzaam publiek op.

Hoe zie je de maatschappelijke rol van theater?

Kunst zal de wereld niet veranderen, maar geeft een reflectiekader. Het biedt de mogelijkheid om spanningen, onvermogen en verlangens te ventileren, die cathartische functie heeft theater natuurlijk al sinds de Oudheid. Ik geloof er heilig in dat zodra kunst deze functie verliest, de spanningen verworden tot ziektekiemen. Net als psychoanalyse schept kunst een omgeving om in contact te komen met onszelf, waar onze maatschappij deze mogelijkheid steeds minder biedt.  We zitten in een emotioneel incontinente maatschappij – je moet jezelf hyperpersoonlijk uiten – maar hebben tegelijkertijd geen kader om met deze uitspattingen om te gaan. Irrationele verlangens worden steeds verder weggestopt, wat leidt tot onderbuikgevoelens en ressentimenten. Tegelijkertijd lijkt de maatschappij steeds minder te weten hoe te moeten omgaan met mensen die niet kunnen meekomen, zoals psychiatrische patiënten of mensen aan de onderkant van de maatschappij.

Volgende week gaat Crave in première, na Blasted en 4.48 Psychosis de derde regie uit het kleine oeuvre [5 theaterteksten, red.] van theaterschrijfster Sarah Kane (1971-1999). Kunnen wij jou de Nederlandse Sarah Kane-ambassadeur noemen?

Dat ben ik misschien inmiddels wel geworden, maar mijn reden om de stukken te ensceneren is niet omdat ik vind dat Kane in Nederland een breed podium verdient. Dat vind ik wel, maar de primaire reden is dat ik een steeds dieper gewortelde verwantschap ervaar met waar zij voor stond en waar zij naar zocht. Ik ben niet depressief en psychotisch en dat werd Kane op den duur wel, maar ik denk dat juist haar gespleten staat een universeel probleem aan de kaak stelt waar wij vanaf het moment dat wij homo sapiens zijn geworden al mee worstelen: wat moeten we nou met die ziel in dat lichaam? Haar grootste tragiek is dat haar vraag naar de liefde voor de Ander zo immens groot was, dat het antwoord nooit zou komen.

© Sanne Peper

© Sanne Peper

Ik zie haar tevens als een van de grootste theatervernieuwers van de afgelopen vijfendertig jaar, ze past historisch gezien in de rij van mensen als Georg Büchner, Bernard-Marie Koltès en Harold Pinter. Hoewel al haar werk hyperpersoonlijk is, begon elk schrijfproces als een artistieke zoektocht. Haar compromisloosheid is enorm inspirerend, je moet je altijd opnieuw afvragen in welke vorm je een vertelling moet gieten en jezelf als het moet acht keer binnenstebuiten keren. Dat mag je ook vragen van je team en het is het minste wat je van je publiek kan vragen – mits je het zelf ook gedaan hebt. Ik geloof heilig dat de mate van overgave die je in het proces en de creatie stopt uiteindelijk ook wordt overgenomen door het publiek. Voor minder moeten we het niet doen.

Ben je voornemens om ook de andere twee theaterteksten van Kane te ensceneren?

Phaedra’s Love is geschreven als workshopopdracht van Royal Court om klassiek werk – Racines Phèdre – te emuleren. Het voelt daardoor geforceerd en niet oorspronkelijk, maar als onderzoeksstuk op weg naar een briljant stuk, namelijk Cleansed. Deze wordt echter nooit gespeeld, het stuk is welhaast onmogelijk om goed te ensceneren. Ratten dragen ledematen weg, zonnebloemen schieten uit de grond omhoog, als je Cleansed echt goed doet is de zaal halverwege de voorstelling leeg. Ik kom er steeds meer achter dat Cleansed misschien wel het meest iconische, persoonlijke en veelzeggende stuk van én over Sarah Kane is – eigenlijk het sleutelstuk. Ik heb het altijd al willen ensceneren, nu meer dan ooit, maar ik voel ook dat ik er nog een paar jaar over ga doen. Ik merk bij Kane dat je, zodra je de noodzaak voelt om het uit te voeren, eerst nog een paar jaar over na moet denken: er zit bij mij doorgaans vijf jaar tussen de eerste lezing en de première.

Mijn droom – en daaruit spreekt misschien wel dat ambassadeurschap – is een grote voorstelling met de vier stukken van Kane tezamen in een nieuwe dramaturgie; de hel van de liefde in één voorstelling. Daarvoor moet ik eerst Cleansed gedaan hebben en zal ik naar Londen om gesprekken te voeren met mensen rondom Kane.

Je nieuwe voorstelling, Crave, is een samenwerking met het Rosa Ensemble. Hoe kom je erbij om het stuk als ‘muziektheater’ te ensceneren?

© Roel van Berckelaer

© Roel van Berckelaer

Ik lees Crave als partituur voor vier stemmen en volgens mij heeft Kane het ook zo geschreven. Of het daarmee muziektheater wordt weet ik niet, maar ik dacht wel dat de vier stemmen gedubbeld moesten worden door vier musici. Ik ben bij het Rosa Ensemble uitgekomen door hun absolute kwaliteit en avontuurlijkheid: ze proberen constant grensverleggend bezig te zijn en slagen hier ook in. Het is een enorm inspirerende samenwerking, in het bijzonder met componist/toetsenist Wilbert Bulsink. Doorgaans verzorg ik altijd zelf de muziek in mijn voorstellingen, ik vond het best spannend om een ander toe te laten. Bulsink is echter een enorm flexibele componist en ik merk dat we constant ja zeggen tegen elkaars ideeën. Ik ben verrast over het resultaat en de soepelheid van deze eerste samenwerking: het voelt eerder alsof het al een derde project is.

Crave van De Utrechtse Spelen is van 20 t/m 25 mei te zien tijdens het SPRING Festival in Utrecht.

Boeken / Fictie

Volgende keer beter

recensie: Steef van Gorkum - De twee jaar nadat

Steeds meer projecten helpen jonge schrijvers op weg hun boek te publiceren. Een mooi initiatief, maar vooral veelbelovend wanneer die schrijvers hun werkelijke leeftijd in hun boeken weten te overstijgen. Steef van Gorkum slaagt daar helaas niet in bij zijn debuut De twee jaar nadat.

Paniek. Dreggen. Dood.
Thijs heeft zijn vader verloren na een tragisch ongeluk. Dat wordt de lezer niet zozeer duidelijk uit de roman zelf, maar Steef van Gorkum helpt de lezer op weg met een behulpzame flaptekst en een inleidende pagina, die duidelijk maakt dat de fictieve hoofdpersoon de jaren na het verlies van zijn vader beschrijft. ‘Zwemmen. Paniek. Dreggen. Dood.’ vat Thijs het kort maar krachtig samen.

Dat is op zich een interessant gegeven, en blijkbaar interessant genoeg om een tweede druk te rechtvaardigen, aangezien De twee jaar nadat oorspronkelijk verscheen in december 2012. Thijs is achttien en net begonnen met zijn studie Communicatiewetenschappen. Van de een op de andere dag weet hij niet meer wat hij met zichzelf moet, want terwijl het leven om hem heen doorgaat, voelt hij zich alleen nog maar grenzeloos leeg. Zijn drie beste vrienden Michal, Jonathan en Gerard doen wat ze kunnen om hem door die eerste moeilijke periode heen te helpen.

Lelijke Litouwers
Een veelbelovend begin dus. Een kersverse student op een leeftijd om al voldoende met zichzelf in de knoop te zitten zonder geconfronteerd te worden met het overlijden van zijn vader. Helaas is Thijs, om het maar even eerlijk te zeggen, nogal een klootzak. Daarbij heeft hij de emotionele volwassenheid van een veertienjarige. Het feit dat het boek geschreven is voor een Young adult publiek is daarbij geen excuus. Thijs zit graag achter de meisjes aan, die zich om onduidelijke redenen aangetrokken voelen tot zijn volslagen passieve houding, maar wanneer hij begint met daten komt het al snel te dichtbij en breekt hij het weer af.

Evenmin is het duidelijk hoe zijn vrienden het uithouden met het karakterloze ei dat Thijs is. Op driekwart van het boek bezoekt hij uit het niets een kerkdienst. Van Gorkum beschrijft echter niet de dienst of hoe Thijs daar wellicht enige troost in vindt, maar alleen de ruzie die hij naderhand schopt met de leadzanger. Wanneer Thijs niet verzandt in oeverloos gekwebbel met zijn vrienden denkt hij na over belangrijke vragen des levens, zoals ‘Zijn Litouwers per definitie lelijk?’

Kweekvijver
Van Gorkum komt uit de kweekvijver van ABCyourself, een website voor bloggers onder de 25. Uitgeverij Lemniscaat verbond zijn naam aan de website om de jonge talenten een kans te geven hun eigen boek op de markt te brengen en De twee jaar nadat is de vierde in die serie. Van Gorkum doet hard zijn best, maar zijn metaforen voelen geforceerd, zoals ‘Met name de lach van het meisje dat de deur voor ons opendeed, klatert door de kamer als de blauwwitte scherven van een ijspegel’ en ‘De witte tandpastavlekken van de vorige bezoeker vormen puisten op de reflectie van mijn gezicht’. Daarbij wisselt hij in de hoofdstukken soms onaangekondigd van perspectief, zodat de lezer gedurende enkele alinea’s op zoek moet naar wie van Thijs’ vrienden dit keer aan het woord is. Al met al een vingeroefening van Van Gorkum, die hopelijk de volgende keer met iets beters komt.

Muziek / Achtergrond
special: Christian Berends

Buitengeluiden en verborgen verlangens

Zonder opnameapparaatje gaat hij de deur niet uit. Voor zijn muziek registreert Christian Berends buitengeluiden.

“Ik probeer de verborgen verlangens van mensen te vangen.”

Eind vorig jaar verscheen het debuutalbum van zijn soloproject ‘Lend Me Your Underbelly’, getiteld Giant Tadpoles Among Us. Net zo ongewoon als de titel is de muziek, die is opgebouwd uit onbestemde straatgeluiden, repeterende dialogen, en vogelgeluiden. Als leidmotief figureert een licht tokkelende dan wel zwaar vervormde gitaar. De praatzang van Berends, en pianogetingel her en der, maken de vervreemding compleet. Referenties zijn de vroege Pink Floyd, Portishead, en  dichter bij huis  de Utrechtse muzikant Joop Nolles.

Surrealistisch


11548-1b.jpgNa een periode als gitarist in een (redelijk succesvolle) metalband, besluit Berends op een dag te gaan experimenteren met field recording. Met een recordertje op zak gaat hij buitenshuis op zoek naar interessante geluiden. Veelal ’s nachts, omdat overdag bijna overal in Nederland auto’s hoorbaar zijn. De uitstapjes leveren hem veel getapet getjilp op (lachend: ‘Ik word soms tureluurs van al die vogelopnames!’), maar Berends registreert ook geluiden in de trein, het café, en de Kanaalstraat (‘Alleen als de mensen het niet zien.’). Wat fascineert hem zo in die opnames? ‘Geluiden van buiten klinken heel realistisch, maar worden surrealistisch als je er muziek onder zet.’

Verborgen verlangens


In zijn opnamestudio thuis zet Berends zich vervolgens, met behulp van zijn laptop, tot het betere knip- en plakwerk. Op gitaar improviseert hij er ter plekke een begeleiding bij. Ook bedenkt hij cryptische songtitels als ‘In Other Ages We Were Bruce Lee’ en ‘Tiendoornig Stekelbaarsje’. De interpretatie laat hij aan de luisteraar.

Wil Berends een boodschap uitdragen met zijn muziek? ‘Jazeker. Tussen normale communicatie en wat je echt voelt, bijvoorbeeld frustratie of blijdschap, zit een groot gat. Mensen kunnen die gevoelens vaak niet overbrengen. Idealiter valt mijn muziek precies in dat gat; zo probeer ik de verborgen verlangens te vangen.’

Lange adem

Hoe vertaalt hij zijn complexe muziek naar het podium? ‘Er staat geen volière hoor, haha. Op mijn keyboard speel ik de buitenopnames, en met de pedalen bedien ik mijn laptop. Ook maak ik gebruik van gitaarloops (een stukje inspelen, opnemen, en dit laten herhalen, MC), waar ik met mijn keyboard vervolgens weer overheen speel.’

Om zich volledig aan zijn muziek te kunnen wijden  behalve geluidskunstenaar is Berends ook producer, gitaarleraar, en bassist in een band  is hij gestopt met zijn werkzaamheden aan de universiteit als (gepromoveerd) bioloog. Is het geen risicovolle stap, met zijn ontoegankelijke muziek? ”Lend Me Your Underbelly’ is een project voor de lange adem, maar als ik het zo kan combineren, is het ook prima. Je leeft tenslotte maar een keer, hè?’

Boeken / Fictie

Betoverende, Verhulstiaanse verteltrant

recensie: Roman Helinski - Bloemkool uit Tsjernobyl

‘Dites-moi d’où il vient. Enfin je saurais où je vais.’ – Vertel me vanwaar hij komt. Uiteindelijk zal ik weten waarheen ik ga. Met dit citaat van Stromae opent de debuterende Roman Helinski zijn vadergeschiedenis die voert langs wereldkaarten, voetbalvelden, kolenmijnen en Poolse feesten.

Helinski’s debuut scheert langs de oppervlakte zonder diep te gaan, maar Bloemkool uit Tsjernobyl is een meeslepend, poëtisch verhaal dat het zeker verdient om verteld en gelezen te worden. De roman is autobiografisch en draait vooral om Victor (Helinski zelf) en zijn vader Roman.

Thuiskomen

In het dorp noemen ze Victors vader de gekke Pool. Al is hij zeker niet gek en ook niet echt Pools, de vergissing is begrijpelijk. Hij spreekt voortdurend over zijn familie, die in Polen woont, en als hij terugkomt van een van zijn frequente zakencongressen in mooie, verre steden neemt hij rare dingen mee als radioactieve bloemkool en gestolen vliegtuigdekens voor zijn verzameling. Die reizen zijn z’n lust en zijn leven, al biecht hij veel later op dat die reizen vooral draaien om het moment van thuiskomen, dat na enkele ogenblikken al vervluchtigt.

Hoewel hij veel afwezig is, geeft Roman zijn zoon een heerlijke jeugd, tegen een decor van zomeravondvoetbalpartijtjes, tafels afgeladen met Poolse gerechten en wodka en de vele, vele verhalen die hij hem vertelt en waarop de opgroeiende jongen met een betoverende, Verhulstiaanse verteltrant terugblikt.

Où t’es, papa où t’es?

Verhalen over hoe Roman op onmogelijke wijze ontsnapte aan twee mannen die het op zijn portemonnee hadden voorzien. Over de vele ooms die onder romantische omstandigheden een eind aan hun leven hebben gemaakt. Maar vooral verhalen over Victors opa Dzia Dzio, die zijn glansrijke voetbalcarrière vaarwel moest zeggen vanwege de Tweede Wereldoorlog maar in de finale van het wereldkampioenschap tegen Frankrijk de winnende goal zou hebben gescoord voor Polen. In de poëtische vrijheid die zijn vader zich veroorlooft is het niet eens duidelijk óf opa zelfs meespeelde in die finale maar Victor gelooft het met glimmende ogen – en toegegeven; Dzia Dzio klinkt ook als de naam van een voortreffelijk voetballer.

Romans fladderende levensstijl heeft echter zijn weerslag op de situatie thuis – vooral omdat hij evenveel reist als drinkt. De dreiging van het failliet van Victors ouders’ huwelijk hierdoor hangt vanaf het begin als een donkere wolk boven Victors herinneringen. Minpunt is echter, hoewel de sfeer onbetwist blijft staan, dat juist de vele verhalen en flarden herinneringen een nogal versnipperd gebrek aan geheel tot gevolg hebben dat onbevredigd laat.

En we zwerven in gedachten, maar we komen altijd thuis*

Ook het tweede deel van de roman blijft erg aan de oppervlakte. Victor is ineens student en zijn vader is vrij geruisloos naar Afrika vertrokken, zijn roeping achterna. De bewondering die Victor zijn hele jeugd voor zijn vader voelde, maakt schoorvoetend plaats voor veel vragen en wrevel. Niet in de laatste plaats omdat hij ondanks alles  steeds meer op hem gaat lijken.

Deze omslag is echter nauwelijks zichtbaar; ondanks de ingrijpende veranderingen wijzigt de verhouding tussen Victor en zijn vader, en ook de schrijfstijl bijna niet. Het universele thema van ‘papa ik lijk steeds meer op jou’ wordt hierdoor veel minder pregnant uitgewerkt dan op basis van het verhaal mogelijk is. Want wat gaat er in je om als je vader zo veel verschillende verhalen heeft verteld dat je niet meer weet wat waar is? Als je tegen beter weten in op hem gaat lijken? Als je een debuutroman over je vader schrijft maar je geen idee hebt waar hij uithangt? Terwijl Victor zijn eigen leven inricht stelt hij deze vragen allemaal niet, waardoor het boek nogal kabbelend tot een slot komt.

* uit: Papa, Stef Bos.

8WEEKLY

De Wereld van Willem

Artikel:

.

Wat doe je als je, samen met je partner, een heavy user bent van kunst en cultuur? Je gaat naar een concert, naar het theater, pakt een tentoonstelling, gaat weer naar het theater, kijkt een film, leest een boek en gaat nóg eens naar het theater. Voor je het weet, zit je voor de tweede keer dat jaar naar dezelfde dansvoorstelling te kijken. Je gaat dan dus, voor alle zekerheid, maar eens wat aantekeningen maken om dergelijke doublures te voorkomen. Niet doen! Want die aantekeningen worden vanzelf observaties, die observaties worden beschouwingen en die beschouwingen leiden uiteindelijk tot serieuze mini-recensies. En ik kan het weten, want ik ben van zo’n heavy user op die manier ook een heavy producer geworden die maandelijks een tiental pagina’s vult met allerhande cultuuravonturen. In een paar jaar tijd, zó snel gaat zo’n verslaving. En zoals elke junk ga je daar op een bepaald moment ook andere mensen mee lastigvallen. Soms vinden die mensen dat leuk, zoals kennelijk in mijn geval. Daarom ga ik jullie vanaf dit moment deelgenoot maken van mijn culturele wereld. De Wereld van Willem noem ik haar maar, mijn vooralsnog tweewekelijkse column over wat ons in cultureel opzicht zoal bezighoudt. Het zullen voornamelijk verkorte uitlichtingen zijn van onze ervaringen, want met uitgebreide verslagen van zo’n slordige drie tot zes cultuurbezoeken per week kun je de mensen niet lastigvallen, toch? Daar gaan we.

 

Muziek / Album

Debuutplaat is pure seks

recensie: Oscar and the Wolf - Entity

.

Voor hun debuutplaat zijn de heren, in een andere groepsetting, de grens overgegaan. De samenwerking in Londen met producer Leo Abrahams heeft geleid tot het twaalf nummers tellende Entity. Waar de rode lijn eerder een exceptioneel dromerige sound was, ligt de nadruk nu op sexy tunes met een donkere laag. Denk aan een goede elektronische beat met een vleugje r&b en donkere vocals. Het magische aspect is nog steeds aanwezig, maar dat kan ook niet anders met de mysterieuze stem van zanger Max Colombie.

Entity opent met het indrukwekkende ‘Joaquim’, een nummer met fijne donkere bassen en een zwoele instrumentale afwerking. In het intro van ‘Bloom’ is de eerdere Oscar and the Wolf te horen: een vleugje droompop met die typerende vocals van Colombie. Het refrein gaat totaal de andere kant op: opzwepend, groots en toch magisch. Ook ‘Dream Car Ocean Drive’ had best op een eerder ep’tje kunnen staan.

Goede beats
Dit debuut staat vol met ijzersterke nummers. ‘Strange Entity’ is één van die zwoele, maar dansbare tracks. De beat is, in combinatie met Colombies stem, erg sexy zodat je clubradar getriggerd wordt. Dit is een perfect nummer voor in een te warme tent op een festival. Dit geldt eveneens voor ‘Somebody Wants You’, dat net als ‘Undress’ pure seks uitstraalt, voor zover muziek dat kan. De donkere en zware vocals zijn mysterieus en samen met de opzwepende beat erg lekker. Het nummer heeft door het toegankelijke refrein ook hitpotentie.

Een track die uit de toon valt is ‘Under The Skin’, een experimenteel instrumentaal nummer dat niet goed uitpakt in de grote elektronicadroom van Colombie. Hoewel de plaat heel divers is, is ‘Under The Skin’ een vreemde eend in de bijt. De heren sluiten Entity wel goed af met ‘Killer You’, een uptempo track met rauwe vocals en een straffe, koele beat door de als zweepslagen klinkende drums.

De eerdere ep’tjes vormden slechts een minimale kennismaking met Oscar and the Wolf. Het wachten op Entity was de moeite waard. Het maakt bovendien nieuwsgierig naar de toekomst van deze band. Let maar op: 2014 wordt hét jaar van Oscar and the Wolf.