Theater / Voorstelling

Theater talkshow bedrijft meesterlijke ironie

recensie: Nineties Productions - Untitled, 2017

“This is a theatre party, that is also a cocktail party, that could also be a political party,” aldus luidt de catchphrase waarmee de spelers van Untitled, 2017 hun voorstelling duiden. En een feestje zal het worden.

Untitled, 2017 wordt niet in theaters maar telkens op locatie gespeeld. Het publiek heeft zich voor deze avond verzameld in WOW, een hostel in Amsterdam-West dat tevens huisvesting en werkruimte biedt aan jonge kunstenaars. We mogen het ons gemakkelijk maken op de fatboys en krukken en de bar is de hele avond geopend, instrueren de spelers (Annelinde Bruijs, Marius Mensink, Yannick Noomen) het publiek.

De voorstelling is gestructureerd als een talkshow (geïnspireerd op het chaotisch Amerikaanse jaren ‘80 praatprogramma TV Party, waar met name kunstenaars en muzikanten hun onsamenhangende kijk op de wereld deelden). De drie acteurs spelen een heel scala aan verschillende gasten en wisselen elkaar daarnaast af in de rol van talkshowhost. De gehele voorstelling wordt gefilmd en tegelijkertijd afgespeeld op zowel een livestream als op analoge televisieschermen die over het podium verspreidt staan; waarmee het theater daadwerkelijk een televisieprogramma wordt.

Talkshow-persiflage

Untitled, 2017 begint als een heerlijke persiflage op het type talkshow waarin onbenullige beroemdheden die iets te verkopen hebben in het honderduit mogen babbelen onder begeleiding van een gedienstige presentator. “What do you think of the Dutch?” begint Noomen als host het dertien-in-een-dozijn-gesprek met zijn gast (Bruijs als Amerikaanse popster). “Oh, they’re so direct,” kaatst zij even archetypisch terug. Op amusante wijze worden de formules die dit soort vraaggesprekken vormgeven gedeconstrueerd.

Van persiflage op de popcultuur ontwikkelt Untitled, 2017 zich al vrij snel tot ironische weerspiegeling van de avant-garde kunst en cultuurfilosofie. Neem de lege Amerikaanse performance-artiest die zich in het maken van zijn spektakelkunst laat inspireren door het thema “geweld”, maar gevraagd naar zijn mening over geweld, verklaart niet de man te zijn om daarover te oordelen. De voorstelling kent daarmee duidelijk kwinkslagen naar het pretentieloze werk van artiesten als Warhol of Koons. Overigens zonder hier neerbuigend over te zijn, hooguit om er de draak mee te steken (iets wat Warhol en Koons waarschijnlijk wel zouden kunnen waarderen).

Metamodernisme

De voorstelling bereikt een satirisch hoogtepunt wanneer er een interview, waarin twee filosofen vol trots aankondigen het metamodernisme te hebben ontdekt, wordt nagespeeld. Metamodernisme: opvolger van het postmodernisme, en daarmee de inleiding van een nieuw tijdperk waarin geen plaats meer is voor ironie en relativisme. De acteurs playbacken het interview, terwijl het daadwerkelijke geluidsfragment door de audioboxen schalt. Daarmee worden de woorden van de filosofen in een nieuwe context geplaatst waar ze hun betekenis verliezen, en enkel nog lachwekkend zijn. Vorm en inhoud lopen in deze scène perfect in elkaar over.

In de ijzersterke tweede helft van de voorstelling ligt het tempo en het energielevel nog hoger dan in de eerste helft al het geval was, met als hoogtepunt een interview met de Groningse speedmetal-muzikant Tjakko. Gortdroog, zoals ze dat op het platteland van Oost-Groningen kunnen, vertelt hij over zijn rockbandje en de daarbij behorende – aan een overdosis heroïne overleden – frontman. De scène krijgt een briljante absurdistische twist wanneer ene mevrouw Jannie plotseling inbreekt, over de geluidskabels struikelt en met bloedneus en al plaats moet nemen naast Tjakko, die vervolgens onverstoord verder gaat met zijn morbide verhaal.

Untitled, 2017 trakteert zo op een rij heerlijke sketches, maar kent daarnaast een aantal steengoede muzikale performances. Met name het slotnummer gezongen door een als Amerikaans popidool verklede Annelinde Bruijs is memorabel. Verder wordt de voorstelling muzikaal vormgegeven door geluidskunstenaar Lucas Kramer. Zijn muziek is de perfecte motor om de voorstelling in een lekker ritme voort te stuwen.

Metamodern wordt Untitled, 2017 zelf niet- de ironie wordt niet ontstegen. Misschien omdat ironie het enige zinnige antwoord is wanneer je moet constateren dat “alles al geprobeerd is, en alles is mislukt”. Dan kunnen er ook geen vergezichten meer geschetst worden. Die worden overigens ook niet gemist, daarvoor is alles wat er wel gebeurt in Untitled, 2017 simpelweg veel te goed.

Muziek / Concert

Avondje indiefolk van Nederlandse bodem

recensie: Matt Winson@Paradiso

Vanavond te bewonderen in de kleine zaal van Paradiso: Matt Winson. De naam klinkt misschien als die van een singer-songwriter, maar niets is minder waar. Matt Winson is een volledige band, opgericht door Matthijs Steur en Pieter van Winsen. Het voorprogramma wordt verzorgd door de Haagse JARA.

Matt Winson speelt pas sinds eind 2014 in deze bezetting. Op het moment van schrijven is hun eerste album Woodfalls net een maand uit. Sinds de release doen ze hiermee een bescheiden tourtje door het land. Deze begon in Leiden, waar het grootste deel van de band vandaan komt. Helaas voor de mannen trekken hun indiefolkliedjes vanavond in Amsterdam maar een half gevulde zaal aan.

Dromerige liedjes

Bij drie shows van deze tour heeft Jara Holdert de eer om te openen voor de band. Deze singer-songwriter staat vanavond alleen met haar gitarist. Haar liedjes gaan over de liefde en over het leven, en variëren van dromerige indiepop tot wat stevigere folk, met hier en daar een vleugje blues. Ze liggen fijn in het gehoor, maar helaas weet ze de aandacht van het publiek niet vast te houden en wordt er veel doorheen gepraat.

Een trompetsolo leidt het concert van Matt Winson in, maar helaas gaat deze wat verloren door de diepe bastonen van de hiphop-act in de andere zaal. De band laat zich hier gelukkig niet door uit zijn concentratie halen. Na een mooie instrumentele opbouw begint het eerste nummer, waarin meteen een harmonieuze twee- en soms driestemmigheid te horen is. De muziek doet wat denken aan Mumford and Sons uit hun begintijd, met een stem waarin af en toe Bon Iver doorklinkt.

Langdradig

Op het podium is een grote muzikaliteit en verscheidenheid aan instrumenten te zien. Zo laat toetsenist Pieter van Winsen zien dat hij ook nog eens raad weet met een banjo en akoestische gitaar. Ook Magnuss Baugis achter de synthesizer is multi-instrumentaal en speelt tegelijk op zijn trompet. Bij één nummer haalt hij zelfs een melodica tevoorschijn. Dit alles wordt strak ondersteund door drummer Thomas van Winsen. Maar ook de zang door frontman Matthijs Steur valt op, soms breekbaar, dan weer krachtig. Vooral in het gevoelige ‘Your Irrationality Is My Best Defense’, waarbij hij gitaar speelt en slechts ondersteund wordt door de trompet, komt zijn stem het beste naar voren.

 

De band moet het vanavond echter hebben van hun wat meer catchy nummers. Zoals hun tweede single ‘Into Pieces’, waarbij zelfs een beetje wordt meegezongen door de zaal. Na dit nummer lijkt het optreden echter wat in te kakken en wordt het langdradig. Hier en daar, bij de uptempo nummers, leeft het weer wat op, maar daarna verliest de zaal zijn aandacht weer. Het lijkt allemaal net iets te veel op elkaar om het spannend te houden.

Aan de inzet en het enthousiasme van de band zal het niet liggen. De jonge jongens doen hard hun best en zijn goed op elkaar ingespeeld. Het is dan ook een uitdaging om een halflege zaal anderhalf uur geboeid te houden met rustige liedjes. Voor de echte folk-fijnproever was dit waarschijnlijk een prachtige avond. Voor de gemiddelde concertbezoeker iets moeilijker te behappen.

Theater / Voorstelling

Kannibalisme ter kennismaking

recensie: EXOOT: Tropical Healing - Stichting Showmachine en De Warme Winkel

EXOOT: Tropical Healing is een geslaagde samenwerking tussen regisseur Joachim Robbrecht, beeldend kunstenaar Jan Brokof en theatercollectief De Warme Winkel en opereert op de grens van theater, videokunst en installatiekunst.

‘’Normaal doen of we eten je op’’, dreigt een Braziliaanse inlander (Mariana Senne dos Santos) naar een Europese ontdekkingsreiziger met koloniseringsambities (Ward Weemhoff). Deze naar Rutte verwijzende uitspraak zou als oneliner voor EXOOT: Tropical Healing kunnen dienen, waar kannibalisme als metafoor voor het omgaan met de vreemdeling wordt onderzocht. Met het opeten van de exotische ander absorbeer je alles wat die ander te bieden heeft. Iemand opeten getuigt van respect. Bijkomend nadeel is natuurlijk wel dat de ander moet sterven. Met deze metafoor kan EXOOT: Tropical Healing een interessante en vermakelijke bijdrage leveren aan het, ook in het theater, al veel gevoerde debat over onze ‘’identiteit’’.

Want wie is de exoot? De voorstelling verkent onder andere de – uit het collectief geheugen gewiste – aanwezigheid van de Nederlandse kolonisten in Brazilië in de 17e eeuw, maar schakelt net zo makkelijk over naar het hedendaags massatoerisme. De toerist als moderne kannibaal die zoveel mogelijk van een andere cultuur wil opnemen, maar juist met zijn aanwezigheid de authenticiteit van het exotische kapotmaakt. In een sterke scène waarin een talkshowsetting wordt nagebootst, bespreken Weemhoff en Senne dos Santos de moderne toerist die door iedereen gehaat wordt. Is dat een politiek correcte vorm van vreemdelingenhaat omdat de toerist niet van huis en haard is gevlucht? Of is het een vorm van zelfhaat omdat we zelf ook zo vaak de toerist uithangen? Het lot helpt deze op zichzelf al sterke en komische bespiegelingen een handje mee door net op dat moment een groep Chinezen langs de ruiten van de galerie (die als gelegenheidstheater dient) te laten sjokken. Een aantal van hen blijft staan om met verwilderde gezichten naar binnen te kijken; we zijn per ongeluk een exotische bezienswaardigheid geworden.

Fysiek met vlees

Het is niet de eerste maal dat toeristen halt houden om door de ruiten te loeren, en dat is ook niet gek want bij vlagen valt er genoeg te zien. Hoogtepunt is waarschijnlijk de absurdistische openingsscène waarin Weemhoff in een Hawaï shirtje het podium opkomt; vanonder dat shirtje begint hij te bloeden tot er vervolgens stukken vlees van zijn lichaam vallen. Om zichzelf te redden probeert Weemhoff zoveel mogelijk van dat vlees op te eten, wat naarmate zijn lichamelijk verval vordert een steeds onsmakelijker gezicht wordt: absurdistisch en ijzersterk fysiek theater.

Naast het theater dat zich op het podium afspeelt, is EXOOT: Tropical Healing voor een groot gedeelte een live-film, waarbij de ontmoeting tussen de inheemse beschaving en de Westerse kolonisator als moeizaam liefdesverhaal gepresenteerd wordt. Deze parodie op een soap is niet altijd makkelijk te volgen, maar weet wel te vermaken en zorgt voor de afwisseling die van EXOOT: Tropical Healing een boeiende theaterervaring maakt.

Film / Films

Melancholie, pijn en verlangen in Australisch meesterwerk

recensie: The turning (dvd)

Nogal wat speelfilms duren de laatste jaren langer dan twee uur. De Australische productie The turning trekt met z’n drie uur het gemiddelde behoorlijk omhoog. Maar, daarvoor krijg je dan wel zeventien korte verhalen die samen een razend interessant tableau vormen.

The turning is gebaseerd op de gelijknamige verhalenbundel van Tim Winton. De verhalen spelen zich af in een fictief plaatsje aan de Australische westkust. De korte vertellingen zijn onderling verbonden. In elke korte film draait het om een wending in het leven van de hoofdpersonen. Elke episode is doordrenkt van een sfeer van melancholie, verlies, pijn en verlangen. Elementen als zand, wind, water en vuur keren steeds terug.

Verschillende gedaantes

Wie goed oplet zal merken dat meerdere verhalen dezelfde hoofdpersoon hebben, in verschillende stadia van zijn leven. Vic Lang heet hij en we volgen hem van kind tot volwassene. Dat het je als kijker niet zo snel opvalt, komt omdat hij steeds door een andere acteur wordt gespeeld. Soms wit, soms Aboriginal, dan weer met bruin en dan weer met rood haar. Ook zijn vader Bob en moeder Gail zijn vaker te zien in verschillende gedaantes.

Toch moet je The turning niet zien als een puzzel; het is een poëtisch filmgedicht dat vooral sfeer en gevoel wil oproepen. Zeventien verschillende regisseurs werkten mee aan deze monsterproductie, variërend van gearriveerde filmmakers als Claire McCarthy, Warwick Thornston en Justin Kurzel, tot aanstormend talent als theatermaker Simon Stone en Mia Wasikowska, de filmster die hier een zeer verdienstelijk regiedebuut maakt. Ook acteurs van naam verleenden hun medewerking aan de korte films, we zien onder andere Hugo Weaving, Rose Byrne en Cate Blanchett in verrassende rollen voorbij komen.

Liefde en lust

Robert Connolly die zelf films als Balibo en The bank maakte, hield artistieke supervisie. En, hoewel de episodes in stijl enorm verschillen – van animatie tot zelfs dans – is de toon uniform. Vrolijk word je niet van The turning. Alle verhalen spelen zich af aan de onderkant van de samenleving, Het zijn levens doordrenkt van alcoholisme, geweld en corruptie, waarin de hoofdpersonen dromen van liefde en lust, maar eigenlijk nooit hun doel of bestemming bereiken. De optelsom is hier meer dan de som der delen, The turning is poëzie van grote schoonheid, een meesterwerk.

pfeijffer- peachez-andere-van-dijk
Boeken / Fictie

Hunkerend achter het beeldscherm

recensie: Ilja Leonard Pfeijffer - Peachez, een romance
pfeijffer- peachez-andere-van-dijk

Een gedistingeerde academicus valt voor de charmes van een digitale pornoster. Ilja Leonard Pfeijffer brouwt er een sterke en meeslepende romance van. De afloop is aan het begin al gevoeglijk bekend, maar Pfeijffer weet er een fascinerend verhaal van te maken.

De hoofdpersoon en verteller in Peachez zit in een gevangeniscel in Buenos Aires. Hij kijkt terug op een periode van heftige emoties en grote hunkering, met een onvoorziene ontknoping. Zijn wereld lijkt ingestort, zijn leven vergooid, maar toch is hij voldaan en tot op zekere hoogte gelukkig te noemen: hij heeft de ware liefde gekend.

Bedwelmende woorden

Ilja Leonard Pfeijffer zet een op en top intellectueel neer, een classicus, die vooral functioneert in zijn universitaire binnenwereld en behoorlijk is vervreemd van de openbare buitenwereld. In een vlaag van overmoed, met het corrigerende vingertje van de docent, reageert hij op een mailbericht van ene Sarah, waarin zij een ogenschijnlijk spontane schrijffout maakt. Een duidelijk geval van catfishing, waarmee de onschuldige ziel binnen de kortste keren in een web van opgewonden gevoelens wordt gelokt. Sarah Peachez bespeelt hem op magistrale wijze: ze raakt hem in het hart met haar quasi-onschuldige liefdesuitingen en windt hem om de vinger door de schoolmeester in hem te blijven stimuleren.

In zijn bekende, bedwelmende woorden weet Pfeijffer een omgeving te scheppen die dicht bij de zijne ligt. De zoektocht naar een specifiek, erudiet vocabulaire gaat hem goed af, zodanig dat je hier en daar de indruk krijgt in een aflevering van het Groot Dictee der Nederlandse Taal verzeild te zijn geraakt. Lange zinnen, met veel uitwijdingen, worden onderbroken door Latijnse frases en verwijzingen naar de Griekse en Romeinse klassieken. We zitten onmiskenbaar in het hoofd van een nerd. Een in zichzelf gekeerd studiehoofd, een verheven wetenschapper die plotseling de aardse liefde voor hem klaar ziet liggen.

Religieuze dimensie

Sarah Peachez weet haar intelligente ‘proffie’ steeds meer voor zich te winnen. Ze stuurt een reeks geposeerde foto’s van zichzelf, al dan niet ontkleed, en weet hem zelfs zover te krijgen dat hij haar pornografische modellenwerk accepteert als een noodzakelijke broodwinning om later, in een gezamenlijke toekomst, te kunnen gaan studeren. Op prachtige wijze verbindt Pfeijffer de hoogdravende gedachten en gevoelens van zijn hoofdpersoon met de banale provocaties van de uitgekookte bedriegster: ‘Hoewel Sarah en ik elkaar niet fantaseerden (…) en hoewel wij zo werkelijk voor elkaar waren als de strelingen van onze vingers op het toetsenbord en gedachten op het scherm, verschaften de afstand en de zo intens beleden wens van nabijheid een bijna religieuze dimensie aan onze relatie’.

Die religieuze dimensie is een mooi thema in deze roman. De schrijver legt een verband tussen het geloof in een God en de verhouding tot een geliefde: ook de liefde is ‘een daad van creatie’. Het is hoofdzakelijk de verbeelding die verantwoordelijk is voor de hunkering en die zich leent voor de projectie van onze verlangens. ‘Het intreden van de werkelijkheid betekent meestal de dood van de fantasie en het einde van de relatie.’

De verteller in Peachez is het slachtoffer in een omvangrijk crimineel netwerk en belandt uiteindelijk in de cel. Hij voelt zich echter verre van gedupeerd en is ervan overtuigd dat, ondanks het bedrog dat hem is overkomen, er niet getwijfeld kan worden aan zijn liefde voor Sarah: ‘sterk, reëel en welhaast tastbaar zo fysiek in haar effecten op mijn gemoed, dat het banale feit dat ze niet bestond daar niets aan kon veranderen’. Een altruïstisch concept, waarin het geven geen ander doel kent dan het geven zelf. Hier heeft de schrijver nogal wat woorden nodig om zijn beweegredenen uit te leggen, wat niet wegneemt dat deze roman een verbluffende ode aan de liefde is. In een onoprechte – digitale – schijnwereld, waar niets werkelijk is wat het is, wordt deze ware liefde in dankbaarheid omarmd.

Theater / Voorstelling

Een confrontatie zonder genade

recensie: Mens - Wende Snijders

Uit een blauw verlichte kubus stapt Wende naar het midden van het podium met een ontspannen uitstraling alsof ze ervoor geboren is. Hoewel ze zich de eerste nummers bijna niet verroert, verveelt de zaal zich geen moment. Ze trekt het publiek naar zich toe en dat hangt aan haar lippen.

De onheilspellende bastonen laten voor aanvang al weten dat de tijd van de zoete chansons achter haar ligt. Wende gunt haar publiek een paar Franse klassiekers en ze flirt met muziekstijlen uit vroegere tijden, maar is vooral een stem van nu. Zo komt “La Vie en Rose” voorbij, dat Wende met zo een zoet tremolo bezingt dat je je even in het Parijs van de jaren dertig waant. De man naast mij stoot zijn vrouw aan: “Hé deze kennen we.” Maar al vrij snel schiet Wende door naar meer duistere Elektropop.

In Mens onderzoekt Wende hoe het is om mens te zijn tussen allemaal andere mensen. Even ben ik bang voor pretentieuze monologen tussen de muziek door, maar nee, Wende zegt het zoals ze het als geen ander kan zeggen: met haar muziek. Voor de nummers benaderde ze schrijvers als Dimitri Verhulst en Arnon Grunberg. Van Dimitri Verhulst ontving ze de tekst “Vrij me” die niet onderdoet voor een hedendaagse Brel.

 

Stroom van associaties

Wende wordt gesteund door twee muzikanten die ieder door vele instrumenten en gadgets worden omringt en hiermee de vreemdste geluiden omvormen tot muziek. Zo vormt het gezoem van snoertjes die net niet goed vastzitten een baslijn, en daarmee is de muziek heus niet altijd aangenaam. De muziek vloeit samen met de visuals. Op een scherm zien we het ene moment dystopische taferelen van een matrix-achtige wereld en dan weer kleurrijke caleidoscopische explosies. Ook het decor werkt mee, de gezichtloze naakte paspoppen, staan als stille toeschouwers, maar worden Wende’s lustobjecten in het alles verslindende “Au Suivant”. Wende schiet van stijl naar stijl, van taal naar taal en van sfeer naar sfeer. Ze doet dit op zo’n associatieve en intuïtieve manier dat alles volkomen logisch aan voelt. Mens een concert noemen doet af aan de performance die het eigenlijk is; het is een totaalervaring. Soms romantisch en zoet, soms kil en duister.

 

Onvermoeibaar

De visuals bewegen strak op de maat van de muziek en daarmee wordt zelfs het applaus strak geregisseerd. Toch voelt Mens nergens kapot gerepeteerd; Wende is oprecht. In haar laatste nummer verliest Wende haar beheersing; ze danst wild en ongecontroleerd. Als de muziek stilvalt zingt Wende door tot je denkt dat ze niet meer kan. Maar dan knalt de muziek er weer volle vaart in en gaat ze nog harder. Een kracht van de natuur die vrouw.

In haar zoektocht naar de mens verbloemt Wende niets. Ze daalt af naar de donkere krochten van de menselijke geest. Zonder genade bezingt ze de zinloosheid van ons bestaan “Hoe lang nog” krijst Wende keer op keer. Het is onaangenaam, oorverdovend en overdonderend. In het donker laat Wende ons verbluft achter, maar dan klinkt weer haar stem, “pak mijn hand”. Als na een bezweken storm wordt het langzaam licht. In de duistere momenten van Mens vinden we troost in de andere mens, maar geen pathetisch romantisch gelul; als jij niet wilt dan zijn er genoeg anderen.

Theater / Voorstelling

Sciencefiction theater over filosofische kwesties

recensie: De Hollanders: De Eersten

Theatercollectief De Hollanders levert met De Eersten een interessante sciencefiction-voorstelling, waarin het lot van de mens op originele wijze onderzocht wordt.

Drie mensen, twee mannen en een vrouw, leven samen in een van de Aarde afgesloten capsule ergens in de ruimte. Doel: een bijdrage leveren aan de kolonisatie van de ruimte door de mens. In de loop van de voorstelling wordt duidelijk dat de drie protagonisten nooit een voet op Aarde hebben gezet. Ze zijn geboren in deze capsule, net als hun ouders en zeven generaties voorouders. Dat geeft het verhaal een claustrofobisch tintje: de drie personages zijn hun hele leven tot elkaar en tot deze kleine capsule veroordeeld. Wat ze optimistisch houdt is de kennis dat ze vroeg of laat door hun soortgenoten opgehaald en naar de Aarde gebracht worden.

Vrije wil

Tot het zover is, doden de drie lotgenoten de tijd met het uitvoeren van opdrachten van de antropomorfe computer Kofap: “reflecteer op duif”. Aan de ene kant is deze boordcomputer een welkome vierde gesprekspartner in het eentonige bestaan van de drie ruimtekolonisten, maar aan de andere kant maakt hij het leven in de capsule nog voorspelbaarder dan het al is door zijn enorme statistische kennis. Zelfs de soep wordt op Kofap’s advies altijd precies hetzelfde bereid, omdat dit nu eenmaal de beste soep is. Hiermee wordt de kwestie van vrije wil op een interessante manier onderzocht. Wat valt er nog te willen, als de best mogelijke optie al bekend is? De scène waarin een potje schaak wordt gespeeld, maakt deze vraag expliciet: alle mogelijke zetten zijn in het verleden al tot in den treure uitgeprobeerd, waardoor we nu precies weten wat de beste opties zijn. Van deze geformaliseerde zetten afwijken is irrationeel wanneer je wilt winnen, zo legt een van de schakende ruimtekolonisten aan zijn gefrustreerde tegenstander uit.  Het schaakspel als metafoor voor het leven maakt ons bestaan een eeuwigdurende herhaling van de best mogelijke zetten.

 Geen verlossing

Deze duistere toon over het lot van de mens wordt voortgezet wanneer de kolonisten beginnen te beseffen dat ze waarschijnlijk nooit opgehaald zullen worden: “Er is geen verlossing!” De parallel met de moderne mens die God doodverklaard heeft moge duidelijk zijn.

Deze thema’s worden onderzocht middels een prettig onderkoelde speelstijl. De dramatische wending aan het einde maakt het verhaal rond, maar past niet helemaal in het stuk en is ook niet nodig om de ernst van de vraagstukken maximaal over te brengen.

De voorstelling vindt plaats in een simpel, maar goedwerkend decor. Met name de lamp, bestaande uit vele halve cirkels zwevend boven het podium, weet precies de operatiekamer-sfeer neer te zetten die zo eigen is aan het scifi-genre.

Tel daar de tekst van Spinvis en een aantal geslaagde muzikale intermezzo’s bij op, en het resultaat is een onderhoudende en prikkelende voorstelling over de grote vragen des levens.

Boeken / Non-fictie

Een nieuwe dimensie van A. Alberts

recensie: Graa Boomsma - Leven op de rand

Van A. Alberts, auteur van klassiekers als De eilanden (1952) en De vergaderzaal (1974), is weinig bekend. Graa Boomsma heeft een verhelderende biografie geschreven.

De smeuïgste onthullingen uit Leven op de rand. Biografie van A. Alberts stonden rondom publicatie in Graa Boomsma’s lijfblad De Groene Amsterdammer. Alberts, die voordat hij begon te publiceren een loopbaan als ambtenaar in Nederlands-Indië achter de rug had en tijdens de Tweede Wereldoorlog in Japanse kampen had gezeten, verzette zich in het tijdschrift fel tegen de politionele acties. In zijn stukken verwoordde Alberts telkens weer waarom hij, in tegenstelling tot het merendeel van de vaderlandse pers en bevolking, tegen de oorlog was. Niet alleen laat Boomsma zo subtiel zien dat niet iedereen na de oorlog voor behoud van Nederlands-Indië was, hij kantelt ook ons beeld van Alberts: de schrijver, die notoir weinig over zichzelf vertelde en weinig interviews gaf, krijgt hiermee in één klap kleur.

Privébestaan

Leven op de rand is een keurige schrijversbiografie: Boomsma richt zich vooral op Alberts’ publieke bestaan. Albert Alberts, geboren in Haarlem in 1911 en op 84-jarige leeftijd in Amsterdam overleden, was lange tijd aanstormend schrijver. Zo promoveerde hij vlak voor de oorlog op een proefschrift over Thorbecke, waarna hij naar Nederlands-Indië verhuisde. In 1946 kwam hij terug naar Nederland, waar hij als ambtenaar bij verschillende ministeries en journalist bij De Groene Amsterdammer werkzaam was. Vanaf zijn pensioen, in 1976, richtte hij zich volledig op het schrijven.

Grotendeels is Leven op de rand dus een portret van de publieke A. Alberts. Boomsma duikt op drie momenten echter het privébestaan van de schrijver in. Een eerste keer gebeurt dat in de jaren dertig. Alberts was verliefd op Liesbeth Dobbelmann, met wie hij bijna trouwt. Uiteindelijk ketst de affaire toch af. In die ontwikkelingen ziet Boomsma een ervaring die Alberts zijn hele leven bijblijft: niet alleen besluit hij hierdoor scheep te gaan, ook op zijn latere schrijven heeft het zijn weerslag, bijvoorbeeld in zijn onderwerpkeuze.

Nederlands-Indië

Het tweede trauma wordt gevormd door Alberts’ tijd in Indië, in de interneringskampen van de Japanners. De geschiedenis van Nederlands-Indië komt vaak terug in Alberts’ schrijven, niet alleen in romans en verhalen, maar ook in enkele van de meer wetenschappelijke studies die hij schreef. Bovendien creëerden deze twee gebeurtenissen, de afgebroken affaire en de internering, een sterk gevoel van heimwee in Alberts: zijn ‘enige zekerheid’, noemt Boomsma dat. Twintig, dertig jaar later blijft het verleden spreken.

Door allerlei toeval en ongelukkige keuzes krijgt Alberts vanaf 1976 maar een klein pensioen. Om toch rond te kunnen komen, probeert hij elk jaar een boek te publiceren. Zijn jongere vrouw, Fientje, werkt niet, en het stel heeft een duur uitgavenpatroon: Boomsma refereert aan enkele verbouwingen van hun Blaricumse huis en een sterke hang naar veiligheid en alarmsystemen die de kosten opstuwen. Alberts’ uitgever Geert van Oorschot maakt dan zijn opwachting in Leven op de rand zoals we hem kennen: nors, maar altijd bereid een vriend te helpen, in dit geval door boekhoudkundig te goochelen met voorschotten.

Een extra laag

Al deze gebeurtenissen worden door Boomsma stap voor stap bij langsgegaan. Af en toe vermoeit die aanpak wat: zeker wanneer Alberts zijn literaire productie opgevoerd heeft, nemen de samenvattingen en korte analyses van de inhoud veel ruimte in. Jammer is ook dat er voor de receptie te weinig aandacht is. Het is maar de vraag of de lezer die minder goed bekend is met Alberts en zijn werk, aan het einde van Leven op de rand begrijpt hoe deze teruggetrokken auteur van korte romans tot een redelijk prominente positie in de Nederlandse letteren heeft kunnen komen.

Het mooie van deze biografie is enerzijds Boomsma’s terughoudendheid, en anderzijds de manier waarop hij publiek en privé met elkaar verbindt. Op die manier doet Leven op de rand wat een goede schrijversbiografie moet doen: een extra laag aan het oeuvre van de schrijver toevoegen. Daarmee geeft Graa Boomsma Alberts opnieuw aan de lezer.

Blaudzun
Muziek / Interview
special: Interview met Blaudzun
Blaudzun

‘Ik hou het meest van zonnige melancholie.’

Deel 1 en 2 van zijn trilogie ‘Jupiter’ zijn inmiddels verschenen, deel 3 volgt nog. 8WEEKLY sprak met Blaudzun in TivoliVredenburg, na afloop van de repetitie met zijn band. “Soms moet je eerst keihard neergaan om weer op te kunnen staan.”

Hoe ging het?

‘Zes weken hebben we geen show meer gedaan, dus dan is het altijd goed om weer even te repeteren. We zijn nu achter de komma aan het werken. Dat is nodig, want foutjes die je live maakt moet je creatief kunnen oplossen. Maar uiteindelijk word je van een optreden voor een publiek uiteindelijk zoveel beter. Dan ben je gewoon scherper. Repeteren is toch een soort van kantoorbaan.’

Vanavond spelen jullie in de Grote Zaal van TivoliVredenburg. Denk je nog wel eens terug aan het oude Tivoli?

‘Die zaal mis ik soms wel ja. Intussen zijn er gelukkig ook veel mooie shows geweest in TivoliVredenburg, dus langzaam komt de ziel er wel in. Maar al met al ben ik toch meer van de oude vibe van Tivoli aan de Oudegracht.’

Vanwaar die titel ‘Jupiter’ voor de trilogie?

‘Ik vind het wel een grappig gegeven dat Jupiter, de grootste planeet van ons zonnestelsel, de vijfde planeet is vanaf de zon gezien. Dit is ook mijn vijfde album. Bovendien is Jupiter een soort magneet die, door de zwaartekracht, veel zooi uit de ruimte weghaalt. Bij kunst werkt dat ook zo: goede kunst trekt slechte dingen bij je weg, zoals de rommel die in je hoofd zit.’

In eerdere interviews vertelde je openhartig over je depressie en een relatiebreuk. Werkt muziek helend voor jou?

‘Zeker, net als andere kunst overigens. Een lied, een compositie of een schilderij kan je wegtrekken uit de sfeer waar je in zit en brengt je op andere gedachten. Ook van zingen gaat een heilzame werking uit: Er zit veel kracht in en er gebeurt iets moois in je hersenen, of je nu vrolijk bent of niet. Dat klinkt bijna religieus, maar dat bedoel ik niet in godsdienstige zin.’

Ik las ook dat je bij Oerol een bijna-doodervaring hebt gehad toen je een verkeerd drankje had genomen …

‘Daar heb ik al genoeg over gezegd. Dat moment is wel een keerpunt in mijn leven geweest: dat je zo naar terechtkomt, en dat je daar zo van schrikt. Als je zo dicht bij de dood bent weet je wel opeens: ik wil helemaal niet dood. Al gebeurde dat in een fase dat ik het leven niet erg leuk vond. Maar op dat moment besloot ik dat ik alleen wilde leven op een manier die bij me past en waar ik gelukkig van word. Heel bewust sla je op zo’n moment dan een bepaalde weg in.’

Je hebt altijd een voorliefde gehad voor de donkere kant van het leven …

‘Dat klopt wel. Van Nick Cave heb ik geleerd dat je muziek die alleen vanuit positivisme is geschreven moet wantrouwen. Donkere liedjes zijn eerlijker en beklijven meer. Maar eigenlijk hou ik het meest van zonnige melancholie, en niet per se van hele donkere dingen. Er moet wel hoop in zitten.’

Op ‘Jupiter’ staat een lied over het bombardement op Rotterdam in de WO II. Kun je daar iets meer over vertellen?

‘Ik gebruik die gebeurtenis als metafoor voor het leven. Rotterdam is toen helemaal platgebombardeerd, maar in de loop van de jaren weer heel mooi opgebouwd. De energie en de overlevingsdrift is echt in de stad en de mensen gaan zitten. Heel inspirerend vind ik het dat voor iets dat wordt afgebroken altijd weer iets moois in de plaats komt, als je de handen maar uit je mouwen steekt. Soms moet je eerst keihard neergaan om weer op te kunnen staan. Het is misschien gevaarlijk om te zeggen, maar soms is dat zelfs nodig. Ja, dat geldt ook wel voor mij.’

Iets heel anders: Verrassend op je nieuwe album is het geluid van de saxofoon …

‘In een groot deel van de jaren tachtig werd de sax heel mooi gebruikt, maar eind jaren tachtig, en ook in de jaren negentig, is het een klef instrument geworden. Dat kwam met name door de Kenny G’s van deze wereld. En een sax is gewoon seks natuurlijk. Dat zit em met name in de sound van het instrument: melodisch en bassig tegelijk. Ja, er is zeker een connectie tussen muziek en seks. Fascinerend vind ik het dat mensen seks hebben op een nummer van mij, terwijl datzelfde nummer ook wordt gedraaid bij een begrafenis. Mooi dat dat kan. ‘Jupiter’ heb ik sowieso meer vanuit de heup geschreven, en dan wordt het al snel meer dansbaar, ritmischer en dus meer sexy. Er kan op geneukt worden.’

Een andere manier om fit te blijven is sport. Je bent een groot wielerliefhebber. Ben je alweer op de fiets gestapt?

‘Helaas was het kutweer de laatste tijd. Voor mij is het dan ingewikkeld om te gaan fietsen met alle shows nog in het verschiet. De kans is dan te groot dat ik ziek word. Maar als het weer beter wordt ga ik zeker weer. Het is een fijne manier om mijn hoofd leeg te maken, en vervolgens weer op te vullen. Ik fiets dan twee of drie keer in de week, meestal een uurtje of twee. Op de Utrechtse Heuvelrug, in de Veluwe, bij de Posbank, of in polder. Nee, een koptelefoon heb ik dan niet op: ik luister alleen naar mijn eigen adem en naar de omgeving. Soms ontstaan er goede ideeën tijdens een tocht. Vroeger dacht ik: een goede inval komt later altijd terug. Maar dat is niet zo, dus nu leg ik het meteen vast. Dan stop ik even en zing ik een tekstfrase of een melodietje in. Maar ik stop liever niet tijdens het fietsen.’

Kunst / Expo binnenland

Een troosteloze confrontatie met onszelf

recensie: Béla Tarr - Till the End of the World

Béla Tarr, Till the End of the World, over het indrukwekkende oeuvre van Hongarije ‘s grootste filmmaker Béla Tarr (1955), is nog tot 7 mei in EYE Filmmuseum te bezoeken. De bijzondere tentoonstelling toont geraffineerde installaties van fragmenten uit zijn films en confronteert ons met de schaduwzijde van de mens.

De tentoonstelling Béla Tarr, Till the End of the World, begint met een grens. Daadwerkelijke hekken, prikkeldraad, met daarachter beelden van vluchtelingen. Syrische vluchtelingen, gestrand in het binnenland van Hongarije. Er is een parallel met de personages uit de films van Béla Tarr. Ook zij zijn verdwaald, getergd, opgesloten in een leven vol herhaling, in troosteloze landschappen met ijzige regen en geselende wind. In Tarr’s films zijn de mensen lelijk, de beelden zwart-wit, de shots eindeloos lang en de herhalingen tergend. En dit alles begeleid door de melancholische, wat vermoeiende muziek van zijn vaste componist Mihály Vig. Kortom, de tentoonstelling biedt geen vrolijk schouwspel.

Een sluis vol wind

Béla Tarr

Béla Tarr – Till the End of the World – EYE © Studio Hans Wilschut

De eerste zaal met zijn persfoto’s van vluchtelingen en beelden van bombardementen in Aleppo confronteert ons met de realiteit. De tweede zaal fungeert als sluis. Een overgangsplek tussen het hier en nu en het universum van Tarr. In die wereld tussen realiteit en fictie staat een bladloze boom gelijkend op de boom uit Tarr’s laatste film The Turin Horse (A torinói ló). Bladeren dwarrelen, schaduwen van de takken krioelen over de wanden. De onheilspellende wind irriteert, maakt lawaai en maakt zelfs duizelig. Het is deze hinderlijke, tergende wind die de bezoeker de parallelle wereld van Tarr binnensleurt. Wat volgt is een confrontatie met onze eigen tekortkomingen.

Tarr’s universum

Het universum van Tarr wordt gepresenteerd door middel van zorgvuldig samengestelde constellaties van fragmenten uit zijn films, uit The Turin Horse (2011), Sátántangó (1994), Werckmeister Hamóniák (2000). Tarr’s boodschap is concreet. Symboliek interesseert hem niet; objecten, landschappen en echte mensen des te meer. We zien vier beelden die na elkaar tot leven komen. Vier lange scenes die, zoals karakteristiek is voor zijn oeuvre, in één take zijn opgenomen. De personages doen iets, en tegelijkertijd doen ze niets. Ze dansen, wachten, lopen, terwijl ze in het niets staren. Arm en passief zijn ze en ongetwijfeld gebaseerd op de mensen die Tarr dagelijks zag in het communistische Hongarije. Door ons deze mensen te tonen, confronteert Tarr ons met het onvermogen van de mens om iets moois van de wereld te maken.

Trance

De magische films van Tarr kenmerken zich door lange takes en herhaling, een verhaallijn is er niet echt. We raken erdoor in trance, raken onze concentratie kwijt. Een oude boer die zich in de harde wind op zijn paardenwagen probeert voort te bewegen. Een meisje dat zo in de war is dat ze haar kat heeft vermoord en nu met die dode kat uren doelloos door de regen zwerft. Een immigrantenkind dat in de metro van Sarajevo urenlang hetzelfde verschrikkelijke deuntje speelt, waarbij de lens enkel op zijn gezicht gericht is; een korte film die Béla Tarr overigens specifiek voor deze tentoonstelling maakte. Hoe lang willen we hiernaar kijken? Eigenlijk niet te lang, of liefst helemaal niet. En precies dat wil Tarr ons met deze tentoonstelling laten zien; ons ongemak met de ongemakken van de ander, onze voorkeur voor wegkijken en ons gebrek aan empathie. Deze kant van zijn bijzondere oeuvre komt in de tentoonstelling prachtig tot zijn recht en wijst ons er op dat juist aan empathie in onze wereld zo’n sterke behoefte is. En daarom is Till the End of the World een must see.