Theater / Achtergrond
special: Peter Faber is een hengst die staat te trappelen.

‘Vitale gekken, die zijn leuk’

Dagboek van een gek, een solovoorstelling van acteur Henk van Ulsen, was begin jaren zeventig een grote theaterhit. 25 jaar later gaat Peter Faber – die doorbrak bij het Werkteater, maar ook bekend werd met films als Schatjes en Max Havelaar – het ook eens proberen, maar dan in een eigen bewerking.”Ik voel me altijd op mijn gemak bij gekken,” bekent Faber.

Het toneelstuk Dagboek van een gek is gebaseerd op een roman van de Russische schrijver Nikolaj Gogol, waarin hij de teloorgang beschrijft van een ambtenaar die langzamerhand gek wordt. Hij kan hondjes met elkaar horen praten en hij beeldt zichzelf in dat hij de langgezochte koning van Spanje is. En dat gekkenhuis waarin hij uiteindelijk belandt, dat is natuurlijk niets anders dan het Spaanse hof.

Gekken aan de arm

~

“Gekte loopt als een rode draad door mijn werk; ik voel me altijd op mijn gemak bij gekken,” legt Faber uit. “Ik bedoel niet de gekken die onder de medicijnen zitten, dat zijn planten. Maar je hebt ook mensen die vitaal gek zijn en niemand last bezorgen. Dat is leuk.” Die affiniteit met gekken dateert nog uit de tijd dat hij bij het Werkteater speelde. “Met het Werkteater speelden we veel in psychiatrische inrichtingen. Later kwam ik daar terug om Sinterklaas te spelen, of ik ging een dagje met ze op stap. Dan liep je met vijf van die gekken aan je arm, die naar elk uniform zwaaiden. En de mensen maar denken: goh, die Faber heeft een leuke vader en moeder! Oh ja, er was er ook een die graag een seksboekje wilde kopen, want in die katholieke inrichting was dat allemaal verboden. Wij dus naar de boekwinkel, waar de verkoopster – héél serieus – met een boekje over seks vòòr het huwelijk aan kwam zetten. Maar dat was niet wat hij zocht. ‘Er staan helemaal geen plaatjes in, ik zoek zo’n boek waar je alles ziet, van begin tot eind!'”

Plezier

Als Faber eenmaal aan het vertellen slaat, stapelen de anekdotes zich op. Toch keren we nog even terug naar Dagboek van een gek. Is Faber niet bang dat hij met Henk van Ulsen zal worden vergeleken, die in de jaren zeventig met dit stuk triomfen vierde? “Welnee”, zegt hij. “Zeven jaar geleden wilde ik dat stuk ook al doen, maar toen had Henk plannen om het als afscheidstournee te spelen. Nu kan het weer en speel ik het op mijn manier; zonder decor en zonder dagboek in mijn handen.” De reacties van de try-outs zijn in ieder geval bemoedigend. “Ik heb al reacties gehad van mensen die wantrouwig waren, omdat ze dachten: Henk deed het zó fantastisch, mij benieuwen hoe die Faber het doet. Maar na afloop zeiden ze dat ik het héél anders doe, groter soms, en minstens zo ontroerend.”

Waarna hij uitlegt wat hem zo’n plezier verschaft om in de huid van een gek te kruipen. “Het dagboek is een compleet verhaal. Het begint heel gewoon en vervolgens ben je er getuige van hoe iemand begint door te draaien. Axel Loopbaan, zoals mijn hoofdpersoon heet, is zó sympathiek dat het je aan het hart gaat als hij steeds meer de vernieling in gaat. Ik zie hem overigens niet louter als slachtoffer, zoals gekken vaak worden gezien. Het leven bestaat namelijk niet alleen uit uit fantastische momenten, het is ook wel eens ‘kut met peren’. Die ongelukkige momenten maken het leven óók rijker. In de voorstelling ga ik dus door al die fases heen en eindig ik jankend en schreeuwend. Maar Axel Loopbaan doet dat met volle energie, met volle overtuiging; dat maakt het leuk om hem te spelen.

Voorbereiding

“Hoe ik me op mijn rol voorbereid? Je begint natuurlijk met het leren van de tekst, zinnetje voor zinnetje. Langzaam kruipt het je hart in en vervolgens ga ik elke dag door het stuk heen, ook op dagen dat ik niet speel.” En zo kan het dus gebeuren dat Faber op een dijk staat te repeteren, alwaar hij – tegen de wind in – de Gouwzee vermanend toespreekt. Dat we dus niet denken dat hij mal geworden is.

Ja zeker, van alles wat hij doet vindt hij theater spelen nog steeds het leukst. “Tv en film zijn ook leuk om te doen, maar na afloop van zo’n dag kom ik gesloopt thuis, want je moet de hele dag wachten en stationair draaien. Maar na afloop van een theatervoorstelling voel ik me altijd tien jaar jonger; je kunt er zoveel energie in kwijt.” Energie krijgt hij overigens ook van het publiek. “Bij Dagboek van een gek speel ik een uur en een kwartier, waarna ik een korte pauze inlas, en mensen me allerlei vragen kunnen stellen. Sommige mensen willen bijvoorbeeld weten of ik die gekte zomaar los kan laten; of ik dus thuis niet als een gek sta te koken!”

Hengst

Tot slot buigt Faber zich over de vraag of hij, ondanks zijn indrukwekkende ervaring, nog wel eens momenten heeft dat het angstzweet hem uitbreekt. “Altijd,” zegt hij lachend, “dat houdt nooit op. Het is net als met die zenmonnik, aan wie ze vragen wat hij nou de hele dag doet, nu hij verlicht is: ‘vallen en opstaan’. Je moet er heel hard voor werken om je natuurlijke luiheid te doorbreken. Als je mij vraagt: heb je vanavond zin om te spelen, dan zeg ik: ik heb nooit zin. Het liefst heb ik dat het theater in de fik gaat. En dat ze zeggen: Peter, hier is je geld, je mag naar huis.”
Blijkt gelukkig een grapje te zijn. Meestal voelt Faber zich namelijk als “een hengst die staat te trappelen in de stal”. “Als je eenmaal rent, dan kom je in je ritme, maar vòòr die tijd zit je wel eens te shaken, want je lichaam wìl wel, maar het mag nog niet. Dan moet je al je kracht gebruiken om even tot rust te komen, om al die emoties te temmen. Want je weet: straks mag ik rennen.”

Dagboek van een gek wordt door Peter Faber gespeeld, in de regie van Helmert Woudenberg. De voorstelling gaat 23 november in premiere in Schouwburg Amstelveen (020-5475175) en trekt vervolgens het land in. Meer informatie vind je hier.

Boeken / Fictie

Tussen staminee en zothuis: familiekroniek in drie delen

recensie: Erick Vlaminck - Romantrilogie: Langs moederszijde / Langs vaderszijde / Langs schrijverszijde

Onnozelaar, staminee, kabberdoes; wie van sappig Vlaams houdt wordt op zijn wenken bediend met de zesdelige familiekroniek van de Vlaamse schrijver Erik Vlaminck, die uitgeverij Wereldbibliotheek recentelijk in drie boeken heeft gebundeld: Langs moederszijde, Langs vaderszijde en Langs schrijverszijde. Vlaminck beschrijft daarin niet alleen een aantal kleurrijke familieleden, maar laat en passant zien hoe het leven in boerengehuchten onder de rook van Antwerpen er in de vorige eeuw uitzag. Niet al te vrolijk dus, want er was veel armoede en ellende, en menigeen eindigde in het zothuis.

Langs moederszijde is in het begin even doorbijten, want de eerste helft van het boek is een beetje saai. Het begint wel spannend met een voorzaat die zich uit wanhoop in de waterput werpt, maar daarmee hebben we het meeste drama wel gehad. We maken weliswaar kennis met grootvader Eduard, die aan drank en schulden ten onder gaat en we maken een héle moeilijke bevalling mee, maar ècht boeien doet het allemaal niet. Pas halverwege het boek, als de schrijver het verhaal gaat vertellen van Fons en Liza, komt de vaart erin. En gaat het eindelijk ergens over.

Hoerenchange

Fons en Liza worden het dorp uitgepest omdat ze in de oorlog dorpsgenoten hebben verraden, en ze besluiten in Canada een nieuw bestaan op te bouwen. De Vlaminck zoekt hen op – ze zijn dan inmiddels al dik in de tachtig – en op een mooie, bijna schrijnende manier beschrijft hij hoe Fons en Liza ver van huis hun laatste dagen slijten, eenzaam en ontworteld. Gelukkig is het niet alleen maar armoe en ellende wat de klok slaat. Af en toe valt er ook nog wat te lachen, met name als een aan zijn rolstoel gekluisterde oom, oom Leon, weer eens flink tekeer gaat.

‘Eduard heeft hoerenchange gehad,’ zegt Leon, ‘doodgaan rond uw zestig jaar, da’s ’t manneke. En van uw hart dan nog. Daar weet ge niks van. Poef, licht uit en gedaan…’

Platgebombardeerd

Langs vaderszijde is al een stuk interessanter. Ook hier moeten we ons eerst door wat opvulsel heenworstelen voor we belanden bij een aangrijpend verhaal over zijn vader en grootvader, die tijdens de oorlog – door honger gedreven – in een Duitse fabriek gaan werken. Mooi is het beeld van opa die na de bevrijding naar zijn Vlaamse dorp terugkeert om te ontdekken dat zijn huis is platgebombardeerd. Verloren doolt hij rond in de puinhopen en gaat in het bed liggen, dat de bominslag wonderwel heeft overleefd.

~

Vervolgens beschrijft Vlaminck wat er aan vooraf ging. Hoe zijn vader en grootvader naar Duitsland vertrekken om daar in een fabriek kogelhulzen te gaan maken. Hoe zijn vader verliefd wordt op de dochter van de pensionhoudster en hoe ze elkaar alleen in het geheim kunnen ontmoeten, omdat hij voor de Duitsers maar een Fremdarbeiter is en hij ook wel snapt dat ze hem in Vlaanderen al zien aankomen met een Duitse vrouw.

Net als in Langs moederszijde volgt Vlaminck het spoor terug en bezoekt hij het Duitse plaatsje waar zijn vader in een werkkamp heeft gezeten, voordat hij door de Canadezen wordt bevrijd. En dat wordt met de nodige ironie beschreven.

Net toen ik aanbelde bij het gebouw waar ooit mijn vader bange oorlogsweken doorbracht, kwam een blaffende rottweiler de hoek om gestormd. Ik zag het schuim in zijn muil toen hij tegen me opsprong. En de gele blinkende tanden. Ik moest ook zo nodig naar Duitsland om ter plaatse iets te kunnen proeven van de verhalen die thuis nooit werden verteld…

Het zothuis

In Langs schrijverszijde beschrijft Vlaminck niet zijn eigen jeugd, maar vertelt hij het verhaal van zijn buurjongetje Stanny, die het met zijn bedlegerige moeder en zwijgzame, drinkende vader niet bepaald heeft getroffen. Stanny wordt dan ook veel gepest. Even denk je dat hij het geluk gaat vinden als hij een onverwachte erfenis in de schoot krijgt geworpen, maar in plaats daarvan belandt hij in het zothuis (gekkenhuis), dat Vlaminck, die zelf in de psychiatrie heeft gewerkt, als een ware hel beschrijft. Het is een plek waar patiënten op elkaars stoel azen, elkaars voedsel wegkapen en zelfs een verkrachting niet uit de weg gaan. Geen wonder dat Stanny er uiteindelijk voor kiest om zichzelf te pletter te rijden.

Maar gelukkig is oom Leon er nog, want om oom Leon kun je altijd erg lachen. Hij heeft overal commentaar op, zoals bijvoorbeeld op de verpleegsters in het ziekenhuis:

Maar terzake, ik had het over de schone wijven die hier rondparaderen. Die sloeries dragen niets anders dan van die witte doorkijkvodden. Ge krijgt hier godverdomme meer te zien dan in de Moulin Rouge van Parijs. Ze mankeren alleen nog een pluim in hun gat.

Driebenige dwergen

De drie boeken bij elkaar (de schrijver werkt overigens nog aan een novelle om de kroniek écht af te kunnen ronden) geven een aardig beeld van het leven in Vlaamse boerengehuchten, met name aan het begin van de vorige eeuw toen het dorpscafé nog als enige over een zwartglimmend telefoontoestel beschikte, waar iedereen zich omheen schaarde als de voetbalresultaten werden doorgebeld. En toen kermissen nog met attracties als Siamese tweelingen en driebenige dwergen door het land trokken. Ja, dat waren nog eens tijden.

Het moet gezegd dat Erik Vlaminck over een prettige, barokke en humoristische schrijfstijl beschikt. De monologen van Oom Leon zijn bijvoorbeeld geknipt voor het cabaret. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Vlaminck regelmatig voor het toneel schrijft. Hij heeft een goed oor voor de vaak geestige manier waarop Vlaamse dorpelingen zich plegen uit te drukken. Maar het moet ook gezegd dat als Vlaminck er een paar minder spannende familieleden had uitgewipt en zich op de verhalen had geconcentreerd die er werkelijk toe doen, hij ook met één boek had kunnen volstaan – iets dikker wellicht, maar minstens zo mooi.

Erick Vlaminck • Langs Moederszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 240 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2147-5

Erick Vlaminck • Langs Vaderszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 256 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2148-3

Erick Vlaminck • Langs Schrijverszijde • Uitgever: Wereldbibliotheek • 240 bladzijden • € 11,90 (paperback)
• ISBN 90-284-2149-1

Boeken / Non-fictie

Nabokov verslikt zich in Dostojevski

recensie: Vladimir Nabokov – Dostojevski: de kunst van het lezen // Nabokov, Henkes & Bindervoet - De kunst van het (niet) vertalen

“Ik wil maar al te graag Dostojevski ontmaskeren,” stelt Valdimir Nabokov in zijn Lectures on Russian Literature, waaruit het gedeelte over Dostojevski onlangs vertaald is door het duo Henkes & Bindervoet. Wat volgt is een gedetailleerd betoog waarin Nabokov uitgebreid uit de doeken doet wat er allemaal zo gruwelijk slecht is aan het werk van Dostojevski. Hij gaat daarbij niet lichtzinnig te werk en komt met goed onderbouwde argumenten, wat echter niet per se betekent dat zijn conclusies juist zijn. Want professor Nabokov verslikt zich in Dostojevski en ontmaskert uiteindelijk niemand anders dan zichzelf.

Nabokov verwijt Dostojevski dat hij romantische clichés verkoopt, schaamteloos bekende misdaadromans nabootst, abnormale en ongeloofwaardige personages creëert, te weinig oog voor detail heeft en psychologische diepgang ontbeert. Welbeschouwd heeft Nabokov niet geheel ongelijk. Dostojevski haalde inderdaad zijn inspiratie uit derderangs romans en hij balanceerde inderdaad op de randje van het cliché, maar professor Nabokov ziet volledig over het hoofd dat Dostojevski een geheel eigen draai aan deze elementen geeft en ze weet om te buigen tot geniale literatuur.

Getormenteerd bewustzijn

V. Nabokov
V. Nabokov

Toch betekent dit niet dat je Nabokov ongelezen moet laten. Zijn betoog werkt verfrissend en stelt vraagtekens bij de soms maar al te gemakkelijk gemaakte aanname dat Dostojevski een genie zou zijn. Het dwingt je om Nabokov voor jezelf van repliek te dienen. Hierbij zou je kunnen denken aan de intense wijze waarop Dostojevski in Misdaad en straf de menselijke vertwijfeling weet op te roepen; de diepzinnige wijze waarop hij in Aantekeningen uit het ondergrondse een getormenteerd bewustzijn schept dat verzonken is in een oneindige en wanhopige reflectie. Nabokov zou hier wellicht tegen in brengen dat dit niet-artistieke overdrijvingen zijn en dat Dostojevski’s personages geen ‘normale’ mensen zijn. Maar wie is Nabokov om te bepalen wat normaal is en wat niet? En wordt deze zogenaamde normaliteit die hij zegt aan te hangen niet elke dag weersproken?

Tolstoj en Dostojevski

Nabokov is niet vies van een fikse portie retorica. Hij spreekt over onervaren lezers die niet goed onderlegd zijn in de kunst van het lezen. Maar bestaat deze kunst eigenlijk wel? En zo ja, wat moeten we ons daar dan bij voorstellen? Uit Nabokovs betoog wordt al snel duidelijk dat de zogenaamde ervaren lezer iemand is die goede en slechte literatuur van elkaar weet te onderscheiden. Iemand, kortom, die weet dat Dostojevski een talentloze knoeier was. De criteria op basis waarvan deze conclusie tot stand zou moeten komen, blijven bij Nabokov impliciet, maar hebben alles te maken met nauwkeurigheid, verfijndheid, motivering en controle. Opvallend is dat hij daarbij vaak Tolstojs werk aanhaalt als het ultieme voorbeeld van hoe het wel moet:

Dit is niet wat een kunstenaar doet, zoals Tolstoj, die zijn personages de hele tijd voor zich ziet en precies weet welk specifiek gebaar hij op een bepaald moment gaat maken.

Dat mag zo wezen, maar het is de vraag of dat betekent dat Dostojevski een slecht schrijver is. Zijn kwaliteiten liggen op een ander vlak. Hoe prachtig Tolstojs Oorlog en vrede ook is, het weet nauwelijks raad met de innerlijkheid van de mens. Van een diepgaand bewustzijn is nauwelijks sprake, het enige bewustzijn is dat van Tolstoj zelf die als een meester over zijn universum heerst. Hier komt het verschil tussen twee poëtica’s aan het licht dat George Steiner er ooit toe verleidde om een fundamentele oppositie te creëren tussen Tolstoj en Dostojevski. De zin van deze oppositie valt te betwisten, maar het maakt wel duidelijk dat literatuur op meerdere wijzen bedreven kan worden. Nabokov heeft zich teveel blindgestaard op een van deze manieren.

Normatieve criteria

F.M. Dostojevski
F.M. Dostojevski

Nabokovs pogingen om te bewijzen dat Dostojevski een prulschrijver is, lopen er uiteindelijk op uit dat hij bewijst dat zijn eigen normatieve criteria te beperkt zijn. Het probleem van Nabokov is dat hij überhaupt criteria ontwikkelt om literatuur te beoordelen. Wie eenmaal zulke criteria ontwikkeld heeft, kan onmogelijk ontkomen aan blinde vlekken en loopt het gevaar dat uitzonderlijke auteurs die zich niet aan de regels houden, en die juist daarom in staat zijn grootste literatuur te scheppen, buiten zijn gezichtveld vallen.

Literatuur beoordelen is vooral een intuïtieve aangelegenheid. Je intuïtie zegt je of een werk goed, slecht of middelmatig is. Daarmee kun je niet volstaan: deze intuïtie moet onderbouwd worden. Wie echter meent dat er onbetwistbare criteria bestaan om goede en slechte literatuur van elkaar te scheiden, zal onvermijdelijk aan dezelfde blikvernauwing als Nabokov ten prooi vallen. De kunst van het lezen is niet gelegen in het feit dat je raadseltjes weet op te lossen of dat je de gebaren en handelingen van de personages kunt voorzien. Wat de kunst van het lezen dan wel inhoudt, kan – om misverstanden te voorkomen – beter niet in een ondubbelzinnige definitie gevat worden.

Aan het eind van het boekje, wanneer je je vertwijfeld afvraagt waarom Nabokov toch zo furieus tekeer gaat tegen Dostojevski, tref je nog een gemoedelijk gesprekje aan tussen de twee vertalers die ook zo hun vraagtekens plaatsen bij Nabokovs betoog. Het duo is desondanks nog niet klaar met Nabokov en zal, naast de reeds verschenen stukken over Tsjechov en Gogol en Dostojevski, nog meer gedeelten uit zijn Lectures on Russian Literature vertalen.

Eerder dit jaar vertaalde het duo in De kunst van het (niet) vertalen ook nog een ander fragment uit Nabokovs Lectures. In dit fragment van slechts negen pagina’s staat de praktijk van het vertalen centraal. De rest van het ruim veertig pagina’s tellende boekje wordt grotendeels opgevuld door een bombastisch pamflet van de ’twee neuswijze nestbevuilers’ Benkes & Hindervoet. Hierin passen zij Nabokovs opmerkingen over het vertalen toe op de Nederlandse situatie.

Vladimir Nabokov • Dostojevski: De kunst van het lezen deel 3 • Uitgever: Hoogland & Van Klaveren • Vertaling: Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • Prijs: € 19,50 (gebonden) • 85 bladzijden • ISBN 90-76347-32-8

Vladimir Nabokov, Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • De kunst van het (niet) vertalen • Uitgever: Hoogland & Van Klaveren • Vertaling: Robbert-Jan Henkes & Erik Bindervoet • Prijs: € 11,50 (paperback) • 45 bladzijden • ISBN 90-76347-37-9

Kunst / Expo binnenland

Plaatsen van betekenis

recensie: Piet Mondriaan - Lustrum Mondrian-Montparnasse

Het Mondriaanhuis Museum voor Constructieve en Concrete kunst, gevestigd in het geboortehuis van Piet Mondriaan in Amersfoort, bestaat dit jaar tien jaar. Tijd voor een lustrum en aanleiding voor het museum om een aantal tentoonstellingen en activiteiten rond het werk van Mondriaan op het programma te zetten. Onder de lustrumparaplu Mondrian-Montparnasse is vanaf 15 oktober in het Mondriaanhuis de derde lustrumtentoonstelling van dit jaar, Mondrian – Montparnasse. Abstractie in Parijs, te zien. In vier zalen wordt werk getoond van Mondriaan zelf, zijn leerlingen en dat van zijn Parijse collega-kunstenaars ten tijde van Mondriaans tweede verblijf in de lichtstad tussen 1919 en 1938.

Naast deze overzichtstentoonstelling biedt het Mondriaanhuis in het kader van het verjaarsfeest een tweetal nieuwe presentaties: een reconstructie van het Parijse atelier van de kunstenaar (uitgevoerd door de Technische Universiteit Delft) en een reflectie op dit atelier door de Nederlandse kunstenaar Krijn de Koning. Beide zijn het bouwwerken waar de bezoeker doorheen mag lopen; het ervaren van de ruimte staat in beide ‘objecten’ dan ook centraal. Tenslotte is er in het museum nog de vaste opstelling van het museum: een zaal waar de evolutie in het werk van Mondriaan uit de doeken wordt gedaan.

Kunst of geschiedenis?

Adriaan Lubbers, portret van Piet Mondriaan, 1931. Olieverf op doek, bruikleen Simonis & Buunk Kunsthandel, Ede
Adriaan Lubbers, portret van Piet Mondriaan, 1931. Olieverf op doek, bruikleen Simonis & Buunk Kunsthandel, Ede

De overzichtstentoonstelling Abstractie in Parijs is samengesteld uit de eigen collectie van het Mondriaanhuis. Die bestaat vooral uit werk van volgelingen en tijdgenoten; in de presentatie vinden we welgeteld één schilderij van Mondriaan zelf. Originelen van wereldster Mondriaan zijn voor een instituut dat zo jong en klein is, misschien moeilijk aan te schaffen of te lenen, maar voor de argeloze bezoeker is het misschien toch een kleine teleurstelling dat alleen het museumgebouw en een enkel werk rechtstreeks verbonden zijn met de kunstenaar.

Wat er wél hangt is van een behoorlijk niveau. We zien werken van tijdgenoten als van der Leck, Malevitsj, Arp, Pevsner, Lubbers en Domela Nieuwenhuis. Dit levert een mooie staalkaart op van vooruitstrevend schilderwerk uit de jaren twintig en dertig. Maar had het museum het in de berichtgeving niet over “De expositie die dieper in zal gaan op de kunstenaarswijk Montparnasse, een bruisende buurt, vol cafeetjes en dansgelegenheden waar kunstenaars elkaar ontmoetten”? Het historische kader ontbreekt in deze tentoonstelling bijna helemaal. Een kaart van Parijs, waarop de ateliers van tijdgenoten als Brancusi en Modigliani worden aangegeven, levert weinig extra informatie op. De tentoonstelling in Amersfoort is een typisch 20e eeuwse kunsttentoonstelling: witte muren, waar de werken die er hangen niet gehinderd worden door ‘verstorende’ informatie. Hooguit een jaartal en de naam van de kunstenaar. Veel vragen over het thema van de expositie blijven onbeantwoord. Wat dacht van der Leck, met zijn diagonalen, van Mondriaans neoplasticisme? Waren de zachte vloeiende vormen van Arp aanstootgevend voor de naar harmonie zoekende Mondriaan? Waaróm voelde Mondriaan zich zo thuis in Parijs?

Is dit dan wel de juiste manier om deze werken binnen zo’n historisch thema aan te bieden? Of toch een gemiste kans om de bezoeker op een persoonlijke manier kennis te laten maken met de dynamische periode in Parijs en de artistieke stroomversnelling die deze innovatieve kunstenaars wisten te creëren? Wat ons betreft had het Mondriaanhuis hier wat meer fantasie aan de dag mogen leggen om de belofte van deze expositie waar te maken. We weigeren te geloven dat er tussen witte muren-nihilisme en truttige ‘living history’ geen gulden middenweg te vinden zou zijn.

Leve de reproductie!


Gelukkig zijn er andere presentaties in het Mondriaanhuis die wel historisch georiënteerd zijn. Het gebrek aan originelen van de hand van Mondriaan wordt dan ineens een voordeel. Doordat wordt gewerkt met reproducties kan naar hartelust worden vergroot, verkleind, of details worden uitgelicht. Op deze manier wordt het mogelijk om in de vaste opstelling van het museum een volledig overzicht van de stijlontwikkeling van Mondriaan te geven. Veel grote werken komen aan de orde, aangevuld met voorbeelden die belangrijke wendingen in zijn ontwikkeling illustreren.

Maquette van het atelier van Piet Mondriaan, 26 rue du Départ, Parijs, waar de schilder van 1919 t/m 1936 woonde
Maquette van het atelier van Piet Mondriaan, 26 rue du Départ, Parijs, waar de schilder van 1919 t/m 1936 woonde

Maar het hoogtepunt in het Mondriaanhuis is wat ons betreft de reproductie van het Parijse atelier van Mondriaan (TU Delft, 1994). Het atelier is levensecht nagebouwd aan de hand van archiefmateriaal. De foto’s en verhalen in de zaal naast het atelier, maken duidelijk welke enorme indruk de ruimte maakte op Mondriaans bezoekers, die de werkruimte zuiver, soms zelfs heilig of goddelijk noemden. In het Parijs van die tijd, waar grauwe achterbuurten in schril contrast stonden met kroonluchters en tierelantijnen, moet het spierwitte, met kleur – en grijsvlakken gedecoreerde, totaalkunstwerk een sublieme ervaring zijn geweest.

Het is niet eerlijk om te verwachten dat deze ervaring in het Mondriaanhuis opnieuw te beleven is. Om te beginnen ontbreken Parijs en het referentiekader van de Parijzenaar uit het begin van de twintigste eeuw. Maar ook in het atelier zelf zijn teveel zaken aanwezig die verwijzen naar het hier en nu. Zo is er de hoge, zwarte kast die de asymmetrie van de ruimte maskeert; wat vorm betreft keurig nagemaakt, maar de niet afgewerkte schroefgaten maken het moeilijk om te vergeten in welk tijdsgewricht de bezoeker zich bevindt. Ook de iets te snel met schuimrollertjes afgelakte kleurvlakken – de opgedroogde belletjes verraden de haastige TU-student – zijn op z’n minst verdacht in de reproductie van een inrichting van purist Mondriaan. Toch is het rondlopen in het atelier een bijzondere ervaring en lijken Parijs en de kunstenaar met zijn bijna autistische werkelijkheidsbeleving dichterbij dan ooit mogelijk wordt in een klassieke kunsttentoonstelling.

Reflectie op een reproductie


Ter gelegenheid van het lustrum heeft de kunstenaar Krijn de Koning op verzoek van het Mondriaanhuis een eigentijdse weerspiegeling op het werk van Mondriaan gegeven. De Koning geeft in zijn werk Atelier – Werk voor het Mondriaanhuis (2005) antwoord op het gereproduceerde Parijse atelier van de meester.

Krijn de Koning, Atelier - Werk voor het Mondriaanhuis, Amersfoort 2005
Krijn de Koning, Atelier – Werk voor het Mondriaanhuis, Amersfoort 2005

De tegenstrijdigheid tussen origineel en reproductie, tussen de werkelijkheid en de waarneming van de werkelijkheid (in feite de her-creatie van het museumobject door de bezoeker zelf) was de belangrijkste inspiratie voor deze miniruimte of ‘architectonische installatie’, waar de bezoeker, net als in het Parijse atelier, doorheen kan lopen. Hoewel er bij de uitwerking van De Koning nog wel kanttekeningen geplaatst kunnen worden (is de slechte afwerking van het werk moedwillig?), is de invalshoek prachtig en is het een verademing dat een museum het eens aandurft om de collectie door de bril van het heden te laten zien. Misschien wordt ook deze keuze ingegeven door de vrijheid die de reproductie biedt, maar ook dan moet gezegd worden dat het Mondriaanhuis hier een opvallende en verfrissende stap zet en de beschikbare speelruimte optimaal benut.

Betekenissen van plaatsen

De installatie van de Koning staat in het oude deel van het museum, het oorspronkelijke geboortehuis van Mondriaan. Hier is ook iets bijzonders aan de hand. Het geboortehuis is hier niet gereconstrueerd. Geen stoel van vader Mondriaan, geen bed van de kleine Piet, kortom: géén ’tijdmachine’, zoals we die kennen van bijvoorbeeld het Rembrandthuis in Amsterdam. Heeft het huis waar Mondriaan is opgegroeid geen cruciale rol gespeeld in de ontwikkeling van de kunstenaar? Het is in elk geval opmerkelijk dat het niet (zichtbaar) behouden is. Het Mondriaanhuis in Amersfoort toont liever de maquettes en reproducties van zijn ateliers in New York en Parijs, omdat die misschien nog wel meer dan sommige schilderijen illustratief zijn voor Mondriaans denkwereld. Wat ons betreft een uitstekende keuze.

Muziek / Concert

Music in my head: vooral veel indiebandjes

recensie: The Music in my Head

Begin dit jaar kwam het bericht naar buiten dat de vierde editie van The Music In My Head niet doorging. Door de strengere sponsoringwetgeving was het voor Javaanse Jongens Eetcafé onmogelijk nog hoofdsponsor te zijn. Toch vond het Haagse festival, hoewel verlaat, doorgang. Onder meer door te verhuizen van het Theater aan het Spui naar het goedkopere Paard van Troje.

Het tweedaagse The Music In My Head fungeert nu als opwarmertje voor Crossing Border van eind deze week. Terwijl de charme van dat laatste festival ligt in de avontuurlijke line-up, programmeert Louise Behre – geestelijk vader van beide evenementen – het jongere zusje zonder risico. Beide avonden bestonden grotendeels uit brave indie-bandjes.

New wave-tic

Architecture in Helsinki
Architecture in Helsinki

Want veel eigenzinniger dan Architecture in Helsinki, de openingsact van de eerste avond, werd het niet. Het Australische achttal bracht zijn grillige popliedjes met een Belle and Sebastian-achtig enthousiasme. Dat beviel goed, zeker met de mooie klanken van de driekoppige blazerssectie.

De rest van de avond werd gedomineerd door middelmaat. De goede reputatie van Clap Your Hands Say Yeah was de band uit New York vooruit gesneld, de zaal stond vol, maar het publiek wachtte een teleurstelling. De repetitieve rock met new wave-tic was niet opzienbarend. Nog erger was dat de zanger behept bleek met een vervelend schelle stem. De daaropvolgende Sons and Daughters leken bovendien hun eigenzinnige bandgeluid vooral te danken aan een gebrek aan kundigheid.

Daar tegenover stond een band als het afsluitende Elbow. Al was hij geblesseerd en bijgevolg gekluisterd aan z’n kruk, zanger Guy Garvey kreeg het publiek met gemak vanaf de openingsnummers mee. De geëxalteerde gitaarpop is tegelijkertijd degelijk op het saaie af. Goed bekeken was slechts Black Rebel Motorcycle Club de eerste avond de moeite waard. De duistere bluesrock van de band is weliswaar monotoon, maar blijft intrigerend.

Broodnodige gekte

Tracy Bonham
Tracy Bonham

De zaterdagprogrammering was beter. Tracy Bonham kon niet imponeren met haar solo-optreden. Haar grootste troef is haar prachtig snerende stem, niet haar liedjes. Maar Quit Your Dayjob trakteerde het publiek gelukkig al vroeg op de broodnodige gekte – een mengeling van zotte one-liners en dansbare discopunk. Op een vergelijkbare manier als Elbow eerder, speelden The Frames vervolgens de grote zaal plat. Als geen ander kunnen de Ieren hun romantische inborst in smaakvolle gitaarrock omzetten. Helaas, en tekenend voor de creatieve impasse waarin The Music In My Head verkeert, is de setlist van de band in twee jaar tijd hoegenaamd niets veranderd.

Roisin Murphy
Roisin Murphy

Het festival vond al met al een sterk besluit met het optreden van de enige diva van de avond: Roisin Murphy. Gezegend met een uitgebreide begeleidingsband bracht ze een staaltje muzikaal vakmanschap. Ter plekke opgenomen samples werden vloeiend in de funky nummers geïncorporeerd. Ook ontbreekt het Murphy, zoals al langer bekend, niet aan een goede podiumverschijning. Het publiek verkeerde plotseling in een luxe positie. Op hetzelfde moment speelden de cultlegendes van The Posies een rommelige en harde set in de kleine zaal. Hiermee bleek maar weer dat Louis Behre grote namen aan zich weet te binden. Het verrassingseffect bleef uit, maar dat zal wellicht doorgeschoven worden naar Crossing Border.

Muziek / Album

Leve de Hollandse Nieuwe!

recensie: Pourquoi Me Reveiller - They Took My Bed Outside

Een aantal jaren geleden speelde er, in de grote stroom aan Rotterdamse rock, een interessant klinkend bandje met een Franse naam in de kelderbar van Vera. Net als hun naam, klonk de band anders dan men van Rotterdam gewend kon zijn. Met op Belgische voorbeelden geschoeide, theatrale pop, bleek Pourquoi me Reveiller, samen met Kopna Kopna, de fijne vreemde eend in de bijt. De frisheid bleef niet lang, want kort nadat ze hun kop opstaken, raakten ze in de bak van vergetelheid. Nu is hun eerste plaat een feit en prompt worden ze verkozen tot Hollandse Nieuwe van 3voor12’s Dubbel Check. Helemaal niet zo vreemd, eigenlijk.

Pourquoi me Reveiller ontstond in 1998, doordat de leden van de band allemaal thuis zaten na het uiteenvallen van hun respectievelijke vorige bandjes. Tot die tijd waren de leden van Pourquoi me Reveiller bezig geweest met allerlei populaire stromingen als grunge, ska en punk. Voor hun nieuwe band moest het over een andere boeg. We hebben het over de periode waarin alles uit Antwerpen op een voetstuk stond. Ook Pourquoi me Reveiller besluit Captain Beefheart en Tom Waits als voorbeelden te gaan beschouwen en het instrumentarium werd uitgebreid met een piano, accordeon en viola da gamba. Dankzij het meer gevarieerde repertoire werd de band bovendien met andere ogen bekeken. Toch duurde het heel lang voordat ze met een langspeler debuteerden.

Het debuut

~

Nu is er dus het debuut They took my bed outside en nog steeds klinkt de band gevarieerd. Het resultaat roept een reactie op die al bijna net zo gevarieerd is. De opener, Bloody hours of Nasty Torture valt bijvoorbeeld te karakteriseren als een ontmoeting van het bekendste werk van Yann Tiersen met dEUS’ A Shocking Lack Thereof. En dat is een hele mooie, meeslepende combinatie. Net zo mooi als het heerlijke, groovy Wap of de muzikale omlijsting van All I Want. Deze nummers staan echter in een sterk contrast met toch meer ’terug naar de basis’ nummers, zoals Diabolic Rolling Mill en Artificial Paradise.

Variatie

Dat contrast maakt They took my Bed Outside niet echt een gemakkelijk te beluisteren album en Pourquoi me Reveiller een band die niet gemakkelijk in een te benoemen hokje valt. Hier en daar hoor je een sterke invloed van Zita Swoon tijdens diens vroegste dagen. De andere keer neigt het naar singer/songwriter, wat via een dosis emo naar repetitieve postrock overhangt. Breekbare songs worden afgewisseld met bombastischer werk. Maar de grote verschillen zijn op zich niet erg, want daardoor blijven ze op Belgische voorbeelden lijken. En zo lang je net als Pourquoi me Reveiller daarbij een eigen gezicht blijft houden, is dat niet erg. Lang leve de Hollandse Nieuwe.

Theater / Voorstelling

Boem Sjakalakalaka Boem Boem Boem, zegt heerser Helsen

recensie: Bij mij zijt ge veilig (Wim Helsen)

De Belgische cabaretier Wim Helsen won met zijn voorstelling Heden Soup! de Neerlands Hoop Cabaretprijs. Met Bij mij zijt ge veilig, zijn tweede avondvullende programma, evenaart hij zijn eerdere succes. Hij is nog steeds dezelfde: een vreemde snuiter, maar wel een lieve, met hersens.

Het decor waarin Wim Helsen zijn verhaal vertelt, is eenvoudig. Een rijtje witte peertjes op de grond zorgt voor een fel licht zoals je dat wel bij illusionisten ziet. Het enige rekwisiet is een grote zwarte kist. Meer heeft Helsen ook niet nodig, met zijn charisma. Zoals hij in zijn grijze pak met gympen op het podium zit, staat, loopt en danst, kun je niet anders dan hem sympathiek vinden. Zijn vrouw kan er vanavond niet bij zijn, vertelt hij, want die is dood. En waar je aan het begin van het verhaal medelijden hebt omdat hij zijn vrouw heeft verloren, weet hij het zo te draaien dat je aan het einde denkt: goed dat ze dood is, het zeikwijf. Het is tekenend voor de hele voorstelling. Met een zoete gezichtsuitdrukking kan Helsen de gruwelijkste verhalen vertellen. En platte ook, over vrouwen met zoveel schaamhaar dat je er een boterham met kaas en hesp in kan verliezen bijvoorbeeld. Hij kan het maken, hij blijft vertederend.

Heerser Helsen

Als publiek hebben wij een goede keuze gemaakt door bij de voorstelling aanwezig te zijn, laat Helsen weten. Bij hem zijn we veilig, want de buitenwereld is niet meer. De mensen bestaan niet meer, het is wij tegen de rest van de wereld. Als een zielenherder sleurt hij je mee in zijn denkwijze, steeds verder, steeds dieper. Wij toeschouwers moeten blij zijn met Helsen als rots in de branding die koel, aardig en slim blijft in tijden van onrust. En daarom predikt hij “Boem Sjakalakalaka Boem Boem Boem” aan iedereen in het publiek, aan alle mooie vrouwen en aan iedereen die achter hem staat. Prekend loopt hij over het podium, ons doordringend van het feit dat wij de uitverkorenen zijn. En weet je wat? Het voelt niet eens vreemd, wij geloven hem. We luisteren ademloos naar zijn humoristische verhalen over voskes in de woestijn, sprot en salamanders. Heerser Helsen is een en al sympathie, zelfs als hij iemand van de eerste rij op het podium haalt om aan zijn voorstelling deel te nemen. En dat zien we toch niet vaak bij cabaretiers.

Absurdistisch

Het is prettig om te luisteren naar deze, op zijn eigen ingetogen manier, charismatische Belg met zijn heerlijke accent en zijn prachtige vertelkunsten. Zonder dat je het in de gaten hebt, word je opgeslurpt in de bizarre wereld van preacherman Wim Helsen. Fans van absurdistische humor zullen schateren en grinniken om z’n zotte grappen. Met zijn relaxte voorkomen laat hij je pijlsnel door verschillende emoties gaan. Van medelijden, naar lachen om een grap, naar de conclusie dat alle stukjes in elkaar vallen. Van “Aaaaah” , naar “Hahaha”, naar “Aha” dus! En daarmee is alles wat je maar van een voorstelling kunt wensen vertegenwoordigd, en kun je niet anders dan genieten van een ingenieus avondje lachen zonder gevaar.

De voorstelling Bij mij zijt ge veilig is nog te zien tot en met 8 juni 2006. Kijk hier voor de speellijst.

Muziek / Album

Zeven zegels, zes albums

recensie: Primal Fear - Seven Seals

Stel, je speelt in één van de vele Duitse powermetalbands en tot overmaat van ramp wordt die band, vooral vanwege het stemgeluid van de zanger, vaak afgedaan als een Judas Priest-kloon. Natuurlijk kun je bij de pakken neer gaan zitten vanwege dit eeuwige vergelijk. Of je kunt net zoals je landgenoten van Helloween wat af stappen van de bewandelde paden met de kans dat dit natuurlijk ook verkeerd uit kan pakken. Het kan ook anders; Primal Fear heeft sinds zijn debuut in 1998 stug volgehouden en met dit zesde studioalbum schudt de band moeiteloos alle kritiek van afgelopen jaren van zich af.

~

Binnen een week nestelde Seven Seals zich in de middenmoot van de album top-honderd in zowel Duitsland als Zweden. Natuurlijk twee landen die op het gebied van de geboden muziek ook de grootste fans huisvesten. Niettemin beloven de reacties van de media tot nog toe dat ook elders in Europa het album gretig aftrek zal gaan kunnen vinden.

Perfecte productie

Het vijftal uit Stuttgart klinkt namelijk meer als een eenheid dan op vorige albums. Het geluid is goed uitgebalanceerd en knalt werkelijk van begin tot eind uit je speakers. De gebruikte keyboardeffecten zijn niet, zoals bij veel bands in het genre, heel erg aangedikt, maar juist op een bescheiden manier aanwezig. Eigenlijk valt er productioneel niets aan te merken op dit werkje. Of je moet per se een heel helder geluid willen horen bij powermetal. Het album klinkt wel vrij zwaar, maar mij zul je niet horen zeuren. De band bediend zich namelijk heel soepel van een lekker scheurend geluid dat zelfs sommige heavier bands niet zou misstaan.

Gooi je haar los

Dan het muzikale aspect: zoals vermeld, stelt dit album de band in staat om met gemak alle kritiek weerstand te bieden. Een evenwichtige selectie van echte meezingers (Rollercoaster, All for one) epische werkstukjes (Seven Seals, Diabolus) en zelfs een wat agressiever nummer (Evil Spell) weten van begin tot eind de aandacht bij de plaat te houden. Natuurlijk zijn de invloeden van verschillende bands duidelijk te horen, maar wie eerlijk is kan er ook niet onderuit dat we het hier niet over het meest innovatieve genre hebben. Aan het noemen van namen zal ik dus ook niet beginnen omdat daarmee ook de band tekort zou worden gedaan. Wel mag gezegd worden dat Primal Fear met het eerder genoemde Evil Spell en afsluiter In Memory een respectievelijk steviger en rustiger kant van zichzelf laat horen en dit ook zeer overtuigend doet. Maar goed, genoeg geluld, beuken met dat hoofd, want dat kan weer prima op deze muziek.

Muziek / Album

Smeulend vuur

recensie: Sin Ropas - Fire Prizes

Voor wie Bonnie ‘Prince’ Billy of Songs: Ohia al te zwaar vindt, is Sin Ropas helemaal waanzinnig. Het echtpaar Tim Hurley (vroeger Red Red Meat) en Dannie Tosello maakt trage, uiterst deprimerende muziek. In feite geschikt voor geen enkele gelegenheid. Je moet er echt specifiek naar luisteren, gordijnen dicht en het volume van het nieuwe album Fire Prizes flink omhoog. Dan wordt het geheel pas echt onheilspellend, en daardoor ook heel bijzonder. Mede omdat deze plaat meer dan vijftig minuten doorgaat in nagenoeg hetzelfde kruipende tempo.

~

Hurley heeft de snik van Will Oldham in zijn stem en het raspende van, als je het mij toelaat deze vergelijking te maken, wijlen Layne Staley in het latere werk van Alice In Chains. Het is deze stem samen met het zanderige gitaargeluid, die de muziek op Fire Prizes in eerste instantie het meest kenmerkt. Hurley en Tosello hadden er, gezien het uitstekende songmateriaal, een prachtige akoestische songwriterplaat van kunnen maken, maar kozen voor de zwaardere aanpak. Wanneer je wat meer tussen de regels doorluistert, snap je waarom. Dan hoor je de subtiele onderlaag, die de essentie van Fire Prizes elke luisterbeurt weer wat dichterbij brengt. Het zijn namelijk eigenlijk de orgelpartijen, geluidsflarden en repetatieve gitaarloopjes op de achtergrond die het geluid van Sin Ropas werkelijk kenmerken.

Verstikking

Wanneer je denkt dat het tempo iets te moordend laag voor je blijft, wordt er midden in het album dankbaar meer dynamiek gecreëerd met het relatief opzwepende Slap The Cage Door. Juist in dit nummer komt de chaotische meerstemmigheid, (voornamelijk allemaal ingezongen door Hurley), die eveneens een belangrijk aspect vormt van Fire Prizes, het best tot zijn recht. Met het neurotisch uitschreeuwen van “Slap The Cage Door”, komt er voor het eerst echt wat agressie vrij, een lichte ontlading. Er komt wat lucht bij dit smeulende vuur. Even die grote vlammen, even ademhalen.

Vervolgens wordt de broeierigheid gewoon weer voortgezet, met dezelfde intensiteit en ingehoudenheid. Wederom wordt je adem een tweetal nummers vastgehouden, terwijl onderhuids de spanning stijgt. Het monotone einde van Crown Of Stutter gaat af op het nekschot, de ultieme verstikking. Maar daar is ineens weer dat hoge vuur tijdens het stampende refrein van Yelling In Chinese. Vlammen tot aan het plafond. Fire Prizes eindigt ingehouden, doch steeds weer drukkend. Je moet er wat voor over hebben deze zware muziek echt te ervaren, maar het loont de moeite.

Film / Films

Dvd’s uit het hoge noorden

recensie: Buddy / Kitchen Stories

Afgezien van Erik Poppes Hawaii, Oslo was er voor de Nederlandse filmkijker de laatste vijf jaar vrijwel geen Noorse film in bioscoop of op dvd te zien. Het aanbod blijft miniem, maar distributeur 1MoreFilm gaf twee recente films eerder een bescheiden bioscooproulement. Beide zijn nu op dvd uitgebracht door Total film.

Kitchen Stories (Salmer fra Kjøkkenet)

(Bent Hamer, 2003)

~

Kitchen Stories gaat over een onderzoek dat in Scandinavië in de jaren 50 gedaan werd naar het keukengedrag van alleenstaande huismannen. Banaal genoeg gebeurde dat als volgt: er werd een observator op een hoge kruk in de hoek van de keuken van een vrijwilliger geplaatst. De onderzoeker hield, als een apathische umpire, met een schetsboek bij waar, hoe en wanneer de huisman zich door de keuken bewoog. Bent Hamer (1956) gebruikt dit absurde, maar waarheidsgetrouwe gegeven als uitgangspunt voor een schitterende komedie waarin een van de Zweedse observators een onwaarschijnlijke vriendschap vormt met zijn Noorse onderzoeksobject, een stugge boer op een afgelegen landgoed. De twee ontwikkelen een bijzondere band, maar al gauw gooien de buurman van de Noor en de werkgever van de Zweed roet in het eten. Met effectief, spaarzaam gebruik van droogkomische, uit het leven gegrepen momenten en een perfect gevoel voor timing toont Hamer zich een meester in de typisch Noorse kunst van de zwijgende humor van mensen die in hun apartheid gewoon zijn, of juist in hun gewoonheid apart. Dit deed hij al eerder in zijn debuutfilm Eggs (1995), waarin hij ook twee oude mannen in een afgelegen houten huis gebruikte voor een even hilarisch als ontroerend portret. Bent Hamer is een van de belangrijkste hedendaagse regisseurs in Noorwegen, maar stortte zich na Kitchen Stories -gelukkig voor hem, helaas voor zijn
cinema-arme land- op een engelstalige productie: Factotum, dat onlangs in Cannes werd vertoond.

Buddy

(Morten Tyldum, 2003)

~

De andere kant van het beperkte spectrum van de hedendaagse Noorse cinema wordt vertegenwoordigd door Buddy. Het is een film voor, door en met jongeren, en daarom nogal onvolwassen. Het begin is dynamisch, voorzien van een energieke soundtrack met Noorse popmuziek: twee jongens uit Oslo halen halsbrekende toeren uit en filmen elkaar met een draagbare camera. Hun huisgenoot, een huismus met overgewicht, maakt de groep compleet, en al gauw wordt het drietal ze door de nationale tv uitgenodigd om een programma met hun stunts te vullen. De een is een onvolwassen rokkenjager, de ander een onwillige vader, en de derde heeft pleinvrees, dus iedereen heeft een levensles te leren. Jammer genoeg gebeurt dit op zo’n voorspelbare manier, zijn de clichés zo veelvuldig, en bovendien is de hoofdpersoon zo’n onsympathieke puber, dat Buddy na aanvankelijk vermaak meer irriteert. Een vlot tempo en prima acteerprestaties ten spijt- het blijft een zwakke puberfilm.