Boeken / Non-fictie

Feminisme bevrijdt ons allemaal

recensie: Anja Meulenbelt en Renée Römkens (red.) - Het F-boek. Feminisme van nu in woord en beeld.

Feminisme is hip en ‘hot’: in september 2014 gaf actrice Emma Watson een veelbekeken en –besproken speech over vrouwenrechten bij de VN, terwijl mannelijke collega’s als Benedict Cumberbatch openlijk de feministische zaak steunen. In Het F-Boek geven zestig feministen een rijkgeschakeerd beeld van het feminisme in Nederland.

Redactrices Anja Meulenbelt, politica, activiste en schrijfster van onder meer het iconische De schaamte voorbij, en Renée Römkens, directrice van Atria, het Amsterdamse kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, hebben een indrukwekkende groep meer of minder bekende persoonlijkheden laten schrijven over hun ervaringen met het feminisme.

Een gevoeligheid voor wat er nog niet is

In Het F-Boek gaat het over cultuur en kunsten, over media en politiek, over recht en psychologie, maar het meest over gender en seksualiteit. Gender, oftewel de vooronderstelde rollen en gedragspatronen die aan mannen en vrouwen toegewezen worden, ‘is een dwangbuis’, citeert wetenschapsjournaliste Asha ten Broeke Laurie Penny. Om vervolgens te concluderen dat het hoogste doel van het feminisme zou moeten zijn zowel mannen als vrouwen van die dwangbuis te ontdoen. Dit even simpele als radicale punt komt telkens terug: feminisme werkt bevrijdend voor iedereen.

De kracht van Het F-Boek is het historisch besef dat van de pagina’s opstijgt. Dit wordt, weinig verrassend, vooral door bijdragen van oudere generaties doorgegeven: herinneringen aan de jaren zestig, zeventig en tachtig toen het feminisme opkwam en vruchten begon af te werpen. Er is, sinds de strijd voor gelijkheid van de grond kwam, veel verbeterd, maar dat we nog niet bij het gewenste eindstation zijn blijkt nog elke dag. De Utrechtse hoogleraar Rosemarie Buikema legt, via een analyse van Virginia Woolfs Three Guineas (1938), de lat hoog: waar het om gaat is niets minder dan ‘het implementeren van een gevoeligheid voor wat er (nog) niet is’.

Veelvoud van perspectieven

Een tweede kracht is gelegen in de aandacht die in deze bundel uitgaat naar waar gender andere factoren, zoals leeftijd en – vooral – etniciteit, raakt. Vroeger was dit binnen het feminisme een splijtsteen: in hoeverre kan een witte vrouw voor een zwarte vrouw en haar ervaringen spreken? Een aantal bijdragen gaat in op de aan deze vraag verwante problematiek, anderen kijken naar waar seksisme en migratiegeschiedenissen samenkomen. Weer andere zoomen in op sekse en seksualiteit, oftewel op queer identiteiten.

Niet alle bijdragen zijn even spannend of meevoerend, sommigen zijn wat braaf, of heel erg vanuit het ‘ik’ geschreven. De ene bijdrage zal meer bekoren of beklijven dan de ander – die openheid past wel bij Het F-Boek. De waarde van dit boek, waarom je hoopt dat zoveel mogelijk mensen het lezen, ligt in het veelvoud van perspectieven, stijlen en persoonlijkheden die naar voren treden.

Boeken / Non-fictie

Literair monument van het jaar

recensie: Frans Kellendonk - De brieven

Op 15 februari 1990 overleed Frans Kellendonk, net 39 jaar geworden, aan de gevolgen van aids. De Nederlandse letteren verloren de, volgens sommigen, meest getalenteerde stem van zijn generatie. Oek de Jong en Jaap Goedegebuure hebben het afgelopen jaar gewerkt aan een verzameling van zijn brieven.

Voor beiden moet het een ingewikkelde en soms confronterende klus zijn geweest. In verschillende interviews gaf Oek de Jong al aan verbaasd te zijn geweest door de seksuele kant van zijn collega en vriend, een kant die hij daarvoor niet kende. En hoe blij zal Goedegebuure zijn geweest met deze initiële typering door Kellendonk: ‘Die Goedegebuure is trouwens hard op weg om een nog saaier criticus dan Carel Peeters te worden… Alles volgens het voorbeeld van de mufste academische kritiek.’

Dit is verre van de enige scherpe opmerking die uit Kellendonks pen vloeit in De brieven. Het boek bevat meer dan driehonderd brieven, geschreven tussen 1968 en 1990. Korte brieven en veel ansichtkaarten zijn weggelaten, maar uit een enkele losse opmerking blijkt dat De Jong en Goedegebuure überhaupt niet alle brieven in handen hebben weten te krijgen. Enerzijds is dat onvolledige jammer, maar het is ook heel goed mogelijk Kellendonks leven te volgen aan de hand van de hier wél verzamelde brieven.

Een leven in brieven

Het brievenboek is een interessant genre: de verzamelde stukken geven een beeld van een geleefde werkelijkheid, maar vanuit de aard der zaak is dat beeld gefragmenteerd en incompleet. Kellendonk schreef geregeld een brief, maar misschien wel de helft van dit boek is ontstaan tijdens zijn studiejaar in Birmingham, zijn jaar in Minneapolis en – in mindere mate – tijdens zijn vakanties. Op die momenten volgen we Kellendonk wekelijks, daarbuiten ontbreken bijna gehele jaren.

Gebaseerd op De brieven, waar bracht Frans Kellendonk de dag mee door? In het begin is dat natuurlijk studie en promoveren. Het schrijven, dat later uiteraard prominent vooraan staat, is dan nog een zijspoor, waar in een enkele terzijde naar verwezen wordt. Maar langzaam krijgen zijn publicaties – eerst zijn debuut Bouwval (1977) en in de tweede helft de romans Letter en geest (1982) en Mystiek lichaam (1986) – de meeste aandacht. Meer nog correspondeert Kellendonk over zijn vertalingen van onder meer Henry James en Wyndham Lewis.

En dan zijn er nog antropologische beschrijvingen van Britten en Amerikanen, scherp en vaak verrassend actueel commentaar op politieke ontwikkelingen (in 1974, vanuit Birmingham: ‘De anti-EEG politiek is gedoemd te mislukken en lukt ze, dan wordt Engeland in nog sterkere mate een satelliet van de VS dan het al is’). Hij maakt er anekdotes en verhalen van. Kellendonk entertaint, hij lijkt zijn toehoorders te willen vermaken – maar vermoedelijk wilde hij ook net zo goed zijn eigen gemoed verbeteren. Daartoe stelt hij zich op als satiricus, die de mensen om zich heen bespot en beschimpt.

Gelukzalige waanzin

Alle mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in dat leven komen voorbij: natuurlijk zijn ouders en zussen, die menig vroege brief krijgen, en Jan Duyx, Kellendonks eerste grote liefde en vriend nadat hun romantische relatie op de klippen was gelopen. Vaak is ook Oek de Jong de geadresseerde. Het is zelfs in een brief uit 1983 aan De Jong dat aids voor het eerst De brieven binnen treedt: op dat punt denkt de arts nog aan ‘een milde vorm van de nieuwe Amerikaanse ziekte’.

Dan zijn er de jongens, die zich blijkbaar in redelijk groten getale tot de schrijver aangetrokken voelden. (Zo komt hij in Minneapolis terug van het boodschappen doen met een 16-jarige jongen aan de arm.) En, af en toe, is er een stormachtige relatie, vaak net zo intens als kort, waarna alles op de klippen loopt en Kellendonk hen allerlei verwijten maakt. De ergste van deze omgangen was met een jongen die na de breuk consequent ‘de Thijs’ wordt genoemd, over wie Kellendonk terugblikkend schrijft:

Ik heb met hem een halfjaar van gelukzalige waanzin beleefd; ik dacht in hem het gevonden te hebben, niet zomaar een levenspartner, maar de liefde die alles rechtvaardigt, dus ook de atoombom en de honger in Tsjaad.

Hiervoor lees je uiteindelijk De brieven: de altijd zorgvuldig geweven en verzorgde taal, die inzichten mogelijk maakt. Kellendonk vindt de juiste woorden en de juiste formuleringen, gekoppeld aan een scherp observatievermogen. In De brieven is hij op de toppen van zijn kunnen. Natuurlijk is het boek een parel voor de Kellendonk-fan en een schat voor wie een tijdsbeeld van de jaren 70 – 90 wil maken. Deze uitgave is al voorgesteld als het literaire evenement van het jaar, maar is vooral ook een literair monument.

Boeken / Fictie

Schimmige taferelen en spektakel

recensie: Monique Huijdink - De Baas

Het is 2003. De Tour de France staat op het punt te beginnen, met Lance Armstrong als absolute favoriet. Enkel Jan Ullrich wordt gezien als serieuze tegenstander. Der Jan, die net vader is geworden en in betere vorm dan ooit aan de start verschijnt. Maar, zoals we ondertussen wel weten, vorm is in 2003 maar een bijproduct van een goede voorbereiding.

Nu, na alle dopingbekentenissen en –straffen van Armstrong, Menchov, Vinokourov, Ullrich, Hamilton, Landis, Boogerd, en ga zo maar door (wie niet, eigenlijk?) weten we wel dat in 2003 het wielrennen verre van een schone sport was. We weten ook dat Armstrong in zijn tijd als Tourwinnaar (1999-2005, voordat het allemaal afgepakt werd) The Boss werd genoemd en met ijzeren hand over het peloton regeerde. Wie niet voor hem was, was tegen. Vraag het maar aan Floyd Landis, of Frankie Andreu, of Tyler Hamilton. Ieder onvertogen woord richting Armstrong werd snel de kop ingedrukt met rechtszaken, intimidatie en ontslag.

Complot-denken

In die situatie speelt Huijdinks thriller De Baas zich af. De titel laat het lijken alsof Armstrong de hoofdrol heeft in het verhaal, maar dat is niet het geval. Die eer behoort aan Alex, die voor een productiebedrijf werkt. Zij en haar collega Charlie proberen de strijd tussen de wielrenners interessant te houden. Na vier jaar overmacht van Armstrong en zijn ploeg is dat niet makkelijk. Om het spannend te maken voor de kijker verzorgen ze spektakel (valpartijen!) en zorgen ze ervoor dat negatieve berichten uit het nieuws blijven (doping!).

De intriges en complotten ontwikkelen zich in een razend tempo. De wereld waarin Alex zich beweegt bestaat louter uit onbetrouwbare figuren. Soms nog louche types ook, die drugslaboratoria bezitten en wel weten hoe ze mensen definitief het zwijgen moeten opleggen. Of zo iemand als de producer van het hele gebeuren, Madame T., voor wie alleen de cijfers tellen. Kijkcijfers, publiciteit, inkomsten, daar draait het om in het wielrennen.

Realiteitszin

Huijdink vlecht de werkelijkheid samen met haar eigen verhaal. In honderd hoofdstukken komt de hele Tour de France uit 2003 voorbij. Van proloog tot finish, beiden in Parijs vanwege het 100-jarig bestaan van de ronde. Alle spectaculaire gebeurtenissen in die Tour worden toegeschreven aan Alex, ofwel aan Charlie. Van de bruuske tempoversnelling op de Alpe d’Huez (etappe 8, gewonnen door Iban Mayo) tot de gruwelijk harde val Joseba Beloki (etappe 9, gewonnen door Aleksander Vinokourov). Ook dingen als de ritwinst van Hamilton en het onderdanige fietsen van de Euskaltel-ploeg blijken niet uit zichzelf ontstaan te zijn.

Huijdink laat de lezer druppelsgewijs meer te weten komen over het hoe en wat van Alex en Charlies werk, en over hoeveel invloed ze hebben in de wielerwereld. Als Armstrong wat vriendelijker moet zijn, dan gebeurt dat. Zelfs The Boss luistert naar de opdrachten van Madame T. Baas boven baas.

Tempo

De Tour van 2003 was de snelste die er tot op dat moment gereden was (40,940 km/u reed Armstrong gemiddeld, maar dat resultaat is geschrapt). Net zoals die Tour leest De Baas als een trein. Korte hoofdstukken en een makkelijk te volgen plot zorgen ervoor dat je door het verhaal heen schiet – als was het een afdaling van de Mont Ventoux. De schimmige figuren en intriges die in De Baas uit de doeken worden gedaan passen bij het beeld dat is ontstaan na het USADA rapport over Armstrong en Bruyneels dopingnetwerk. Hoewel het af en toe moeizaam lijkt te gaan, wordt alles binnen het kader van de Tour en reality-tv uitgelegd en ingepast.

Voor een goed boek over hoe het wielrennen rond 2000 er aan toe ging kun je beter naar het boek van David Millar of Tyler Hamilton grijpen. Maar, ondanks dat daar ook de nodige criminele en spannende ontwikkelingen in plaatsvinden, kun je voor een spannend verhaal beter De Baas erbij pakken. Niet de top van de wielerliteratuur, maar wel een smakelijk tussendoortje.

Theater / Voorstelling

Inktzwarte Phaedra’s love geeft weinig hoop

recensie: Toneelschuur Producties - Phaedra's Love

De jonge regisseuse Nina Spijkers ziet in Phaedra’s Love van Sarah Kane een ode aan het leven, vooral aan intens leven. Ze is op zoek gegaan naar de liefde en de lichtheid in het stuk. Maar na anderhalf uur verlaat het publiek de zaal zonder hoop, zonder glimlach. Phaedra’s love is gruwelijk, morbide en inktzwart.

Sarah Kane pleegde op jonge leeftijd zelfmoord en liet een klein, maar indrukwekkend oeuvre achter. Phaedra’s love is haar enige bewerking van een klassieke tekst: Phaedra van de Romeinse toneelschrijver Seneca. Ze verlegt hier het perspectief van Phaedra (Bien de Moor) naar haar stiefzoon Hippolytus (een virtuoze Sander Plukaard). Hij is een verwende, afgestompte en cynische prins die zich vermaakt met televisiekijken, gamen en seks. Phaedra is tijdens de afwezigheid van haar man, koning Theseus, hopeloos verliefd op Hippolytus geworden. Ze werpt zich ondanks de adviezen van haar dochter Strophe voor zijn voeten: ze wil hem, alleen hem.

 

Wreed, maar eerlijk

Hippolytus lijkt ongevoelig voor haar liefde – zoals hij ongevoelig is voor alles – en wijst haar af. Phaedra is desperaat en berooft zich van het leven. Ze laat nog wel een briefje achter met de beschuldiging dat Hippolytus haar verkracht heeft, naar haar zeggen om hem te redden van het juk van het ingeperkte leven van een prins. Een cadeau aan hem. Hij wordt vastgezet en in een cruciale scène tussen de priester en Hippolytus zien we eindelijk een andere kant: iemand die misschien wreed en lui is, maar wel eerlijk. Het helpt hem niet: hij wordt uiteindelijk toch ter dood veroordeeld.

 

Te veel afstand

Spijkers kiest voor een gestileerde en staccato spelvorm. Geen ingeleefd, psychologisch spel, maar ritmisch, op de poëzie van de tekst. Meerstemmig gezongen koortjes, strakke dansjes en het samen eten en uitspugen van een appel. Het wordt daardoor soms gevaarlijk (zoals bij de scène met de appels), soms blijven de personages daardoor te veel op afstand. Het is al moeilijk om in deze tekst de schoonheid en de oprechtheid van de personages te zien, maar als we dan ook niet weten waarom ze zo doen, blijft het cynischer en zwarter dan Spijkers beoogt.

 

Expliciete seks

Waar in de tijd van Seneca de gruwelijkheden zich vooral backstage afspeelden, zien we in deze moderne vertaling alles op het toneel. Binnen vijf minuten hebben we al de eerste aftrekscène te pakken (waar Hippolytus zijn zaad aan zijn sokken afveegt en er nog even aan ruikt) en vervolgens krijgen we nog een heel arsenaal aan expliciete seksuele en gewelddadige handelingen voorgeschoteld. Kane vond dat als je dingen niet op het toneel kon laten zien, het ook geen onderwerp van (maatschappelijk) debat kon zijn.

 

Geen troost

Spijkers heeft de aanwijzingen van Kane trouw gevolgd. Je kunt je afvragen waarom. Waarom heeft zij gekozen voor juist deze tekst, als ze zo graag een ode aan de liefde en het leven wilde brengen? De laatste gruwelijke beelden zijn weliswaar kort in verschillende tableaus te zien, maar het is redelijk onvoorstelbaar dat hiermee het publiek een gedachte van troost of (mede)menselijkheid wordt geschonken. Bovendien is het ritme van de tekst  dwingend en ligt het tempo hoog. Je krijgt te weinig tijd om mee te leven met de personages en te begrijpen hoe zij uiteindelijk tot zoiets in staat zijn.

 

Goed en kwaad

En dan zitten we nog met de rol van de priester: Hippolytus verwijt hem hypocrisie. Een priester kan biechten en is daarmee vrij van zonden. We zien de priester na een (eindelijk spannende) scène over wat nu goed en kwaad is, Hippolytus uiteindelijk dwingend een kus op de mond geven. Uit respect en liefde zoals Spijkers beweert? Of is het een moment waarin de schijnheiligheid omtrent de seksuele moraal van de kerk weer wordt bevestigd? Aangezien we de worsteling van de priester niet zien, lijkt die laatste interpretatie meer voor de hand liggen.

 

Smerige wereld

Het decor is beeldschoon, een grote lijst met daaruit een catwalk waar de prins op zit. Erachter staat een wand van subtiel bewegend bos. De andere personages bekijken Hippolytus van achter; vals, want het is zo onmogelijk het gevecht te winnen. Het decor houdt de prins letterlijk gevangen in zijn eigen wereld. Een smerige wereld, waar de hoop en de schoonheid van het leven helaas ver te zoeken is.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – mei

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Vijf uit twaalf: Kiss (clean version) (2006)

Er staat een bankje, er hangen werken aan de muur. Toch is het vooral de grote, zowel in breedte als in hoogte, witte wand met links in de hoek een doorgang waarachter slechts zwart te zien is, die de aandacht vraagt. Het maakt nieuwsgierig naar wat er achter de wand te zien is – of er überhaupt iets te zien is. Naast de doorgang zit een suppoost. Hij zegt niks en kijkt rustig toe hoe ik door de doorgang het zwart in loop. Op de tast baan ik me een weg door een gang die almaar donkerder wordt. De gang mondt uit in een ruimte van groot zwart ‘niks’. Hoewel, bij nader inzien lijkt de ruimte veeleer zwanger van zwart te zijn.

De eerste paar minuten is het enige dat ik kan vaststellen de zachte structuur onder mijn schoenen: tapijt. Ook zwart. Het is stil in de ruimte en het duurt voor mijn gevoel zeker vijf minuten voordat ik de contouren van de ruimte kan ontwaren. Vanuit het zwart doemt een schim op. Eenmaal dichterbij blijkt het een medewerker van het Stedelijk te zijn die mij toevertrouwt dat mijn ogen even moeten wennen aan het licht. ‘Eerder het gebrek eraan’, gaat het door mijn hoofd.

Ik neem plaats op de grond terwijl mijn ogen zich meer en meer aanpassen. Trage beweging. Meerdere armen en benen. Een kluitje mens in grijstinten: langzaam wordt duidelijk dat er zich op de grond, net uit het midden, iets bevindt.

Het origineel is het verschil

Het blijken in totaal vier armen en vier benen te zijn, twee van elk behoren toe aan respectievelijk een man en een vrouw. Ze bewegen traag en zijn het overgrote gedeelte van de tijd met elkaar verstrengeld. De periodes dat er afstand tussen de twee bestaat, zijn veruit in de minderheid. Langzaam neemt de man plaats in de armen van de vrouw en nestelt zich op haar schoot. Op dat moment weet ik het zeker, de man en vrouw voeren ‘dezelfde’ choreografie uit die vorige maand onderdeel was van Kiss (2002) en opgevoerd werd in de zaal grenzend aan deze ruimte.

‘Kiss’. ‘Tino Sehgal’. ‘2006’. Om beurten spreken de vertolkers de woorden uit die tezamen de informatie vormen die normaliter op het titelbordje te lezen zou zijn. Het valt op dat dit een recentere versie is van Kiss; dit werk dateert uit 2006, waar de in april opgevoerde versie uit 2002 stamt. Het roept de vraag op of er – wanneer een werk dezelfde titel heeft en de choreografie dezelfde bewegingen bevat, maar de omstandigheden (ruimte, kleding, licht) van elkaar verschillen – sprake is van een recente versie van een reeds bestaand werk of een geheel nieuw werk. Is Kiss (clean version) een hertaling of aanscherping van Kiss? Zinspeelt de toevoeging van ‘clean version’ daarop? Of zijn het twee op zichzelf staande werken die een noemer delen, als een serie, een reeks bijna? En als dat laatste het geval is, wat betekent het dan voor de bezoekers die Kiss niet eerder hebben gezien?

Verwachtingen en patronen

Kiss (clean version) doorbreekt op meerdere manieren het verwachtingspatroon dat Sehgals werk in de voorafgaande maanden gecreëerd heeft. Waar in april en alle voorafgaande maanden het aantal vertolkers culmineerde, neemt in mei zowel het aantal werken als vertolkers af – er is slechts één werk te zien en dat bestaat uit twee vertolkers. Daarnaast wordt het werk opgevoerd in een verduisterde ruimte. Het licht dat normaal gesproken door het gedeeltelijk glazen plafond naar beneden schijnt, wordt nu tegengehouden doordat deze ‘lichtbak’ is afgedekt met donker folie. Slechts zes spleetjes laten wat licht toe in de ruimte. Bovendien is het aantal manieren om de ruimte binnen te komen teruggebracht tot één: bezoekers betreden en verlaten de zaal door dezelfde zwarte gang. De andere doorgangen, die de zaal verbinden met de naastgelegen ruimtes, zijn afgeschermd.

Dan nog een laatste, onmiskenbaar groot, verschil met de tot nu toe opgevoerde werken: de vertolkers zijn geheel ontkleed. Niks alledaagse kleding, volkomen naakt. Hoewel het gebrek aan licht maakt dat alles een soort poederige en korrelige waas over zich heen krijgt, waardoor bezoekers niet in staat zijn een scherp en gedetailleerd beeld te krijgen van de gezichten en lichamen van de vertolkers, is er vooral ook veel wel te zien. Het bijzondere hieraan is dat het zaken zijn die je normaliter waarschijnlijk wel zou registreren, maar waar aan je niet veel waarde zou toekennen. Nu dat wat je kunt zien beperkt is, verandert ook je blik. Zo valt op dat de huid van de vrouw lichter is dan die van de man. In het daglicht is dit waarschijnlijk maar een nuance, maar in een donkere ruimte als deze zijn het dit soort details die betekenis geven en krijgen. Daarentegen blijft de precieze plek waar de man zijn hand plaatst, alvorens over de vrouw heen te kruipen, een mysterie.

‘Is it closed?’

Eenmaal aan het licht gewend, zijn het de reacties van de bezoekers die de zaal nog maar net betreden hebben die de situatie vermakelijk maken. Het is duidelijk dat bezoekers nog niet kunnen zien wat er zich in de zaal afspeelt en zich dus ook niet bewust zijn van het feit dat er zich al meerdere bezoekers in de zaal verzameld hebben. De nodige angstkreten worden geslaakt en nagenoeg alle bezoekers lopen met hun armen voor zich uit de donkerte in.

‘Is it closed?’, hoor ik een dame vragen aan de suppoost die naast de ingang zit. Hij schudt waarschijnlijk van nee, want even later zie ik een vrouw de ruimte betreden. Een paradoxale vraag om te stellen wanneer je voor een deuropening staat. Het lijkt alsof het zwart afschrikt. Niet weten waar je uitkomt, wat je te zien krijgt en daarvoor een zwarte gang op de tast door moeten gaan; het is niet wat doorgaans omschreven wordt als uitnodigend. Het maakt wel nieuwsgierig. Daarin vraagt Kiss (clean version) meer van de bezoekers dan Sehgals eerdere werken. Allereerst moet je de drempel over om door het zwart heen te gaan, vervolgens moet je de tijd nemen om je ogen aan het donker te laten wennen.

Is verhullen in zekere zin nodig om te kunnen onthullen, of om onthulling zichtbaar te maken? Zou het verhullende van het zwart het onthullende van het naakt mogelijk maken? Zoals het onthullende van het daglicht het verhullende van alledaagse kleding nodig lijkt te hebben? Kiss en Kiss (clean version) spelen het spel van de paradox en zijn als een dialoog tussen context en archetype. Waarin de één de ander bevraagt en de ander de één.

Boeken / Fictie

Een krampachtige roman

recensie: Eleonore Dehnerdt – Anna Magdalena Bach. Een biografische roman

Haar leven lang stond Anna Magdalena Bach (1701 – 1760) in de schaduw van haar man, een van de grootste componisten aller tijden: Johann Sebastian Bach. Eleonore Dehnerdt had de kans haar uit het donkere hoekje te schrijven. Het lukte haar niet.

Toen Anna Magdalena  ter wereld kwam, speelde haar vader trompet. Hij speelde voor zijn vrouw die van hun kersverse dochter aan het bevallen was. Op de allereerste pagina hebben we meteen het mooiste beeld van de roman te pakken. De vader die met gezwollen lippen en een bezweet voorhoofd zijn vrouw met muziek bijstaat en zijn dochter welkom heet. Met zo’n ontvangst kan het ook haast niet anders of het kind ademt muziek. Een trouwe vriend. Altijd aanwezig. Bij vreugde en verdriet.

Verlies

Verdriet na verlies is in Anna Magdalena’s leven een constante. Dertien kinderen zette ze op de wereld, slechts zes overleefden hun kinderjaren. Als moeder zullen deze sterfgevallen haar de meeste pijn hebben bezorgd. Toch was er ook een ander verlies dat haar zwaar gevallen moet zijn. In de jaren voor haar huwelijk met Johann Sebastian was zij sopraanzangeres aan het hof van Köthen. Ze bereikte de top, waar ze ook al snel met de eenzaamheid van het daar bivakkeren te maken kreeg. Nadat Bach om haar hand vroeg verbleef het gezin nog verscheidene jaren in Köthen, alwaar ze ook bleef musiceren. Dit veranderde nadat haar man een betrekking in Leipzig aannam. Voor Anna was daar geen werk; voortaan zong ze enkel binnenshuis. In Leipzig was ze fulltime huisvrouw. De verbindende factor binnen het gezin Bach.

Gemiste kansen

Dat er in al die tragiek een verhaal zit, weet Dehnerdt uiteraard. Braaf beschrijft ze dan ook de treurende Anna na haar zoveelste gang naar het kerkhof. Beschrijft ze het gemis van haar zus Johanna, haar ouders, haar veelbelovende zangcarrière. Een aantal maal komen er kansen voorbij om het verhaal boven een ietwat stijf verslag uit te tillen.

Zo is er dochter Dorothea, afkomstig uit Bachs eerste huwelijk. Anna Magdalena en zij hebben een ijzersterke band. Dorothea zou ook zo graag zangeres willen worden, maar Johann Sebastian is ertegen. In huis kan ze niet gemist worden en de opleiding van zijn zonen komt op de eerste plaats. Toch worden er in Leipzig de eerste zaadjes geplant voor toekomstige vrouwenemancipatie. Het was interessant geweest daar een verhaallijn rond te creëren.

Dehnerdt houdt zich aan de feiten. Chronologisch volgen we Anna’s leven dat, na de dood van Bach in 1750, in armoede eindigt. Dit levert krampachtige passages op. We rollen van de ene zwangerschap in de andere, een sterfgeval hier, een sterfgeval daar. Een leven als huissloof, met af en toe een glimpje zonneschijn in de gestalte van muziek. Maar, wat komen we nu meer over Anna Magdalena te weten dan ook in haar biografie beschreven staat? De romanvorm leent zich juist uitstekend om dieper in haar gedachtewereld door te dringen. Evenwel blijft het steken aan de oppervlakte. Jammer, want zo’n volhardende vrouw verdient het om, al is het maar eventjes, boven het maaiveld uit te steken.

Boeken / Non-fictie

Een leven in dienst van God en koning

recensie: Hans Bots en Jan Schillings – De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV. Madame de Maintenon 1635-1719

Een voorbeeldige, charmante vrouw, een moderne heilige, een scherpe geest. Madame de Maintenon, tweede echtgenote van Lodewijk XIV, zou bij deze profielschets nederig hebben geknikt. Daartegenover staat het beeld dat haar vijanden van haar schetsen: hypocriet, een eerzuchtige intrigante met een veel te grote invloed op de koning.

Maar laat dit nu juist het beeld zijn dat eeuwenlang rond Madame is blijven hangen. Voltaire deed een poging tot enige nuance, evenwel duurde het tot onze eeuw eer rehabilitatie van deze intrigerende vrouw gestalte kreeg. Door middel van haar brieven (uitgegeven in de zevendelige reeks Lettres de Madame de Maintenon) ontstaat het beeld van een volhardende, diepgelovige, intelligente, niet bijzonder gelukkige vrouw, die tevens op het gebied van onderwijs een vooruitstrevende rol vervulde.

Opdracht

Na de dood van haar eerste echtgenoot, de kreupele dichter Paul Scarron, wordt de dan in Parijs al welbekende Madame de Maintenon (dan nog Scarron – na de aankoop van het landgoed Maintenon verandert haar naam) gouvernante van de onwettige kinderen van Lodewijk en zijn minnares, Madame de Montespan. Wanneer de kinderen officieel gewettigd zijn neemt de Maintenon haar intrek aan het hof. De koning raakt langzaam van haar gecharmeerd. Dat zij nooit bijzonder gelukkig geweest is aan het hof wordt duidelijk uit haar correspondentie. Zo schrijft zij aan haar geestelijk leidsman Gobelin:

Werkelijk, het is heel onverstandig om in een zo onaangename situatie te blijven verkeren. Ik moet dan wel verslaafd zijn aan de sleur van alledag en geen veranderingen aandurven die me tot rust zouden kunnen brengen.

Zij komt met een opdracht aan het hof. De Zonnekoning hield er verschillende maîtresses op na, iets wat zijn zielenheil niet ten goede zou komen. Aan Madame de Maintenon de taak hem op het rechte pad te manoeuvreren. Lodewijk ziet zijn liederlijke levenswandel in en komt tot inkeer. Wanneer zijn eerste echtgenote, Maria Theresia van Oostenrijk, sterft, huwt hij in het geheim Madame de Maintenon. En geheim zal hun huwelijk blijven, gezien Madames te lage afkomst. In de praktijk brengt dit vreemde en pijnlijke situaties met zich mee. Zo is de kersverse echtgenote dag en nacht beschikbaar voor de koning, maar is zij nooit aanwezig bij officiële ceremoniën. Dan staat zij eenvoudigweg tussen de andere hovelingen en beziet haar man van een afstand.

Een mens

In al haar brieven spreekt een intelligent mens, met de nadruk op mens. Iemand met twijfels, onzekerheden, angsten en minder fraaie kanten. Zo verbreekt ze jarenlange relaties met diegenen wiens opvattingen haar positie of geloof kunnen bedreigen. Lodewijk heeft het niet op onruststokers en zo is hij vastbesloten het jansenisme in Frankrijk uit te roeien. Madame volgt hem daarin. Zij oefent druk uit op hooggeplaatste personen die de indruk wekken sympathie voor de religieuze beweging te hebben. Wanneer dit niet tot het gewenste resultaat leidt, schroomt ze er niet voor hen te laten vallen.

Hans Bots en Jan Schillings werkten beiden mee aan de publicatie van het eerder genoemde project Lettres de Madame de Maintenon. De verhandeling die zij in De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV presenteren, berust bijna volledig op haar correspondentie. In hun voorwoord spreken zij de hoop uit ‘dat dit boek, waarin ook de nodige aandacht is voor de Franse hofcultuur en de tijd van Lodewijk XIV, ertoe bijdraagt het Nederlandse publiek wat meer vertrouwd te maken met deze belangrijke periode van de Europese cultuurgeschiedenis’. Een niet geringe missie, die het doel van dit boek (namelijk het schetsen van een rechtvaardig beeld van Madame de Maintenon) enigszins voorbijschiet. Dat De heimelijke echtgenote van Lodewijk XIV slechts een select gezelschap aan zal spreken, is beslist geen schande.

Boeken / Fictie

Zeeuwse cadans

recensie: Andreas Oosthoek – Het relaas van Solle

Het is moeilijk iets te schrijven over Het relaas van Solle dat werkelijk recht doet aan het werk. Het boek kan als pedant en vermoeiend worden gezien; het heeft een exuberante, bijna wellustige woordenschat en tientallen opsommingen. Maar sla het boek niet te snel dicht, want het is prachtig.

Het manuscript van Andreas Oosthoek (1942), oud-hoofdredacteur van de Provinciaal Zeeuwse Courant, legde een lange route af in de tijd. Oosthoek schreef het al in 1974, het was niet voor publicatie bedoeld. Hij borg het op en in 1986 kwam hij het uiteindelijk weer tegen. Hij voegde stukken toe, schaafde het bij, en weer borg hij het op, een schat gelijk. Er kwamen in 2012 en 2014 nog twee momenten van aanpassing voordat het huidige werk ontstond. Een verhaal uit Zeeland, voor de lezer in de niche, en recht uit het hart.

Elders

Hoofdpersoon Danker-Jan Landa, bijgenaamd Solle, is een opgroeiende boerenzoon op het afgelegen landgoed La Solitude, op de eilanden van Zeeland. Solle is, zo wordt (te) vaak benadrukt, een bovenaards mooie jongen. De blonde godenzoon van Zeeuwse en Deense afkomst voelt zich verbonden met zijn familie, zijn geschiedenis en zijn toekomstige taak als hoeder van La Solitude. Stug en stil van buiten, gevoelig en gepassioneerd van binnen.

De wat oudere Jacques Christophe d’Ulm is de ontwortelde tegenpool van Solle. Hij is flamboyant, excentriek en poëtisch en wil in alle vrijheid als nomade de wereld rond. De liefde die tussen hen ontstaat lijkt met het oog op hun toekomst bijna niet mogelijk. Jacques zal vertrekken, en wel zodra hij kan:

Die grote huizen met hun deftige historiën, ze zijn de duffe dood, een gat in je ziel. Plaisir de palais. Afgelegen, weg van de wereld, allemaal hetzelfde en allemaal niets. Je moet je eens voorstellen wat het zou zijn, zonder een boek, zonder een verrekijker, een telefoon, een herenwiel of benzine. Een rijtje bruine beuken, een vijver, hagen, heggen en daartussenin de leegte. De familievlag keurig uit bij aankomst. De vlag gestreken bij vertrek. Je waant je in een rariteitenkabinet. De local gentry blijft het adoreren, maar ik zoek elders en ik zal vinden.

Later:

‘Maak nog even je school af,’ heeft Jacques tegen Aimé [Solle, red.] gezegd. ‘Ik ga naar Parijs, ik vind mijn weg, kom me achterna.’ De jongen is stil geworden, zwijgzaam en somber. Hij tracht het vuur, dat af en toe plots in hem vaart, klein te houden, te klein voor woorden en voor tranen.

Maar na zijn eindexamen neemt Solle geen trein zuidwaarts. Hij blijft hardnekkig geworteld in de klei van zijn thuisgrond en volgt een koers die hem past en die van hem wordt verwacht. Terwijl hij nadenkt bij het graf van zijn merrie Minne, flaneert zijn Jacques door de nachtelijke lusten van het Parijs van de jaren zestig. De twee zielen blijven echter onverwoestbaar met elkaar verwant. Op de eerste bladzijden van het boek, als Solle op Gare du Nord arriveert, valt hij snikkend in Jacques’ armen. Hun tijd samen in Parijs is verweven met hun wordingsgeschiedenis, maar ook de vloekende dreiging aan hun horizon.

Meedeinen

Het relaas van Solle verdient het om een tijdje te laten rijpen, net als bij een diepgelaagd gedicht. Is het een boerenroman, een bildungsroman, een ‘tout à fait’ kosmopolitisch relaas, een tragische liefdesgeschiedenis? Het is misschien wel ‘allemaal hetzelfde en allemaal niets’. En men kan zich ook –wellicht overbodig – afvragen of dit boek proza is, of eerder poëzie; de synthese van die twee benadert de stijl wellicht wel het meest. Velen zullen wellicht moeten wennen aan de hier en daar wat gekunstelde woordenacrobatiek van Oosthoek. Niet elke zin kan een winnaar zijn. Toch zijn veel zinnen geschreven in eenzelfde soort trant. Bij rustige lezing ontstaat een aangename, muzikale cadans. Daarom kunt u dit boek het best lezen alsof u een Zeeuw bent; meedeinend op de door u geliefde golven, die tegelijkertijd meedogenloos uw land dreigen te overspoelen. Wees vooral geduldig, lees sommige zinnen twee-, driemaal, en u leest een prachtig, waarachtig Nederlands boek, van kaft tot kaft.

Theater / Voorstelling

Goossens gaat verder en blijft daarom dicht bij huis

recensie: Johan Goossens - Daglicht

In zijn vorige programma Leer Mij De Mensen Kennen hing Johan Goossens zijn grappen op aan zijn ervaringen in het onderwijs. Dit keer probeert hij zijn rol in de wereld te duiden vanuit het perspectief van het gezin waarin hij is opgegroeid. Het is bij vlagen hilarisch, maar soms erg voorspelbaar.

In de familie Goossens is goed vaak niet goed genoeg. Als Johan vroeger opperde dat hij postbode wilde worden, maanden zijn ouders dat hij eerst maar eens zijn basisschool moest afmaken. En als hij na 11 jaar eindelijk een woonhuis in Amsterdam heeft gevonden, noemt zijn moeder dat ‘je hebt ook altijd geluk, hè?’ Cum laude afgestudeerd aan de universiteit? Het zal wel toeval zijn. Nee, iets aardigs zeggen of complimenteus zijn is bij Johan niet van huis uit ingegeven. Regelmatig zijgt hij neer op zijn bank, om te zuchten en te steunen over de dingen waar hij nog meer mee zit. Zoals zijn vrienden, die langzamerhand gezinnen aan het stichten zijn en zich steeds meer terugtrekken van het uitgaansleven. Johan is het type dat katerig op kraambezoek komt en het liefst feestjes afzegt als hij er geen zin in heeft, maar door zijn onhandigheid in excuses verzinnen, toch maar gaat. Ook in relatie tot zijn leerlingen is Goossens op zoek naar de juiste toon en benadering. Hoe moet hij bijvoorbeeld het meisje Gabriel troosten als hij hoort dat haar vriend is vreemdgegaan? Wat volgt is een zwaar ongemakkelijk en daarom komisch gesprek tussen de twee, dat uiteindelijk toch nog op zijn pootjes terecht komt. Het staat symbool voor (het ontbreken van) de chemie tussen hem en zijn omgeving.

johan_goossens_foto_jaap_reedijk-2666Een ander belangrijk verschil met zijn vorige show is dat Goossens zich laat begeleiden door pianist Eelco Menkveld. Het geeft meer rust en ruimte en de liedjes zijn hoge kwaliteit. Zoals ‘Keulen’, een schitterend kleinkunstliedje dat wellicht nog wel ergens op de radio te horen zal zijn. Hoewel Goossens geen begenadigd zanger is, weet hij de voorstelling moeiteloos aan elkaar te praten en vertelt hij in al zijn kwetsbaarheid over zijn onzekerheden. Uiteraard met de nodige zelfspot, zonder dat het pathetisch wordt. Grote thema’s worden niet behandeld – het gaat echt om de persoon Johan Goossens zelf – terwijl hij met zijn anekdotes over zijn leraarschap toch een aardige inkijk weet te geven in klasseverschillen, hoe relatief ze ook zijn. Aan de andere kant is het jammer dat zijn seksueel getinte grappen wat plastisch overkomen. De frustratie over zijn dates met mannen is blijkbaar erg groot, maar het kan een valkuil zijn om dat in extreme mate door te trekken naar verhalen over donkere mannen waar hij op valt. Maar het moet gezegd: Goossens heeft een fraai programma gemaakt, met liedjes om je vingers bij af te likken. Hij is het object van de spot, met een mooie toekomst in het vooruitzicht.

Boeken / Fictie

Innerlijke landschapsverkenningen

recensie: Yves Bonnefoy – Wat in de schaduw bleef

Yves Bonnefoy is de meest vertaalde nog levende Franse dichter. In het Nederlands verschenen rond de millenniumwisseling al onder meer de vertalingen De beweging en roerloosheid van Douve en In het drogbeeld van de drempel.

Beide bundels hebben, onterecht, nauwelijks aandacht gekregen in de kritiek. Dat betekent gelukkig niet dat er überhaupt geen aandacht voor Bonnefoy is. In tijdschriften en bibliofiele uitgaves verschijnen nog vertalingen van zijn werk, en recent is Wat in de schaduw bleef uitgekomen. Deze uitgave blijkt uit twee bundels te bestaan: Ce qui fut sans lumière en Début et fin de neige, suivi de Là où retombe la flèche. Dat ontdek je pas als je de colofon leest. In het nawoord wordt heel kort aangestipt dat het hier om twee bundels gaat, maar je zou daar zo over heen lezen; voor je het weet lees je heel Wat in de schaduw bleef als één dikke bundel van honderddertig pagina’s. Dat had wat duidelijker gemogen.

Visueel

Yves Bonnefoys poëzie beantwoordt aan het beeld dat velen van een belangrijk geacht dichter zullen hebben: vaak nogal abstract, moeilijk doordringbaar en vrij gewichtig. Die kant van zijn poëzie maakt ook Wat in de schaduw bleef soms een beetje vervelend, maar dat wordt gecompenseerd door Bonnefoys troef: zijn gedichten doen tegelijkertijd behoorlijk visueel aan. Bovendien zijn de hier gepresenteerde bundels anekdotischer dan zijn eerdere werk, en dat maakt de gedichten toegankelijker.

Die visuele kracht leunt sterk op het herhalen en uitstrekken van beelden. Dat gebeurt in het lange openingsgedicht van Wat in de schaduw bleef (de eerste helft van deze uitgave) ‘De herinnering’, waarin een rustige verteltrant ingezet wordt. Het gedicht beschrijft de droom van iemand die zich een huis herinnert, dat huis binnengaat, daar zichzelf tegenkomt (‘waar een groot deel van wat ik was nog slaapt’), het huis verlaat en richting het ravijn loopt.

Landschapsverkenning

Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ruimtetekening, aan het groen om de ‘ik’ heen. In de gedichten daarna komen veel natuurbeelden terug, alsof in het openingsgedicht de grote lijnen uit zijn gezet en de gedichten daarna die lijnen verder invullen. Dat gevoel wordt nog eens versterkt als een bijna terloops beeld aan het begin van ‘De herinnering’, ‘Een gemaskerde man en vrouw, het lijkt wel / Of die een al te grote sloep vlot willen trekken’, terugkeert als slotreeks ‘De sloep met twee slapers’.

Het visuele aspect komt ook naar voren in de reeks ‘De grote sneeuw’ (uit de tweede hier opgenomen bundel). Bonnefoy neemt de ruimte om een wereld neer te zetten die uit niet veel meer bestaat dan de ‘ik’ en de sneeuw om hem. Deze ‘ik’ verlaat geregeld zijn huis om het sneeuwlandschap te verkennen, en ondertussen herinnert hij zich verscheidene zaken. Langzaam beginnen het landschap en die herinneringen een relatie aan te gaan; eigenlijk zoals dat ook in Wat in de schaduw bleef gebeurt. Alleen al daarom vullen beide bundels elkaar uitstekend aan. Ook dat zorgt ervoor dat Wat in de schaduw bleef een mooie uitgave is geworden, die bovendien een uitstekende introductie is tot Bonnefoys poëzie.