Boeken / Non-fictie

Nooit meer witte lakens

recensie: Nico Rost - Goethe in Dachau. Dagboek 1944-1945

Vitamine L (literatuur) en vitamine T (toekomst), dat is volgens Nico Rost wat hem op de been houdt in concentratiekamp Dachau. Veel lezen en nadenken over de toekomst, terwijl om hem heen de situatie steeds gruwelijker wordt en de doden niet meer te tellen zijn.

Het dagboek dat communist en verzetsman Nico Rost in Dachau bijhield is een indringend verslag van een periode vol verschrikkingen, geschreven door een man die opmerkelijk genoeg het goede gescheiden wist te houden van het kwade. Zijn onwrikbare liefde voor de Duitse cultuur bleef overeind in een wereld waar alles wat Duits was werd vervloekt en verafschuwd. De standvastigheid waarmee hij Luther, Goethe en Hölderlin wist te isoleren van zijn dagelijkse werkelijkheid sterkte zijn geloof in de mensheid, in het leven na de oorlog en buiten het kamp.

Verzuiling

Als doorgewinterd communist viel er ook veel te verwachten als de nazi’s eenmaal zouden zijn verslagen. In de nasleep van de Russische revolutie was het internationale communisme bepalend geworden in de strijd tegen het fascisme, met de Spaanse Burgeroorlog in 1936 als legitieme proeftuin. Rost woonde in Berlijn en maakte de opkomst van de bruinhemden aan den lijve mee. Zijn werk bestond uit het vertalen van Duitse literatuur, onder anderen Döblin, Roth, Fallada, en hij was steeds meer actief in de, inmiddels ondergrondse, communistische beweging. Dat leidde in 1943 tot zijn arrestatie en deportatie naar concentratiekamp Dachau.

Wat als eerste opvalt in de beschreven dagen van Rost is de diepgewortelde verzuiling tussen de gevangenen. Naast de verschillende nationaliteiten zijn de mensen in het kamp ook georganiseerd rondom ideologie en religie. De communisten praten met de sociaaldemocraten maar het wantrouwen om na de oorlog samen de ideale heilstaat op te bouwen is te groot. Ook tussen protestanten en katholieken is het moeizaam communiceren. Er is een intellectuele uitwisseling, die mede door de slechte omstandigheden wordt gestimuleerd, maar men blijft verankerd in de eigen zuil.

Humanistisch ideaal

Rost wekt de indruk daar aan voorbij te willen gaan. Door een langdurige verblijf in de ziekenbarak weet hij de hand te leggen op de meest uiteenlopende boeken waarmee hij zijn leeshonger kan stillen en de barre omstandigheden even kan vergeten. ­Vooral de Duitse romantici als Goethe en Schiller krijgen voor hem een nieuwe betekenis als hij de ‘verwerkelijking van het humanistische ideaal’ in hun werken herontdekt. ‘Kan ik me in deze gevaarlijke uren – die misschien onze laatste zijn – waardiger en intensiever met het Leven bezighouden?’

Het hoogdravende in zijn teksten neigt soms naar een overdreven moraliteit, vooral als hij tussen neus en lippen door noteert dat een Duitse medegevangene meer had kunnen doen om tegenwicht te bieden door, mede om te bewijzen dat hij geen nazi was, in Nederland de antifascisten te helpen. Dat uitgekristalliseerde goed/fout-denken is begrijpelijk in die tijd en onder dergelijke omstandigheden, maar het is opvallend dat juist de ‘humanistische’ Rost dit in zijn dagboek benadrukt.

Witte lakens

In die vergeestelijkte wereld is het contrast met de dagelijkse wreedheid erg groot. Er vinden executies plaats, er zijn transporten naar de vernietigingskampen in Polen en iedereen is op de hoogte van de medische experimenten die op de gevangenen uitgevoerd worden. Als in de laatste maanden voor de bevrijding vlektyfus uitbreekt, is het dodental niet meer bij te houden en stapelen de lijken onder witte lakens zich op tussen de barakken. ‘Me voorgenomen later thuis nooit meer witte lakens te gebruiken. Ik ga geruite lakens kopen (…)’ noteert Rost gedecideerd.

In deze hel op aarde weet hij zich moeizaam staande te houden en besluit, als hij overleeft, met dit dagboek een monument voor zijn overleden medegevangenen op te richten. ‘Ik wil blijven leven – om hen te laten herleven’. Dat monument is er gekomen in deze indrukwekkende beschrijving, om te blijven herinneren.

Boeken / Kunst / Boeken / Kunstboek / Non-fictie

Vogelvrije kunst in oorlogstijd

recensie: Kunstboek: Het Stedelijk in de oorlog

De tentoonstelling Het Stedelijk in de oorlog in het Stedelijk Museum Amsterdam gaat samen met een bijzonder boek, onder dezelfde titel, waarin het functioneren van het museum in de oorlog wordt opgetekend. Een boeiend zelfonderzoek dat nog steeds niet is afgerond.

Eigenlijk moet deze verzorgde uitgave gezien worden als een ode aan de man die het Stedelijk Museum op de kaart heeft gezet. Willem Sandberg – aanvankelijk hoofdconservator en na de oorlog museumdirecteur – heeft in alle facetten van het museumbedrijf zijn invloed laten gelden en is vooral in de oorlogsjaren uitgegroeid tot nationale kunst- en volksheld. Mede door zijn inbreng is het museum ongeschonden de oorlogstijd doorgekomen en is de koers van het instituut voortvarend uitgestippeld.

Sandberg in de bunker. Still uit de film 'Rembrandt in de schuilkelder' 1940-1946

Sandberg in de bunker. Still uit de film ‘Rembrandt in de schuilkelder’ 1940-1946

Bunker in de duinen

In een aantal heldere artikelen wordt beschreven hoe het museum zich voorbereidde op de inval van de Duitsers. De belangrijkste kunstwerken werden opgeslagen op een aantal schepen in de haven om later, bij het gereedkomen van de bij Castricum gebouwde bunker, ondergebracht te worden in een beveiligde ruimte in de duinen. Ook de Nachtwacht uit het Rijksmuseum is daar enige tijd, in opgerolde toestand, in bewaring geweest. Als in een spannend avontuur werd de bunker afwisselend ‘bewaakt’ door medewerkers van het museum waarbij ook Sandberg en directeur Roëll ingeroosterd werden.

De tekst wekt nergens de indruk dat de bunker als geheime bergplaats onbekend moest blijven. Er zijn films over gemaakt, er werd over gepubliceerd, zelfs de Duitse bezetter wist van het bestaan af en controleerde zo nu en dan de inhoud van de kunstkluis. Het lijkt alsof de situatie werd gedoogd, terwijl nergens wordt beschreven hoe de relatie met de bezetter op dat moment werd vormgegeven. In een tijd dat in bezette gebieden volop kunstwerken werden geroofd om een toekomstig ‘Führermuseum’ op te tuigen, is het verwonderlijk dat de toestand in de Noord-Hollandse duinen zo ogenschijnlijk vreedzaam kon bestaan. Daar hadden de auteurs van Het Stedelijk in de oorlog wat meer aandacht aan mogen besteden.

Willy Kock, Victory Boogie Woogie (naar Piet Mondriaan) 1946

Willy Kock, Victory Boogie Woogie (naar Piet Mondriaan) 1946

Victory Boogie Woogie

Het museum in Amsterdam bleef het grootste deel van de oorlogstijd geopend en organiseerde met regelmaat nieuwe tentoonstellingen. Doordat de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen het voorrecht hadden in het museum te exposeren, konden de door de bezetter opgelegde propagandatentoonstellingen zoveel mogelijk geweerd worden. Na de oorlog weet directeur Sandberg dit feit uit te buiten door te stellen dat de verenigingen – die vrijwel allemaal lid waren van de door de Duitsers gecontroleerde Kultuurkamer – door hun collaboratieve houding geen expositieruimte meer gegund worden. Zo wordt de weg geplaveid om het al jaren door Sandberg gedroomde museum voor moderne kunst te kunnen realiseren.

In dit kader is de ambitie van Sandberg karakteristiek als hij al in 1946 een overzichtstentoonstelling van het werk van Piet Mondriaan organiseert. Mondriaan is voor hem de kunstenaar van de bevrijding, de verbeelder van de overwinning, met het werk Victory Boogie Woogie (1944) als hoogaltaar. Tegelijkertijd is Mondriaan de ultieme vertegenwoordiger van de moderne kunst in de jonge twintigste eeuw, zodanig dat Sandberg – als aankoop onmogelijk blijkt te zijn – door een medewerker van het museum een kopie van de Victory laat maken. Niet om tentoon te stellen maar om boven het bureau van de vooruitstrevende museumdirecteur te hangen.

Henri Matisse, Staand naakt, 1900-1902 (herkomst onbekend)

Henri Matisse, Staand naakt, 1900-1902 (herkomst onbekend)

Herkomstonderzoek

In de aanloop naar de Duitse bezetting wordt het Stedelijk Museum steeds meer een veilige haven voor diverse kunstcollecties. Veel kunstverzamelaars en -handelaars slaan op de vlucht voor de dreiging en geven hun bezit in bewaring bij het museum. Dat dit vaak in vertrouwen gebeurde en er nauwelijks iets over op papier werd gezet, zorgde later regelmatig voor problemen bij de teruggave van de werken. In sommige gevallen kwamen de oorspronkelijke eigenaren niet meer terug en waren eventuele nabestaanden onvindbaar of niet op de hoogte van het kunstbezit. Dat is de reden dat het museum deelneemt aan het nationale onderzoek Museale Verwervingen vanaf 1933, een onderzoek dat duidelijkheid moet geven over de omstandigheden waaronder kunstwerken zijn aangekocht of op andere manier verworven.

Het Stedelijk in de oorlog geeft in een wat gefragmenteerde samenstelling, waarin Willem Sandberg de verbindende factor vormt, een leesbaar overzicht van de wederwaardigheden van het museum in oorlogstijd. Niet alles is even relevant voor deze periode: het hoofdstuk over de totstandkoming van oorlogsmonumenten in de naoorlogse tijd is nogal een vreemde eend in de bijt. Maar dat de geschiedenis actueel is, blijkt uit het feit dat tot op de dag van vandaag de herkomst van een aantal kunstwerken nog wordt onderzocht en de zoektocht naar mogelijke rechthebbenden blijft doorgaan.

 

Het Stedelijk in de oorlog / Uitgeverij Bas Lubberhuizen & Stedelijk Museum Amsterdam / 192 pagina’s / prijs: 24,95

Boeken / Non-fictie

Wat hebben de schrijver en de psychoanalyticus gemeen?

recensie: J.M. Coetzee & Arabella Kurtz - Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie.

Verhalen lezen of schrijven is leuk. In fictie kan veel, zo niet alles. De narratieve structuren waar een schrijver gebruik van maakt, komen ook van pas in een andere beroepstak: die van de psychotherapie. In Het goede verhaal gaan schrijver J.M. Coetzee en psychoanalytisch psychotherapeut Arabella Kurtz met elkaar in dialoog. Ze onderzoeken de grenzen van fictie en waarheid binnen én buiten de therapeutische setting.

Uitgangspunt van Het goede verhaal is dat de auteur en de therapeut nogal wat gemeen hebben. Ze maken beiden gebruik van taal als instrument om de menselijke ervaring te beschrijven en te analyseren. Door elkaar te bevragen en uit te dagen tot kraakheldere definities van begrippen als ‘fictie’ en ‘waarheid’ vanuit beroepsmatig oogpunt blijken er echter ook interessante verschillen te zijn tussen de opvattingen van Coetzee en Kurtz.

Beleving van waarheid

De beleving van een verhaal is heel persoonlijk, zeker wanneer dit – zoals in de therapeutische setting – over jezelf gaat. Coetzee en Kurtz stellen zich de vraag uit welke bron van waarheid degene die in therapie is nu eigenlijk put. Is dat een bedachte of een ‘echte’? En wat maakt die waarheid dan ‘echt’? Wie bepaalt dat? Welk verhaal leidt uiteindelijk naar de verlossing of de vrijheid die de cliënt zoekt? Zou je in therapie niet gewoon kunnen streven naar een mooi, functioneel verhaal dat hem of haar laat functioneren in de maatschappij, ook al is dat een leugen?

Deze vragen zijn op zichzelf al buitengewoon interessant, maar het wordt nog beter. Deze vragen leiden de twee gesprekspartners naar een nieuw gebied om over na te denken: het ethische vlak. In dat verband wordt het thema ‘fictie en waarheid’ ook in een breder maatschappelijk perspectief geplaatst, bijvoorbeeld in het denken over een koloniaal verleden door de bevolking van een land. Voorouders worden vaak voorgesteld als ‘onwetend’ en de huidige generatie als volwassen. Samen gaan ze in op het groepsproces dat aan deze voorstelling ten grondslag ligt en wat het nut van dit mechanisme is.

Fascinerende dialoog

In Het goede verhaal reageren Coetzee en Kurtz voortdurend op elkaar en worden meningsverschillen allerminst opgelost. Coetzee permitteert zich veel meer vrijheden als het gaat om de inzet van fictie als medicijn’ dan Kurtz. De waarheid is voor hem een problematisch begrip. Kurtz blijft juist vasthouden aan een (inter-)subjectieve waarheid waarmee in de therapie gewerkt wordt, een waarheid die boven tafel móét komen, omdat er anders geen genezing kan plaatsvinden. Als lezer is het interessant mee te kijken vanuit beide gezichtspunten en je eigen gedachten over het thema vorm te laten krijgen.

Film / Films

Tegendraadse filmmusical met en voor hopeloze romantici

recensie: DVD: God Help the Girl

De Schotse indieband Belle and Sebastian heeft al een aardig oeuvre opgebouwd met poëtische liedjes over stukgelopen relaties en hopeloze romantici die hopen op betere tijden. Dat je van deze gezongen miniatuurgootsteendrama’s ook een hele aardige film kunt maken, bewijst frontman Stuart Murdoch in zijn speelfilmdebuut God Help the Girl.

De aanstormende Australische ster Emily Browning laat zien dat ze niet uit is op het Hollywoodgeld en schittert in deze prettig tegendraadse filmmusical. Browning speelt Eve, een meisje dat uit een psychiatrische inrichting ontsnapt om een zangcarrière te beginnen. Bij een tumultueus concert ontmoet ze James (Olly Alexander), een badmeester met gitaarambities.

Aangenaam kronkelen

De nuffige Engelse Cassy (Hannah Murray), gitaarleerling van James, blijkt een redelijke zangstem te hebben en sluit zich bij het tweetal aan. Wanneer ze een kanotochtje maken, constateren ze samen dat vooral bands dit soort uitjes maken. En dus gaan de drie voortaan door het leven als band.

Van een plot moet God Help the Girl het niet hebben. Goed, James valt voor Eve. Zij ziet hem meer als een broer/vriend en valt op foute mannen. Eve worstelt nog met haar wankele psyche. De band maakt met vallen en opstaan carrière. Maar net als de meanderende liedjes en licht vervreemdende klanken van Belle and Sebastian kronkelt de film aangenaam van niks naar nergens.

Houtje-touwtje-cinema

Murdoch is het niet te doen om groots en meeslepend drama. Liever zet hij een breekbare en dromerige sfeer neer, waarin de personages in een slaperig Glasgow wat heen en weer slenteren tussen obscure poppodia, vintage shops en partijtjes voetbal in het park. Je zou toch tekenen voor zo’n levensinvulling. Stralend middelpunt is Browning die in elke scène weer een andere retro-outfit draagt. Bij het veertigste setje raakten we de tel kwijt. De camera kwijlt zowat bij haar fotogenieke lichaamsdelen.

Er is van alles af te dingen op God Help the Girl. De film duurt te lang, de houtje-touwtje-cinema van Murdoch is wel erg zelfbewust en de finale neigt naar melodrama. Maar de bottom line is dat je een onverwoestbaar goed humeur krijgt van al die gezongen scènes, en dat is wat telt. Ideaal kijkvoer voor een lome lentedag samen in bed.

 

Muziek / Album

Drietalig

recensie: Sophie Hunger – Supermoon

Bijzonder talent uit Zwitserland begint langzaam maar zeker door te breken. Met Supermoon maakt Sophie Hunger het zoveelste kwaliteitsalbum, deels gezongen in het Engels, het Duits en het Frans.

In november van 2008 ontdekte uw recensent bij een bezoek aan Zwitserland – en zoals altijd hongerig naar nieuwe muziek die we in ons land nog niet kennen – het tweede album van Sophie Hunger. Monday’s Ghost maakte direct indruk en dat is toen niet onder stoelen of banken gestoken. Of de oproep aan een platenbaas om het uit te geven in Nederland de oorzaak was van de release die later ook in ons land plaatsvond, zal altijd een raadsel blijven.

Aangrijpende schoonheid

Het album Supermoon is in twee edities beschikbaar: een reguliere uitgave met twaalf composities en een zogenaamde “deluxe boekeditie” met naast veel foto’s, teksten en kunst een tweede schijfje met nog zes aanvullende liedjes. Ik kan gerust stellen dat het een niet te versmaden aanvulling is.

Titelnummer ‘Supermoon’ is de start van het eerste album van dit tweeluik. Het meest prachtige moment ontstaat bij het inzetten van het lied ‘Die Ganze Welt’, zo ongeveer halverwege de eerste cd. Dit liedje bewijst dat de Duitse taal niet alleen schlagers voort kan brengen. Het daaropvolgende ‘Fathr’ is weer van een heel andere, aangrijpende schoonheid.

Het echte “Franse chanson”-idee ontstaat als Éric Cantona meezingt in ‘La Chanson D’Hélène’: heerlijk warm met een retrogevoel. Precies het tegenovergestelde bereikt Hunger met het daaropvolgende ‘We Are The Living’, dat heel erg uit deze tijd klinkt: staccato zang, elektronische klanken en vervormde gitaar, maar wel alles binnen de ruimte van de ingehouden schoonheid en niet schreeuwerig.

De afsluiter van het hoofdalbum, ‘Queen Drifter’, is van een fraaie, gedragen schoonheid. Misschien dat dit zou kunnen uitgroeien tot een hit? Het heeft een meeslepend refrein, waarmee het de luisteraar naar zich toe weet te trekken.

Achilleshiel

Wie de muziek van Hunger wil duiden heeft het lastig: het ene moment klinkt ze als Nynke Laverman, het andere als onze eigen Wende of Ilse de Lange, om het maar even heel dicht bij huis te zoeken. Van verder weg komt bijvoorbeeld een vergelijking met de Kate Bush.

Sophie Hunger springt net zo makkelijk van de ene op de andere taal, als vogeltjes op de takken in een boom. Of de luisteraars buiten haar regio dat net zo makkelijk mee zullen doen, is natuurlijk wel een heel belangrijke vraag. In Nederland zijn we al gemakkelijk meertalig, maar dat geldt niet voor andere delen van Europa. De achilleshiel van de muziek van Hunger, die haar zal verhinderen groot internationaal succes te boeken, is daarom juist deze drietaligheid. Wie daar geen probleem mee heeft, zal van elke noot genieten van Supermoon, want Sophie Hunger heeft opnieuw een kwaliteitsalbum gemaakt, dat in de luxe uitvoering extra lang genieten is!

Live in Nederland:

8 mei Patronaat, Haarlem
9 mei Rotown, Rotterdam

Muziek / Concert

Uitverkocht huis

recensie: Hidden Treasures IV

Voor de vierde maal in successie organiseerde Roepaen het Hidden Treasures Festival. Niet zonder reden is het een uitverkocht huis. Opnieuw spelen jonge talenten hun teaser-sessies in de krochten van het klooster tussen de beeldende kunst.

Tijdens Hidden Treasures opent het klooster van Maria Roepaen te Ottersum vele kleine zaaltjes en kamers voor jong talent dat in een vijftal rondes een set van vijfentwintig minuten mag spelen om zo een steeds wisselend publiek te laten horen wat ze te bieden hebben en waar ze staan in hun – soms prille – carrière. Tussen het muzikale ontluikende talent wordt aan beeldende kunstenaars tevens de ruimte geboden om zich te presenteren. 8WEEKLY ging op zoek naar de muziek.

Kwaliteitsspel

Voor ons start het festival in de Nightclub met Postcard from Mars, dat direct een bijna volle zaal trekt. Zij spelen muziek die tegen de sound van Mumford & Sons aanschurkt, maar dan zonder banjogeluid. De viermansformatie laat direct een set horen van hoog niveau. Een prima keuze dus om de middag mee te beginnen.

In het atelier laten we ons verrassen door de Nederlandstalige liedjes van Valentina Elèni, die zichzelf begeleidt op akoestische gitaar en geheel onversterkt haar breekbare songs ten gehore brengt. Bij haar liedjes en vertolking dringt een vergelijking met Roosbeef op. Elèni laat zich niet van de wijs brengen door de van boven doorklinkende klanken en speelt het ene na het andere gevoelige – en vaak persoonlijke – liedje.

Op naar de bovende verdieping, waar Darlyn een prima set speelt aan Ierse folkmuziek. Zelf voelen ze zich geïnspireerd door en verwant aan de band Civil Wars. Dat ze over een niet al te lange tijd een album gaan opnemen, is geen wonder. Deze band is er klaar voor en de liedjes zijn gerijpt. Het optreden in de kloosterkamer is dat van een volwassen groep die alle schroom van zich heeft laten afvallen, omdat ze weten dat ze met hoge kwaliteit spelen.

Afronding paralleloptredens

In de slaapkamer van de monnik in het souterrain van Roepaen, verwelkomt Kelvin Klaassen ons. De singer-songwriter Klaassen heeft een goede hand van liedjes schrijven, maar blijft een beetje hangen in hetzelfde idioom. De teksten moeten dan het verschil maken tussen de liedjes, maar daar slaagt hij net niet in.

In de bioscoop is het Charley Marie die ons staat op te wachten. Zij speelt een soloset zonder enige versterking. Hier worden de lichte, ijle liedjes niet verstoord door klanken van buiten de ruimte. Marie moet haar beste beentje voorzetten om met haar breekbare zachte stem indruk te maken. Ze begeleidt zichzelf op de akoestische gitaar en houdt het allemaal heel klein. De overtuiging van de liedjes van Marie zal mogelijk pas doordringen bij herhaaldelijke beluistering. Het jonge talent zal nog iets verder moeten groeien om indruk te maken. Nu klinkt het alleen lieflijk en mooi, maar ze mist de nodige bezieling.

Met een stevige pauze markeert het festival het einde van de parallelsessies en maakt men zich op voor het slotoptreden. Ondertussen wordt er een maaltijd aangeboden voor wie wenst te blijven eten. De twee soorten pasta vallen bij velen in goede aarde. Toch lijkt een deel van de festivalbezoekers ervoor te kiezen om te vertrekken en de slotact niet af te wachten.

Overdonderend

Charl Delemarre stond al eerder op het Roepaen podium; echter nog nooit met een band en met het repertoire dat hij opbouwde in de periode van het Nederlandse lied. Met zijn benadering van dat repertoire wist hij zelfs de Grote Prijs van Nederland te winnen. De band die hij om zich heen heeft weten te verzamelen, speelt als afsluiting van Hidden Treasures IV haar debuutshow op het podium.

Met een aanzwellend geluid openen Delemarre en zijn band het optreden. Al snel is duidelijk dat de band een heel hecht team is die de nieuwe liedjes van Delemarre als een geoliede machine begeleidt. Ze laten daarbij het vuur van het samenspel heerlijk branden en knetteren. Het plezier spat dan ook van het podium. Natuurlijk horen we een aantal composities van de EP van Charl Delemarre, maar dan in een bandbenadering. Een dik uur wordt het publiek getrakteerd op overwegend nieuw werk dat staat als een huis. De enthousiaste reacties van het publiek worden met graagte ontvangen op het podium. De energie lijkt heen en weer te springen tussen band en publiek. Met het nummer ‘Red mij niet’ brengt de Delemarre een eerbetoon aan Maarten van Roozendaal, die Roepaen rekende tot een van zijn favoriete podia.

Dat Delemarre sinds een week onder contract staat bij een platenmaatschappij, is meer dan terecht. Zijn stijl staat als een doorontwikkeling van het gedachtegoed van Ramses Shaffy en dát met rock/roots-band. De band is klaar om een album op te nemen en daarmee Nederland in te trekken en succes te oogsten. Terwijl de spanning zichtbaar van de band afglijdt, vormt de toegift ‘ Lichtelijk verlicht’ een waardige afsluiting van een fijn festival.

Boeken / Fictie

Portret van een gezin

recensie: Marieke Groen - De andere familie Klein

De andere familie Klein begint zoals veel andere verhalen: met observaties van een dromerig kind dat vol verwondering naar haar vader, moeder en broertje kijkt. De afstand en verwarring waarmee ze dat doet worden echter steeds schrijnender.

Eerste hoofdstuk: een sobere scene aan tafel, waarin Amber kippenlevertjes moet eten uit solidariteit met de ter dood veroordeelde Amerikaan met wie haar moeder correspondeert. Een eigenaardige gezinstraditie. ‘Ze kauwt en kauwt, maar in plaats van te slinken, lijkt de massa alleen maar in volume toe te nemen. […] Haar slokdarm maakt een spastische beweging’. Behalve een herkenbare anekdote, ook een treffende samenvatting van de verstandhouding die Amber met haar ouders heeft.

Zenuwachtig

Amber benoemt haar gezinsleden als de vader, de moeder, het broertje. Ze doet een wedstrijdje met zichzelf: zo lang mogelijk de woorden papa en mama niet uitspreken. Er is niemand die het opmerkt. Er is alleen de vader die om onduidelijke redenen ‘de handen van haar af trekt’ en zijn dochter wekenlang geen woord zegt.

Op de momenten dat haar vader vriendelijk en luchtig is, schiet Amber in een paniekerige verbazing. Het maakt haar zo zenuwachtig dat er niets anders op zit dan zich de woede (en de klappen) van de vader zo snel mogelijk weer op de hals te halen. Om de verhouding te herstellen. De lezer moet het allemaal met lede ogen aanzien.

Opgesloten

De andere familie Klein is geen zielig boek, maar wel een dat jeukende vingers en kramp in de kaken veroorzaakt. Om dat kleine dappere meisje dat moet opgroeien in een zeldzaam disfunctionerend gezin, bij een onvoorspelbaar stel ouders. En dan vooral om hoe goed het opgeschreven is. Want hallo zeg, wat kan Marieke Groen schrijven. Wat een ontdekking is dit boek, zelden heb ik me zo opgesloten gevoeld in een verhaal.

Hoewel het op de eerste pagina’s nog wachten is tot er iets gaat gebeuren, raakt de lezer al snel verstrikt in de beklemmende sfeer van huize Klein. Amber kan nog enigszins, zoals alleen kinderen dat kunnen, vluchten in haar fantasie en in het huis van haar opa en oma, maar de lezer krijgt nergens adempauze. En daarmee heeft De andere familie Klein – een boek dat eigenlijk helemaal niet op het lijstje ‘te recenseren boeken’ stond – voorrang en vier sterren afgedwongen. Omdat het een onvergetelijk gezinsportret is en vele lezers verdient. Erewoord.

Boeken / Non-fictie

Het belang van Virginia Woolf

recensie: Alexandra Harris - Virginia Woolf. Een schrijversleven

Niet voor iedereen hoeft een hoofdpersonage van een biografie tot op de draad uitgewrongen te worden. Virginia Woolf. Een schrijversleven van Alexandra Harris kan volstaan voor een oriëntatie. ‘Zowel de telescoop als de microscoop is van nut’, lezen we in haar voorwoord.

De afgeslotenheid van haar victoriaanse opvoeding staat haaks op alles wat Virginia Woolf in zich zou blijken te hebben. Na de vroege dood van haar moeder begint het met haar mis te gaan. Zenuwinzinkingen volgen op periodes van bruisende energie, wat wijst op een bipolaire stoornis. Vanwege haar kwetsbare gezondheid zit ze veel alleen thuis met haar intellectuele vader, die haar onderwijst en voor wie ze haat én bewondering blijft koesteren. Ze stort zich op wat overblijft: lezen en schrijven. Een tekort aan de gewone prikkels des levens en de overgevoeligheid die ze daarvoor ontwikkelt, staan waarschijnlijk met elkaar in verband. Haar leven lang, dat wel met zelfmoord móest eindigen, heeft ze naar de dikke huid van een rinoceros verlangd.

Een halfbroer verkende het lichaam van zijn nogal wat jongere halfzusje tot in de intiemste plekjes. Er volgden nog eens zeven jaar lang de betastingen van haar andere halfbroer, ‘in de zuiverheid van zijn liefde’, schreef Woolf mogelijk vergoelijkend later. Over het hoe en waarom lezen we niets. Je vraagt je af waarom Virginia zich niet verzet heeft tegen die tirannie (haar woord) en of ze er later bij de broers hoe dan ook op terugkwam.

Losse eindjes

Zo blijven er door de beknoptheid van de biografie meer losse eindjes hangen. Ook haar liefde voor Vita Sackville-West is daar een voorbeeld van. Harris bekommert zich beduidend meer om wat Woolf schreef dan om de levensfeiten. Die lijken vooral neer te komen op verhuizingen, verbouwingen, ziektes, sterfgevallen, wandelingen, vriendschappen, vakanties, roddelen, potjes bowls op het terras, naar muziek luisteren op de grammofoon, rinkelende theekopjes, en vooral… uit lezen en schrijven. Zeker niet alleen daarover schreef Woolf maar liefst vierentwintig delen dagboek, het meest gedetailleerde verslag dat ooit van een leven was gemaakt. Een kaal lijkend leven van hard werken, vindt Harris toch ook. Hoe boeiend maakt zo’n leven een biografie?

De vraag is dan ook welk publiek deze op het oog heeft. De verstokte Woolf-bewonderaar heeft alle voorgaande biografieën al lang en breed achter de kiezen. Kan Harris nog nieuw publiek aanlokken voor Woolf? Mrs Dalloway is een onbetwijfelde klassieker die niemand zich mag laten ontgaan. Maar net als voor misschien wel de meeste van haar modernistische collega’s valt ook voor Woolf te vrezen dat haar destijds zo nieuwe, verinnerlijkte stijl van schrijven voornamelijk voor specifiek geïnteresseerden iets te bieden heeft. ‘Een van de gedurfdste aspecten van Woolfs fictie is dat niet alles een betekenis heeft’, aldus Harris. Net als haar andere nogal abstracte kenschetsen van Woolfs proza klinkt dat niet heel erg wervend.

Belangrijk schrijver

Misschien was een monografische aanpak een beter idee geweest om concreet aan de hand van boeken uit te leggen waarom Woolf voor de ontwikkeling van de literatuur wel degelijk een belangrijk schrijver is geweest. Nu maakt Harris geen beslissende keuze. Daardoor wil het hele verhaal niet echt uit de verf komen en raak je bij Virginia Woolf toch wat te weinig betrokken.

Boeken / Fictie

Meester Claes, mag het wat langzamer?

recensie: Paul Claes - Meester Claus

Paul Claes is een zeer belezen man, daar durft niemand aan te twijfelen. Ook Hugo Claus stond bekend om zijn grote eruditie. Claes zou op papier dan ook de ideale essayist moeten zijn om Claus’ vaak complexe, intertekstuele werk te duiden.

Claes heeft poëzie uit het Latijn, Grieks, Frans, Engels en Duits vertaald. Daarnaast schreef hij eerder onder meer uitstekende boeken over intertekstualiteit (Echo’s echo’s) en het ontcijferen van hermetische poëzie (Zwarte zon). In die eerder genoemde boeken behandelde hij ook gedichten van Hugo Claus. Dat deed hij dan op een rustige manier: een gedicht per hoofdstuk. Bij Meester Claus, een bundeling van vier essays, drukt hij het gaspedaal echter flink in.

Weinig ruimte

Claes gaat snel, eigenlijk te snel voor de beperkte omvang van Meester Claus. Het lijkt vaak of een boek van een pagina of twee-, driehonderd samengevat wordt in nog geen zeventig bladzijden. Daarbij lijkt Claes veel van de lezer te verwachten. Zo schrijft hij bijvoorbeeld dat het laatste woord in de titel De Metsiers een anagram zou zijn van Meester. Op het eerste gezicht klopt dat niet, maar Metsier is wél een anagram van het Duitse Meister, en dáár lijkt Claes op te doelen. Uiteraard hoeft alles niet voorgekauwd te worden, liever niet zelfs, maar wat meer toelichting had in veel gevallen geen kwaad gekund.

De krappe ruimte van Meester Claus lijkt bovendien niet altijd even nuttig besteed te worden. Zo wordt een hele alinea gewijd aan het in verband brengen van de achternaam Claus met het Latijnse ‘claudere’ (sluiten, hinderen), en daarvan afgeleide woorden. Die toevalligheid is een leuke constatering, maar niet veel meer dan dat. Een interessanter verband wordt afgedaan met twee zinnetjes: ‘Aan het einde van Une Saison en Enfer kondigde Arthur Rimbaud een zuiver wereld kerstfeest aan. Iets soortgelijks doet Claus wanneer hij in Paal en perk herders de komst van zijn geliefde laat begroeten.’ De Bijbeltoespeling is duidelijk, maar de Rimbaud-connectie blijft onduidelijk; die had best in een voetnoot verder toegelicht kunnen worden.

Aanknopingspunten

Bovenstaande kritiekpunten betekenen overigens niet dat Meester Claus een mislukt boek is. Claes wijst op een aantal interessante thema’s in Claus’ oeuvre, zoals beklemming. Dat dat gevoel van beklemming twee essays later (weliswaar kort) aan het stilistisch vuurwerk van de dichter gekoppeld wordt, is zo’n moment waarop het gelegde verband een nieuw venster op Claus’ poëzie opent. Meester Claus enthousiasmeert evenwel best om (weer) in de gedichten van de titelheld te duiken.

Door de beknopte omvang van Meester Claus lijken de essays uiteindelijk toch preludes, wellicht op een omvangrijk boek over Claus van Claes zelf, maar ze bieden ook aanknopingspunten voor neerlandici en literatuurwetenschappers in opleiding die een academisch onderzoek naar Claus’ werk willen doen. Maar op zichzelf is Meester Claus uiteindelijk wat onbevredigend: veel openingen om Claus’ poëzie te (her)lezen, maar veel lezers zullen niet het gevoel krijgen dat ze er nu enorm veel van hebben geleerd; dat in tegenstelling tot Echo’s echo’s of Zwarte zon. Daarvoor duizelt dit boek uiteindelijk te erg.

Theater / Voorstelling

Muziek maakt de man

recensie: NTGent – En avant, marche!

In En avant, marche! neemt een oude muzikant afscheid van zijn geliefde fanfare. Zijn vaarwel betekent ook Wim Opbroucks afscheid als artistiek leider van NTGent, dat hij de afgelopen vier jaar tot grote publiekssuccessen bracht. Toch is de voorstelling vooral een ode aan het leven en de muziek.

Een veelzijdig kunstenaar als Wim Opbrouck verdient een even veelzijdig afscheid, moeten ze bij NTGent gedacht hebben. Voor En avant, marche! sloegen regisseur Frank Van Laecke, choreograaf Alain Platel en muzikaal leider Stefan Prengels dan ook de handen ineen. Het gevolg is een aaneenschakeling van krachtige beelden, huiveringwekkend mooie muziek en originele dansscènes. De spil in deze montagevoorstelling is de fanfare, het lokale blazersorkest dat decennialang de sociale en culturele lijm vormde van dorpsgemeenschappen in heel Europa. Toch weerklinkt de ouverture van de voorstelling niet uit de koperen hoorns van een voltallige fanfare, maar uit het cd-spelertje dat Wim Opbrouck in alle eenzaamheid het podium heeft opgedragen. Omringd door achtergelaten instrumenten in een leeg repetitielokaal luistert hij met twee bekkens in de hand naar het Vorspiel van Wagners Lohengrin. Enigszins ongeduldig wacht hij, hier en daar met behulp van de doorspoelknop, het moment af waarop hij zijn bekkens mag laten klinken. Dit is een man die opstaat met zijn muziek en ermee gaat slapen. Een man die zijn leven lang trombonespeler was, maar zich door een tumor in zijn mond heeft moeten toeleggen op de bekkens.

Een afscheid met toeters en bellen

De eenzaamheid van het individu versus het gemeenschapsgevoel van de fanfare vormt een belangrijke rode draad in En avant, marche! Niet alleen de oude trombonespeler die moet plaatsmaken voor zijn opvolger, ook de twee naar liefde smachtende majorettes (Chris Thys en Griet Debacker) steken in al hun breekbaarheid schril af tegen het uniforme fanfareorkest, dat alle sociale en culturele verschillen met de mantel der muziek bedekt. Toch is die rode draad niet sterk genoeg om de voorstelling van voldoende eenheid te voorzien. Het anekdotische karakter van de voorstelling wordt versterkt door de mengtaal die de acteurs spreken, bestaande uit een mix van Italiaans, Duits, Vlaams dialect, Engels en Frans, gespekt met een reeks citaten uit de wereldliteratuur. Deze mengeling van talen zou het universele en egalitaire karakter van de fanfare moeten benadrukken, maar komt eerder gekunsteld over en heeft een bevreemdend effect op de toeschouwer.

De tegenstelling tussen individu en gemeenschap brengt bovendien ook een onbedoelde tegenstelling tussen acteurs en muzikanten met zich mee. Naast een kleine groep vaste muzikanten werkt NTGent voor En avant, marche! op iedere speellocatie samen met een ander lokaal fanfareorkest. De voorstell
ing wekt de indruk dat de acteurs deel uitmaken van deze fanfare, maar ze gaan er nooit daadwerkelijk in op. Daarvoor glinsteren de gouden pakjes van Thys en Debacker te fel en is het charisma van Opbrouck te groot. De oude trombonespeler schaart zich niet bij zijn fanfareleden, maar vraagt ze als een nieuwsgierige buitenstaander naar hun beroep en draagt ze op om vooral door te blijven spelen. Zijn positie binnen de fanfare lijkt nog het meest op die van dirigent, een indruk die wordt versterkt door de Duitstalige geluidsfragmenten van dirigent Leonard Bernstein die zijn orkest toespreekt.

Muziek in de hoofdrol

De kloof tussen de drie acteurs en de muzikanten wordt pas enigszins overstegen tijdens een opmerkelijk dansduet waarin Opbrouck de confrontatie aangaat met zijn jongere wederhelft, Hendrik Lebon. Dit symbolische moment waarop hij zijn plaats in het orkest overdraagt aan zijn opvolger vormt letterlijk een laatste hoogtepunt voor de oude trombonespeler. Hij wordt door Lebon de lucht in geheven à la Dirty Dancing en vervolgens rondgedragen door zijn medemuzikanten alsof de dood al is gepasseerd. Meer dan een voorstelling over afscheid is En avant marche echter een ode aan het leven. Dat leven spreekt niet alleen uit Lebons energieke dansstijl, maar vooral uit de alomtegenwoordige liefde voor muziek die uit de voorstelling spreekt. Of het nu de drummer is die zijn hele omgeving inclusief omstanders betrekt in zijn drumsolo, jonge blazers die een eigen Balkanfeestje bouwen op het podium of simpelweg de overrompelende schoonheid van een voltallig fanfareorkest in actie: de ware hoofdrol is in En avant, marche! weggelegd voor de muziek.