Boeken / Fictie

Liever luisteren dan lezen

recensie: Ellen Deckwitz - De blanke gave

De derde bundel van Ellen Deckwitz, getiteld De blanke gave, valt op door zijn veelzijdigheid. Met humor, ernst en absurdisme creëert Deckwitz gedichten waar je wel even goed voor mag gaan zitten.

Na het lezen en herlezen van De blanke gave valt een rode draad nog steeds moeilijk te ontdekken. Geen bundel die makkelijk valt samen te vatten dus. Dat hoeft ook niet, en misschien is het voor de poëzie van Deckwitz ook niet nodig: er zijn genoeg gedichten die op zichzelf staan en genoeg te zeggen hebben. Al blijft het onduidelijk wat de boodschap precies inhoudt.

Het ijs smelt, het water stijgt
Het enige duidelijke motief dat in de meeste gedichten terugkomt, is water. Er wordt gezwommen, gesparteld en gedronken, er zijn overstromingen, de zee stijgt en het ijs smelt. Soms zijn deze gedichten abstract, vaak ook komt het dicht bij de werkelijkheid en de grote rol die water in onze geschiedenis gespeeld heeft. Zo is er de overstroming in New Orleans, maar vaker nog betreft het ons eigen waterlandje: ‘Van Groningen tot het Drielandenpunt van Den Haag tot Aalsmeer trokken ze het water over zich heen als een branddeken.’

Deckwitz weet de geschiedenis op een speelse wijze te verweven met het hedendaagse. Een mooi voorbeeld hiervan is het gedicht over ijsmummies uit de Eerste Wereldoorlog, die door het opwarmen van de aarde langzaam boven komen: ‘ieder jaar danken we google maps / dat ze weer wat voorgeslacht / onder het smeltijs vandaan halen.’ Of in de eerste ‘waterpsalm’ (de bundel telt er vijf), waarin de ark van Noach lijkt te worden volgestouwd met dieren alsof ze deel uitmaken van de bio-industrie en op weg zijn naar het slachthuis. 

Verwarring
Net als in haar eerdere werk creëert Deckwitz verbazingwekkend krachtige enjambementen. ‘Tegen het einde beweerde hij liever / grappig te zijn / dan zichzelf. En zijn glimlach niet als gunstig bedoelde / maar als het inlossen van schuld / oprichten van schild.’ Of wat te denken van: ‘Vermoeden is altijd beter / dan verwekken. En jong zijn betekent meer / kansen te verknallen.’ Het zijn regels die voor een moment verwarren en vervolgens verheugen.

Groter is de verwarring wanneer Deckwitz serieuze onderwerpen afwisselt met naar het schijnt willekeurige oprispingen. Het zijn sprongen die niet altijd even goed te volgen zijn, waardoor de lezer met gemengde gevoelens achterblijft. Wat is nou precies de bedoeling: een diepere boodschap zoeken achter het geheel, of mogen we het simpel weglachen? In een enkel geval wordt het allemaal wat simpeler gesteld en is iets gewoon geinig, zoals in een gedicht over de snaterende futen die de mensheid uit lijken te lachen om haar zinkbaarheid: ‘Tijd voor drijfvet jongens, alleen kuikens houden zich zo aan het droge!’ 

Momentopname
Het onbevredigende gevoel dat de gedichten soms opwekken, verdwijnt op magische wijze wanneer Deckwitz haar gedichten voordraagt. Deckwitz is een echt podiumdier, wat haar gedichten een genot maakt om naar te luisteren: ineens is het allemaal niet zo ingewikkeld meer, maar vooral heel mooi. Misschien is dat dan ook hoe deze gedichten het beste gelezen kunnen worden: alsof ze voorgedragen worden, een momentopname zijn.

Boeken / Non-fictie

De kunst van het falen

recensie: Sarah Lewis (vert. Miebeth van Horn) - De kracht van mislukking. Een noodzakelijke stap op weg naar succes.

Het gevoel ergens in gefaald te hebben, wat het dan ook moge zijn, is voor veel mensen herkenbaar. Maar waar dit voor de meesten negatieve connotaties oproept, weet Sarah Lewis juist het belang van mislukkingen te benadrukken.

Dat uitgerekend iemand met een glansrijke carrière een boek schrijft over mislukking, lijkt wat ironisch. Lewis heeft diploma’s van Harvard en Oxford op zak, adviseerde president Obama op het gebied van kunst en cultuur en stond op Oprah Winfreys ‘Power List’. Toch is het niet zo verwonderlijk, gezien Lewis juist het positieve van mislukkingen weet te belichten. Falen is voor haar eerder een voorwaarde dan een belemmering voor succes.

Niet zweverig

In tegenstelling tot wat de titel en omslag van het boek kunnen doen vermoeden, gaat het hier beslist niet om een dertien-in-een-dozijn-zelfhulpboek. En hoewel veel van de redenaties die voorbij komen wel toepasbaar zijn op het eigen denken, betreft het hier überhaubt geen zelfhulpboek. Zoals Lewis het zelf beschrijft: ‘Het is een verkenningstocht, een atlas vol verhalen over onze vermogens als mens, een onderzoek aan de hand van verhalen naar feiten die we allang aanvoelden voordat de wetenschap die feiten bevestigde.’

Door middel van vele voorbeelden van onder andere kunstenaars, ontdekkingsreizigers en wetenschappers laat Lewis zien hoe zelfverwerkelijking mogelijk is door te leren omgaan met gemaakte fouten. De verhalen die ze verteld zijn zeer uiteenlopend en Lewis’ talent spreekt uit haar vermogen hier een samenhangend geheel van te maken.

Kinderlijke blik

Sprekend is het voorbeeld van de zwevende kikker. Natuurkundige Andre Geim raakte geïnteresseerd in magnetische krachten en op een avond op goed geluk water in een peperdure elektromagneet. Hierdoor ontdekte hij dat het water bleef zweven en dus opgewassen is tegen zwaartekracht. Dit zette hem ertoe aan meerdere voorwerpen te laten zweven: aardbeien, tomaten en uiteindelijk ook een levend amfibie. Het leverde hem zowel een Nobelprijs als een Ig Nobel op. Deze laatste onderscheiding is bedoeld voor experimenten die eerst op de lachspieren werken en vervolgens aan het denken zetten.

Mislukkingen, zo betoogt Lewis, moeten niet opgevat worden als tijdverspilling, maar eerder als momenten waarop kansen ontstaan. Er bestond een kans dat Geim de apparatuur zou vernielen door er water in te gieten, maar enkel door opzettelijk deze naïeve houding aan te nemen kon hij tot zijn resultaten komen. Het is volgens Lewis dan ook zaak om speelsheid niet enkel met kinderen te associëren. Onbezonnenheid en het vermogen om te falen zijn uiteindelijk onontbeerlijk voor creatieve doorbraken. De kracht van mislukking biedt steun en toont aan dat de handdoek niet te snel in de ring gegooid moet worden. 

Muziek / Concert

Eenvoud die beroert en transcendeert

recensie: Olafur Arnalds

De muziek die Arnalds componeert is te horen in televisieseries en films zoals Broadschurch en The Hunger Games. Hier wordt de lading van de muziek vooral bepaald door wat je ziet. Vanavond niet. Hij speelt live de soundtrack van je eigen film. Naast nieuwe werken speelt Arnalds veel uit Broadchurch, maar ook nummers als Poland – omdat hij in Polen was toen hij het nummer schreef – en Old Skin.

Repetitieve schoonheid

Vanaf de eerste a die Arnalds aanslaat op zijn piano grijpt hij je bij de keel. De akoestiek in de zaal slaagt erin de kleinste subtiliteiten je moeiteloos te laten bereiken. De repetitieve melodieën zijn eenvoudig, maar worden verrijkt door de onderliggende, wisselende akkoorden die dezelfde melodie telkens anders laten klinken. Zo prachtig, dat je in ieder nummer opnieuw wordt meegezogen. Arnalds wordt bijgestaan door een strijkkwartet, twee hoorns een trombonist en elektronische samples. De nummers worden met uiterste zorgvuldigheid op- en afgebouwd, de dynamische spanningsboog is constant in beweging, waardoor het geen moment verveelt. Zelfs het orgastische hoogtepunt op driekwart van ieder nummer blijft een zintuiglijk genot. Het licht staat helemaal in dienst van de muziek en versterkt het op magische wijze.

Cross-over

Na een aantal instrumentale parels doen de vocalen van Arnór Dan zijn intrede. De fragiliteit in zijn stem en zijn Engelse uitspraak zijn enigszins ontluisterend,  toch klopt het timbre van zijn geluid helemaal bij de sfeer van de muziek. Arnalds creëert met klassieke ingrediënten, popconventies en elektronische extases een aangename soundscape die makkelijk in het gehoor ligt. De onhandige maar hartveroverende intermezzo’s met het publiek zorgen voor een grappige noot. Zijn muziek leidt tot een intrinsieke zielsbegoocheling die immer voort mag blijven duren.

Onder de rook die de grote zaal van TivoliVredenburg is ingeblazen, vullen de lege stoelen zich met rustige, gewone mensen. Mensen die, als je beter kijkt, iets eigenzinnigs hebben, verbloemd excentriek zijn. Mensen die de zaal twee uur later met een serene glimlach in stilte verlaten. “Mooi”, zegt een jongeman bij de garderobe, “dat is het goede woord”. En de golvende klanken bleven nog lang nagonzen.

Kunst / Expo binnenland

De Late Rembrandt: een meester op zijn hoogtepunt

recensie: Rembrandt van Rijn - Late Rembrandt

Het staat vast dat Rembrandt een van de grootste schilders uit de geschiedenis van de Nederlandse kunst is. Maar waarom was hij zo’n genie en wat maakt zijn werken zo bijzonder? Op die vragen krijgen we antwoord in de Late Rembrandt tentoonstelling in het Rijksmuseum in Amsterdam.

<em>Familieportret</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Familieportret, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca 1665. Herzog Anton Ulrich-Museum, Kunstmuseum des Landes Niedersachsen, Braunschweig.

Rembrandt van Rijn (1606-1669) genoot succes als schilder. De gewaagde schilderstijl die hij aan het einde van zijn leven had ontwikkeld, werd niet door iedereen gewaardeerd. Vandaag de dag vindt men juist dat hij zijn absolute hoogtepunt heeft bereikt in die laatste levensjaren. Het Rijksmuseum toont, in samenwerking met de National Gallery in Londen, voor het eerst een overzichtstentoonstelling over het late oeuvre van Rembrandt.

De tentoonstelling heeft een chronologisch karakter, maar is ook ingedeeld in thema’s, waardoor we langzaamaan meer leren over de ontwikkeling van zijn stijl en de verschillende kunstvormen die hij beoefende. Per thema staan zijn schilderijen, zijn tekeningen en prenten, of soms beide, centraal. In de eerste zaal vinden we drie zelfportretten van de meester. Meteen staat de bezoeker oog in oog met Rembrandt en raken we gefascineerd door de weergaven van zijn evenbeeld.

<em>Isaak en Rebekka</em>, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 - ca. 1669, Rijksmuseum.

Isaak en Rebekka, bekend als ‘Het Joodse bruidje’, Rembrandt Harmensz. van Rijn, ca. 1665 – ca. 1669, Rijksmuseum.

Pas na de zelfportretten stappen we echt in de wereld van Rembrandt. Zijn realistische tekeningen van alledaagse taferelen in Amsterdam laten zien dat hij schilderde naar de natuur en naar emotie. Bovendien is het toegestaan ze van heel dichtbij te bekijken, waardoor geen detail verloren gaat voor het oog van de bezoeker. Daaropvolgend vinden we een aantal prachtige portretten van rijke Amsterdamse burgers, waarbij Rembrandt werd uitgedaagd zijn eigen ideeën te vermengen met de heersende conventies. Immers, moest hij wel voldoen aan de eisen van zijn opdrachtgevers. Verassend is hier het enige bekende ruiterportret van Rembrandts hand en zeer indrukwekkend zijn hier de Pendanten van een getrouwd paar uit de National Gallery in Washington. Enerzijds vanwege de manier waarop hij haar sieraden heeft geschilderd, anderzijds door de bescheiden liefde die ze naar elkaar uitstralen.

<em>Titus aan de lezenaar</em>, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Titus aan de lezenaar, Rembrandt Harmensz. van Rijn, 1655. Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

Naarmate de tentoonstelling vordert zien we dat Rembrandt steeds verder emuleert, steeds weer overtreft hij zichzelf. Hij onderzoekt de klassieken, het gebruik van licht en experimenteert met verschillende technieken. Het hoogtepunt vinden we bij het thema ‘intimiteit’. In Het Joodse Bruidje of de Lezende oude vrouw of Titus aan de lezenaar voelen we de emotie van de afgebeelde figuren. Het lukt Rembrandt om de toeschouwer mee te voeren in het schilderij door de grove penseel, de bijzondere compositiekeuzes en donkere warme kleuren. Bovendien zien we in het prachtige Familieportret uit het Herzog Anton Ulrich Museum dat hij ook zeer kundig was in het schilderen van groepsportretten. Het portret beeldt het idee van ouderlijke liefde voor hun kind zeer sterk uit.

De verworven bruiklenen zijn uitzonderlijk en maken dat er een prachtig totaalbeeld van het late oeuvre is ontstaan. De tentoonstelling biedt een unieke kans om Rembrandts bijzondere werken van over de hele wereld gezamenlijk te zien. Ervaar daarom met eigen ogen waarom Rembrandt wordt gezien als een van de grootste meesters van de Gouden Eeuw, het is de lange rij voor de ingang meer dan waard.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – februari

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Twee uit twaalf: This is good (2010) en This is new (2003)

De overgang van de ‘badkuip’ naar de oudbouw wordt gemarkeerd door een servicemedewerker die de entreebewijzen scant. Na een vriendelijke begroeting en het retourneren van mijn museumjaarkaart zegt hij: ‘Bouwers op de pijnbank’. ‘Sorry?’, vraag ik zonder nadenken. ‘Bouwers op de pijnbank. This is new. Tino Sehgal. 2003.’ Ik knik en loop door met een glimlach op mijn gezicht.

De meeste bezoekers na mij knikken, bedanken en lopen vervolgens weifelend verder nadat hen deze ‘mededeling’ ter ore is gekomen. Onrustig vervolg ook ik mijn weg door de vaste collectie terwijl ik ter plekke mijn eerste regel maak: niet vragen waar het werk zich bevindt. Me laten verrassen. Op de benedenverdieping tref ik de expressionisten weer aan in de zaal waar de vorige keer Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things (2000) te zien was.

Banaliteit en ready mades

De zaal aan het einde van de gang op de eerste verdieping is een verbindende zaal. De doorgang in het midden van de wand maakt dat bezoekers ook in het midden van de zaal binnenkomen, maar het verlaten van de ruimte gebeurt via de zijkant. De looproute maakt een hoek en leidt in mijn geval van deze zaal naar de ruimte waar Barnett Newmans Cathedra (1951) te zien is.

De ingangen, of beter gezegd doorgangen, van de zaal zijn beide subtiel versperd door een, zij het verschillend, werk. Iets na of voor de ene doorgang, het is maar net van welke kant je komt, hangt een lichtsnoer. Het is wit met dito kleur fittingen en loopt van plafond tot grond – een aantal peertjes nonchalant over de vloer gedrapeerd. Het betreft Felix Gonzalez-Torres’ ‘Untitled’ (A Love Meal) (1992). Ongeveer een meter voor of na de andere doorgang staat een vitrine: Marcel Duchamps La boîte-en-valise (1936-1941). De manier waarop deze werken gepositioneerd zijn heeft tot gevolg dat zomaar de ruimte in- of uitlopen er niet bij is.

De zaal telt in totaal vijf werken. In een hoek staan, diagonaal gepositioneerd ten opzichte van de wanden, Jeff Koons’ Mound of Flowers No. 1 (1991) en Ushering in Banality (1988). Koons bevraagt met zijn kitscherige sculpturen de museumbezoeker. Wat is het eigenlijk dat hij echt wil zien? Het glinsterende groene, roze en gele glas waaruit het bloemstuk Mound of Flowers bestaat en het uitvergrote sentiment in Ushering in Banality contrasteren met de meer conceptuele kunst in de aangrenzende zalen. Koons’ idee over conceptuele, grensoverschrijdende kunst is dat het een aangeleerd principe is. Wat wij mensen, museumbezoekers, werkelijk willen zien is het banale, de kitsch, het ‘lekkere’. Hij houdt het publiek een worst voor en weet verdomd goed hoe deze eruit moet zien om het gewenste resultaat te verkrijgen.

This is an artwork by Tino Sehgal and it is called This is good

Naast het werk van Koons speelt ook dat van Gonzalez-Torres en Duchamp, weliswaar elk op een eigen manier, met het idee van het gewone, het banale. ‘Untitled’ (A Love Meal) is een lichtsnoer zoals we dat allemaal kennen, ogenschijnlijk gewoon een gebruiksvoorwerp. En La boîte-en-valise (letterlijk doos in koffer) bevat miniatuurreproducties van Duchamps oeuvre, daarmee het traditionele idee van wat een tentoonstelling is, of kan zijn, bevragend.

In de andere hoek, tegenover de werken van Koons, staat een suppoost. Het is een man van een jaar of vijftig met normaal postuur, grijs kort haar, een baardje en bril met transparant montuur. Hij draagt een pak, de witte Stedelijk ‘s’ op het revers gespeld, met een witte blouse, donkerblauwe stropdas en donkere, nette schoenen. Enkele minuten nadat ik de ruimte heb betreden begint hij te bewegen. Het is een beweging die bestaat uit het gelijktijdig bewegen van rechterarm en been gevolgd door de linkerhelft. Een beweging die nog het best omschreven kan worden als een vorm van molenwieken. De zogenaamde suppoost hupst een kleine tien seconden, staat dan stil, fatsoeneert zijn colbert door het naar beneden te trekken, en zegt: ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’

‘En toen?’ ‘En toen niks.’

Gebiologeerd door de reacties die dit werk bij museumbezoekers oproept, neem ik plaats op de grond van de zaal, mezelf zodanig positionerend dat ik de bezoekers van beide kanten kan zien aankomen. Elke keer wanneer nieuwe mensen de zaal betreden voert de suppoost zijn vertolking uit. De beweging die hij maakt en de daaropvolgende zin zet de museumbezoeker aan tot allerhande ‘bewegingen’. Velen van hen bestuderen aandachtiger dan ooit te voren, zo lijkt het althans, de werken in de zaal. Meestal is de vitrine van Duchamp het ‘slachtoffer’. Nog net niet met de neus tegen het glas gedrukt lijkt het alsof de museumbezoeker de confrontatie met het levende kunstwerk in de hoek wil vermijden. Een enkeling knikt, sommigen mompelen ‘bedankt’, maar de meerderheid loopt door zonder zichtbaar te reageren. Waarbij vermeld moet worden dat ook dat wel degelijk een reactie is.

Een meisje met audiotour komt de ruimte binnen, loopt naar de sculpturen van Jeff Koons toe en bekijkt ze aandachtig. Terwijl ze met haar rug naar de suppoost toe staat begint hij met bewegen, gevolgd door het uitspreken van de zin ‘Tino Sehgal. This is good. 2001. Collectie Museum Ludwig in Keulen.’ Het meisje haalt de koptelefoon van haar hoofd en vraagt in het Engels of de man iets tegen haar zei. Zichzelf als werk parafraserend antwoordt de suppoost: ‘This is a work of art by Tino Sehgal and it is called This is good.’ Een andere vrouw vraagt nietsvermoedend na het aanschouwen van het werk ‘En toen?’ ‘En toen niks’, antwoordt hij.

‘Wij zijn het bordje.’

Na het aandachtig bestuderen van de titelbordjes in de zaal vraagt een man aan de suppoost waar hij het titelbordje kan vinden dat betrekking heeft op het werk dat hij vertolkt. ‘Wij zijn het bordje’, luidt zijn antwoord: de dubbelrol die hij vertolkt benadrukkend. Een werk dat zichzelf uitspreekt door aan te geven dat het een titelbordje is. De museumbezoeker is onderdeel geworden van een postmodern spel. ‘Il n’y a pas de hors-texte’, zei de Franse filosoof Jacques Derrida, verwijzend naar het feit dat er niets is buiten de tekst, dat deze de context is. Met andere woorden, dat wat bepalend en vormend is, is het besef van de afhankelijkheid van context. In This is good verwijst de suppoost in zijn bestaan als kunstwerk naar zijn bestaan als kunstwerk.

Het is (dus) niet verwonderlijk dat This is good omringd wordt door werken die bevragen wat kunst is en wat kunst kan zijn, en daarmee de onderliggende vraag wat ervoor zorgt ‘dat iets kunst is’ blootlegt. De voorwaarden voor het ontstaan van kunst toont Sehgal door deze met zijn werken letterlijk te bevragen, waardoor de museumbezoeker ervaart dat het de context is die toestaat dat deze actie, in de vorm van de vertolking, verwordt tot kunstwerk. Het postmoderne spel wordt hier niet gespeeld om de leegte te benadrukken – want zo wordt het idee van ‘er is niet één waarheid’ veelal opgevat – maar om de mogelijkheid van schepping te vieren.

Negatie als bevestiging

Het museum is een plek waar vragen in de lucht blijven zweven totdat de museumbezoeker ervoor kiest ze te beantwoorden. De dialoog ontstaat wanneer hij, de museumbezoeker, besluit om deze aan te gaan. Sehgals werk is een indringer binnen dit proces omdat we met ons gedrag, bewust of onbewust, zijn werk bevestigen en beantwoorden. De normaliter meer hermetische museumruimte wordt een toneel voor gedragingen. Een choreografie van ontregeling.

Deze choreografie wordt in gang gezet door het levende kunstwerk, de ‘situatie’, maar betrekt, zoals blijkt uit de werken Instead of allowing some thing to rise up to your face dancing bruce and dan and other things, This is new en This is good ook architectuur, sociale conventies, de idee museum en andersoortige artistieke aannames bij dit proces. De katalysator, in de vorm van de vertolker, krijgt dus bijval en steun van de omringende kunstwerken en hun plaatsing in de ruimte. Ze resoneren met elkaar. De choreografie die hierdoor ontstaat maakt de context van het artistieke idee en de ruimtelijke invulling van Sehgals werk, zowel op letterlijk als meer filosofisch niveau, duidelijk juist door haar (de context) te gebruiken.

Op mijn weg naar de uitgang passeer ik een laatste maal de servicemedewerker terwijl hij nieuwe bezoekers verwelkomt: ‘Hallo. Welkom. Rihanna fell in love with Grammy dress. This is new. Tino Sehgal. 2003.’

Kunst / Expo binnenland

The Frick-Collection: een Amerikaanse collectie op reis

recensie: The Frick Collection Kunstschatten uit New York

Het Mauritshuis begint het nieuwe jaar met een absoluut hoogtepunt sinds haar heropening in 2014. Niet vaak zijn er zoveel bijzondere kunstwerken gezamenlijk te zien in Nederland. Zesendertig werken, variërend van Cimabue tot Ingres, afkomstig uit de prachtige kunstcollectie van staalmagnaat Henry Clay Frick (1849-1919) zijn overgebracht vanuit New York.

Een impressie van de tentoonstelling met rechts het portret van de Comtesse d’Haussonville van Jean-Auguste-Dominique Ingres. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

Een impressie van de tentoonstelling met rechts het portret van de Comtesse d’Haussonville van Jean-Auguste-Dominique Ingres. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

The Frick-Collection heeft haar thuisbasis in New York. Frick liet een classicistische villa bouwen aan Central Park om zijn kunstcollectie in te huisvesten en deze veilig te stellen voor de toekomst. Frick verzamelde in eerste instantie vooral Hollandse meesters en Britse schilderkunst. Later breidde hij zijn interesse uit naar beeldhouwkunst, de Italiaanse Renaissance, Vlaamse meesters en de Franse schilderkunst uit de zeventiende en achttiende eeuw. In zijn testament liet hij opstellen dat de door hem verworven werken het land niet meer mochten verlaten en na zijn dood in 1919 liet hij 15 miljoen dollar na om de collectie verder uit te kunnen breiden. Zijn dochter Helen nam deze uitbreiding voor haar rekening en heeft de collectie gemaakt tot wat deze nu is.

Door de wandbekleding en de ronde boog waan je je als bezoeker even in het museum in New York. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

Door de wandbekleding en de ronde boog waan je je als bezoeker even in het museum in New York. Fotograaf: © Ivo Hoekstra Credits: Mauritshuis, Den Haag

De tentoonstellingszaal is ingericht naar het origineel in New York. Zo komt een deel van de opstelling overeen en onder andere de wandbekleding is nagebootst. De bezoeker waant zich dus even in de wereld van Frick. Vanwege de stellige wens in zijn testament worden in het Mauritshuis, helaas, alleen werken tentoongesteld die na 1919 zijn verworven. We zien dus wat zijn dochter heeft toegevoegd, weliswaar in nagedachtenis van haar vader, maar het ene werk ligt daardoor dichter bij zijn persoonlijke smaak dan het andere.

Frick was een groot liefhebber van Hollandse en Britse landschapsschilders. Bij binnenkomst zien we rechts een landschap van Ruysdael, twee wolkenstudies en een landschap van Constable. Het geeft goed weer hoe Constable zich liet inspireren door deze Hollandse meester.
De grote vitrine in het midden van de zaal belemmert echter de mogelijkheid om Het witte paard van Constable van een afstand te bekijken. De beperkte ruimte in de tentoonstellingszaal en het grote aantal bezoekers dat wordt toegelaten blijken hier toch een nadeel.

John Constable (1776-1837) Het witte paard, 1819 Doek, 131,4 x 188,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

John Constable (1776-1837) Het witte paard, 1819 Doek, 131,4 x 188,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

Naast het Portret van de Comtesse d’Haussonville door Jean-Auguste-Dominique Ingres, het paradepaardje van de tentoonstelling, hangen er ook prachtige portretten van Anthony van Dyck, Sir Joshua Reynolds en Thomas Gainsborough, die goed laten zien dat Frick werken uit alle kunstperiodes verzamelde. In de kleine achterzaal worden vroege werken uit de collectie getoond en ook hier vinden we meerdere hoogtepunten, zoals de Maria met kind (ca. 1443) uit het atelier van Jan van Eyck en de Portretbuste van Beatrice van Aragon (ca 1473) door Francesco Laurana.

Francesco Laurana (ca. 1430-ca. 1502) Portretbuste van Beatrice van Aragon, ca. 1471-1474 Marmer, 40,6 x 40,3 x 20,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

Francesco Laurana (ca. 1430-ca. 1502) Portretbuste van Beatrice van Aragon, ca. 1471-1474 Marmer, 40,6 x 40,3 x 20,3 cm The Frick Collection, New York; foto Michael Bodycomb

In de halfronde zaal aan de voorkant zijn bovendien een aantal tekeningen te zien en wordt een mini-documentaire afgespeeld over het leven van Frick, een blik in de villa en de geschiedenis van het museum. Dit alles maakt de tentoonstelling tot een prachtig geheel dat de bezoeker een inkijk geeft in The Frick-Collection. Bovendien komen veel opgenomen kunstenaars niet voor in Nederlandse museale collecties en juist dat maakt deze tentoonstelling echt een bezoek waard.  

 

Boeken / Fictie

Een falend systeem

recensie: Darragh McKeon (vert. Rob van der Veer en Ireen Niessen) - Alles wat vaststaat, verdampt

.

Op 26 april 1986 om 01:23 uur blies een enorme explosie het dak van de kerncentrale van Tsjernobyl en verspreidde er zich een radioactieve wolk over de veelal slapende Russen. Velen zullen de beelden kennen van de spookstad die het sindsdien geworden is. In de dagen vóór de ramp echter een stad vol leven en drukte. Een stad, een heel district dat zich opmaakte voor een ontspannen, zonnige zaterdag in april, zoals de Ierse schrijver Darragh McKeon in zijn roman mooi schetst. ‘Voorjaar. Er hangt iets fris in de lucht. Alles groeit, overal om hem heen, alles ademt leven, bloesem en vogelgezang, alles hult zich in een lichte jas van morgendauw.’

De ‘hem’ in het citaat is de dertienjarige Artjom. Hij heeft eindelijk de leeftijd bereikt waarop hij samen met zijn vader mag opstaan, om een geweer vast te houden en met een groepje van veelal zwijgende mannen op jacht te gaan. In de ochtend, met een ander licht dan normaal, trekken ze door de bedauwde velden. Wanneer Artjom met zijn hand over de kop van een os strijkt zit zijn hand onder een rode vloeistof. Uit de oren van de beesten druppelt bloed op het natte gras. Een eerste teken van rampspoed.

Ondertussen reist dokter Grigori naar het rampgebied af. Hij wordt gezien als een van de beste chirurgen van het land. Zijn hulp is meer dan welkom. Door zich te begraven in het werk dat moet gebeuren probeert hij zijn stukgelopen relatie met Maria te boven te komen. Iets wat maar moeizaam lukt. Ook Maria is allesbehalve gelukkig. Zij werkt lange dagen in een fabriek, woont bij haar zus in en ontfermt zich over haar negenjarige neefje Jevgeni. Een toekomstbelofte achter de piano. Maar in een systeem waar bij de minste of geringste misstap je carrière voorbij is, is een toekomst opbouwen een lastige opgave.

Verlangens

McKeon is naast schrijver theaterregisseur. Dit is af te lezen aan de met souplesse geschreven dialogen. Dialogen waar onder elk woord dat zijn personages spreken een diepe melancholie schuilgaat. Een zeker verlangen naar een nieuwe tijd, een nieuwe wereld achter de gordijnen van ijzer. Een tijd ook waarin de gereserveerdheid waarmee zij spreken niet langer nodig is. Een van de mooiste scènes is wanneer de zussen Alina en Maria ’s nachts op het balkon zitten. Ze roken en drinken en voor even vergeten ze de alledaagse werkelijkheid. Dromen ze over betere tijden. Maria vraagt Alina welke stad ze zou kiezen om te wonen. Uit Alina’s antwoord spreken simpele verlangens: ‘Een grote stad. Een met goede tv en volop haarlak. Parijs, Londen, New York. Misschien wel Tokio.’

Berusting

Toch zit de gereserveerdheid van de fictieve slachtoffers McKeon als schrijver een tikkeltje in de weg. Of wellicht is het juister om gereserveerdheid door sentimentaliteit te vervangen. McKeon is erg met zijn onderwerp begaan, heeft duidelijk de nodige research gedaan en lijkt dikwijls ook zelf zijn ogen en oren niet te kunnen geloven. Zo arriveerde de brandweer na de explosie in hemdsmouwen, werden er vele mannen uit de omgeving bij hun gezinnen vandaan gerukt om de puinhopen op te ruimen en werden hun geëvacueerde gezinsleden vaak als paria’s behandeld. McKeon lijkt soms door eenzelfde verdovende berusting bevangen als zijn ongelukkige personages. De schrijver had ze te hulp kunnen schieten door zo nu en dan eens uit de bocht te vliegen.

Al met al is Alles wat vaststaat, verdampt een zeer verdienstelijk debuut. Het is meer dan enkel een verhaal over de gevolgen na een afschuwelijke ramp. Het is een verhaal over liefde en dood; over een falend en langzaam aan zichzelf ten onder gaand systeem.

Boeken / Non-fictie

Machtig en intelligent plantenrijk

recensie: Th.C.W. Oudemans & N.G.J. Peeters - Plantaardig. Vegetatieve filosofie.

Mensen zien zichzelf graag als kroon op de schepping, met hun verstand en vrije wil. De mens staat vaak tegenover de willoze natuur, een ding dat beheerd en beheerst dient te worden. In Plantaardig  wordt ons getoond dat deze tweedeling een illusie is. Natuur en cultuur vormen elkaar op talloze manieren.

Darwin zei in de 19e eeuw al dat het leven is als een oever, waarop alles wat leeft met elkaar verstrengeld en in elkaar verstrikt is. De mens als wezen maakt deel uit van deze oever, deze evolutionaire, elkaar beconcurrerende en samenwerkende keten, en dus kunnen we die niet geheel overzien. Het menselijk verstand heeft evolutionair gezien een natuurlijke grondslag en dus is het categorisch onderscheid tussen cultuur en natuur niet te handhaven.

Wat Darwin destijds niet kon verklaren met zijn theorie van survival of the fittest, is waarom de sterkste vervolgens niet alle concurrenten uitroeit. Zijn oplossing: een levend wezen bevindt zich altijd in een omgeving waarmee hij in wisselwerking is. Verandert deze omgeving, dan verandert ook de strijd om te overleven. Wezens (en delen van wezens) bestaan dus in verhouding tot hun omgeving, zijn van monadische aard, zoals Oudmans en Peeters dat noemen. Ze zijn omgeven door membranen die interactie met de omgeving mogelijk maken. Bloemplanten zijn voor hun voortbestaan bijvoorbeeld afhankelijk van insecten, zoals insecten ook weer afhankelijk zijn van de bloemen.

Intelligent evenwicht
De auteurs maken met talloze, sprekende voorbeelden duidelijk dat het plantenrijk een immens intelligente machine is, die slim gebruik maakt van de omgeving om deze te beheersen en te manipuleren. Bloemen produceren suikers en proteïnen om dieren hun zaden te laten verspreiden, ze imiteren het aantrekkelijke achterste van een vrouwtjesbij zodat darren de pollen zullen gaan verspreiden en de wortels van de plant drijven handel met schimmels: koolhydraten in ruil voor fosfaat.

Dit alles duidt wel degelijk op een groot bewustzijn van de omgeving, maar dan wel op heel andere wijze dan de mens dat heeft. Een plant weet feilloos te beslissen wanneer ergens een slaatje uit valt te slaan, welke kant hij op moet groeien, wanneer te bloeien en zaden te laten ontkiemen, zonder dat daar een rationeel denkende instantie aan te pas komt.

Omdenken: perspectiefwisseling
Verrassend leuk is het wanneer de auteurs ons uitnodigen de ivoren toren van de menselijke geest te verlaten en ons te verplaatsen in de positie van bijvoorbeeld gras (tarwe, rijst etc.). De mens cultiveert deze gewassen voor eigen gebruik om te overleven, maar anderzijds verzorgen wij het en bevechten zijn vijanden, zodat het gras zich over de planeet kan verspreiden. Opeens is het dan helemaal niet zo gek om te veronderstellen dat wij net zo goed slaaf zijn van het gras, als dat het gras onze behoeften dient. Wie beheerst nu wie?

Als het boek uit is, zal de lezer gegarandeerd met een glimlach het nieuwe perspectief eerbiedigen en met andere ogen de bloemen en planten in zijn omgeving bekijken. Het boek biedt een prachtige reis door de mogelijkheden van het plantenrijk. Dat het boek af en toe qua opbouw van de hak op de tak springt, de hoeveelheid persoonlijke anekdotes wel wat beter gedoseerd had kunnen worden en er een enkele onnodige vileine opmerking over vrouwen die biologisch voedsel kopen in staat, zullen we de auteurs dan maar vergeven.

Kunst / Achtergrond
special: Petra Blaisse - Huis Sonneveld2

Lopen op lucht

Huis Sonneveld in Rotterdam, iconisch Nieuwe Bouwen-woonhuis uit de jaren dertig, wordt door Het Nieuwe Instituut opengesteld voor een hedendaagse ontwerper/kunstenaar. Met een nadrukkelijke interventie heeft interieur- en landschapsarchitect Petra Blaisse de ruimtelijkheid in de woning nog sterker geaccentueerd.

Bij binnenkomst in Huis Sonneveld, na het aantrekken van beschermhoesjes over de schoenen, opent zich een verlichte wereld van gestileerde weelde. De strakke lijnvoering, de prachtige kleuraccenten en de overvloedig aanwezige Gispen buismeubels maken dit architectuurmonument iedere keer weer tot een sensationele beleving. Architectenbureau Brinkman en Van der Vlugt ontwierp de woning in het interbellum voor de directeur van de Van Nellefabriek en zijn gezin. Een toonbeeld van glashelder functionalisme gecombineerd met de ingenieuze gemakken van het moderne wonen.

Spiegelvloer


~

In deze oase van licht en lucht heeft Petra Blaisse van ontwerpbureau Inside Outside een ingreep gedaan die op fascinerende wijze de effecten van de ruimte tot het veelvoudige versterken. De vloeren van de grootste woonoppervlakten zijn bedekt met spiegelplaten, naadloos gelegd en kamerbreed afgewerkt. De bezoeker beweegt zich als over een zwevende ijsbaan, ziet zichzelf weerspiegeld en ervaart de kamers als opnieuw vormgegeven volumes die de aspecten van het Nieuwe Bouwen extra benadrukken. Ook op het buitenterras is de spiegelvloer doorgetrokken zodat de begrenzing tussen binnen en buiten opgeheven wordt en de beleving niet stopt bij het raamkozijn.

Door de grote ramen valt het buitenlicht op de vloer en worden de beweeglijke wolkenluchten de woning binnengetrokken. De zon speelt afwisselend met licht- en schaduwvormen op de grote wandvlakken en zorgt voor een haast filmische atmosfeer. Het meest verrassend zijn de verborgen details van de inrichting die door de spiegelende ondergrond worden onthuld: de constructie van stoelen, de afwerking van gordijnen en de montage van leidingen.

Het Nieuwe Instituut heeft met deze daad een oogverblindende impuls gegeven aan een locatie die over het algemeen als een statisch monument gezien wordt. Oude en nieuwe ontwerpgedachten komen samen in een bijzondere combinatie en zorgen voor een unieke ervaring.

Boeken / Fictie

Wat tenenkrommend lijkt, is mooi en gaat diep

recensie: Bianca Sistermans (fotografie), Eva Gerlach en Sasja Janssen (proza & poëzie) - Alledaagse Ergernissen

Zo herkenbaar, de beelden van Bianca Sistermans die in Alledaagse Ergernissen zijn samengebracht: een versleten schuursponsje, glasscherven op de grond, een barst in de muur en een kaal peertje, zielig bungelend aan het plafond. De beelden kunnen nogal wat irritatie oproepen, maar dichters Eva Gerlach en Sasja Janssen laten ons via de taal de verborgen diepte en schoonheid achter deze vergankelijkheid zien.

De inleiding bij dit kunstwerkje is een soort leeswijzer om deze op het eerste gezicht simpele beelden op waarde te kunnen schatten. De lezer krijgt een “minicursus in het vermeerderen van inertie” in de omgang met voorwerpen, die in vier stappen uiteenvalt: stel uit, ruim niet op, maak geen onderscheid en let niet op teloorgang. Ook wordt beloofd: wie erin mee kan gaan, kan Niets achter Alles voelen.

Feest der herkenning
Om de beelden van Sistermans moet je af en toe glimlachen: plastic tasjes die achter een radiator zijn gepropt, een kuipje boter waarin iemand boter met hagels heeft terug gesmeerd, half opgegeten broodkorsten in een roze broodtrommel. Tenenkrommend irritant, maar wat grappig ook om deze alledaagse beelden zo bij elkaar te zien. Sistermans moet met een heel andere blik dan normaal te werk zijn gegaan om deze plaatjes te schieten.

De poëzie van Gerlach en Janssen voorziet de beelden van een verhaal. Gerlach doet dat op meer alledaagse wijze dan Janssen. Gerlach geeft de objecten op de foto een persoonlijkheid en een verhaal. Ze schetst het leven dat het voorwerp heeft gehad als een ervaring, voordat het eindigde zoals op de foto. Een afdruk van lippenstift op de rand van een kopje beschrijft ze liefkozend als een ‘knipoogwimper’ en andersom heeft de mond ook een afdruk van “koffie van je lip naar / je kin, veeg glazuur- / glans o / aanraakbaar”. En opeens wordt de foto heel intiem.

Chaotisch universum
Janssen pakt het anders en vooral minder aards aan. Het beeld van een ranzige, aangekoekte citroenpers voorziet zij van een gedicht dat ‘Heelalcitroen’ heet. Ze gaat in haar gedichten op zoek naar het tijdloze, oneindige en chaotische van ons universum. Hoezeer ik haar poging tot het aanhalen van grootse kaders ook waardeer, ik krijg in mijn brein vrijwel onmogelijk een lijn getrokken tussen vieze aangekoekte rotzooi en het universum. Het past niet goed bij het alledaagse karakter van de beelden. De woorden zijn te grotesk en schieten hun doel voorbij.

Toch worden grote thema’s als tijd en dood wel degelijk voelbaar gemaakt in dit bijzondere samenwerkingsproject. Door taal en beeld te combineren komen de voorwerpen meer tot leven. Dit project maakt je bewust van alledaagse voorwerpen die je voor lief neemt, maar zonder wie je leven een stuk lastiger zou zijn, bijvoorbeeld zonder trouwe keukenspatel. Mooi hoe zulke alledaagse plaatjes de diepere boodschap kunnen overbrengen dat vergankelijkheid deel is van het leven en orde altijd maar tijdelijk is.

Orde is maar een haar
waaraan je hangt, (…)

Wat stuk is, koester het
niet langer dan het vraagt. Laat het alleen
met rust, met rotzooi, met
hoe dingen uit elkaar vallen, met pijn.

Het is geen toeval, op. Het is de regel.