Theater / Voorstelling

Fan of geen fan: zien!

recensie: Theatervoorstelling 'Chez Brood' @ Theater Markant Uden, 17 februari 2016

Dat Herman Brood een bijzondere persoonlijkheid was, daarover is geen enkele discussie: als muzikant en kunstenaar en als onze meest beroemde junk heeft hij zijn sporen achtergelaten. Dit jaar zou hij zeventig jaar geworden zijn.

Het fraaie, moderne theater Markant ligt aan de markt midden in Uden. Het is een theater dat we in het verleden al bezochten en waar we goede herinneringen aan hebben. De locatie, de ambiance en ook het prima geluid zullen goed van pas komen bij het beleven van Chez Brood.

Alle precaire onderwerpen

De voorstelling is een kruising tussen een rockshow en een theatervoorstelling. Op het toneel staat een rijdend podium met daarop de band onder leiding van Jan Rot. Brood zelf wordt geweldig gespeeld door Stefan Rokebrand, die zich prima heeft ingeleefd in de rol van Brood, inclusief alle maniertjes. Als je hemchez 2 bezig ziet op het podium, zien we de mens Brood zoals we die ons herinneren. Vijftien jaar geleden stapte Brood bewust uit het leven door van het Hilton in Amsterdam te springen en dat is het moment waarop de show begint. De doodskist blijft de hele avond links op het podium staan. Het gespeelde portret van Herman Brood werd geschreven door zijn vriend Bart Chabot, die dat verweefde met herinneringen van vrouw Xandra en dochters Lola en Beppie. Chabot wordt – net als vriend Jules Deelder – niet door hemzelf neergezet maar door een bijna niet van echt te onderscheiden speler. Precaire onderwerpen als drank-, drugs-, seksuele-, gezondheids-, aftakelings-, geld- en suïcidale problemen worden niet gemeden. Ze worden benoemd en soms breed uitgemeten. Ook de wens van Brood om ooit Beatrix te ontmoeten en zijn fantasieën daarbij worden smaakvol in beeld gebracht.

Regelmatig op de lachspieren

Natuurlijk kan dit gespeelde eerbetoon niet zonder de muziek van Herman Brood. De band van Jan Rot speelt de sterren van de hemel en Rokebrand zet ook zingend een prima imitatie van zijn persoonlijkheid neer. Naast alle ellende zijn er veel momenten om te lachen. Brood en Chabot zijn net zo’n gouden koppel als het junkie-verbond Brood en Deelder. Ze werken in willekeurige samenstelling regelmatig op de lachspieren. Laten we vooral niet voorbijgaan aan de geweldige rol van moeder Brood, gespeeld door Rosa Reuten, die van begin tot einde van de show telkens om de hoek komt en haar zorgen over het leven van haar zoon deelt. Samen met
Anne Lamsvelt, die Xandra Brood speelt, vormt Reuten ook regelmatig het achtergrondkoortje van de band.

Alles vindt op het toneel plachez 4ats, tot en met kledingwissels aan toe. Hchez 3et verhaal is niet geheel chronologisch, wel in grote lijnen: we zien Brood steeds verder afglijden en toeleven naar het onvermijdelijke moment. De onwerkelijke, openlijke discussie met Chabot over hoe hij zal eindigen zal zonder meer op waarheid berusten, waarbij Chabot een waarschuwing naar Brood uitspreekt “dat het wel bij een geintje moet blijven”. Als afsluiter speelt de hele cast ‘Never Be Clever’ en krijgen ze de verdiende staande ovatie! Wat een wereldvoorstelling, waarbij niet alleen Brood-fans aan hun trekken komen, maar ook de minder grote liefhebbers.

Charles Carolus-Duran, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly
Kunst / Expo binnenland

L’Heure du gaz in het Van Gogh Museum

recensie: Lichte zeden. Prostitutie in de Franse kunst, 1850-1910. Van Gogh Museum in samenwerking met Musée D’Orsay.
Charles Carolus-Duran, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly

Met de tentoonstelling Lichte zeden. Prostitutie in de Franse kunst, 1850-1910, zet het Van Gogh Museum de kenmerkende Amsterdamse rode lichten aan. Prostitutie was in de tweede helft van de negentiende eeuw een populair thema binnen de beeldende kunst, het verbeeldde namelijk het eigentijdse, stadse leven en gold daardoor als modern onderwerp. In samenwerking met Musée D’Orsay, waar de tentoonstelling al eerder te zien was, toont het Van Gogh hoe verschillende kunstenaars de prostitutie vastlegden.

De toon is bij binnenkomst direct gezet. De zalen zijn aangekleed door het vormgeversduo Clement & Sanôu (vooral bekend van decorontwerpen voor de nationale opera, ballet en theaters) en het theatrale uiterlijk waar zij voor kozen vat het dramatische thema van de tentoonstelling erg goed. De rode wanden en de lichten die deels uit dezelfde kleur bestaan, dragen bij aan een directe associatie met prostitutie. Deze vormgeving is niet slechts decoratief, een gaslantaarn te midden van de zaal verwijst naar l’heure du gaz, het moment waarop de prostituees de straat op mochten gaan om klanten te werven. Een van de doelstellingen van de tentoonstelling is om een compleet sociaal historisch beeld te schetsen. Er zijn dan ook veel historische voorwerpen te vinden, van visitekaartjes van bordelen tot politieregisters van veroordeelde prostituees. Naast deze voorwerpen krijgt de bezoeker veel informatie in tekstvorm.

Jean Béraud, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly

Jean Béraud, Het Wachten

Inzicht in de geschiedenis van de Franse prostitutie

In vier thema’s wordt een beeld van de prostitutie geschetst. Het eerste thema dat de bezoeker treft is Onzekerheid en Dubbelzinnigheid. Het onderscheid tussen een fatsoenlijke vrouw en een prostituee werd op straat niet altijd gelijk zichtbaar. Deze onzekerheid over de verschijning van de vrouwen verwerkten kunstenaars met subtiele verwijzingen in hun kunst. Het werk Het Wachten van Jean Béraud lijkt op het eerste gezicht een normaal stadsgezicht waarop een meisje, en in de verte een man, zichtbaar is. Het meisje maakt echter oogcontact met de man. Op een equivalent werk van Béraud is te zien dat de man de vrouw heeft benaderd. Hoewel er geen directe verwijzing is, roept het toch vragen op over de intenties van zowel de man als de vrouw.

Van prostituee tot beroemdheid

Charles Carolus-Duran, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly

Charles Carolus-Duran, Portret van Julia Tahl, bekend als Mademoiselle Alice de Lancey, 1876

Het thema Pracht en Praal van de courtisanes laat de wereld zien van de prostituees die zijn opgeklommen tot courtisane, vrouwen met een zekere status. Een voorbeeld is het portret dat Carolus-Duran maakte van Julia Tahl, die later uitgroeide tot de courtisane Mademoiselle Alice de Lancey. Ze wordt in volle glorie afgebeeld, met rijkelijke stoffen. Toch verwijst het vuurrode kussen en het diepe decolleté, naar haar afkomst.

Henri Toulouse-Lautrec, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly

Henri de Toulouse-Lautrec, In de salon: de divan, ca.1893

De laatste twee thema’s zijn minder romantisch. In het bordeel: van afwachten tot verleiden geeft een inzage in hoe het er in de bordelen aan toe ging. Henri de Toulouse-Lautrec, kind aan huis bij verschillende bordelen, bracht de dames van lichte zeden respectvol en waarheidsgetrouw in beeld. Niet alleen de ontmoetingen met klanten, maar ook de dagelijkse bezigheden van de vrouwen verbeeldde hij.

André Derain, Van Gogh Museum, Musée D’Orsay, 8weekly

André Derain: Vrouw in hemd of Danseres, 1906

Avant-garde

Het laatste thema staat in teken van de periode 1900 tot 1910. Prostitutie was toen een vast onderwerp geworden in de avant-garde kunst. Het ging niet zozeer meer om het onderwerp prostitutie zelf, maar meer om de kleuren, vormen en expressiviteit waarmee weergeven werd. De vrouwen zijn opzichzelfstaande figuren, los van de context van het bordeel. Ze lijken zo meer gewaardeerd, en de kunstenaar meer solidair met zijn onderwerp.

De ontwikkeling van de verbeelding van prostitutie wordt in deze tentoonstelling erg goed in beeld gebracht, net als de sociaal historische context van de desbetreffende periode. Althans, zo lijkt het. Wat echter ontbreekt is de stem van de vrouwen zelf. Wellicht is dit achterwege gelaten om het tijdsbeeld zo realistisch mogelijk te houden, aangezien de prostituees destijds ook maar weinig van zich konden laten horen. Toch is dit een gemis, juist om gestalte te geven aan het zelfs nu nog zo actuele onderwerp. Wat overblijft is een geïdealiseerd, romantisch beeld van de prostitutie, maar wel in een prachtige tentoonstelling.

Theater / Voorstelling

Familieziek

recensie: Ro Theater - Bommenneef

Sommige families hebben alle interessante voorgeschiedenissen ingepikt. Niet alleen hebben de van Heemstra’s blauw bloed; ze hebben ook nog eens een heuse terrorist in de familie. Geen wonder dat je als theatermaker de werkelijkheid omarmt zoals een peuter zijn favoriete knuffel: waarom iets verzinnen als je de verhalen zo kant-en-klaar uit de kast met familiealbums kan trekken?

Op Sinterklaasavond 1946, de Tweede Wereldoorlog is dan al ruim een jaar voorbij, pakt de oom van theatermaakster Marjolijn van Heemstra, “Bommenneef”, een zelfgefabriceerde bom in met Sinterklaaspapier, om het apparaat vermomd als surprise af te (laten) leveren bij een man die als vermoedelijke NSB’er verantwoordelijk was voor de dood van zestien Engelandvaarders. De bom gaat af en doodt drie mensen, waaronder de vermoedelijke NSB’er die, zoals van Heemstra al snel ontdekt, vermoedelijk helemaal geen NSB’er is.

Rotterdam, 16-02-2016. Beeld uit de voorstelling "Bommenneef" van Marjolijn van Heemstra. Spelers Marjolijn van Heemstr en herman Gillis. Foto: Leo van Velzen.Grijs verleden

Bommenneef blijkt dus al snel helemaal geen verzetsheld, maar een reactionair die de maatschappelijke orde met geweld naar zijn hand probeert te zetten. Of was hij slechts een zielig hoopje idealisme dat zich heeft mee laten slepen door de schijnheroïek van de oorlog en iets in gang heeft gezet dat hij nooit heeft gewild? De zoektocht om dat te doorgronden is de voorstelling. Letterlijk. Wat we zien op het toneel is een zoekende, vragende, gekwelde van Heemstra, met naast zich Herman Gilis in de rol van een soufflerende, schizoïde Bommenneef – en in de godzijdank ietwat overtuigendere rol van Herman Gillis zelf.

Maar wacht: er is meer

Want op ongeveer een vierde van de voorstelling bedacht deze recensent zich dat het maar goed was dat hij niet trouw aan het notuleren was wat er allemaal in de uitpuilende laadbak van de voorstelling was gepropt – de aanslagen in Parijs, het aanstaande pensioen van Herman Gilis, archeologische opgravingen in Syrië, de marketingafdeling van het Ro Theater, de voorbarige angst voor een aanslag in een Dirk van den Broek – anders had het kleine notitieboekje dat voor de zekerheid was meegenomen niet genoeg ruimte geboden en had men de recensent al snel stilletjes naar de toiletten kunnen horen sluipen om wanhopig een lege wc-rol (of drie) te zoeken waarop de aantekeningen konden worden voortgezet.

Heel Erg

Geen gebrek aan thema’s dus, maar vreemd genoeg juist daardoor is de voorstelling te oppervlakkig, te voor de hand liggend. Het is namelijk heel erg dat er op 5 december 1946, terwijl ze Sinterklaasavond vierden, een onschuldig gezin werd opgeblazen. Heel erg. Van Heemstra vind dat ook. Als er één ding duidelijk is wanneer je de zaal uitloopt is dat het Heel Erg is, wat er die avond is gebeurd. En ook Parijs is Heel Erg, en dat we daardoor nu allemaal bang zijn is het, jawel, ook.

Goede intenties

Rotterdam, 16-02-2016. Beeld uit de voorstelling "Bommenneef" van Marjolijn van Heemstra. Spelers Marjolijn van Heemstr en herman Gillis. Foto: Leo van Velzen.Alleen is theater geen snelweg waarmee je in een uurtje van de ene metropool in de andere bent, maar een spinnenweb van afslagen en achterafsteegjes, langs plaatsen die je verrassen en in je kwetsbare “verrastheid” overrompelen. Je kan, met andere woorden, niet zeggen: “Kijk ’s hoe erg dit is” en er dan vanuit gaan dat daarmee je werk is gedaan (theater is geen achtuurjournaal). Je kan ook niet vijftien, zestien keer in de voorstelling laten blijken dat je jezelf er heel erg van bewust bent dat je maar net doet alsof – “Wat speelde je dat geloofwaardig!” “Tja, ik ben niet voor niets al 44 jaar acteur…” – en dan tegelijkertijd verwachten dat je publiek op de juiste momenten de empathische sprong maakt die nodig is om een acteur in een personage te doen veranderen.

Our little life

Zo merkt van Heemstra op dat het jongste slachtoffer (het dienstmeisje Jacoba, 17), als ze de aanslag had overleefd, nog in de zaal had kunnen zitten. “Breng haar dan tot leven,” moedigt Gilis aan. “Hier?” “Hier. Op het toneel, voor een moment.” Een paar seconden is van Heemstra, een schort om haar lijf, Jacoba. Ze zegt niets. Het publiek maakt zich klaar voor zijn empathisch sprongetje, van Heemstra doet het schort weer af, en dat (om Prediker te parafraseren) is dat. Wat wil zeggen: te weinig.

verfrommelde krant
Boeken / Non-fictie

Is dit wel nieuws?

recensie: Louis Stiller - Brekend: geen nieuws vandaag!
verfrommelde krant

Volgens Louis Stiller zijn we allemaal hopeloos aan nieuws verslaafd. Dit kost niet alleen veel tijd, maar leidt ook tot angst en besluiteloosheid. Bij wijze van experiment sloot de journalist zich van alle vormen van nieuws af en schreef met Brekend: geen nieuws vandaag! een pleidooi over hoe wij allemaal van dit probleem verlost kunnen worden. Maar is er wel een probleem?

Publicist en journalist Louis Stiller vroeg zich af waarom hij constant het nieuws aan het volgen was. Nu.nl, NOS, kranten, newsalerts; hij kon niet meer zonder, hij was een nieuwsjunk. Hij constateerde dat de verslaving niet alleen tijdrovend is, maar ook ‘kan leiden tot grotere onzekerheid, slechtere besluiten en het buitenhouden van relevante informatiebronnen’. En de journalist is niet de enige, volgens Stiller lijdt het overgrote deel van de mensen (onbewust) aan Nieuwsitis. De longread Brekend: geen nieuws vandaag!, die op het online medium Fosfor staat gepubliceerd, is een verslag van het experiment dat hij met zichzelf uitvoerde: eventjes helemaal geen nieuws meer.

Het internet komt zonder filter

Natuurlijk heeft Stiller een punt wanneer hij zegt dat de oneindigheid van het internet samengaat met een constante onbevredigdheid. Bovendien komt het internet zonder enig filter. Je hebt nooit alles gelezen, wat weer de angst oproept dat je iets mist. Dus ververste Stiller obsessief zo veel mogelijk nieuwssites. Iets wat vast meer mensen doen, maar Stiller generaliseert maximaal. Hij schetst het beeld dat werkelijk iedereen permanent in een nieuwstsunami verdrinkt en dat dit bovendien zeer schadelijk is.

De cijfers roepen echter om een gematigdere kijk. Uiteindelijk was Stiller gemiddeld één uur per dag met het nieuws bezig. Eén uur? De gemiddelde Nederlander kijkt meer dan drie uur tv per dag. Is een uurtje nieuws dan echt een probleem te noemen? Laat staan een verslaving? Bovendien is iets te pas en te onpas een verslaving noemen nou juist zo’n irritante manier van de media om een onderwerp urgentie te geven. Toch benieuwd of je aan deze ziekte lijdt? Aan de hand van tien vragen bij het stuk geeft Stiller je een diagnose.

Wat Stiller mist

Het echte verlies is dat, door al het gepraat over de verslaving, de echt originele argumenten van het stuk te weinig ruimte krijgen. Stiller voelt goed aan dat, door de verandering van mediaconsumptie, onze hele houding ten opzichte van het nieuws ook verandert. Dit gaat veel verder dan de hoeveelheid tijd die we op NU.nl besteden. Die afwezigheid van een filter en de aanwezigheid van zoveel stemmen en stellingen kan leiden tot een vorm van verlamming. Zoals Stiller zegt: ‘We lopen het gevaar dat we zó afgeleid worden door die steeds veranderende agenda van het nieuws dat we niet meer in staat zijn om ons eigen politieke posities te ontwikkelen.’ Hier had hij zeker dieper op in mogen gaan.

#Tegenstrijdig

Internet als nieuwsverspreider leidt tot stress, maar Stiller heeft wel het internet nodig om zijn boodschap te verspreiden. Online-only medium Fosfor, waarop het artikel voor 4 euro te lezen is, bejubelt juist de mogelijkheden van het internet: veel publicatieruimte voor stukken die voor langere tijd beschikbaar blijven. Het stuk haakt dus ook aan bij alle elementen die we van online media gewend zijn. Bovenaan vertelt de site je meteen dat het je 43 minuten gaat kosten om het stuk te lezen. Selecteer je een regel, dan krijg je direct de mogelijkheid deze als quote op social media te delen. Onderaan worden algemene, nietszeggende hashtagsuggesties gedaan (#media, #leven).

Tegelijkertijd sluit de lengte van Stillers artikel natuurlijk wel goed bij de inhoud aan. Zoals hij zelf zegt ‘Liever een goede reportage of een doorwrochte analyse dan een hele reeks korte berichten.’ Zelfs als je het niet met Stiller eens bent, word je wel uitgenodigd over het onderwerp na te denken, in plaats van alleen maar korte informatiebulletins te consumeren.

Te voor de hand liggend

Al voor Stiller aan zijn experiment begon had ‘traditionele media’, zoals radio en televisie, al afgeserveerd. Hij was een internetman geworden. Maar nu hij aankaart dat het op het internet aan een filter ontbreekt, kun je je afvragen waarom de krant zo resoluut werd weggedaan. Philippe Remarque, hoofdredacteur van de Volkskrant, zei recent in zijn Machiavelli-speech nog dat de krant het eeuwige leven heeft, juist vanwege de rol als filter en duider. Bovendien geeft het een gevoel van compleetheid. Een krant heeft een voor- en een achterpagina, het internet stopt nergens.

Het probleem met Stillers artikel is dat de oplossing de aanloop niet rechtvaardigt. Want hoe wil Stiller dat wij ons leven beteren? ‘Zoek je eigen weg.’ Volgens de inmiddels genezen verslaafde moeten we aandacht hebben voor de artikelen die we wel lezen, af en toe een krant kopen en als ons eigen filter optreden. Allemaal goede adviezen, maar ook redelijk voor de hand liggend. Waarom hij eerst nieuwsconsumptie helemaal moest opgeven om tot deze conclusie te komen blijft hoe dan ook onduidelijk. We lezen aardige dingen over nieuwsconsumptie, maar helaas wil Stiller ons vooral een probleem aanpraten.

Boeken / Fictie

Tumult in Helsinki

recensie: Philip Teir (vert. Sophie Kuiper) - Familie

De hamster van hun kleinkinderen invriezen is slechts één van de fouten die Max en Katriina maken in de aanloop naar hun scheiding. Zo’n openingsstatement belooft wat en Philip Teir stelt met Familie dan ook niet teleur.

Familie is het debuut van de Zweeds/Finse journalist Teir. Het verhaal centreert zich rond de familie Paul, een gezin uit de gegoede klasse van Helsinki. Max Paul wierp ooit hoge ogen met zijn onderzoek naar het seksleven van Finnen, maar inmiddels is zijn carrière als socioloog op zijn retour en lijkt enkel de jonge journaliste Laura hem te zien staan. Zijn vrouw Katriina doet een verwoede poging om groots uit te pakken met Max’ zestigste verjaardag, maar de spanning is om te snijden in huize Paul. Ondertussen hebben dochters Helen en Eva hun eigen sores, als moeder van drie kinderen en als kunststudente in Londen.

Jonathan Franzen

Op de cover wordt Teir omschreven als ‘het Europese antwoord op Jonathan Franzen’. De gelijkenissen met Franzen – of The Franz, zoals Peter Buwalda hem in zijn columns in de Volkskrant graag noemt – zijn er inderdaad. Ook Teir schrijft vanuit de perspectieven van de verschillende gezinsleden. Het effect is dat je als lezer niet meegaat in de gedachtestroom van één personage, maar meerdere meningen voor de kiezen krijgt. Een ogenschijnlijk sympathiek personage kan gezien door de ogen van een ander juist weer uiterst onsympathiek zijn en andersom.

Franzen is echter niet de minste om mee vergeleken te worden en een Europees antwoord is Teir zeker (nog) niet. Eén van Franzens sterke punten is zijn vermogen om dicht op de huid te zitten. Teir blijft vaak aan de oppervlakte, dringt niet genoeg door tot onderliggende gevoelens en verlangens. Wat maakt Laura zo interessant voor Max? Of eerder nog: wat ziet Laura in Max? Laura is een middel, cruciaal voor het plot, maar de chemie tussen de twee is niet erg geloofwaardig.

Scandinavische touch

Een van de betere verhaallijnen is die van Eva. Terwijl haar zus al op jonge leeftijd moeder werd en zich op het gezinsleven stortte, trekt Eva op haar 29e naar Londen om daar een kunstopleiding te volgen. Teir slaagt erin een geloofwaardig beeld te schetsen van de kunstacademie en de voortdurende strijd die er heerst tussen de gevestigde en niet-gevestigde kunstenaars. Eva’s uitstapjes naar het Occupy-tentenkamp pal voor St. Pauls Cathedral bieden materiaal voor interessante discussies tussen haar studiegenoten.

Het gros van Familie speelt zich af in Helsinki en omstreken. De Scandinavische touch is verfrissend, niet vaak treffen we Helsinki als decor. Familie is desondanks niet vernieuwend. Een uiteenvallend gezin, compleet met overspel en tegengestelde zussen, is een verhaal dat we vaker tegenkomen. De setting kan niet verhullen dat het verhaal al vele malen verteld is. Desalniettemin is Teir een veelbelovend schrijver waar we hopelijk meer van gaan horen.

Boeken / Fictie

Verdwalen in jezelf

recensie: Michiel Stroink - Exit

In Exit ontvlucht Abel Schreuder spontaan huis en haard. Een reis die niet alleen een zoektocht naar zichzelf is, maar ook een prima gelegenheid om zijn afkomst te beschouwen. Michiel Stroink compenseert het enigszins oppervlakkige verloop met een verrassende ingreep.

Abel Schreuder heeft het helemaal gehad met zijn reguliere leven. Zijn vriendin heeft hem de deur gewezen en zijn werk dreigt in het slop te raken. Na een bezoekje aan zijn oma in het verzorgingstehuis besluit hij weg te gaan, te ‘verdwalen’ zoals hij dat noemt. Hij springt op de eerste de beste trein en vertrekt richting Berlijn.

Pureerfabriek

Het is een wat magere basis waarmee Michiel Stroink zijn road novel de wereld in stuurt. Vanaf de eerste bladzijde is duidelijk dat de schrijver deze constructie nodig heeft om zijn uiteindelijke bedoeling mee te ondersteunen. Het is vooral een kwestie van het laten reflecteren van de hoofdpersoon – en dat gaat het beste tijdens een reis – om zo een raamwerk voor de kern van het verhaal op te richten.

Aangenaam is wel dat Abel Schreuder zich met veel ironie en scherpe observaties door de materie heen slaat. De wijze waarop hij naar het tehuis van zijn oma kijkt is spitsvondig en uiterst treurig tegelijk: “In feite is een bejaardenhuis een pureerfabriek”. Om vervolgens het pureren van voedsel, interieur, personeel en bejaarden samen te vatten als “een grote geestdodende en smakeloze mix op een bedje van gebrek aan respect”.

Berlijns partyleven

Als Abel in de trein een meisje aanspreekt, doet hij zich voor als de schrijver van het boek dat zij aan het lezen is. Een succesvolle binnenkomer aangezien hij de indruk wekt ook werkelijk een boek te willen schrijven. De steeds duidelijker wordende flashbacks in zijn hoofd duwen het verhaal met een zekere verwachting naar een openbaring van deze dwalende hoofdpersoon.

Opeens wordt de reis van Abel, inmiddels gestrand in Hannover, onderbroken door een apart hoofdstuk dat verhaalt over het treurige leven van zijn vader. Even verderop krijgen we eenzelfde deel met de nog treuriger geschiedenis van zijn grootvader. Het is een indrukwekkende inbreuk op het voortsukkelende avontuur dat Abel vooralsnog in het ruige partyleven van Berlijn heeft doen belanden.

Volle rugzak

Met die ingevoegde interrupties probeert Stroink op rigoreuze wijze de verwarring in het hoofd van zijn personage te duiden. Een jongen van dergelijke komaf – met een frauderende vader en een drankzuchtige opa – móet haast wel in de knoop komen met zijn zelfbeeld. Daar weet de schrijver goed de vinger op te leggen, zij het dat de vorm van deze raamvertelling wat ongenuanceerd overkomt.

Ondertussen is Abel aan het verdwalen in de Berlijnse clubscene. Hij reageert niet meer op berichten van zijn bezorgde vrienden in Nederland en wordt opgenomen in een nieuwe kring van exotische feestvierders. Dan volgt een voorspelbaar verloop: Abel wordt verliefd, beleeft een heftige tijd onder invloed van drank, drugs en seks en verlaat tenslotte, als een gedesillusioneerde puber, het strijdperk der verwachting.

De opzet van Michiel Stroink is helder: afkomst is een volle rugzak die je niet zomaar van de schouders kunt laten glijden. Hij wil, in zijn tragikomische stijl, aantonen dat ‘van je af schrijven’ de meest doeltreffende therapie is. De hoofdzakelijk eendimensionale verhaallijn, samen met de geconstrueerde terugblikken, maken Exit niet tot de samensmelting die de schrijver voor ogen moet hebben gehad. Gelukkig heeft hij wel het lef zijn hoofdpersoon verder te laten verdwalen in een open einde.

Boeken / Non-fictie

Songs van Leonard Cohen

recensie: Hallelujah (samengesteld door Henk Hofstede)

Hallelujah bevat tweetalig de dwarsdoorsnede van Leonard Cohens liedteksten zoals Henk Hofstede, een van onze vaderlandse Nits, die graag ziet. Hij put uit elf albums, van 1967 tot 2012. Onder de vertalers zitten heel wat zangers.

Het ligt voor de hand dat muziek en tekst samen optimaal werken. Toch kan geweldige muziek de tekst als bijkomstig achter zich aanslepen, of die nu lastig te verstaan is of weinig verder gaat dan ‘I love you, you love me too’. Dat laatste zing je gezellig mee, maar bij de langere lyrics van iemand als Bob Dylan zal dat niet meevallen. En juist Dylan moet volgens zijn hardcore bewonderaars hoognodig de Nobelsprijs voor Literatuur krijgen. Zij weten zeker dat hij poëzie schrijft. En als we het begrip poëzie niet al te benauwd nemen, doet hij dat ook.

Het meest wendbaar

Een kenmerk van songteksten is dat die, als het goed is, qua woordkeus, rijm en metrum hun oren erg goed bij de melodie te luister leggen. En dan is, zoals bekend, het Engels het meest wendbaar. Wie weet heeft juist die kwaliteit de populariteit van de Angelsaksische popmuziek sterk in de hand gewerkt. Andersom is het vaak een moeizame zaak om een als gedicht geschreven gedicht, in welke taal ook, op muziek te zetten. Zonder metrische aanpassingen gaat dat meestal wringen.

Lyrics, anders dan papieren gedichten en net als podiumpoëzie, kunnen ook beter maar niet met metaforiek en duistere lagen doorwrocht zijn. Anders gaan ze langs je heen en hou je voornamelijk de klanken over. Zelfs de songteksten van Dylan komen op papier minder tot hun recht dan op de geluidsdrager. Waarschijnlijk geldt dat voor alle songteksten. Ook voor die van Leonard Cohen?

Melancholieke stemming

Het allerbeste is om de teksten te horen zingen, liefst door Cohen zelf: hij is er met zijn stemgeluid en melodieën mee vervlochten. Als je ze leest, vraag je je al gauw af wat er allemaal bedoeld zou kunnen worden. Luisterend naar de songs laat je je meeslepen door de zeer bijpassende muziek en de vaag geheimzinnige situaties die bezongen worden. Vooral de vrouwspersonen worden door de zanger niet kant-en-klaar prijsgegeven, al is de boodschap steeds dat de liefde geen makkie is. Prettig is ook de melancholieke stemming die wordt opgeroepen en de troostende wijsheden die worden rondgestrooid.

De vraag is voor wie er zo nodig vertaald moet worden. Het Engels kan het best stellen zonder ondertiteling. Weinig is letterlijk te vertalen, veel ontkomt niet aan creatief parafraseren, wat in Hallelujah vaak tot gelukkige resultaten leidt. Maar onze Germaanse syllabes zijn moeilijk weg te zetten. ‘I need to see you naked’ wordt ‘Ik verlang ernaar je naakt te zien’, wat het verlangen geen goed doet. ‘For she’s touched your perfect body with her mind’, de slotregel van Suzanne,  krijgt Herman van Veen nog aardig vloeiend uit zijn strot met ‘want zij houdt al jouw gedachten in haar hand’.

Toetje

De vertalingen die Remco Campert eerder het licht liet zien van vroege gedichten van Cohen vormen een maar liefst meer dan vijftig pagina’s tellend toetje. Helaas vallen die nogal buiten de orde van de bundel. Ze stammen allemaal van vóór 1971, ontberen ter vergelijking de originelen en lijken niet geschreven te zijn om op muziek gezet te worden. De singer-songwriter moest nog een echte bard moest worden. En dat wérd hij. Het nawoord van Henk Hofstede tot slot is lezenswaardig door de ontmoetingen die hij vanaf 1988 had met Leonard Cohen.

Boeken / Fictie

Een sprookje zonder moraal

recensie: Merijn de Boer - ’t Jagthuys

Zijn debuut De nacht maakte van Merijn de Boer één van de meest interessante jonge schrijvers in het taalgebied. Onlangs is ’t Jagthuys verschenen, een roman die net zo ongrijpbaar wil zijn, maar minder geslaagd is.

Als Freud gelijk had toen hij zei dat beschaving het reguleren van seksualiteit is, wat dan te maken van deze scène uit ’t Jagthuys, waarin Neeltje Bruinworst haar zoon Binnert seksueel voorlicht:

‘Rond zijn achttiende had ze hem, met gebruikmaking van een selderijstengel die later in een tomatensoep ging, geleerd hoe hij moest masturberen. Ze zaten aan de keukentafel en hij moest haar handbeweging imiteren met zijn broek en ondergoed op de enkels. Hij bleek een snelle leerling.’

Binnert, lijdend aan een heupafwijking, is alles wat de ideale man in onze cultuur moet zijn: zo gespierd als een jeugdige actieheld, zo belezen als de fijnste intellectueel, zo begaafd op de harp als de beste musicus. En dan dit. Ja, we waren gewaarschuwd: Binnert en Neeltje leiden een teruggetrokken bestaan in ’t Jagthuys uit de titel, hij heeft in zijn leven nog maar een handvol mensen gezien, en niemand in de buurt heeft hem ooit gezien. En ’t Jagthuys ziet eruit alsof het zo uit één van Hella Haasse’s of Renate Dorresteins gotieke vertelsels is gekomen.

Werelds of wereldvreemd

Neeltje mag haar zoon dan succesvol enkele seksuele basisbeginselen hebben aangeleerd, voor de verdere stappen heeft ze Vera ingehuurd. Deze is pas afgestudeerd en werkt in de zorg, zoals de achterflap van deze roman het heeft. De zeer lichamelijke zorg. Tegen betaling gaat ze met klanten naar bed. Normaal komen daar geen gevoelens bij kijken, maar bij Binnert is dat anders: ze valt als een blok voor deze wereldvreemde knaap, en hij schijnbaar voor haar.

De jongens die ze normaal in Amsterdam tegenkomt zijn succesvoller, wereldser (al steekt Binnert een gloedvol betoog af waarom je juist door literatuur de wereld leert kennen), maar ook saaier. ‘Er ontbreekt iets aan ze,’ aan die jongens, denkt Vera,

‘Ze kopieerden een bepaald gedrag van anderen; van vrienden, van personages uit films en waarschijnlijk ook van een heleboel anders. Wat hun ontbrak was authenticiteit. Iets puurs, wat van niemand geleend en helemaal alleen van henzelf was.’

Over die authenticiteit beschikt Binnert uiteraard wél: en hoewel hij wel tv kijkt, lijkt hij niet over een laptop lijkt te beschikken en komt daarmee niet in aanraking met wat je de huidige internetcultuur zou kunnen noemen. Valt Vera dan voor Binnert, of voor het contrast dat hij vormt met Amsterdam en wie ze daar tegenkomt? En omgekeerd: is Binnert verliefd op haar, of is hij als de blinde die heeft leren zien? Deze vragen drijven ’t Jagthuys.

Vertelplezier

Dit alles is door De Boer met een groot plezier geschreven. Deze roman zit vol met kleine verwijzingen en grapjes: zo is het toilet van een wat verwarde journalist die Vera vertelt over een mogelijke moord voorzien van een glazen deur. Een echte functie heeft dat detail in het grotere verhaal niet. Al lijkt De Boer af en toe de spot met moderne trends en gedragingen te drijven, echte satire bedrijft hij in ’t Jagthuys niet.

Al met al is dit een roman die zich duidelijk buiten de gangbare vertelkunst plaatst. Net als zijn voorganger is ’t Jagthuys alleen trouw aan zichzelf. Zo werkt De Boer in het tweede deel van de roman in sneltreinvaart toe naar een spetterende climax: hij laat Vera, Binnert en Neeltje dansen, elkaar aantrekken, afstoten en weer zoeken – om ons vervolgens een ontmoeting te ontzeggen. De laatste hoofdstukken springen een aantal jaren de toekomst in, geven vage hints van wat er in de tussenliggende tijd gebeurd is, en dan is het klaar.

Waar De nacht de lezer licht ontworteld achterliet, op het verkeerde been gezet had, blijft ’t Jagthuys te veel zweven. Het is een gotieke roman die zich nooit helemaal aan dat genre wil binden, een sprookje zonder moraal. De Boers stilistische lef en compositorische bravoure kan niet helemaal goedmaken dat ’t Jagthuys meer belooft dan het waarmaakt.

 

Boeken / Non-fictie

Mezelf anders zien

recensie: Jan Keij - Kierkegaard anders gezien. Over de denker die het verschil maakt

De Deense filosoof Kierkegaard (1813-1855) interpreteren vanuit een seculier of atheïstisch oogpunt; is dat revolutionair of eerder provocerend? Jan Keij excuseert zich er overmatig voor en presenteert een alternatieve inleiding voor gevorderden.

Terwijl Kierkegaard-minnend Nederland uitziet naar de lang verwachte vertaling van het Afsluitend onwetenschappelijk naschrift of het te verschijnen biografische standaardwerk van Joakim Garff voor ons taalgebied, is er Jan Keij met een nieuwe Kierkegaard-studie. Keij, gepromoveerd op de Frans-joodse filosoof Levinas, belooft in Kierkegaard anders gezien ‘een geheel eigen en nieuwe kijk op Kierkegaard’. Dat zou revolutionair zijn, want de (internationale) Kierkegaard-studie is een van de meest veelzijdige en becommentarieerde gebieden in de hedendaagse wijsbegeerte. Er is werkelijk niet veel onontgonnen terrein over om nog met ‘een geheel nieuwe kijk’ op Kierkegaard te komen.

Keij lijkt dan ook niet zozeer met iets nieuws te komen, maar eerder met een ongebruikelijke invalshoek. Vanuit zijn kennis van Nietzsche en Levinas en met behulp van het deconstructivisme van Derrida komt hij met een postmoderne interpretatie van Kierkegaard, waarbij Kierkegaard ruimte lijkt te verschaffen voor een seculiere levensbeschouwing. De kritiek op postmoderne interpretaties van Kierkegaard is al vaak benadrukt (vgl. Walsh 1991, Rudd 1998), wat niet betekent dat er niets goeds van kan komen (Dooley, 2001).

Gevorderden

Keijs hele boek leest als een inleiding op Kierkegaard voor gevorderden waarbij belangrijke inzichten van Kierkegaard zoals angst, vrijheid, geest, zelf en paradox uiteen worden gezet op een manier die voor de hand lijkt te liggen. Rode draad van het boek is een schema dat grotendeels ontleent is aan de opening geschreven door Kierkegaards pseudoniem Anti-Climacus in De ziekte tot de dood:

‘De mens is geest. Maar wat is geest?  Geest is het zelf. Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt (…).’

Kierkegaards knipoog naar de Duitse filosoof G.W.F. Hegel (1770-1831) in deze tekst, die bekend stond om zijn ondoorgrondelijke taalgebruik, wordt door Keij verder opgepakt, uitgelegd en uitgewerkt.

Keij plaatst Kierkegaards verhouding tot Hegel, die met zijn dialectisch Systeem het individu leek te vernietigen, in perspectief waarbij Kierkegaard als differentiedenker of verschildenker wordt opgevat: iemand die fundamentele kritiek levert op eenheids- of systeemdenken. Het individu, de enkeling, die ene mens, kan nooit opgeheven worden in een krachtenspel van ideologieën. Kierkegaards excentrische positionaliteit, de mens beschouwend als ‘dat dubbelzinnige, dialectische wezen van het tijdelijke en het eeuwige, van lichaam en ziel, van vrijheid en noodzaak, van eindigheid en oneindigheid’ (p. 72) toont de mens die ten diepste appèlgevoelig, zich tot zichzelf en de ander verhoudt zonder er mee samen te vallen.

De Franse denker Gilles Deleuze zag Kierkegaard in 1968 in Différence et répétition al als voorloper van het differentiedenken. Keij borduurt daar op voort en combineert existentiële thema’s zoals verveling, wanhoop en het huwelijk met de opvatting dat Kierkegaards filosofie net als die van Levinas het absolute verschil van het menselijke individu benadrukt. Ieder mens is uitzonderlijk verschillend van anderen, wat hem juist deelgenoot maakt van de mens. Dit kader tenslotte reikt allerlei mogelijkheden aan om Kierkegaards filosofie op onszelf te betrekken en na te gaan welke betekenis deze heeft voor mij. Hoe kan ik handelen? Hoe zou ik leven? Wie ben ik?

Aanstoot

Zoals opgemerkt leest het boek als een inleiding voor gevorderden. Er zijn zelfs een bibliografie en register aanwezig. Juist daarom is het storend dat Keij zijn hele verhaal opbouwt met het knippen en plakken van fragmentjes uit Kierkegaards oeuvre zonder context. Citaten met paginaverwijzingen naar de originele bron zijn bij uitstek in filosofische werken een must. Daarnaast dient het de lezer duidelijker te zijn dat alle citaten nadrukkelijk worden verdedigd door een pseudoniem van Kierkegaard en niet door Kierkegaard zelf. Keij schenkt aan dat laatste wel minieme aandacht (p. 25), maar lijkt het zo uit te leggen dat daarmee zijn eigen interpretaties dus gelegitimeerd zijn: hij reageert niet op Kierkegaard, maar op ‘een derde’. Is dat Kierkegaard anders zien?

Een ander opvallend kenmerk van het boek, is Keijs nadrukkelijk aanwezige angst -of beter vrees- om zijn seculiere lezer te verliezen of voor het hoofd te stoten. De door het boek verweven bewegingen van anti-metafysering, waarmee Keij met veel moeite zijn seculiere lezers tracht te behouden, zijn de zwakste schakels in het lopende verhaal. ‘We moeten zelf de Messias zijn’, schrijft Keij (p.253). Dat Kierkegaard zijn hele schrijverswerkzaamheid heeft verklaard vanuit maar één doel, namelijk om christen te worden, vindt Keij niet zo relevant: uit de teksten kan men ook op een creatieve manier een humanisme abstraheren. De Liefde is een universeel menselijke waarde, waarvoor het christendom niet nodig is om dat te begrijpen. God kan worden afgeschaft, zijn bestaan doet er niet toe. Kierkegaard veegt bij monde van eveneens Anti-Climacus de vloer aan met dergelijke opvattingen in Oefening in Christendom (vgl. Taels, 1991, p. 158), maar Keij lijkt zich te verschuilen achter een hermeneutiek die synoniem lijkt voor anything goes. En gek genoeg is dat ook weer de kracht van het boek: het levert een vrije filosofische oefening op.

‘Hier ben ik’

Want Keij toont zich wel een echte denker die de lezer nadrukkelijk bij de hand neemt en hardop diepzinnig speculeert over grote thema’s van het leven op basis van handreikingen die hij bij Kierkegaard aantreft. Leunend op het adagium dat de subjectiviteit, de innerlijkheid de waarheid is, mondt het hoogtepunt van het boek uit in een onvermijdelijke interpretatie van Kierkegaards klassieker Vrees en beven. Met  inzichten van Levinas en Derrida zet Keij het Offer van Abraham zo uiteen, dat de lezer telkens gedwongen wordt zich reflexief te verhouden tot de tekst. Keijs demystificatie en ontreligisering pakken hier goed uit, al rust een en ander erg zwaar op Derrida’s interpretatie van Vrees en beven in De gave van de dood. Het appèl dat Keij uiteindelijk op de lezer doet kan worden samengevat als: ‘Hier ben ik!’ En gelijk Abraham het zei tegen God, zouden wij het vaker moeten zeggen tegen onszelf.

Keij heeft een werk afgeleverd waarin de lezer aan het werk wordt gezet. Het is geen eenvoudig boek, maar binnen het perspectievencircus die de filosofie kan zijn, heeft Keij voor het Nederlandse taalgebied een aparte inleiding op Kierkegaard geschreven, waarin vele lezers veel verschillende dingen zullen ontdekken. Enerzijds 2 sterren vanwege genoemde bezwaren, maar anderzijds 4 sterren  vanwege de diepte die Keij in de interpretatie  weet te leggen. Kierkegaard zou dan uitkomen op 3 1/2 ster.

 

Verder lezen:

Walsh, S. (1991). Kierkegaard and postmodernism. International Journal for Philosophy of Religion 29 (2):113-122.

Rudd, A. (1998). Kierkegaard’s Critique of Pure Irony in: Pattison, G. & Shakespeare, S., Kierkegaard on Self and Society, p. 82-96.

Dooley, M. (2001). The Politics of Exodus. Soren Kierkegaard’s Ethics of Responsibility.

Taels, J. (1991). Soren Kierkegaard als filosoof. De weg terug naar het subject.

Derrida, J. (2006). De gave van de dood.

 

opening nijntje museum
Kunst / Interview
special:
opening nijntje museum

Spelen en leren in het nijntje museum

6 februari vond de opening plaats van het kersverse en prachtig vormgegeven nijntje museum. De welbekende tekeningen van de bedenker zelf staan uiteraard centraal.

Het voormalig Dick Bruna-huis aan de Agnietenstraat (Utrecht) is grondig verbouwd en heringericht met tien themaruimten waar peuters en kleuters spelenderwijs de wereld van nijntje kunnen ontdekken. “Al met al heeft de verbouwing slechts een half jaar geduurd, maar voor een kind van twee is dat een eeuwigheid,” zegt curator Yolanda van den Berg van het museum.

Uniek

Bij de opening waren ongeveer driehonderd bezoekers aanwezig. Van den Berg hoopt (en verwacht) dat het kindermuseum een groot succes gaat worden: “Nijntje is over de hele wereld natuurlijk erg populair en er is weinig museumaanbod voor deze doelgroep. Het is ook uniek: zo’n museum op deze schaal voor kinderen. Op de sociale media heb ik al gelezen dat mensen er heel blij mee zijn.” Het ‘stukgespeelde’ Dick Bruna-Huis was na acht jaar aan een verbouwing toe, maar er was nog een belangrijke reden om te renoveren. “Veel mensen vonden het huis van nijntje het leukste van het Dick Bruna-Huis, maar in het gastenboek vroegen ze vaak: waar is nijntje zelf?”

Confucius

Meteen na binnenkomst treft de bezoeker het huis van nijntje. Verderop in het gerenoveerde gebouw is er onder andere ruimte voor een bos, een dierentuin en een museum. In een leerrijke omgeving kunnen de kinderen zelf op onderzoek gaan: “Samen met nijntje ontdekken ze hun eigen wereld. Ze doen ervaringen op, zodat ze later, als ze in een vergelijkbare situatie komen, weten hoe ze moeten handelen. Uit herkenning kunnen kinderen ervaren. Confucius zei het al: ‘Als je het me vertelt vergeet ik het, als je me het laat zien onthoud ik het, maar als je het me laat doen begrijp ik het.'”

Imiteren

In het museum is er voor de peuters en kleuters ook de mogelijkheid om te koken, tuinieren, timmeren en is er op de plek waar vroeger het krankzinnigengesticht zat een heuse dokterskamer. “Kinderen kunnen doen wat ze het liefste doen: volwassenen imiteren.” Ook mogen ze aan de slag met taalspelletjes, en is er ruimte om te knutselen en te tekenen. Een zaal staat in het teken van het verkeer: kleuters worden er op speelse wijze wegwijs gemaakt over treinen, verkeersborden en verkeerslichten. In een stilstaande kinderauto zien ze zichzelf op een schermpje rijden over de Oudegracht, maar wel pas nadat ze de riem hebben vastgemaakt.

Enthousiast

De inmiddels 88-jarige Dick Bruna is zelf nog niet in de gelegenheid geweest om het museum te bezichtigen. Wel is er een levensgrote afbeelding te zien van de bedenker van nijntje, werkend aan een nieuw kinderboekje. Van den Berg betwijfelt of Dick Bruna zelf, die enkele jaren geleden stopte met tekenen, het museum nog gaat bezichtigen: “Zijn kinderen en kleinkinderen zijn hier wel al op bezoek geweest, en die gaan hem ongetwijfeld enthousiaste verhalen vertellen.”