Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie Mansøn
Theater / Voorstelling

‘Death to pigs’ met Lars Doberman als hoofdverdachte

recensie: Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie Mansøn
Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie Mansøn

Charles Manson (1934), is dé manipulatieve sekteleider en heeft zichzelf tijdens zijn levenslange gevangenisstraf ontpopt tot populair fenomeen. In 1969 gaf hij zijn volgelingen opdracht mensen te vermoorden om zo een rassenoorlog te ontketenen. Mocht je hem niet kennen, dan brengt De Familie Mansøn je wel in de psyche van iemand als Manson – of van een volgeling.

Na Chet Baker komen de jongens van Het Bebop Verhaal met een nieuwe figuur die hen inspireert tot visueel muziektheater. De legendarische sekteleider is in hun ogen een uitstekend beginpunt om de vraag over wat ons drijft tot en fascineert in Het Kwaad te stellen. Samen werken de theatermakers Reinout Scholten van Aschat, Matthijs van de Sande Bakhuyzen, Mattias van de Vijver en Jip van den Dool aan muzikale en absurde ervaringen in het theater, waarbij zij de kijker meenemen in hun experiment. Zij ontgrenzen het onderwerp dat hen op dat moment fascineert.

Horrorklanken

Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie MansønDe jongens zijn zonder twijfel enorm muzikaal. Allen bespelen zij de piano, de (elektrische) gitaar, de trompet, drum en de nodige technische snufjes. De muziek klinkt blij, verdrietig en zwoel tegelijk. De voorstelling begint en eindigt a capella, waartussen de toon flink wordt gezet en het publiek wordt verleid door zowel jazz als funky metal. Middels de muziek begeleiden zij elkaar en de kijker in de gruwel van de voorstelling.

De acteurs verkleden zich als diverse gedaantes en nemen elk, achtereenvolgend dan wel tezamen, de rol aan van Manson. Zij maken tijdsprongen, nog voordat jij als kijker bewust ben van wat er daarvoor gaande was. Echt nadenken komt soms niet eens aan de orde. Tijdens De Familie Mansøn staat de eigen wil op stil. De kijker wordt gemanipuleerd door verschillende experimenten en verkeert in een trance. Je hunkert naar meer, simpelweg omdat de acteurs geen houvast bieden in de sneltreinvaart waarin zij door het leven van Manson springen. En precies die ervaring is wat deze voorstelling tot een gedroomde trip maakt. Zo’n droom waar je nog dagen over na zult denken.

Zwevend decor

Orkater/Nieuwkomers | Lars Doberman - De Familie MansønDie trip wordt absoluut versterkt door de overweldigende vormgeving. Jochem van Laarhoven zit met zijn handycam dicht op de huid van de vier jongens. De beelden worden geprojecteerd op het decor, dat tijdens de voorstelling door de ruimte zweeft. De beweging van het decor breekt de live videobeelden af, deelt ze in stukken of lost ze op. De voorstelling is één grote puzzel en je wordt high van de opeenvolging van scènes die de belangrijkste gebeurtenissen uit Mansons leven schetsen.

Op dit moment werkt het muziektheatergezelschap Lars Doberman onder de vleugels van Orkater. Al sinds 2006 ondersteunt Orkater nieuwe theatergezelschappen in hun ontwikkeling naar een eigen taal in de serie ‘Nieuwkomers’. Het is opvallend hoe Orkater steeds nieuw talent weet binnen te halen en het maakt nieuwsgierig naar wie deze jongens zal opvolgen. Maar dat terzijde, want nu sta ik graag stil bij de theatrale drug van de Dobermannen.

tino sehgal, a year at the stedelijk
Kunst / Achtergrond
special: A year at the Stedelijk: Tino Sehgal
tino sehgal, a year at the stedelijk

Twaalf keer Sehgal – november

Een retrospectief van een jaar. Twaalf werken in de vorm van geconstrueerde situaties, elke maand één. Dagelijks opgevoerd vanaf het moment dat het Stedelijk opengaat totdat het sluit. Tino Sehgal choreografeert met zijn werken, die elke maand in een andere zaal van het museum te vinden zullen zijn, niet alleen hen die zijn werken vertolken, maar ook het gedrag van het museumpubliek.

Elf uit twaalf: This is propaganda (2002), This is critique (2008) en Selling out (2002)

Het is de eerste van de nieuwe maand en verwachtingsvol beklim ik de trap naar de bovenbouw, na me er eerst van vergewist te hebben dat er zich beneden geen werk bevindt. Eenmaal boven tref ik de zalen waar vorige maand This is progress (2010) te zien was, leeg aan.

Wanneer ik langs Kienholz’ The Beanery (1965) de linkervleugel in loop, komt me “This is propaganda, you know, you know” ter ore. In de aangrenzende zaal staat een vrouwelijke vertolker met haar hoofd naar twee minimalistische werken van Alan Charlton gedraaid. Op het moment dat ze voor de tweede keer “This is propaganda, you know, you know” zingt, draait ze zich langzaam richting het publiek en daarmee ook richting Barnett Newmans Cathedra (1951). This is propaganda was eerder te zien in maart. Toen werd het idee wat de propaganda, wat de ‘this’ is in “This is propaganda”, bevraagt tussen de abstract expressionistische doeken van Willem de Kooning. “This is propaganda, you know, you know” klinkt door in de omliggende zalen, en houdt daarmee het bevreemdende midden tussen een mantra en een voice-over.

Uitwisseling en wisselwerking

Ik loop rechtdoor en kom terecht in drie aaneengeschakelde zalen waar mensen, veelal in twee-, soms in drie- of viertallen, met elkaar in gesprek zijn. De bedrijvigheid en het geroezemoes hebben iets gezelligs en doorbreken de stilte die doorgaans in een museum heerst. Wie wel of niet wordt aangesproken, en de reden daarvoor, is mij niet duidelijk; ik kan ongestoord door de zalen dwalen, niemand die op mij afkomt en me aanspreekt. In een flard van een gesprek dat ik opvang, hoor ik één van de vertolkers, gekleed in een donker pak dat doet denken aan de kleding die de suppoosten dragen, “dit is ook een werk van Tino Sehgal en het heet This is critique” zeggen.

Geen van deze drie zalen is leeg, in elk van hen hangt werk aan de wanden of staan sculpturen op de grond. De arte povera-zaal is onveranderd gebleven, maar de andere twee zalen tonen nu werk van onder meer Richard Tuttle, Robert Mangold, Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg en Andy Warhol – werk dat vorige maand nog in de andere vleugel te zien was. Het zet aan tot nadenken: waarom toont Sehgal This is critique juist tussen deze werken?

Wie via de arte povera-zaal de volgende zaal binnenkomt, ziet in eerste instantie hoe een speels in de ruimte gehangen lichtsnoer van plafond tot vloer loopt en hoe één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door een sculptuur van houtblokken. Niks verraadt wat er zich in de andere, nog niet zichtbare hoek van de ruimte afspeelt: Selling out, misschien wel de meest opzienbarende situatie tot nu toe.

Sex sells?

Wanneer ik de zaal betreed, ben ik de enige toeschouwer. Onmiddellijk vangt de vrouwelijke vertolker mijn blik om deze vervolgens niet meer los te laten. Ze is op dat moment gehuld in een kanten bh en bandplooibroek; liggend op de grond trekt ze demonstratief en met de nodige theatraliteit haar schoenen uit. De bewegingen zijn die van striptease – spelen, flirten, één been in de lucht, al zittend soepele cirkels draaien op de grond, vervolgens weer opstaan, voor over bukken en het publiek zicht geven op benen en billen, even schudden. Geheel in lijn met het striptease-idee gaan ook de broek en de bh uit, de onderbroek blijft – na speels naar beneden getrokken te zijn – aan. Met haar ogen nog steeds op mij gericht, zegt ze: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”. In slechts een kanten onderbroek danst en beweegt ze minutenlang, alvorens de striptease in omgekeerde volgorde op te voeren. Met dezelfde sensuele en theatrale bewegingen gaan de kledingstukken één voor één weer aan. Geheel gekleed in het uniform van een suppoost – inclusief Stedelijk ‘S’ op het revers – benoemt het werk zichzelf opnieuw: “Selling out, Tino Sehgal, 2002”.

Waar één hoek van de zaal in beslag wordt genomen door de horizontaal en verticaal gepositioneerde houten blokken van Carl Andre’s Bloody Angle (1985), toont de ander Dan Flavins Untitled (to Barnett Newman to commemorate his simple problem, red, yellow and blue) (1970). Het eerdergenoemde lichtsnoer is een oude bekende: Gonzalez-Torres’ Untitled (A Love Meal) (1992). Al even storend, uitdagend en voor de situatie functioneel opgehangen als in februari en maart, toen het werk te zien was in de zaal waar This is good (2001) werd opgevoerd. De manier waarop Selling out getoond wordt, lokt bezoekers in de val: de zaal staat slechts in contact met één andere ruimte, waarvan de twee overige doorgangen gesloten zijn. Het is een fuik. Wie geen rechtsomkeert maakt en via dezelfde weg terugkeert, maar doorloopt, ontkomt er niet aan nogmaals langs Selling out te moeten om terug te kunnen keren.

Kijken of niet kijken

Selling out is naast opzienbarend ook zeer confronterend. Waar Kiss (2002) er in april voor zorgde dat menig toeschouwer de pas versnelde, een enkeling zelfs met de handen voor de ogen, verlaten deze maand de meeste bezoekers de zaal linea recta via de andere doorgang. Problematischer wordt het voor degenen die wel naar de overige werken in de zaal, maar niet naar de strippende vertolker willen kijken. De positie van de andere kunstwerken zorgt ervoor dat er weinig ruimte is waar bezoekers hun toevlucht tot kunnen nemen. De titelbordjes bieden uitkomst, niet veel vaker zag ik bezoekers zo integraal, of de illusie daarvan wekkend, de teksten erop lezen. Tevens houden meer toeschouwers dan bij andere situaties het geval was, zich op in de deuropening – hetgeen meer dan ooit een voyeuristisch karakter heeft.

Bovendien is Selling out confronterend omdat je – met het felle licht van de tl’s van Flavin in de ene ooghoek en de peertjes van Gonzalez-Torres in de andere – kijkt naar iemand die je het idee geeft speciaal voor jou te strippen. Gevangen door haar blik, betrap ik mezelf erop dat de bezoekers die van de ene naar de andere kant van de zaal lopen een welkome afleiding zijn. Het leidt tot een raar besef: kijken is ongemakkelijk, pijnlijk misschien wel, maar niet kijken nog meer. Niet kijken betekent immers iemands aanwezigheid negeren. Hoe expliciet en overduidelijk de erotische en seksuele component ook is, het zorgt er niet voor dat ik me minder gênant of beschaamd voel. Selling out is daarmee een paradox: in your face en toch ontzettend intiem – dat wil zeggen, op de momenten dat je de enige toeschouwer bent.

Wanneer er zich meerdere mensen in de zaal verzamelen, heeft dat onmiddellijk tot gevolg dat het ijs gebroken wordt. Op twee manieren: het oogcontact wat de vertolker maakt moet je delen met de andere bezoekers, wat jou minder tot een voyeur, en het werk minder confronterend maakt. Daarnaast relativeert de aanwezigheid van andere bezoekers het gevoel persoonlijk aangesproken te worden. Er is immers meer te zien; wegkijken is legitiemer. Bezoekers wisselen hun blik op de situatie dan ook af met een blik naar elkaar. Het zien van elkaars ongemak, zorgt ervoor dat er veel wordt gelachen. Aan het ‘eind’ van de opvoering – ‘eind’ omdat er aan een continu werk eigenlijk geen eind komt en je je kunt afvragen of het ontklede moment het ‘eind’ is – wordt er meestal geapplaudisseerd.

“Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”

“Kijk, neem nou dit kunstwerk, weet je”, een jonge vrouw – haast al haar zinnen eindigen met ‘weet je’ – begint tegen me te praten en wijst naar Robert Mangolds X Within X (Red-Green) (1981) dat achter ons aan de wand hangt, “dit werk vraagt niks van je”. Het is een ‘X’, opgebouwd uit twee diagonalen, de een bestaat uit twee tinten groen, de ander is oranje. Ik betwijfel haar uitspraak, maar ze geeft me weinig tijd om na te denken en vervolgt: “Heb je zojuist dat performance-werk gezien?” Met haar hoofd maakt ze een knikje waardoor duidelijk wordt waar het werk dat ze bedoelt – Selling out – zich bevindt.

“Ik word soms zo moe van alle vragen die ik elke dag op me afgevuurd krijg; drie mensen die vragen of ze me kunnen helpen als ik een winkel inloop en zelfs het label van mijn theezakje heeft een boodschap voor me”. Ik vraag haar of ze anoniem wil zijn in een museum. Haar antwoord is ontwijkend, van de strekking dat ze zich afvraagt of het een goede ontwikkeling is, ‘mensen als kunstwerk’ die je aanspreken en waar je iets mee moet. Wanneer ik haar confronteer met het feit dat zij hetzelfde doet, besluit ze met: “Dit is ook een werk van Tino Sehgal: This is critique uit 2008”. Ze loopt tweemaal een rondje om mij heen, alvorens in een andere hoek van de zaal haar opwachting te maken. Mijn onduidelijkheid van eerder die dag – welke bezoekers worden aangesproken en welke niet – is opgehelderd: het lijkt erop dat de vertolkers een gesprek aanknopen op de ‘terugweg’, nadat bezoekers Selling out hebben gezien.

“I just don’t know if I like what he’s doing”

Later, wanneer ik een tweede ronde maak en de vrouwelijke vertolker van Selling out plaats heeft gemaakt voor een mannelijke, word ik wederom onderdeel van This is critique. Ditmaal is het een Engels sprekend meisje dat aftrapt met: “Shouldn’t the museum be like a sacred space?” Ook zij stelt de vraag of het werk van Sehgal niet problematisch is – “I just don’t know if I like what he’s doing. Don’t you think it is a problem that he immaterialises things?” Ze vertelt me over hoe geen van Sehgals werken vastgelegd mag worden op beeld of in contractuele zin – dat een aankoop mondeling bij de notaris wordt besloten – en brengt dit in verband met het belang van de uitvinding van de boekdrukkunst. “He kind of proposes a world without newspapers, without books.” Hoe meer ik ons gesprek nuanceer – “We hebben het nu toch maar over één kunstenaar die geen fysieke dingen meer wil toevoegen aan wat er al is?” – hoe ontwijkender haar reactie.

In plaats van mijn argumenten te weerleggen of haar stelling te onderbouwen, lijkt ze quasi-random stellingen te poneren. This is critique is een in hoge mate zelf-referentieel werk en beide keren dat ik er onderdeel van ben, betrap ik mezelf erop dat ik de neiging heb de vertolker te confronteren met zijn dubbelrol. Het moment dat ik de zeepbel doorprik – “Jij bent toch ook een werk van?” of “Jij maakt je er nu toch ook schuldig aan mij aan te spreken en vragen te stellen?” – is het spel over. This is critique lijkt zo leeg dat ik me afvraag of dát juist is waar het omgaat: het gegeven dat kritiek vaak oppervlakkig is. Dit vermoeden wordt versterkt wanneer ik zeg dat kritiek ook een positieve kant kan hebben, opbouwend. “I’m talking about negative critique here.” Er is letterlijk geen opbouw, en het gesprek is ten einde.

Verandering van perspectief

Vier dagen later ben ik wederom in het Stedelijk. Na opnieuw getuige te zijn geweest van Selling out loop ik door naar de zaal waarvan alle andere doorgangen eerder die week gesloten waren. Dat blijkt niet langer het geval. Ze zijn open. Alle zalen in de linkervleugel zijn weer met elkaar verbonden en de vertolkers van This is critique lijken hun standplaats niet langer te beperken tot de drie zalen waarin ze zich zondag ophielden. Het benadrukt het element van schaarsheid in Sehgals werk: wanneer ik niet op een andere dag nog eens de situaties was gaan bekijken, zou mijn waarheid bestaan uit een dichte zaal als bewuste fuik.

Mijn tweede bezoek zorgt ervoor dat ik mijn ervaring in twijfel trek: waren de doorgangen wel écht gesloten zondag? Daaruit voortvloeiend: als de doorgangen slechts die zondag dicht waren, is het aantal bezoekers dat dit daadwerkelijk heeft ervaren schaars. En daarmee ook de ervaring. De schaarsheid doet in dit geval twijfelen. In plaats van dat ik het gevoel heb onderdeel te zijn geweest van een exclusief moment, maakt het dat zelfs dit moment door haar oncontroleerbaarheid en korte duur nergens mee samenvalt. Zo schaars, dat de twijfel er is of het zelfs in mijn eigen herinnering wel bestaat.

Aan de man brengen

Wat is een idee waard?, is de vraag die me bijblijft na het zien van de drie situaties van november. Wat wordt er verkocht in Selling out? Seks, of meer dan dat? Een idee, een moraal? Het idee van een moraal? Het in de museale context inbrengen van het met een doel onder de aandacht brengen van ideeën en gedachtegoed (propaganda) en het poneren van een mening ten opzichte van iets (kritiek), bevraagt onze omgang met ideeën en concepten in relatie tot datgene wat we als moreel of de moraal bestempelen. Een heersende etiquette is er zowel in de hoge als in de lage cultuur, maar wat als deze met elkaar in verband gebracht worden? Het is vooral deze vraag die Sehgal met Selling out en This is critique lijkt te willen stellen.

De uitspraak dat een schilderij niks van je vraagt, die een van de vertolkers van This is critique doet, is daar een uiting van: natuurlijk vraagt het werk iets van je. Het is alleen een ander soort vraag dan de vragen waartegen de vertolker hem mogelijk afzet – winkelpersoneel dat op je toesnelt met de vraag of ze je kunnen helpen bijvoorbeeld. Wat zij noemt zijn vragen naar behoefte; vragen die behoefte creëren.

Onze ideeën over seks, kritiek en propaganda als platitudes? Vragen naar inhoud of vragen om inhoud? De gelaagdheid van de werken die in november te zien zijn, is erin gelegen dat je dat juist gaat bevragen.

Boeken / Non-fictie

Op bedevaart naar Amersfoort

recensie: In het water gevonden. Het Amersfoortse Mirakelboek

Je huis staat in lichterlaaie, je schip raakt op woeste wateren in de problemen of je krijgt een oogontsteking. Wat doe je dan? In de Middeleeuwen hoefde je maar een bedevaart naar Maria in Amersfoort te beloven en alles was opgelost. Het Amersfoortse Mirakelboek heeft 542 van deze wonderen verzameld.

In de vorm van korte verhaaltjes worden de mirakelen beschreven. Mediëvist Dick de Boer en neerlandicus Ludo Jongen hebben met In het water gevonden. Het Amersfoortse Mirakelboek de wonderen uitgegeven en hertaald. Tevens voorzagen zij het boek van een inleiding over de historische en religieuze achtergrond van de verhalen.

Een beeldje onder het ijs

In 1444 vond dienstmaagd Margriet in Amersfoort een beeldje van Maria onder het ijs. Onze Lieve Vrouw kon in veiligheid worden gebracht en in de honderd jaren die volgden, werden wonderen waargenomen, aan Maria toegeschreven en opgetekend. Drie handschriften uit het begin van de zeventiende eeuw bleven bewaard.

Al in 1946 verscheen er een uitgave van dit middeleeuwse mirakelboek, van de hand van Piet Lukkenaer. De Boer en Jongen konden, in tegenstelling tot Lukkenaer, voor de nieuwe publicatie gebruikmaken van het Brussels handschrift. Deze versie, van de hand van de Antwerpse jezuïet Heribert Rosweyde, bood oplossingen voor tekstuele problemen van de andere twee overgeleverde handschriften. Daarom namen De Boer en Jongen de Brusselse editie als uitgangspunt voor hun uitgave.

Naast een weergave van de oorspronkelijke tekst wordt er ook een hertaling gegeven. Dat is geen overbodige luxe, want hoewel het Middelnederlands in grote lijnen wel te volgen is, mis je vaak de nuances. De hertaling in modern Nederlands is daarom prettig, ook al dreigen sommige woorden (‘flirten’) af en toe een beetje uit de middeleeuwse toon te vallen.

Met een wassen beeld op bedevaart

Genezingswonderen verrichtte Maria het meest, blijkt uit het boek: in 43 procent van de gevallen werden mensen weer gezond gemaakt. Op ruime afstand volgen wonderen bij onder meer verdrinking en schipbreuk. Soms zorgen de mirakelen voor hardop gegniffel. Zo was er een man met een gezwel aan zijn anus, die beloofde met een wassen beeld in de vorm van de tumor op bedevaart naar Amersfoort te gaan. Of wat te denken van een Engelsman wiens been helemaal zwart was geworden? Hij dacht ’s nachts te horen dat hij op bedevaart naar Amersfoort moest vertrekken, ‘hoewel hij niet eens wist waar Amersfoort lag’.

Het Amersfoortse Mirakelboek is niet bepaald een pageturner. Doordat elke vertelling grofweg hetzelfde is opgebouwd – een persoon uit een bepaalde plaats heeft een probleem en dat wordt opgelost door een bedevaart naar Onze Lieve Vrouw te beloven – ligt een zekere verveling op de loer. Maar dat kan eenvoudig worden opgelost door af en toe een paar wonderen te lezen. Op die manier vallen de details in de verhalen ook meer op en krijg je oog voor het leven van alledag. De inleiding biedt daarvoor interessante aanknopingspunten, net als de afbeeldingen die bij de wonderen zijn afgedrukt. Het mirakelboek is daarom niet eens zozeer een aanrader voor degenen die geïnteresseerd zijn in middeleeuwse mirakelen, als wel voor de lezer die een kijkje in het laatmiddeleeuwse leven in de Nederlanden – en soms ook daarbuiten – wil nemen.

Boeken / Fictie

De eenvoudige geschiedenis van Europa

recensie: Wim de Wagt - Wij Europeanen

De ‘Europese gedachte’ is niet na de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Al bijna twee eeuwen daarvoor doen intellectuelen oproepen tot iets als een Europese federatie of statenbond. In 1929 was het echter bijna zover dat deze droom werkelijkheid kon worden, betoogt schrijver en kunsthistoricus Wim de Wagt.

Wanneer Hendrik Colijn, op dat moment parlementariër (en even geen premier van Nederland), in januari 1931 een lezing houdt over Europese samenwerking, zit de in oktober 1929 overleden Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gustav Stresemann, zogenaamd in de zaal. Dit is de paradox van Wim de Wagts nieuwe boek Wij Europeanen: zijn grootste troef, en zijn grootste zwakte.

In Wij Europeanen volgt De Wagt de inspanningen van enkele vooraanstaande Europeanen in de jaren twintig van de vorige eeuw om Europese samenwerking van de grond te krijgen. Het ging deze jaren om een Verenigde Staten van Europa, of anders een Pan-Europese Unie. De hoofdrolspelers waren de Oostenrijks-Hongaarse graaf Richard Coudenhove-Kalergi, na de Eerste Wereldoorlog van zijn thuisland beroofd, en nu Tsjecho-Slovaak, de Franse staatsman Aristide Briand en de Duitse Stresemann. In kleine vignetjes volgen we Robert Peereboom, hoofdredacteur van het Haarlem’s Dagblad.

Eerder een literair essay

De Wagt heeft vooral portretten van deze personen willen schrijven, minibiografieën. Wat dachten zij, wat heeft hen bewogen? Waarom deden ze wat ze deden? Wie waren deze Europeanen? Deze keuze valt te begrijpen en werpt zeker ook zijn vruchten af. Maar wat buiten zicht blijft zijn de grotere historische processen. Dat maakt het boek eerder tot een literair essay dan een geschiedenisboek.

Zo is één van de rode draden in dit boek het Duitse verzet tegen de in Versailles overeen gekomen afspraken: de veel te hoge herstelbetalingen die het land na de Eerste Wereldoorlog aan onder andere Frankrijk en Groot-Brittannië moet betalen, het verlies van economisch belangrijke gebieden. Daarmee verbonden is de algemene malaise in Duitsland. De economie was zwak, net als het politieke systeem van de Weimarrepubliek en de inflatie vaak torenhoog. Daarnaast waren er zorgen over de stad Danzig, van Duitsland gescheiden door Polen, en in Tsjecho-Slowakije levende Duitsers. Kortom: ontevredenheid over de Duitse identiteit en waardigheid.

In Wij Europeanen wordt deze grotere geschiedenis onvoldoende voor het voetlicht gebracht. De Wagt refereert enkele malen aan de moord op Walter Rathenau, en aan het einde van Stresemanns leven roert Adolf Hitler zich. Het blijven echter incidenten. Ook leert de lezer weinig over de positie van bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie. Wij Europeanen is een geschiedenis van een aantal figuren, waarvan nooit helemaal duidelijk wordt of hun ideeën door een bredere politieke elite gedragen worden.

Te simpel

Maar dan De Wagts troef: een wat-als-geschiedenis, gebaseerd op het idee dat Stresemann op 3 oktober 1929 niet overlijdt als gevolg van twee beroertes, maar er na winterrust in Egypte weer bovenop komt. In deze geschiedenis reist niet Briand naar Berlijn voor een begrafenis, maar gaat Stresemann in 1932 naar Parijs wanneer zijn Franse vriend is overleden. In deze geschiedenis wordt Stresemann in datzelfde jaar rijkspresident en weet de nazi’s voldoende in te dammen. De Tweede Wereldoorlog vindt nooit plaats, Holocaust vindt nooit plaats.

Dit is echter te simpel. De Wagt laat alles afhangen van de aanwezigheid van Stresemann. Maar is dat terecht? Had deze man zoveel macht en invloed dat hij de Tweede Wereldoorlog zou hebben kunnen tegenhouden? Dat is onwaarschijnlijk. Omdat historische processen en bewegingen geen plaats hebben in Wij Europeanen kan De Wagt deze vragen niet stellen, laat staan er een antwoord op geven.

Het is belangrijk om inzicht te verwerven in de prehistorie van de Europese samenwerking zoals wij die kennen. Uit Wij Europeanen blijkt dat er tachtig jaar geleden al plannen lagen voor een Unie als de huidige. Maar de vraag waarom die plannen nooit werden uitgevoerd, beantwoordt Wim de Wagt uiteindelijk niet. Hij maakt van een complexe geschiedenis een simpel en plat plaatje.

Dialogues des Carmelités
Muziek / Concert

De kracht van zwakheid

recensie: Dialogues des Carmelités van Francis Poulenc in De Nederlandse Opera, Amsterdam
Dialogues des Carmelités

De tweestrijd tussen geloof en angst die regisseur Robert Carsen in de opera Dialogues des Carmelités van Francis Poulenc centraal zet, is na meer dan twee honderd jaar weer actueel. Sterven voor een ander en sterven voor het geloof zijn gewetensconflicten die zich gedurende de hele opera tot een spiritueel dilemma ontwikkelen. Geen andere productie van De Nationale Opera in Amsterdam is wereldwijd vaker opgevoerd dan deze.

Het succes ligt niet alleen in de schone muziek van Poulenc en het treffende verhaal, maar vooral in de sobere enscenering waarin Carsen een dialoog met de verbeelding aangaat. De liefde leidt tot mystiek, de dood is een offer en de eigen wil blijft een proces.

De dialoog
Het is de zomer van het jaar 1789, het begin van de Franse Revolutie. De absolute monarchie, aristocratie en de kerkelijke macht worden vervangen door Liberté, Egalité en Fraternité oftewel vrijheid, gelijkheid en broederschap. Blanche, door sopraan Sally Matthews meeslepend gezongen, is een onzekere jonge vrouw voor wie de Parijse chaos van de revolutie te veel wordt. Ze verwisselt het ouderlijk huis voor een klooster in Compiégne. De karmelietessen, die zich daar richten op onthouding en het bidden, doen vanaf het begin een beroep op Blanches opoffering. “Wat [God] in jou op de proef wil stellen is niet je kracht, maar je zwakheid,” zingt de Duitse mezzo Doris Soffel alias Priores De Croissy met meesterlijke gelaagdheid. Ze zet daarmee in op een onophoudelijke dialoog van Blanches leven op een pad waarvan ze niet meer terug kan. In de daaropvolgende gebeurtenissen spant zich een beklemmend web van waarheden dat Blanche vastnagelt van angst en voor de luisteraar confronterend werkt.

Burgers in opstand vallen het klooster binnen. De kloostergeloften worden afgeschaft. De nonnen kunnen kiezen: meedoen of doodgaan. Blanches verlammende angst roept een waaier van emoties op die Poulenc subtiel in het orkest spiegelt. Intieme strijkersklanken worden door dissonante blazers gedwarsboomd. In paniek maakt Blanche zich los van de ter dood veroordeelde nonnen. De scène, waarin een organisch gechoreografeerde dans van de veroordeelden doorkruist wordt door het geluid van een suizende guillotine, is bloedstollend. De nonnen vallen, de een na de andere, met de woorden van het Salve Regina op hun lippen. De tragiek versterkt Blanche die zich ineens uit de verbijsterde figurantenmassa losmaakt en met ongelofelijke kalmte het schavot bestijgt. Haar dialoog is beëindigd.

Actueel
Hoewel de opera in de eenmalige enscenering van Robert Carsen al voor de derde keer in Amsterdam te zien is, is niets voorspelbaar. De casting kan niet beter: naast de bovengenoemde Sally Matthews en Doris Soffel verdienen ook Sabine Devieilhe en Adrianne Pieczonka de aandacht. Devieilhe voor haar interpretatie, de onberispelijke uitspraak en de zeer geloofwaardig geacteerde personage van Constance en Pieczonka in de rol van Madame Lidoine, die ze niet alleen spectaculair zingt maar waarvan ze ook de complexheid van het karakter weet neer te zetten.

Jammer dat het Residentie Orkest niet vanaf het begin van de voorstelling de spanning in de muziek weet op te roepen. De onrustig klinkende blazers en gebrek aan concentratie in de strijkers trekken onnodig de aandacht. Gelukkig weet de Franse dirigent Stéphane Denève in de loop van de avond de sfeer terug te vinden en tovert hij steeds meer kleur uit de klanken. Indrukwekkend is ook de hoeveelheid figuranten die tegelijkertijd op een geniale manier het decor vormen. Ook dit keer blijft Poulenc samen met de makers in een overrompelende dialoog met de luisteraars en met de nieuwste realiteit om ons heen.

Anna Enquist leest op 28 oktober 2015 in de Amstelkerk in Amsterdam voor uit haar werk Kwartet.
Boeken / Reportage
special: Anna Enquist en (Dudok) Kwartet live
Anna Enquist leest op 28 oktober 2015 in de Amstelkerk in Amsterdam voor uit haar werk Kwartet.

Hoe verstaan woord en muziek elkaar?

De behoorlijk gevulde Amstelkerk ziet Anna Enquist met de Dudok Kwartet-leden op het podium verschijnen. De schrijfster van de roman Kwartet legt uit dat om beurten het kwartet speelt en zijzelf samenhangende fragmenten uit de roman zal voorlezen. Zo gezegd, zo gedaan.

Psychoanalytica Anna Enquist verenigt in zich de woord- en toonkunstenaar (cello, piano). Muziek speelt een niet onbelangrijke rol in haar roman en omgekeerd bedeelt ze het woord een belangrijke rol toe aan de muziek. Op het podium speelt het kwartet en doet Enquist het woord. Enige spanning tussen beide polen zou het oogmerk moeten zijn. Waarom anders bijeengekomen?

Ervan afgezien dat zo’n opzet van anderhalf uur sowieso aan de lange kant is, raakt de concentratie van het publiek gaandeweg de avond versnipperd en verstrooid. De gekozen romanfragmenten vereisen voorkennis van de hele plot, zijn nogal plat verhalend van aard en missen daardoor een direct muzikaal verband. De gekozen muziekfragmenten zijn (grotendeels bekend in het gehoor liggende) delen uit kwartetten van Mozart, Schubert, Ligeti en anderen. De fragmenten van zowel de strijkers als de stem beginnen in feite lukraak en eindigen plompverloren, doordat ze de bedding van een geheel missen. Er zijn geen grote lijnen met daarin de door de componist beoogde spanningsbogen. Zo krijgt de avond enigszins een Radio 4-gehalte: te veel gebabbel van een BN’er en te weinig een integrale klankwereld.

Anna Enquist en het Dudok Kwartet op 28 oktober 2015 in de Amsterdamse Amstelkerk.Parallellie

Er zou aanmerkelijk meer parallellie zijn tussen muziek en poëzie dan tussen muziek en proza. Vandaar natuurlijk de grote genres van missen, opera’s en liedkunst. De dichters van de Vijftigers droegen weleer hun gedichten voor in ongetwijfeld uitgerookte zaaltjes, in afwisseling met live gespeelde jazzmuziek. Dat werkte uitstekend en zou ook beslist voor herhaling vatbaar zijn, al hebben we nu het genre van de rap. Poëzie vertoont bijna altijd min of meer muzikale trekken en muziek, ook zonder programmatisch te zijn, roept vaak het verlangen op om woorden te verbinden aan de losgemaakte emoties. Muziek is zogenaamd Lied ohne Worte, want die Worte gaan er vaak goed mee samen, kun je er als het ware bíj denken. Maar muziek en proza is een probleem.

Schrijven óver zoiets abstracts als muziek, afgezien van de strikt musicologische benadering, loopt meestal uit op subjectieve en vaak vreselijk wollige formuleringen, met name in concertrecensies. Wat het Dudok Kwartet betreft kan dan ook worden volstaan met de aantekening dat het geen uitgesproken voorkeur heeft voor trage tempi, streeft naar een hoge graad van helderheid, zowel in klank als opbouw, en de onderscheiden stemmen zo veel als mogelijk tot hun recht laat komen. Mooi is dat begonnen en geëindigd wordt met Bachs Die Kunst der Fuge, waaraan hij niet de laatste hand heeft kunnen leggen.

Omwille van de toenadering van muziek en woord had de dichteres die Anna Enquist ook is, beter ‘Strijkkwartet’ uit haar bundel Soldatenliederen kunnen voordragen: ‘Tegen de gouden instrumenten vouwt/ zich het avondlicht (…). Mozart als chirurgijn/ staat op en plaatst het mes. Snijdt/ de perfecte lijn.’ Dat was wat er in de Amstelkerk te zien en te horen was.

 

Gezien op 28 oktober 2015 in de Amstelkerk in Amsterdam.

Boeken / Fictie

Een ideeënroman

recensie: Meelis Friedenthal (vert. Frans van Nes) - De Bijen

Zoals de tijden veranderen, verandert onze kennis. Ideeën die vroeger gangbaar waren, zijn dat nu niet meer. Het merendeel van de middeleeuwse geneeskunde heet nu kwakzalverij te zijn. Behalve in Meelis Friedenthals De Bijen, daarin wordt de middeleeuwse geneeskunde zeer serieus genomen.

Al op de eerste pagina van deze roman, waarmee Friedenthal in 2013 de Estische winnaar van de Literatuurprijs van de Europese Unie was, is sprake van zwart gal dat zich heeft opgehoopt in hoofdpersonage Laurentius Hylas. Deze student is ‘uit vrije wil’ naar Estland gereisd, om in Tartu te studeren. Bij aankomst in een troosteloze haven hangen zeilen als zielloze lappen aan hun masten.

Het mag duidelijk zijn: De Bijen gaat over de ziel, specifiek over Laurentius’ zielenheil. Hij lijdt aan melancholie (zwaarmoedigheid) en zoekt daarvoor een oplossing. Helemaal duidelijk wordt het niet uit het verhaal, maar volgens de achterflap keert Laurentius met zijn aankomst in Estland terug naar zijn geboorteland. Hij heeft medicijnen gestudeerd in Leiden, in het verre Nederland, dan – rond 1690 – een bakermat van vooruitgang en progressieve wetenschap.

Ziek en zwak

Tot de middelen waarmee Laurentius zijn kwaal hoopt te bestrijden behoren een aderlating en een tinctuur van wilgenschors; stuk voor stuk ‘oplossingen’ die de hedendaagse lezer erger zullen lijken dan de kwaal. Ze werken dan ook niet, maken hem integendeel juist alleen maar zieker. Bij de aderlating verliest Laurentius zoveel bloed, dat hij bijna het loodje legt. Te midden van deze zwakte vat hij in het regenachtige Tartu ook nog eens kou.

De Bijen is duidelijk een ideeënroman, waarin Friedenthal het idee van de ziel onderzoekt. Laurentius houdt zich hiermee bezig, volgt aan de universiteit cursussen die verschillende denkrichtingen uiteenzetten. Daarnaast is er nog een vage subplot, waarin Laurentius door de bewoners van het als achterlijk neergezette Tartu voor de duivel wordt in menselijke vorm aangezien.

Het komt er niet uit

Overtuigen doet het allemaal niet. Het is mij onduidelijk wat de gedachte achter deze roman is, daarvoor geeft Friedenthal te weinig voorzetten. Moeten we deze laat-zeventiende-eeuwse gedachten over de ziel en melancholie serieus nemen, of is er hier sprake van superieure ironie? Of is De Bijen een pastiche op onze voorouders – maar op welke manier is dat dan nieuw? Door welke wetten wordt deze fictionele wereld geregeerd? Af en toe wordt er gehint op een bovennatuurlijke dimensie, onder meer door een wel-of-niet-, mogelijk-bestaand dienstmeisje bij de familie waar Laurentius onderdak vindt. Maar dit wordt dan weer niet constant volgehouden.

Daarmee blijft de lezer onbevredigd achter. Meelis Friedenthal lijkt in De Bijen iets te willen doen dat er niet uitkomt – misschien is het te diep verborgen, misschien is gewoon onduidelijk. (Veelzeggend, misschien, dat een juryrapport van de Europese Unie Literatuurprijs nergens te vinden is.) Zijn goede pen kan deze mislukte ideeënroman niet redden.

The Generating Company - No Sweat
Theater / Voorstelling

No Sweat is vrouwelijk, vrouwelijker, vrouwelijkst

recensie: The Generating Company - No Sweat
The Generating Company - No Sweat

Metershoog boven de speelvloer wordt de voorstelling No Sweat van The Generating Company geopend. Acht vrouwelijke acrobates hangen aan het truswerk om zich vervolgens een voor een in het luchtledige te laten vallen. Het publiek slaakt een kreet en merkt dan dat de acrobaten in een gordel met bungee-elastieken hangen en terug naar boven stuiteren. Het publiek zit op het puntje van haar stoel en komt hier gedurende de hele voorstelling niet meer vanaf.

Na de energetische openingsscène worden de internationale acrobates met behulp van een voice-over voorgesteld. De verbondenheid tussen de voorstelling en het Nijmeegse publiek groeit onmiddellijk nadat duidelijk wordt dat onder de acrobaten een stadsgenoot is. Als enige Nederlander van de cast spreekt ze halverwege de voorstelling het publiek aan in een monoloog over de bij haar ontbrekende grote borsten waar het publiek voor gekomen zou zijn. De verwarring is voelbaar: enerzijds is het een 180-gradenomkering van de rest van de voorstelling, anderzijds wordt het publiek aangesproken op iets ongemakkelijks waar ze helemaal niet mee bezig zijn. Wanneer de acrobate aan het eind van haar monoloog vraagt of het uitmaakt dat ze plat is, blijft het stil in het publiek. Bij herhaaldelijk vragen klinkt er uiteindelijk een wat onzeker ‘nee’. Hoe anders is de reactie van het enige jonge meisje in het publiek bij de vraag van een van de acrobates of het november is. De ‘ja’ van het meisje is heerlijk, des te meer omdat de vraag niet aan het publiek gericht was. Kinderlijke onschuld in een minder onschuldige voorstelling.

Liefde, werk, bar en respect

No Sweat draait om het leven van de vrouw en wordt in een vierluik gepresenteerd: liefde, werk, bar en respect. In een humoristische maar ook ietwat tragische setting tonen de acrobates dat ze zichzelf met alle liefde opofferen om toch het huis weer schoon te krijgen. In de lieflijke roze outfits gaat het doen van het huishouden gepaard met de nodige valpartijen en verstrikkingen in het snoer van het strijkijzer. Op het werk gaat het er vervolgens fordistisch aan toe: de acrobaten voeren als een automatische machine verschillende handelingen uit om bij te dragen aan de financiën. In de bar mag het allemaal wat losbandiger. Bij het vallen van de nacht wordt de zwarte werkkleding verruild voor sensuele rode jurkjes met pumps. Er wordt gezwijmeld over mannen, geplaybackt in de bar en gedronken op het leven. Erg knap is de acrobatiek die volgt wanneer de bar gesloten wordt en de beschonken barhangers in stijl de avond afsluiten.
Sensuele jurkjes en beschonken toestanden of niet, respect voor de vrouw staat hoog in het vaandel. Bij het begin van deze scène hebben alle acrobates een andere vorm van plastische chirurgie ondergaan. Dikke billen, vollere lippen en opgepompte spierballen worden overdreven neergezet in de vorm van kussens en spenen. Aan het eind van de scène worden ze rigoureus verwijderd: wees blij met jezelf, we zijn goed genoeg zoals we zijn.

Uitblinkers in luchtwerk

Het internationale gezelschap blinkt uit in luchtacrobatiek. Met behulp van touwen, doeken, lussen, elastieken en trapezes worden in verschillende formaties de meest poëtische plaatjes gecreëerd. De acrobate in de doeken slaagt erin de normaliter trage doekenact om te toveren tot een act met een onuitputtelijke energie. Haar armen en benen zwaaien alle kanten op en vinden het ene mooi plaatje naar de ander. Er wordt niet slechts functioneel bewogen: de acrobate maakt vele bewegingen meer dan dat het leggen van de juiste knop van haar vereist. Dit maakt deze act verrassend interessant om naar te kijken. Andere technische hoogstandjes zijn het duo trapezewerk en de handstandacrobate op de eettafel. Minder hoogstaand is de act in het cyr wheel. Voor het tempo van de voorstelling voegt deze act weinig toe.

Krachtig geheel

Circus, dans, theater en muziek vormen een eenheid bij No Sweat. Waar de sfeer van de muziek normaliter goed aansluit bij een circus- of dansvoorstelling door gebruik te maken van zelf gecomponeerde of onbekende muziek, is het The Generating Company gelukt gebruik te maken van veel bekende muziek waarbij zelfs grote delen van de songtekst passend bij de voorstelling zijn. De up-tempo muziekkeuze en daarmee de gehele voorstelling vergen conditioneel veel van de acrobaten. Het is flink werken, maar de acrobaten pakken het leven met twee handen aan en laten het lijken alsof het niets is: geen zweet bij No Sweat.

Boeken / Non-fictie

Lichte biografie van partijboegbeeld

recensie: Alies Pegtel - Haya van Someren-Downer. Liberaal activiste

Haya van Someren-Downer. Een naam die weinigen iets zal zeggen. Wie was deze vrouw, naar wie de ontvangstzaal van het Tweede-Kamergebouw is vernoemd? Wier naam aan het scholingsinstituut van haar partij, de VVD, verbonden is? Die, bovendien, Hans Wiegel de politiek in heeft gekregen? Alies Pegtel zocht naar antwoorden.

En antwoorden heeft ze gevonden. Dat niet iedereen dat leuk vindt, bleek enkele maanden terug, toen er commotie ontstond rondom waarschijnlijk het schokkendste feit uit Haya van Someren-Downer. Haya’s ouders en broers waren gedurende de Tweede Wereldoorlog namelijk enkele jaren lid van de NSB. Waarschijnlijk kwam dat niet voort uit ideologische, maar opportunistische redenen – vader George John Downer probeerde zijn tabaksonderneming en zijn Joodse contacten te beschermen. Zij waren dus passieve leden; alleen broer Edward leek het nationaalsocialisme serieus te omarmen. Maar in de naoorlogse chaos viel zowel dat als het tegenovergestelde niet meer te bewijzen; alle vier werden veroordeeld voor hun lidmaatschap. Dat de VVD anno 2015 dit geen fijne informatie vindt over één van hun meest prominente politici, valt te begrijpen.

Haya zelf heeft zich naar alle waarschijnlijk niet aangesloten bij de NSB, noch bij andere aan de nazi’s verbonden organisaties. Zij is dan ook nooit veroordeeld. Toch zijn haar leven en carrière voor een groot deel overschaduwd geweest door de handelingen van haar familie. Na 1945 was ook Haya ‘besmet’: zo af en toe sneerden politieke tegenstanders dat zij uit een NSB-familie kwam. Na haar dood in 1980 is deze geschiedenis in de vergetelheid geraakt, net als Haya zelf. En dat laatste is gek, want Haya van Someren heeft een belangrijke rol gespeeld in de Nederlandse politieke geschiedenis: zonder al te veel moeite kun je haar in een web plaatsen waarin ook Jo Cals, Marga Klompé en Hans Wiegel in voorkomen.

Tragiek

Eerder al schreef huidig burgemeester van Utrecht Jan van Zanen een boekje over Haya van Someren. Nieuw in Pegtels biografie is de these dat het NSB-verleden van Haya’s familie haar hele verdere (politieke) leven heeft bepaald: ze maakte de overstap van de Gemeentelijke Universiteit (nu de UvA) naar de Vrije Universiteit vanwege het zwart-witklimaat op de eerste, waarin zij automatisch aan de verkeerde kant stond; ze werd lid bij de VVD omdat ze in de Tweede Wereldoorlog had gezien waar onderdrukking toe leidt, en in het liberalisme daar het beste bestrijdingsmiddel in zag; en als mensen haar wilden raken, hoefden ze die oude wond maar te kietelen of ze hadden al succes.

Deze tragiek, van vooruit willen gaan in het leven, maar telkens terug worden getrokken door het verleden, toont Pegtel overtuigend aan. Extra tragisch was Haya’s beslissing om na de oorlog voor De Telegraaf te gaan werken, een krant die in die tijd vaak fascistisch werd genoemd. In zekere zin kon dat niet anders: in het sterk verzuilde Nederland kon je als liberaal niet zomaar bij elke krant aan de slag.

Maar daarna dienen er zich enkele problemen aan. Haya van Someren-Downer is, meldt Pegtel in het voorwoord, in korte tijd geschreven – en helaas wreekt zich dat op de tekst. Ten eerste is het boek slordig geredigeerd, alsof de hele productie gehaast was. Vaak lijkt Pegtel zich daarnaast door een vooraf bepaalde opzet te werken, zonder dat naar de leesbaarheid van het verhaal wordt gekeken. Dit leidt af en toe tot een willekeurige (en daarin soms pijnlijk, cru), niet uitgewerkte opsomming:

Op 14 februari 1963 stierf Haya’s vader George John Downer. Niet lang daarna presenteerde het kabinet-De Quay een omroepnota met daarin een voorstel voor de invoering van een tweede commercieel televisienet. In Elseviers Weekblad schreef de dertigjarige redacteur Ferry Hoogendijk, zelf gelieerd aan de VVD, jubelend over Haya’s Kameroptreden.

Frustrerend

Op zulk soort momenten wil je meer weten over, in dit geval, de dood van Haya’s vader. Het gebeurt vaker, te vaak helaas, dat elementen uit Haya’s leven onduidelijk blijven, ondergeschikt aan een politiek verhaal. Dit is frustrerend. Haya’s leven en idealen zijn het waard beschreven en herinnerd te worden: zij was zowel binnen de VVD belangrijk, als binnen de Nederlandse maatschappij. Haya van Someren-Downer is daarvoor niet het juiste boek.

Werkman The Next Call
Kunst / Expo binnenland

Een andere Werkman, die een nuttige toevoeging vormt

recensie: The Next Call. H. N. Werkman en de internationale avant-garde
Werkman The Next Call

In een gebouw dat een Escher-tekening als blauwdruk gebruikt lijkt te hebben opent het verhuisde grafisch museum in Groningen (GRID) met een bescheiden, maar nuttige toevoeging aan het Werkmanjaar: een tentoongesteld overzicht van zijn pamflettenreeks.

GRID; Grafusch Museum Groningen

GRID; Grafisch Museum Groningen

Is het GRID een museum? Die vraag ligt misschien niet voor de hand, maar het is geen vreemde mijmering als je door het gebouw dwaalt. Een medewerker legt een kind uit hoe een oude grafische machine werkt en moedigt haar aan zelf een druksel te maken. Ze aarzelt, maar werkt aangemoedigd zorgvuldig met roller en inkt aan haar Snuf de Hond. Overal in het gebouw is het geluid van bezigheden, van bezoekers die aan het werk worden gezet. Hier is de geur van drukinkt niet decoratief.
Dit is een museum zonder depot, als een stoomtreinmuseum: de collectie bestaat uit machines en staat al volledig op zaal. De bezoeker mag, moet ze gebruiken zelfs. Via een roterende trap, als in een kerktoren, komt de bezoeker op de bovenste verdieping. Daar staat verticaal aan de muur: The Next Call, H. N. Werkman en de internationale avant-garde. Een bordje naast nog een trap omhoog verwijst naar het ‘Werkman atelier’ en ‘Workshop’, een plateautje hoger, van waaruit bedrijvigheid klinkt die de serene tentoonstellingsruimte eronder overstemt.

H.N. Werkman, The Next Call 2, 1923

H.N. Werkman, The Next Call 2, 1923

Groningen Berlijn Moskou Parijs

Op het roze pamflet dat op posterformaat de tentoonstelling opent, staat bovenaan: Groningen Berlijn Moskou Parijs 1923. Het lijkt bijna ironisch, hoe Werkman Groningen tussen de andere steden zet. Na de poster komt de bezoeker bij een lange vitrinekast terecht die de hoofdmoot van de tentoonstelling vormt: de hele negentallige reeks van Werkmans ‘pamfletachtige geschrift’ The Next Call ligt er uitgestald.
Een minpuntje aan deze tentoonstelling zou kunnen zijn dat er veel minder ‘levensmateriaal’ beschikbaar was. Tenslotte – als de grote overzichtstentoonstelling in het Groninger Museum het materiaal gebruikte van de Stichting H N Werkman, wat was er dan nog over en wat valt er dus verder nog te vertellen? De oplossing lijkt te zijn geweest een aanvulling te geven vanuit de eigen expertise- de praktische kennis van het drukken, in combinatie met het nemen van ruimte voor het op een rijtje leggen van de negen pamfletten die Werkman destijds heeft uitgegeven. Ze worden in de bijbehorende vitrineteksten minutieus met elkaar vergeleken. Hier worden niet de vragen gesteld wie Werkman was en wat hij wilde, maar wordt vooral gewoon gekeken naar het werk. Het wordt met elkaar vergeleken en zo uitgelegd, naar aanleiding van vragen als: Hoe deed hij dat, hoe drukte hij het, wanneer, waarop, met welke techniek?

H.N. Werkman, The Next Call 9, 1926

H.N. Werkman, The Next Call 9, 1926

Gelatenheid en verslagenheid

De pamflettenreeks leverde Werkman niet de internationale erkenning die hij had gehoopt, maar Hendrik Werkman is een man die in Groningen gelukkig al wordt geëerd om het Proberen. Deze tentoonstelling, met zijn open inzage in de poging tot een internationale doorbraak, draagt daar wel degelijk een steentje aan bij. Er is geluid, video, vitrines, maar vooral geur. Gelatenheid en verslagenheid is wat in de teksten van The Next Call naar voren komt, en zo kan de toon van de tentoonstelling ook samengevat worden. Die gelaten stem, die vanuit de pamfletten uit Werkman zelf lijkt te komen, is interessant, want heel anders dan de glamoureuze toon die uit de tentoonstelling in het Groninger Museum naar voren komt. Kijk en vergelijk, is dus een idee: het Groninger Museum vertelt over het leven van Werkman, het Grafisch Museum laat ons stap voor stap zien wat hij misschien zelf wilde vertellen.