Muziek / Album

Prachtig burgerlijk

recensie: Broeder Dieleman - Gloria

Popmuziek is volwassen geworden. Huiselijkheid is dan wel absoluut niet seks, drugs en rock ’n roll, maar is getuige een album als Gloria van Broeder Dieleman wel een legitiem poponderwerp. Dielemans tekst en muziek zitten dicht op de huid van de luisteraar, waardoor beide aan zeggingskracht winnen.

Zeeuws-Vlaams


Broeder Dieleman zingt in een Zeeuws-Vlaams dialect dat voor de meeste luisteraars waarschijnlijk goed verstaanbaar is. Nederlandstalige singer-songwriters klinken al snel intiemer dan Engelstalige, en met dialect klinkt dat nog intiemer, nog persoonlijker. Ga maar na: veel dialectsprekers gaan van Nederlands over op hun streektaal als ze emotioneel worden.

Dielemans muziek doet geregeld denken aan dat van de Amerikaan Bonnie ‘Prince’ Billy; denk bijvoorbeeld aan de lichtelijk valse koorzang in ‘Kauwtje’ (en leg daar eens Billy’s ‘Nomadic Revery (All Around)’ naast). Andere namen die als referentiekader kunnen dienen: de Canadees Leonard Cohen, en in het intense ‘Adriana’ ook de Australiër Nick Cave. Gelukkig worden de nummers nooit pastiches op het werk van Engelstalige voorbeelden; de valkuil van Amerikaans klinkende country- of blues-schema’s voorzien van een dialecttekst wordt gelukkig vermeden. Bovendien klinkt de muziek ook eerder intiem en huiselijk dan internationaal georiënteerd. Door de liedjes ook (bijna) geheel akoestisch te houden en geregeld op niet veel meer dan alleen een piano te vertrouwen, komt ook de muziek erg dichtbij.

Berusting

en beklemming


De behandelde thema’s op Gloria zijn niet heel gebruikelijk in de popmuziek: het gezinsleven, de natuur, in een gesloten gemeenschap leven, alsook religie. Wat dat laatste betreft: Spinoza zou het instrumentale pianonummer ‘In Excelsis Deo’ geweldig hebben gevonden. De vogelgeluiden die tijdens het nummer klinken, zouden een prachtig bewijs zijn voor diens opvattingen dat de natuur God is. Eenzelfde berusting spreekt uit ‘Voor Janna en Lieve’, een liedje voor Dielemans kinderen. Het refrein is kort, maar krachtig: ‘Fuck de haters’. Zolang je dat in je oren knoopt, komt het wel goed met je, is de strekking van het nummer.

In het prijsnummer van Gloria tref je echter geen berusting aan, maar beklemming. Het aangrijpende ‘Adriana’ gaat over Dielemans grootmoeder, die in een besloten omgeving leefde. Die wereld wordt trefzeker neergezet: ‘Ik heb een tafel, een bed, de stoel bie het raam’. Daarop volgt de sleutelregel van het nummer: ‘Doar buuten is buutenste duusternis’. De woorden ‘buuten’ en ‘duusternis’ assoneren bovendien, waardoor nog sterker de suggestie wordt gewekt dat ‘het buiten’ en ‘de duisternis’ één en hetzelfde zijn. Terwijl de tekst prachtig ingehouden is, wordt muzikaal naar een aantal kakofonische uitbarstingen gewerkt. De spanningsboog in het nummer illustreert de onderhuidse spanning in de tekst op intense wijze.

Het is enerzijds een beetje jammer dat Gloria niet wat meer nummers als ‘Adriana’ kent, en dat Dieleman niet vaker met een spanningsboog werkt, maar anderzijds is de berusting die uit het album spreekt niet alleen mooi, maar ook onthaastend. Broeder Dieleman heeft een prachtig burgerlijk album gemaakt. Niet zelden roept Dieleman dan ook de associatie op met een bekende versregel van Rainer Maria Rilke: ‘Hiersein ist herrlich.’

 

Boeken / Fictie

Ziek van verliefdheid

recensie: Hanna Bervoets - Efter

Met haar nieuwe roman Efter levert Hanna Bervoets opnieuw een absurd verhaal af waarin dood en destructie een grote rol spelen. Dit keer is het de liefde die de mensheid langzaam dreigt te verwoesten.

Hanna Bervoets wordt vaak geroemd om haar originaliteit en met haar nieuwe roman laat ze opnieuw zien hoe terecht dat is. Efter is een verhaal over verliefdheid, maar verwacht van Bervoets geen zoetsappig liefdesverhaal. Het boek speelt zich af in de nabije toekomst, een tijd waarin verliefdheid beter bekend staat als LAD: Love Addiction Disorder. Een ernstige psychische stoornis met symptomen als ‘aanhoudende hunkering, stemmingswisselingen, verstoorde realiteitsbeleving, obsessief compulsieve gedachten en/of handelingen en ontwenningsverschijnselen’.

Geloofwaardig toekomstbeeld
Om LAD te bestrijden wordt een nieuw medicijn ontwikkeld, genaamd Efter. Dat klinkt misschien overdreven, maar wanneer je eenmaal aan het lezen bent is het volstrekt geloofwaardig. De wetenschappers in de roman vergelijken verliefdheid met andere stoornissen en verslavingen waar ook medicijnen voor ontwikkeld zijn, zoals ADHD en depressie; het zijn immers allemaal gedragsstoornissen die het functioneren kunnen beïnvloeden. Voeg daar het academische taalgebruik aan toe dat Bervoets hier en daar over het verhaal uitstrooit, en het wordt bijna moeilijk om vol te houden dat verliefdheid géén ziekte is:

En zoals we zojuist hebben gezien, zijn bij gokverslaafden en LAD-patiënten dezelfde hersengebieden actief. Zowel in de gyrus cingularis als in de striatum ventrale zien we een piek. Dat betekent dat deze twee typen verslaving uit hetzelfde dopaminecircuit tappen.

Naarmate het verhaal vordert nemen de absurditeiten toe. Gelukkig heeft Bervoets het talent om het bizarre geloofwaardig en aangrijpend te maken. Dat begint al met de opzet van het tijdsbeeld van het verhaal. Het is zoals het heden, maar nu zijn alle moderne technologieën nog net een stapje verder. Zo hebben de personages vernieuwde communicatiemiddelen zoals een Seos en een Toad, en kunnen ze elkaar volgen door online meeks te plaatsen. Er wordt nergens expliciet uitgelegd wat deze moderniteiten zijn, ze zijn er gewoon, en juist dat maakt het acceptabel. Daarbij is het voor de lezer een uitdagende opgave om een precieze voorstelling te maken van deze objecten en hun toepassingen.

Kluwen van verhaallijnen
Er komen negen personages aan bod in de roman die allen op de een of andere manier met het medicijn Efter maken krijgen. In de eerste paar pagina’s worden de meeste personages al genoemd, gevolgd door een grote reeks perspectiefwisselingen. Hierdoor is het verhaal in het begin moeilijk te volgen, en is het niet geheel duidelijk wat sommige personages bijdragen aan het grote geheel. Verhaallijnen van personages worden in hoog tempo achter elkaar opgepakt, maar later soms verwaarloosd of zelfs niet afgemaakt. Dat is jammer, want dit geeft het idee dat het eerste deel van het verhaal bijna overbodig is: echt meeslepend wordt het verhaal pas wanneer het verhaal van Fajah, een zestienjarig meisje dat is opgenomen in een LAD-kliniek, de overhand krijgt.

In de kliniek waar Fajah verblijft wordt geëxperimenteerd met Efter, en deze kliniek blijkt uiteindelijk de link die alle personages met elkaar verbindt. Het zijn de experimenten in deze kliniek die journaliste Laura er toe bewegen een artikel te schrijven over het zogenaamde Efter-complex. Bervoets gebruikt dit artikel om alle tot dan toe onduidelijkheden van het verhaal in één klap toe te lichten. Een makkelijke oplossing voor een verhaal dat te vol staat met verhaallijnen. Helaas maakt dit het einde van het boek een stuk minder sterk. Ondanks dat is Efter vooral een bijzonder origineel verhaal over de liefde, dat een verrassende perceptie toont op de huidige en toekomstige maatschappij.

Boeken / Fictie

Ooit begraven, maar niet dood

recensie: Ernst Haffner (vert. Anne Folkertsma) - Bloedbroeders

‘Wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen.’ Een overbekend citaat, afkomstig uit Heinrich Heines toneelstuk Almansor. De mens Ernst Haffner kan niet meer opstaan; zijn boek heeft dat wel gedaan.

Een overbekend citaat, afkomstig uit Heinrich Heines toneelstuk Almansor. De mens Ernst Haffner kan niet meer opstaan; zijn boek heeft dat wel gedaan.

Toen Haffner in 1932 zijn eerste en enige roman Bloedbroeders publiceerde, ontving hij mooie recensies. Een jaar later kwam het boek echter niet door Joseph Goebbels’ opgerichte Cultuurkamer heen en stierf het een vroegtijdige dood op de brandstapel. Het verhaal speelt zich af rond de bende en vriendengroep waaraan het boek zijn titel ontleent. De jongens, de meesten van hen nog piepjong, proberen te overleven in de straten van Berlijn tijdens de uitzichtloze jaren dertig van de vorige eeuw. Haffner schrijft zoals de bende leeft. Zonder mededogen, maar vriendelijk, zonder opsmuk en toch zo nu en dan met een vleugje poëzie en romantische misère. Want al is het leven nog zo hard, misschien juist wel daarom ontstaan er tijdens het dagelijkse overleven, gebedel, zoeken naar werk en eten de mooiste vriendschappen.

Vechten
Acht man sterk is de Bloedbroedersbende. Hun aanvoerder Jonny is een geboren leider en voor de duvel niet bang. Hij leidt zijn mannen door het harde leven op straat. Een leven vol blubbersneeuw, regen en kou. Twee van hen, Ludwig en Willi, zijn uit het opvoedingsgesticht ontsnapt. De laatste op spectaculaire wijze, door zich na zijn ontsnapping onder een treinstel te verschansen en zo van Keulen naar Berlijn te reizen. Hun drang naar vrijheid is blijkbaar groter dan onderdak in het strenge gesticht. Snel zijn ze vast onderdeel van de gang. Wanneer Jonny een manier heeft gevonden om iedereen te onderhouden, zijn ze de koning te rijk. Ze drinken, eten, roken en vechten. Vechten om hun nieuw verworven positie te behouden. Wanneer Ludwig en Willi ontdekken van welk en met name wiens geld ze leven, slaan echter de twijfels toe.

De warmtehal, een bazaar van ellende
Ernst Haffner werkte als journalist toen hij Bloedbroeders schreef. Na 1938 zijn er geen details over zijn leven bekend. Dat er aan Haffner een groot schrijver verloren is gegaan, bewijst zijn enige roman. In treffende zinnen en rauwe beelden schetst hij de armoede van die jaren. Zoals in zijn portrettering van de warmtehal waar de hongerlappen elkaar opzoeken en wat handel drijven. ‘Bestaat er iets troostelozers dan deze warmtehal in de uitgerangeerde tramremise?’ vraagt de schrijver zich af. Dan beschrijft hij:

Op het toilet bieden jongens zich aan voor twintig pfennig of een handvol sigaretten. Bij het raam dat uitkijkt op de overdekte binnenplaats zit een groep mannen die zich met opzet verre houdt van het gewoel. Geen van hen is jong. Het zijn mannen van veertig en ook veel ouder. Ze hebben allemaal iets omhanden. Eén man zit in zijn eindeloos opgelapte onderbroek met kleine steekjes zijn pantalon te naaien…

Een tevreden leven
Wat Bloedbroeders zo goed maakt, naast Haffners schrijftalent, is te danken aan zijn onderzoek naar de samenleving waarvan hij deel uitmaakt en de psyche van de mensen waartussen hij leeft. Wat doet deze armoede met hen? Waar ben je toe in staat om te overleven? Het antwoord laat zich raden: honger maakt een mens meedogenloos. Niet dat we dat nog niet wisten, maar Haffner weet het ons in zijn tachtig jaar oude roman nog eens pijnlijk duidelijk te maken. Zonder moralistisch te worden stipt hij de ongelijkheid in de wereld aan. Hij laat zien wat de plaats, het milieu waarin je geboren wordt voor verdere invloed op je leven heeft.

Maar wat hij ook nog kwijt wil: we hoeven ons niet overal zomaar bij neer te leggen. De vrienden Ludwig en Willi ontvluchten de bende en proberen een nieuw en eerlijk leven op te bouwen. Ze maken van de nood een deugd door langs de deuren te gaan, oude schoenen op te kopen, deze op te knappen en met winst te verkopen. Zo leven ze uiteindelijk een relatief tevreden leven. Het is jammer dat Haffner nooit de kans heeft gekregen een vervolg te schrijven op Bloedbroeders. De personages Ludwig en Willi lenen zich ervoor een leven lang te volgen, zoals Truffauts straatschoffie Antoine Doinel. Wat zou er van ze geworden zijn? Laten we in gedachten, na het lezen Haffners roman, allemaal ons eigen vervolg uitvinden.

Boeken / Achtergrond
special: Theo van Willigenburg - Gevallen vogel. Wittgenstein, Nietzsche, Foucault, Agamben, Lyotard, achter tralies - Deel 2

Enkeling tegen zichzelf/het systeem* (*Doorhalen wat niet van toepassing is)

.

• Na de kritische blik op de auteur in Enkeling tegen het systeem/zichzelf volgt vandaag het tweede deel van de bespreking van Gevallen vogel • 

Natuurlijk werkt Van Willigenburg zijn kritiek ook uit. Naast verwijzingen naar alom bekende gerechtelijke dwalingen en hier en daar wat bronnen (onder meer De nieuwe kleren van de rechter. Achter de schermen van de rechtspraak (2010) van Rinus Otte) is de structuur van het boek zo opgebouwd dat het lopende verhaal telkens onderbroken wordt door een min of meer filosofisch intermezzo. In de zes hoofdstukken die het boek rijk is, staat ieder hoofdstuk een filosoof centraal die op de een of andere manier past bij het verhaal wat erin verteld wordt. Kant biedt intellectuele afleiding in Kamp Zeist tijdens het voorarrest, Wittgenstein geeft houvast tijdens de therapie bij De Waag na de veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. Nietzsche levert bemoediging tijdens een nieuw voorarrest in Nieuwegein, Foucault verschaft inzicht in Vught tijdens de tweede veroordeling. En ten slotte zijn Agamben tijdens het hoger beroep in Arnhem en Lyotard voor het laatste deel van de gevangenisstraf in Lelystad tot steun.

Dat in ieder hoofdstuk een specifieke filosoof wordt besproken, maakt dit echter – anders dan de ondertitel van het boek doet vermoeden – geen filosofisch werk. Daarvoor doet een en ander wat selectief en geforceerd aan. Zo blijft Kants categorische imperatief wijselijk achterwege en zijn zeker de besprekingen van het werk van Agamben en Lyotard wat aan de oppervlakkige kant. Bovendien leiden de verschillende filosofische kruimels vaak af van het hoofdverhaal: de maatschappelijke val van een hooggeleerd man van groot aanzien. Van Willigenburg hinkt dan ook op teveel poten. Is dit boek een aanklacht tegen het systeem, een poging tot rehabilitatie, een psychoanalytische worsteling met zichzelf, een beschrijving van het gevangenisleven of een troost van de filosofie?

Het doet in ieder geval de vraag stellen of de filosofen hier niet zijn gebruikt als rechtvaardiging het tot een verantwoord boek te maken, in plaats van als volwaardige aanvulling. Zo bezien zijn alle filosofische passages slechts een schets voor een boek dat er nodig nog komen moet: een werkelijk wijsgerig verantwoorde aanval op het huidige strafbestel. Want dit boek zit, ondank alle bedenkingen die hier genoegzaam zijn geuit, boordevol interessante thematiek, die dwingt tot het stellen van kritische vragen, zowel in maatschappelijke als persoonlijke zin.

Denk na, oordeel zelf
Is er werkelijk een alternatief voor het huidige juridische bestel? Corrumpeert uiteindelijk niet ieder systeem? Wat antwoorden we onze leerlingen en studenten als ze ons vragen naar de blinddoek van Vrouwe Justitia? Kunnen we eigenlijk nog wel vertrouwen hebben in onafhankelijkheid van de rechtspraak? Hebben we eigenlijk wel een realistisch beeld van onze gevangenis? Wat is er sinds de jaren ‘80 gebeurt met de maatschappelijke opvattingen omtrent pedofilie? Past nuancering in dat debat en is er wel voldoende ruimte voor? Hebben bepaalde media die de onderbuik faciliteren een niet al te vertroebelende rol in het geheel? Is het juist om een veroordeelde topwetenschapper buiten de academische wetenschap te houden? Wat betekent vergeving? Wat is geloofwaardigheid? Zouden wij ons nog durven of willen inlaten met een veroordeelde zedendelinquent?

Het boek verdient alleen al omdat het deze vragen opwerpt ieders eigen oordeel en ieders eigen overweging. Hier ontvangt het ondanks de nodige bedenkingen het voordeel van de twijfel. Van Willigenburg is een gevallen vogel, die tracht opnieuw te vliegen. Hij zal zich niet verbergen, hij zal zijn mond niet houden. Hij zal zich laten zien en waar nodig mengen in het debat. En dat is goed, en dat is zijn goed recht

Kunst / Expo binnenland

Zakkenroller met een flitslamp

recensie: Mark Cohen - Dark Knees

De grote donkere expositieruimte in het Nederlands Fotomuseum is gevuld met beelden uit een vluchtige wereld. De confronterende foto’s van de Amerikaanse fotograaf Mark Cohen zijn in een split second uit het straatbeeld geplukt en aan de muur gehangen. Cohen zit mensen dicht op de huid, of ze nu willen of niet.

Op YouTube is een oud filmpje te zien waarop Mark Cohen aan het werk is op straat in zijn woonplaats Wilkes-Barre, een voormalig mijnstadje in Pennsylvania. Hij heeft zijn camera, met een losse flitser aan een kabel, in de aanslag en beweegt zich vliegensvlug tussen de mensen door. Als een zakkenroller ‘steelt’ hij zijn beelden uit de werkelijkheid. Voordat men kan reageren is de fotograaf alweer weg, op zoek naar een volgende overval.

Ear, hand, leopard, coat (1975) © Mark Cohen

Ear, hand, leopard, coat (1975) © Mark Cohen

Intimiteit
Mede door die snelle werkwijze heeft Cohen een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan waarvan een prachtige selectie, uit de periode 1969-2012, nu te zien is in het Nederlands Fotomuseum. De vintage afdrukken zijn onbehandeld vanaf het filmformaat op het papier belicht. De tentoonstelling Dark Knees, waar de vluchtigheid nog wordt benadrukt door de handgeschreven bijschriften, is als een wandeling door een dreigend landschap. Het voelt alsof je constant op je hoede moet zijn.

Dat is een gevolg van Cohens bijzondere werkwijze. Hij maakt geen stiekeme snapshots met een verborgen camera maar is als een wervelwind met zijn flitslamp in de weer. De mensen op de foto’s, met gezichten of andere lichaamsdelen, zijn altijd dichtbij, té dichtbij voor je gevoel. Ze zijn meestal afwerend, als geschrokken door de confrontatie, en draaien weg op het moment dat de camera klikt. Er wordt een intimiteit gesuggereerd die ver van de realiteit af staat.

Bubblegum (1975) © Mark Cohen

Bubblegum (1975) © Mark Cohen

Onheilspellend
Het ongemak is fascinerend om te beleven. De afstand tot de foto’s wordt opeens belangrijk; het geeft een andere betekenis aan de rol van de toeschouwer: mag ik dit wel zien? Alles wordt aanraakbaar, van de huidstructuur van een hand en de revers van een versleten jasje tot de knokige knieën van een spelend kind. Die ongewone nabijheid tekent het werk van Cohen: hij ziet mensen, hij ziet vormen, hij ziet details en met een plotselinge overtuiging drukt hij af. De foto’s zijn deels door toeval ontstaan, maar de belangrijkste factor is het scherpe bewustzijn van de fotograaf.

Het fotograferen met flitslicht geeft een extra kwaliteit aan de beelden. Door het harde licht overstraalt de voorgrond terwijl de achtergrond gehuld wordt in een duisternis die op zijn minst onheilspellend is te noemen. Er ontstaat een atmosfeer die doet denken aan de sinistere wereld uit films van regisseur David Lynch; de geheimzinnige straten van Wilkes-Barre lijken zo uit het door hem gecreëerde Twin Peaks te komen.

Girl holding blackberries (2008) © Mark Cohen

Girl holding blackberries (2008) © Mark Cohen

Handen
Vanuit een andere invalshoek kan de tentoonstelling gezien worden als antropologisch tijdsdocument. Het grootste deel van de foto’s is gemaakt in de jaren zeventig van de vorige eeuw en tonen een kleine industriestad in verval waar mensen als onder een grauwsluier het beeld in stappen. Er is een zweem van armoede te zien in de sjofele kleding, de grijze gezichten, de vuile knieën en de rommelige decors. De vele handen die zijn afgebeeld maken de situatie nog dramatischer: de afwijzende, zoekende of vragende gebaren trekken de kijker regelrecht het beeld in.

Dark Knees is een ingetogen vormgegeven tentoonstelling waarin de imponerende foto’s van Mark Cohen uitstekend tot hun recht komen. Hier wordt de basis van fotografie getoond: het samengaan van de onverbiddelijke camera met de rauwe werkelijkheid.

Boeken / Achtergrond
special: Theo van Willigenburg - Gevallen vogel. Wittgenstein, Nietzsche, Foucault, Agamben, Lyotard, achter tralies - Deel 1

Enkeling tegen zichzelf/het systeem* (*Doorhalen wat niet van toepassing is)

‘Iemand moest Theo van W. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd.’ Zo begint het autobiografische Gevallen vogel van Theo van Willigenburg niet, maar het is wel de strekking van het merendeel van de 528 pagina’s. Een kafkaësk en verontrustend boek.

niet, maar het is wel de strekking van het merendeel van de 528 pagina’s. Een kafkaësk en verontrustend boek.

Dr. Theo van Willigenburg (1960), voormalig decaan en hoogleraar ethiek aan de Erasmusuniversiteit, zal de rest van zijn leven worden geassocieerd met twee geruchtmakende rechtszaken die verband houden met ontucht met minderjarige jongens, allen lid van het Roder Jongenskoor. De eerste zaak, waarin hij heeft bekend, liep in december 2005 uit op een voorwaardelijke veroordeling. De tweede rechtsgang, waarin Van Willigenburg onschuld bepleitte en nog bepleit, monde in 2010 uit in een veroordeling tot 18 plus 8 maanden gevangenisstraf voor ontucht met drie jongens, wat door het Hof werd bevestigd. Het cassatieberoep werd verworpen door de Hoge Raad. 

Sinds 27 juli 2012 is hij definitief op vrije voeten en nu is er een poging tot rehabilitatie en een forse aanklacht tegen het rechtssysteem in de vorm van dit boek. Het is een tour de force om Van Willigenburg ter wille te zijn, want hoe onbevangen de lezer ook probeert te zijn, Van Willigenburg is natuurlijk alles behalve een objectieve partij. Want hoe zeer hij ook tracht ‘zijn verhaal’ eerlijk te vertellen, het is vechten tegen argwaan. Hij is een Lance Armstrong die het ware verhaal komt vertellen.

Matteüs 23:3
En de argwaan is niet zonder argument. Allereerst kampt het boek met één haast onoverkomelijk probleem. Wie namelijk het ene zegt (als hoogleraar ethiek), maar het andere doet (ontucht plegen met een dertienjarige, ontluikend homoseksuele koorjongen) merkt zichzelf met een enorm negatief stempel dat zeer moeilijk is af te spoelen. Voor zover ontuchtplegers al niet een onoverbrugbare achterstand hebben in een polemiek, heeft Van Willigenburg gewoon een groot probleem met zijn geloofwaardigheid. En hij weet het: zelfs zijn oprechtheid kan worden uitgelegd als een dubbele beweging: manipulatief en geveinsd voor een hoger doel. Hij zou er intelligent genoeg voor zijn. Daarmee is niet gezegd dat hij geen tweede of derde kans verdient, of dat we niet kritisch moeten kijken naar wat hij te berde brengt, maar dit boek had beter door een ander geschreven kunnen worden.

Want dat brengt ons bij een tweede probleem. Van Willigenburg hekelt de waarheidsvinding in ons rechtssysteem grondig (o.a. p. 386-387, 396), maar het ontbreekt in zijn boek aan bronnen en noten. Hij citeert lustig uit allerlei mogelijke verslagen, maar de lezer heeft niets in handen om de context te achterhalen. Zelfs advocaten worden merkwaardig onder pseudoniem genoemd (er bestaat geen mr. Richard Weermans of een mr. Bronkhorst). Verder laat Van Willigenburg velen ‘letterlijk’ aan het woord, maar het ziet er naar uit dat het zijn indruk weergeeft van welgevallige gesprekken. Wat er overblijft voor kritische lezers is de uitspraak uit 2009 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht. En ook dat document, met enkele belastende en kritische passages uit brieven die in het boek niet worden aangehaald, spreekt niet bepaalt in het voordeel van Van Willigenburg.

Daarbij, en dat is misschien een kwestie van smaak, wordt er wel erg vaak gesproken over de mannelijke schoonheid. De beeldschone Marokkaan op cel 12, Reggi de mooie Antilliaan, de knappe Surinamer op cel 18, bewaker Robert de blonde knapperd, Jelle, die knappe dertiger van de therapie, filosoof Agamben als een beeldschone jongeling… Schoonheid, Van Willigenburg – getrouwd omwille van het verschoningsrecht met de bekende predikant Pieter Oussoren – is er verzot op (p. 194). Het is niet verboden om te zijn blijven hangen in Kierkegaards esthetische stadium, maar het leest in deze context wel bijzonder ongemakkelijk. Zeker wanneer in ogenschouw wordt genomen dat ook de dertienjarige ‘Nils’ waarmee het verkeerd afliep erg bij Van Willigenburg in de smaak viel (‘Hij was zonder meer een mooie jongen (…)’, p. 164).

Sowieso zijn alle logeerpartijtjes in huis met jongelingen, waar geregeld sprake van blijkt in het boek, ongemakkelijk om te lezen, laat staan het amoureuze gedoe met ‘Rolf’, die kust, nog meer kust, omhelst, verliefd is en waarvan Van Willigenburg moet bekennen: ‘Laat ik eerlijk zijn (…). Er is misschien wat gebeurd toen hij achttien of negentien was. Nooit daarvoor. Ik keek wel uit!’ (p. 249). Maar het is wel onder andere deze Rolf die hem nog veel verder in de problemen brengt.

Ten slotte een laatste voorbeeld om te illustreren dat het de lezer niet gemakkelijk wordt gemaakt. Het is niet gek dat iemand in gevang een pasfoto van zijn pleegzoon in zijn portefeuille draagt. Maar waarom ook een pasfoto van een zekere Aris, die zijn studentkamer niet meer kon betalen en door Van Willigenburg thuis is opgevangen (p. 486)? Dat schuurt, hoe klein en onschuldig het detail ook mag lijken. Waarom doet iemand zoiets? Wat moet ‘Aris’ hiervan denken? 

Een naïef goed mens
Wat verder onmiskenbaar opvalt in het boek is Van Willigenburgs nadrukkelijke hang om erkenning. Het is alsof hij ons telkens wil zeggen: ‘ook al heb ik een vreselijke fout begaan, ook al was ik ongelofelijk naïef, ik ben écht gewoon een goed mens, écht.’ Want ook in de bak schuwt Van Willigenburg zijn verantwoordelijkheden niet. Theo die een boef gitaar leert spelen. Theo die helpt bij kerkdiensten. Theo die als een Andy Dufresne de BTW-carrousel uitlegt aan Antillianen. Theo die als belangenbehartiger van de gedetineerden bingo voor de gevangen organiseert. Theo die bezwaarschriften schijft, medische brieven uitlegt, juridisch jargon verklaart, sociaal werker is, telefoonkaarten uitleent en er alles aan doet om een gebedsmatje voor zijn islamitische celgenoot in te voeren.

En zelfs de Theo die met de veroordeelde verkrachter en moordenaar Ron P. van de Puttense moordzaak bevriend raakt en ook daarin voor de lezer een bijzondere naïviteit aan de dag lijkt te leggen, die geheel los lijkt te staan van het onherstelbare leed dat deze man veroorzaakt heeft.

Hij heeft geen leven in de gevangenis en ook geen leven meer buiten de gevangenis. Ik denk niet aan wat hij gedaan heeft en óf hij het gedaan heeft. Ik kan me daar weinig bij voorstellen. Ik zie alleen maar iemand die niets meer heeft. (p. 238).

Of hij schuldig is of niet weet ik niet, al hoor ik dingen waardoor ik echt denk dat hij die jonge Puttense vrouw, met wie hij een kortstondige relatie had, niet heeft vermoord. (p.367).

Dat Ron P. in zijn zelfverklaarde, niet bepaald kortstondige, zeven maanden durende relatie met het slachtoffer, niet eens wist waar ze woonde, of ze haar oksels schoor, wat de kleur van haar ogen was, laat staan dat iemand buiten Ron iets wist van de relatie, moet Van Willigenburg zijn ontgaan. Het moet deze gevaarlijke combinatie van goedheid en naïviteit zijn geweest dat Van Willigenburg na zijn eerste veroordeling weer aan de slag gaat bij het Roder Jongenskoor, nu als zakelijk leider en manusje van alles. Het is de lezer die dan al met de handen in het haar zit: doe het nou niet Theo, daar komt niks goeds van! 

De aanklacht I
Want het duurt niet lang, of de recherche staat weer aan de deur. Weer zijn er verschillende aantijgingen vanuit de koorwereld. De echte kwade genius in het hele spel, waar Van Willigenburg niet voldoende zijn afschuw over kwijt kan, blijkt ene ‘Geurt’ te zijn. Een niet toevallig gekozen pseudoniem. Geurt, ‘de ongewassen en ongeschoren puber die meent dat ie homo is’ met PDD-NOS, een jongen die je nog niet met handschoenen aan zou willen aanraken (p. 218). Geurt, de meest onappetijtelijke knul van het hele koor, ‘een afstotelijke, aandachtzuigende puber’ (p. 247), klaarblijkelijk mentaal niet in orde en in ‘heftige therapie’ bij een forensisch-psychiatrisch centrum omdat hij jonge kinderen op internet seksueel lastig valt en zijn twee zusjes heeft misbruikt (p. 277). Deze Geurt, die fantasie en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden, heeft een verhaal verzonnen dat hij drie dagen lang in Friesland met Van Willigenburg is gaan zeilen en toen op de boot misbruikt is. En dat zou de reden zijn dat hij zelf verknipt is geraakt…

Van Willigenburg doet er in het boek alles aan om aan te tonen dat de beschuldiging absurd is en onmogelijk waar kan zijn. En eerlijk is eerlijk, binnen het complexe schimmenspel ben je geneigd hem te volgen in zijn verdediging. Toch leidt het tot een tweede veroordeling waarbij de rechtbank alle aantijgingen bewezen acht, wat een lange gevangenisstraf oplevert.

Lees hier het vervolg van dit artikel 

Boeken / Non-fictie

Noodzakelijke scepsis

recensie: Hans van Maanen - Broddelwetenschap

Door de kaft is al duidelijk dat hier een statement gemaakt wordt. Klinkt een onderzoek in de krant te mooi om waar te zijn, laat dan je alarmbellen rinkelen. Er is namelijk nogal wat mis in de onderzoeksjournalistiek.

Wellicht zou je daar als argeloze krantenlezer je schouders voor ophalen, maar wetenschapsfilosoof Hans van Maanen is het zat, die onzin in de krant. Zijn boek Broddelwetenschap is opgebouwd rondom onderwerpen die regelmatig in de krant te lezen zijn. Thema’s als gezondheid en gezonde voeding, neurowetenschap en een vleugje psychologie worden in korte hoofdstukken behandeld. Het boek leest daardoor vlot en prettig weg. Van Maanen heeft bij de krantenartikelen die hij in zijn boek bespreekt de nodige research gedaan. Dan blijken onderzoeksresultaten een flink stuk genuanceerder en minder spectaculair.

Sapere aude!

De Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant riep het volk reeds in de achttiende eeuw op: sapere aude, durf te denken! Neem al die berichten in de krant over wetenschap met een korrel zout. Zeker wanneer er causale verbanden worden gelegd. De onderzoekers zelf spreken namelijk veel minder vaak van causaliteit. Dergelijke verbanden kunnen kwalijke gevolgen hebben. Zo beschrijft een hoofdstuk dat muzieksmaak crimineel gedrag zou beïnvloeden. Het wekt niet eens verbazing dat het bij die ‘foute’ muziek om metal, punk en techno gaat. De cijfers geven een niet significante correlatie: de vraag of muzieksmaak crimineel gedrag voorspelt is in dit onderzoek niet beantwoord. Maar dat wordt in het krantenartikel hierover wel geclaimd.

Ook onderzoeksmethoden moeten eraan geloven in dit boek. De voorbeelden hiervan zijn ontluisterend, hoewel ook grappig. Neem het onderzoek naar lichaamsbeweging van Parkinsonpatiënten. De auteur suggereert het voor de hand liggende, namelijk: vraag ’t aan de mensen zelf. Wat de onderzoekers bedachten klinkt interessant, maar is vooral een omweg. Zij klokten de tijd die een Parkinsonpatiënt op een bepaald parcours aflegde en trokken hieruit hun conclusies. Vragen zou sneller gaan.

Eveneens besteedt Van Maanen aandacht aan onderzoek dat ofwel prematuur is, ofwel gebruik maakt van te kleine hoeveelheden om tot goede resultaten te komen. Wanneer je bijvoorbeeld te weinig ratten neemt voor je onderzoek, sterven de ratten zonder bruikbaar resultaat, oftewel zinloos. Hierop uit de auteur dan ook terecht kritiek.

Geen diepgang

Ondanks de vlotte schrijfstijl doet het boek zelf soms als broddelwerk aan. De auteur gaat uit van een aardige dosis kennis van statistiek bij zijn lezers. Pas aan het eind van het boek gaat hij dieper in op statistische regels. Daarnaast lijkt de lay-out van groter belang te zijn dan de inhoud. De hoofdstukken maken her en der een afgeraffelde indruk. Zo blijven ze kort, blijft de vaart in het boek, maar ontbreekt de diepgang. Bovendien gaat hierdoor de scherpe en humoristische toon van de auteur verloren. Het zou prettig zijn, wanneer Van Maanen iets meer zou uitweiden waarom bepaalde krantenartikelen zo abominabel zijn.

Statistiek

Het afsluitende hoofdstuk van dit boek is wellicht het belangrijkste. Hierin geeft de auteur in vogelvlucht een lesje statistiek, wat onontbeerlijk is voor het begrijpen van wetenschappelijk onderzoek. Het is echter jammer, dat Van Maanen er slechts weinig ruimte voor reserveert. Er rijzen de nodige vragen wanneer je dit hoofdstuk leest, zoals wanneer hij het ‘statistisch effect’ uitlegt. Het voorbeeld dat hij geeft is zo summier, dat de leek een paar keer moet lezen hoe dit effect berekend moet worden en wat het dan betekent. Wanneer de auteur aan het begin van dit boek de moeite had genomen de veelvuldige statistische rekenmethoden uit te leggen, zou het boek veel begrijpelijker zijn. Nu valt de kritiek van Van Maanen op slecht geschreven krantenartikelen in het niet, doordat hij zelf eveneens te snel gaat.

Theater / Voorstelling

De geniale gekte concentreert zich in gospel en de jungle

recensie: Herman in een bakje Geitenkwark

Hoe vaak gebeurt het dat een theater verandert in een kerk? Misschien bij domineeszoon Freek de Jonge of afvallige Youp van ’t Hek, maar veelal is het theater toch de plek om de heilige huisjes van weleer met grof verbaal geweld naar beneden te halen. De mannen van Herman in een bakje Geitenkwark (‘HiebG’ naar eigen zeggen) pakken het anders aan: iets minder grof en verbaal, maar zeer subtiel en vocaal. Met succes: sinds de Parade van 2012 zijn ze aan een flinke opmars bezig en veroveren ze het hele land. Wat valt er dan zoal te verwachten? In ieder geval vier stuks aan absurdistische geesten bij elkaar, dat moet haast vuurwerk opleveren. En dat met gemoedelijke, kerkelijke zang, terwijl God even een andere kant op kijkt.

Het programmaboekje had al moeite om de voorstelling in een hokje te plaatsen. Vocaal cabaret met ballen kwam nog het dichtst in de buurt, wat uiteraard vragen oproept over de mate van cabaret in het programma. Is het louter muziek, zang, musical? Is het überhaupt wel grappig en op welke manier tonen ze ballen? Het is in elk geval duidelijk dat Polle, Rein, Rob en Bennie zeer getalenteerd zijn en een achtergrond in de muziek hebben. Vanaf de eerste seconde is te merken dat de mannen perfect op elkaar ingespeeld zijn (al beatboxend en zingend in canon lopen ze ontspannen over het toneel) en tegelijkertijd iets volstrekt nieuws presenteren. Iedere sketch wordt ingezet met een liedje, als ware het een gospelkoortje of rapgroep, om het even welk genre de revue passeert. Het is maar net hoe hun pet staat. Zo muzikaal als het klinkt, zo absurd zijn hun teksten. Geen enkel onderwerp wordt geschuwd, zelfs talentenjachten en de edele delen krijgen een nieuwe dimensie. Smoothies, de kindertelefoon, een verjaardagsliedje: het komt allemaal in rap tempo voorbij.

Hoewel het allemaal origineel overkomt, blijft er toch ergens een gemis. Had er tekstueel niet meer in het vat gezeten? Een maatschappelijke kritiek is misschien wat teveel gevraagd, maar een filosofische bespiegeling of incongruentie had de liedjes zeker sterker gemaakt. Nu was het toch vooral wat aan de platte kant, als vier jongens die bij elkaar zitten en roepen wat het eerste in hen opkomt. In hun volgende show zouden ze meer inhoud mogen inpassen, want op muzikaal gebied valt er niets aan te merken. Er komt geen instrument aan te pas, alle geluiden produceren ze immers zelf. Het vergt veel van de techniek (ook van het licht), want het kan zomaar gebeuren dat je naar een gênante scene in de slaapkamer zit te kijken en vervolgens in de jungle belandt. Niet dat het allemaal vlekkeloos verloopt, want de jongens krijgen onderling regelmatig ruzie. Afzondering en uitsluiting zijn meer regel dan uitzondering. Niet gek ook, want ze lijken geen van allen op elkaar. Ze zijn lang, dun, klein, knap, dik en vooral disproportioneel gespierd voor enigszins fysiek theater. Bovenal beklijft toch het beeld dat de jongens enorme lol hebben in het spelen en dat het publiek daar na de eerste kennismaking in meegaat. Dat maakt het tot een heerlijke, lichtvoetige voorstelling. Al met al vocaal cabaret, maar ballen? De grenzen worden weliswaar terloops opgezocht, maar het mag scherper en gewaagder.

Boeken / Fictie

Niet het beste politieke theater

recensie: Elfriede Jelinek (vert. Inge Arteel) - Rijngoud

Van de Oostenrijkse Nobelprijswinnaar Elfriede Jelinek verschijnt bij uitgeverij Querido Rijngoud, in het Duits een ‘Bühnenessay’ geheten. In deze voorstelling gaan oude goden in gesprek over die ene nieuwe god: kapitaal.

Er zijn slechts twee personages in Jelineks Rijngoud: Wotan en zijn lievelingsdochter Brünhilde uit Richard Wagners operacyclus Der Ring des Nibelungen. Ze zijn met elkaar in dialoog, maar dit keer niet over vaag-middeleeuwse intriges, maar over het kapitalisme, geld en hebzucht. Die hebzucht kennen wij nu als de bancaire graaicultuur, maar is via Karl Marx’ Das Kapital terug te voeren naar de aantrekkingskracht van mythologisch goud.

In het Wagnerjaar 2013 werd Jelineks stuk op verschillende podia in Duitsland ten tonele gebracht. Het is natuurlijk een mooi eerbetoon, zo’n blijk van inspiratie, en dan ook nog met een lekker actueel thema. Het is ook erg on-Nederlands: wanneer werd hier voor een laatst een boek uitgegeven met op dergelijke wijze ‘gerecyclede’ personages?

Idee of uitvoering

Het idee is mooier dan de uitvoering. Rijngoud is een verzameling lange monologen van Wotan en Brünhilde. Die laatste opent het boek. ‘Papa heeft die burcht laten bouwen en nu kan hij de lening niet terugbetalen,’ zegt ze, en daar gaat ze, 45 pagina’s lang. Aan het einde verwoordt haar vader wat de lezer ook denkt: ‘Ik. Kind. Zo veel heb je nou nog nooit gezegd! Ik luister nu al uren naar je, maar wat heb je gezegd? Ik weet het niet meer.’ Waarna hij bijna 30 pagina’s aan het woord is.

Niet dat het zo relevant is hoe lang personages aan het woord zijn. Maar tientallen pagina’s monoloog met minimale alinea-indeling, daarmee maak je het de lezer niet gemakkelijk. Zeker niet in een moeilijke, veel informatie bevattende tekst als Rijngoud. Dit gaat uiteindelijk ook ten koste van de tekst zelf.

Interessant, maar belerend

En dat is jammer. Want ergens in die ontoegankelijke brij van woorden zitten interessante gedachten over de combinatie van politiek, economie en corruptie. Wat is macht? Wanneer is iets diefstal? Wat is schuld? De rel rondom de Duitse voormalige bondspresident Christian Wulff, die als president van de deelstaat Nedersaksen met geld van een bevriende ondernemer een huis zou hebben gekocht, komt langs, net als de moorden van de NSU, die eind 2011 aan het licht kwamen. Zo verknoopt Jelinek specifieke voorbeelden in een algemeen argument.

Rijngoud is typisch politiek theater (of een politieke roman, als je het boek zo wilt duiden), zoals wij dat in Nederland niet echt kennen. Dat is jammer: zoals ook uit dit stuk blijkt, kunnen er verbanden worden gelegd die stof tot nadenken zijn. Maar het is moeilijk de politieke boodschap subtiel te verpakken, zodat er niet een auteur predikt. In Rijngoud is Jelinek hier niet helemaal in geslaagd: haar personages zijn uithangborden, hun monologen onderdelen van een langer betoog. Dat is interessant, maar ook belerend.

Boeken / Non-fictie

In sneltreinvaart symbolisch leren lezen

recensie: Lisette Thooft en Mieke Bouma - Waarom de heks in de oven verdween

Verhalen kunnen je helpen jezelf te ontwikkelen als mens. Sommige verhalen bevatten meerdere lagen, en wie daar oog voor heeft kan deze verhalen als spiegel gebruiken voor zijn eigen leven. In Waarom de heks in de oven verdween worden talloze sprookjes, mythen en verhalen op symbolische wijze geïnterpreteerd en uitgelegd met als doel dat de lezer deze in een breder perspectief kan plaatsen.

Thooft en Bouma noemen deze manier van lezen ‘mythosofie’. De mens is volgens hen een homo fabulans, een verhalenverzinnend en verhalenvertellend wezen. Via het vertellen van verhalen worden wij én onze cultuur gevormd, niet alleen op persoonlijk vlak, maar ook in spirituele zin. Alle figuren in een sprookje staan namelijk symbool voor delen van de menselijke ziel die moeten samenwerken om tot volledig bewustzijn te komen. Om deze spirituele dimensie te benadrukken is het boek opgedeeld in zeven delen, die corresponderen met de chakraleer.

Stevig aan de hand
De lezer wordt al snel stevig aan de hand genomen en in sneltreinvaart door de wereld van de symbolische verhalen geleid, waardoor er nauwelijks tijd is om wat uitgebreider bij één van de verhalen stil te staan. De verhalen worden sterk verkort weergegeven en nogal bloedeloos naverteld. Van de oorspronkelijke magie en emotie blijft weinig over. Nadat de symboliek kort is besproken wordt elk verhaal afgesloten met het stellen van een aantal vragen die centraal staan in het verhaal, zodat je die kunt toepassen op je eigen leefsituatie.

Voor mensen die nog weinig ervaring hebben met het interpreteren van verhalen zal dit sturende optreden van de auteurs prettig zijn. Zij kunnen direct aan de slag met de vragen uit het boek. Maar voor wie dit boek ter hand neemt met het idee echt iets op te steken over leren interpreteren en het leren zien van de verborgen lagen in een verhaal is het erg teleurstellend. Alles wordt geserveerd in hapklare brokken. Bij vlagen wordt het zelfs een beetje kinderachtig, ook in de manier van vertellen. Er is maar weinig ruimte gelaten in dit boek om je eigen gedachten en vragen te ontwikkelen over de besproken verhalen, terwijl dat nu juist de kern is van interpretatie.

Bomvol en divers
Wat wel leuk is, is dat de verhalen uit heel verschillende tradities afkomstig zijn: er worden bekende sprookjes en klassieke mythen zoals Repelsteeltje en Medea besproken, maar er is ook aandacht voor boeddhistische en Bijbelse verhalen. Ook wordt getoond hoe oude thema’s steeds in een nieuw jasje worden gestoken en ook een film zoals The Matrix overloopt van symboliek. Dit zorgt voor continuïteit en is belangrijk om te noemen als je het hebt over het interpreteren van verhalen. Je bewust te zijn van deze universele thema’s kan je helpen om weer andere verhalen te interpreteren.

De opzet van het boek lijkt in eerste instantie erg leuk. De uitwerking laat voor de ervaren lezer helaas te wensen over. Voor wie op zoek is naar meer diepgang en liever zelf op onderzoek uitgaat zijn er interessantere boeken te bedenken. Een voorbeeld daarvan is De ontembare vrouw van Clarissa Pinkola Estés, door Thooft en Bouma zelf ook opgenomen in hun lijst van geraadpleegde literatuur. Het moet gezegd: wie 250 pagina’s heeft om 50 verhalen op het niveau van de symboliek te bespreken snijdt zichzelf geheid in de vingers. Dat is nogal een ambitieus plan. Er gaat onderweg dan ook het nodige verloren aan diepgang en emotie, en dat gaat uiteindelijk ten koste van het leesplezier.