Theater / Voorstelling

Indrukwekkende foto’s in belabberde voorstelling

recensie: The shooting gallery (Huis aan de Werf / The Glasshouse)

Je zult maar oorlogsfotograaf zijn. Iedereen verklaart je voor gek, of meent op zijn minst dat jouw hersenen net iets anders functioneren dan die van de rest van de mensheid. En misschien hebben ze ook wel gelijk: maar weinig mensen zoeken voor hun lol, of werk, alle ellende van de wereld op. Dat het wel mooie en ook belangrijke beelden kan opleveren, zien we jaarlijks bij de World Press tentoonstellingen. Met veel foto’s maakte het productiehuis van Huis aan de Werf een voorstelling over de dilemma’s van de oorlogsfotograaf.

~

Het verhaal dat The shooting gallery wil vertellen is tragisch. Twee fotografen zijn elkaars beste vrienden; ze werken het liefste samen, verdringen elkaar boven half stervende mensen. Ze zijn jong en onsterfelijk, totdat eentje toch tegen een kogel oploopt. Nog wel op de dag dat de ander de Pulitzer Prize ontvangt. Het is een op waarheid gebaseerd verhaal, en dat is voor de betrokkenen al triest genoeg. Het is dan wel erg jammer als er ook nog een beroerde toneelvoorstelling over je wordt gemaakt…

Overdreven

De in de voorstelling getoonde foto’s zijn van de fotografen Greg Marinovich en Joao Silva. Zij schreven hun Afrikaanse belevenissen op in het boek The Bang Bang Club, dat verhaalt over vier mannen die Zuid Afrika fotografeerden – twee van hen kwamen daarbij om, Silva en Marinovich overleefden. Voor The shooting gallery is geput uit dit verhaal.

De voorstelling begint met een getormenteerde fotograaf – of beter: een acteur (Hein van der Heijden) die krampachtig een getormenteerde fotograaf probeert te spelen. Peinzend (dat wil zeggen: moeilijk kijkend en over de kin wrijvend) loopt hij rond, zit hij in zijn stoel, drinkt hij een glas whisky. Jaah mensen, deze man heeft het zwaar. Dat blijkt ook als er emoties in het spel komen. Die uit Van der Heijden het liefst door hard te schreeuwen. Een beetje overbodig in de kleine zaal waarin The shooting gallery speelt.

Bob Geldofs arrogantie

Deze fotograaf heeft het zwaar omdat zijn makker is overleden terwijl hij feest vierde. Maar ook omdat hij beschuldigd wordt van onmenselijkheid. Zijn prijswinnende foto van een meisje in de woestijn, met naast haar een geduldig wachtende gier, zorgt voor ophef. Hij heeft het meisje niet geholpen, zo schijnt het. Hij heeft de foto geschoten, en is gewoon doorgegaan, op zoek naar het volgende plaatje. Hij raakt alles kwijt, mensen veroordelen hem. En in The shooting gallery wordt Grote Held Bob Geldof opgevoerd als tegenpool. Maar als er íemand qua egocentrisme en leugenachtigheid vergelijkbaar is met de kwaadaardig geportretteerde oorlogsfotograaf, dan is dat toch juist wel Bob Geldof. De grote negervriend die voor zijn eigen ego concertjes organiseert, en daarbij de redding van Birhan Woldu (het meisje dat tijdens Live 8 door Madonna werd omarmd) volstrekt onterecht op zijn eigen conto bijschrijft. Nee, het is een matige keuze.

Zo ademt heel de voorstelling middelmatigheid en ondoordachtheid. In zestig minuten The shooting gallery worden verhaallijnen niet duidelijk uitgewerkt, wordt matig geacteerd en kloppen getrokken vergelijkingen domweg niet. Het zijn vooral de foto’s van Marinovich en Silva die indruk maken. De acteurs weten daar weinig aan toe te voegen.

The shooting gallery is nog tot en met 3 december te zien. Klik hier voor meer info.

Film / Films

Beklemmende verzetsfilms

recensie: Hou de trein in het oog // Die Bleierne Zeit

In de reeks Moderne Europese klassieken van het NRC Handelsblad verschenen onlangs de laatste twee delen: Ostre Sledované Vlaky (Hou de trein in het oog, 1966) van de Tsjechische regisseur Jirí Menzel en Die Bleierne Zeit (De loden tijd, 1981) van de Duitse regisseuse Margarethe von Trotta. Twee waardige afsluiters van een reeks die zijn sporen ondertussen meer dan verdiend heeft.

Zowel in Hou de trein in het oog als in Die Bleierne Zeit is er sprake van verzet tegen het heersende regime. Groot verschil is echter dat dit verzet zich in Hou de trein in het oog tegen de Duitse bezetter richt, terwijl het zich in Die Bleierne Zeit tegen de eigen overheid keert. In het eerste geval hebben we te doen met een verzetsheld, in het tweede met een terrorist. Hoewel beiden op elkaar lijken, zullen de meeste mensen de eerste waarderen, terwijl ze de tweede veroordelen. Qua teneur, stijl en onderwerp verschillen de twee films hemelsbreed van elkaar. Waar de subtiele ironie van Hou de trein in het oog artistiek gezien interessanter is, roept de rauwe en politieke toonzetting van Die Bleierne Zeit actuelere vragen op.

Naïeve antiheld

~

Hou de trein in het oog is een licht absurdistische film waarin een klein dorpsstation centraal staat. Hoofdpersoon is de naïeve leerjongen Milos Hrma, een variant op de bekende Tsjechische antiheld de brave soldaat Švejk. Milos is niet voorbereid op het leven. Na een mislukte vrijpartij snijdt hij in een bordeel zijn polsen door. Als dit mislukt wordt hij naar een psychiater gebracht die hem verteld dat hij een seksueel probleem heeft. Dit probleem laat zich, aldus de psychiater, vrij gemakkelijk oplossen als hij zich laat onderwijzen door een ervaren vrouw. Verrijkt met deze kennis keert Milos in verwarde toestand terug naar zijn werk. Aldaar doet hij onder anderen de vrouw van de stationschef een oneerbaar voorstel, zonder te begrijpen hoe ongepast dit is.

Het tragikomische verhaal van Hou de trein in het oog wordt uitgebeeld in mooie, gedetailleerde scènes met een enorme suggestieve en vaak ook erotische kracht: de Canapé die tot tweemaal toe duidelijk hoorbaar scheurt na een verondersteld orgasme; een potlood dat tussen twee glurende borsten glijdt; enkele officiële stationsstempels die het blozende achterste van een jong meisje steeds dichter naderen; een konijn dat met twee handen wordt afgestroopt. Uit de film spreekt een grote vitaliteit en onderkoelde humor, zonder dat dit leidt tot een flauwe banalisering van het oorlogsgeweld.

~

Op de achtergrond speelt de problematiek van de oorlog, de collaborateurs, de Duitse SS en het verzet. Milos heeft hier allemaal nauwelijks weet van, maar raakt toch betrokken bij een fatale aanslag op een munitietrein. Onderhuids wordt er kritiek uitgeoefend op de meelopers en de Nazi’s. Deze kritiek is echter evengoed gericht tegen de communisten en hun aanhangers die het Duitse schrikbewind op hun eigen wijze voortzetten.

Een loden tijd

Die Bleierne Zeit refereert aan de geschiedenis van de Duitse terroriste Gudrun Ensslin, de vrouwelijk leider van de Baader-Meinhofgroep die in 1972 gearresteerd werd en talloze malen in hongerstaking ging tegen het strakke gevangenisregime. In 1977 hangt ze zichzelf op in haar isoleercel. Het is nooit duidelijk geworden of deze zelfmoord echt was of in scène gezet. Wel is duidelijk dat de Duitse staat bij de bestrijding van het terrorisme van de Rote Armee Fraktion (waarvan de Baader-Meinhofgroep een onderdeel was) aanvechtbare methoden gebruikte.

~

Margarethe von Trotta gebruikt dit gegeven in Die Bleierne Zeit voor een fictief verhaal over twee zussen, de idealistische journaliste Juliane en de staatsgevaarlijke radicaal Marianne. De een voert actie met woorden en spandoeken, de ander met bommen. Ze staan voortdurend tegenover elkaar, deze lichtontvlambare vrouwen, maar tegelijkertijd offeren ze veel voor elkaar op. Zo komt Marianne samen met twee zwijgzame kompanen midden in de nacht binnenvallen. Ze schoppen een hoop trammelant, zetten koffie, snuffelen in de kasten en kijken brutaal in het rond. Als ze niet direct juichend worden begroet door Juliane en haar echtgenoot, vertrekken ze beledigd voordat ze hun koffie zelfs op hebben kunnen drinken. In dit schijnbaar overbodige en gevaarlijke bezoek komt zowel de absolute scheiding tussen beide zussen als hun toewijding aan elkaar tot uiting. Julianes appartement wordt uiteraard in de gaten gehouden en Marianne wordt dan ook gearresteerd. Als Juliane haar later in de gevangenis vraagt naar de reden van haar bezoek, antwoordt ze: “Dat was je laatste kans om mee te gaan.”

Ontmenselijking

Die Bleierne Zeit is een beklemmende en soms zelfs claustrofobische film. Het brengt niet alleen de relatie tussen de terroriste en haar gematigde zus in kaart, maar eveneens de verhouding die de overheid tot de terroriste inneemt. De manier waarop Marianne als gevangene en haar zus Juliane als bezoeker in de gevangenis behandeld worden is op het misdadige af. De portier blaft kortaf bevelen: Jas uit! Broek open! Schoenen uit! Tijdens de bezoeken zitten maar liefst vier mensen mee te luisteren en te schrijven. De menselijkheid van de gevangene en haar familie staat onder druk. Binnen de gevangenismuren worden ze niet langer als mensen, maar als staatsgevaarlijke monsters beschouwd. Dit benadrukt het onvermogen van de overheid om de wandaden van de terrorist te begrijpen en ermee om te gaan. De enige strategie die ze kent is die van de ontmenselijking. Marianne (en met haar alle terroristen) is en blijft echter een mens. Wie dat vergeet dreigt zelf net zo radicaal te worden als de terrorist.

~

Die Bleierne Zeit maakt duidelijk dat het terrorisme de maatschappij op twee manieren bedreigt. Aan de ene kant ontwricht het de maatschappij met geweld, aan de andere kant dwingt het de maatschappij tot een reactie die vaak even ontwrichtend is als het geweld van de terrorist zelf. Bij een terroristische aanslag roept de gewone burger om wraak en dat is begrijpelijk en terecht, het wordt echter gevaarlijk als de staat hem op zijn wenken bedient en inderdaad wraak uit gaat oefenen. De flinterdunne scheidswand tussen het ongelegitimeerde geweld van de terrorist en het gelegitimeerde geweld van de staat dreigt dan te verdwijnen. Hierdoor komt het fundamentele verschil tussen de terrorist en de staat onder druk te staan. In het huidige tijdsgewricht kan een film als Die Bleierne Zeit een aanzet vormen tot de broodnodige doordenking van de problematiek van het terrorisme.

Boeken / Fictie

De schrijver en zijn stad

recensie: Orhan Pamuk - Istanbul: Herinneringen en de stad

Van Kafka’s Praag tot Wolkers’ Oegstgeest: veel schrijvers zijn gevormd door hun geboortegrond, en hebben vice versa met hun oeuvre een stempel op die plaats gedrukt. Orhan Pamuk is onlosmakelijk verbonden met Istanbul en tekende in het boek Istanbul. Herinneringen en de stad zijn jeugdherinneringen op aan de stad die eerder Byzantium en Constantinopel heette.

Pamuk (1952) is een van de belangrijkste hedendaagse Turkse schrijvers. Hij is bekend geworden met Ik heet karmozijn (2001) en de actuele politieke roman Sneeuw (2003). Vorige maand werd de geëngageerde auteur aangeklaagd door de Turkse staat, omdat hij in een Zwitsers dagblad uitspraken had gedaan over de door Turkije ontkende genocide op Koerden en Armeniërs tussen 1915 en 1923.

De balans die Turkije zoekt tussen zijn oosterse wortels en de verwestersing die aanving onder het bewind van Atatürk (1923-1938), is een belangrijk thema voor Pamuk. Vanuit deze invalshoek neemt hij deel aan de discussie die is ontstaan rondom Turkije’s mogelijke aansluiting bij de EU. In Istanbul beschrijft hij hoe de gevolgen van de westerse oriëntatie zichtbaar zijn in de stad.

Hüzün

~

Pamuk signaleert dat Istanbul nog altijd lijdt onder de ondergang van de rijke Osmaanse cultuur. Hüzün ofwel weemoed is dan ook alomtegenwoordig in het Istanbul van Orhan Pamuk. Weemoed is tevens het sleutelwoord tot zijn jeugd, die zich afspeelde temidden van de vergane glorie van zijn welgestelde, maar door zakelijke fouten snel verarmende familie. De schrijver identificeert zich sterk met zijn stad, die zijn stemming beïnvloedt maar die zich ook, in zijn ogen, op wederkerende wijze aanpast aan diezelfde stemming:

Terwijl er een intense somberheid en weemoed van de stad op mij overgaan, van mij op de stad, merk ik dat er aan de stad, en ook aan mij, helemaal niets meer valt te beleven: net als de stad ben ik een levende dode, een lijk dat ademhaalt, een lamstraal veroordeeld tot nederlagen en smerigheid, precies wat de straten en stoepen me laten voelen.

Persoonlijk document

Istanbul is geen veredelde reisgids, maar een persoonlijk document waarin de jeugdherinneringen en vorming van Pamuk een centrale plaats innemen. De memoires worden afgewisseld met interessante, maar minder levendige stukken over de geschiedenis, inrichting, omgeving en (be)schrijvers van Istanbul. Vele foto’s en andere afbeeldingen van het oude Istanbul en uit Pamuks familiealbum illustreren de tekst. Kwantiteit was hierbij voor de uitgever blijkbaar belangrijker dan kwaliteit, want de foto’s zijn in vaal zwart-wit met de tekst meegedrukt op ruw papier.

Westers

~

Wat het boek voor de westerse lezer vervreemdend maakt, is paradoxaal genoeg dat het té herkenbaar is. Pamuks jeugdjaren hadden zich ook in, pak ‘m beet, Den Haag kunnen afspelen. De familie is volledig verwesterd: in het huis houden alleen de bedienden zich aan de regels van het gebed en de ramadan. Gekleed in de laatste mode en met kapsels vol brillantine haasten vader en moeder Pamuk zich van het ene naar het andere high society feestje.

Istanbul zelf blijkt evenmin het oosterse paradijs dat de leek zich voorstelt als hij een stedentrip naar de populaire stad boekt. De beschrijvingen en foto’s tonen behalve gesluierde dames, minaretten en ezelkarren ook volop herenhuizen, paraplu’s, trams en sneeuw.

Het verschil zit hem echter in de relatief plotselinge omslag en de teloorgang van de eigen vertrouwde cultuur. Zowel Pamuk en zijn familie als de stad voelen zich niet prettig in de westerse jas die zij zich zo vastbesloten hebben aangemeten. De nederlagen en verliezen die de deur naar de glorie van het verleden voorgoed hebben dichtgeslagen, verkillen de glimlach op hun gezichten en het zonlicht dat weerkaatst op de Bosporus.

Met Istanbul geeft Orhan Pamuk de lezer handvaten om hem als auteur en opiniemaker beter te begrijpen. Hij schreef het in een onderhoudende, hier en daar zelfs voortkabbelende stijl, die het boek tot geschikt leesvoer maakt voor het vliegtuig naar de beschreven stad.

Film / Films

Zinloze reis

recensie: Familia Rodante

Reizen is leuk, maar 1200 kilometer met je familie afleggen in een klein busje door een bloedheet deel van Argentinië is een ander uiterste. Gekkenwerk zou elk zinnig mens het noemen. Dit absurde gegeven is het briljante uitgangspunt van Familia Rodante.

Eigenlijk kán het niet passen, die elf familieleden in dat te kleine busje. Zeker niet dit gezelschap: drie hormonenbommetjes van pubers, een eigenzinnig jongetje, twee stellen met een Geschiedenis en een vrouw met baby en relatieproblemen. Oma probeert het stel samen te houden, maar jaagt met haar gedrag iedereen juist in het harnas. “Je moet hem veranderen”, vertelt ze haar kleindochter die slecht wordt behandeld door haar vriend. “Probéér het op zijn minst.” Het is goedkoper per vliegtuig te reizen, moppert een oom dan ook nog aan het begin van de tocht. Het maakt de hele reis zinloos, en daarmee nog erger.

Close-ups

~

Regisseur en scenarioschrijver Pablo Trapero maakt de beklemming in het busje voelbaar. Alles is gefilmd in close-ups, of bijna-close-ups. De familieleden waaien zich koelte toe, puffen en vegen het zweet weg. Het licht schemert oranje-rood door de jaren zeventig gordijntjes, die de zon buiten houden. De familieleden gaan alleen naar de piepkleine wc om de krapte te ontvluchten.

Gelukkig verplaatst de camera zich af en toe naar het raam, naar het voorbij flitsende landschap. En soms kunnen de familieleden even naar buiten. Maar altijd hangt er iets in de lucht; of het nu de seksuele spanning is die een explosie nadert, of een Argentijns volksfeest, waardoor het busje wordt omsingeld door paarden. En tegelijkertijd, vreemd genoeg, spreekt er ondanks alle onderlinge spanningen een enorme liefde uit de film. Liefde voor familie, voor Argentinië.

Volksmuziek

~

Waar dat vandaan komt, verklaart de making of die ook op de dvd staat. Goddank geen geneuzel van acteurs (“Ik speel dus die-en-die”) en oeverloze complimentjes aan iedereen die zo fantástisch heeft meegewerkt, maar een twintig minuten durend interessant verhaal, opgedeeld in hoofdstukjes. En toch, één acteur komt wel uitgebreid aan het woord. De oma. Die ook Trapero’s eigen oma is. En die alleen acteerervaring heeft opgedaan in een eerdere korte film van haar kleinzoon. Het roept nog meer bewondering op voor de prestatie van de 83-jarige dame. Ook het gedeelte over de muziekkeuze levert van die goh-wat-leukmomentjes op. Dat het typisch Argentijns is, is onmiskenbaar. Maar het is toch interessant om te weten dat het telkens aangepast wordt aan de volksmuziek van de regio.

Trapero vertelt lachend hoe hij per se wilde filmen op Argentiniës ‘dodenweg’ en over het busje dat hij per se wilde gebruiken, omdat het hem zo aan de vakanties van vroeger deed denken. Per se. De making of schetst tegelijkertijd hoe perfectionistisch Trapero is, maar ook met hoeveel liefde en oog voor detail Familia Rodante gemaakt is. Maar dat kon je eigenlijk ook al aan de film zien.

Film / Films

Animatietrein is geen TGV

recensie: The Polar Express (Special Edition)

De wereld van de animatiefilm is aan vele veranderingen onderhevig. Waar eerst Disney heerste zijn nu vele kapers op de kust. Met Pixar voorop snoepen de nieuwkomers steeds meer marktaandeel af van deze oude monopolist. Dit wordt niet alleen veroorzaakt door een andere stijl (minder zoetsappig) maar veelal ook door nieuwe technieken. The Polar Express is een film die het vooral van het laatste moet hebben.

Bij het uitbrengen van The Polar Express werd vooral aandacht besteed aan het feit dat deze animatiefilm geheel gebaseerd is op motion capture: de acteurs worden in een speciaal pak gehesen en volgeplakt met sensoren. Met een speciale camera worden alle bewegingen van de acteur digitaal vastgelegd. Vervolgens wordt alles in de computer voorzien van de nodige opmaak, zoals huid, haren en kleding. Zo krijg je dus een animatie die heel natuurgetrouw overkomt op de kijker.

Nieuw

~

Toen deze animatiefilm in de bioscoop kwam werd er gerept van een unieke, nog nooit eerder vertoonde, techniek die het genre van de animatiefilm op een nieuw niveau zou brengen. Dit is nogal overdreven. De motion capture-techniek was al eerder toegepast, met als ultieme voorbeeld uiteraard Gollum uit de Lord of the Rings. Het was echter nog nooit zo allesomvattend toegepast. Bijna alle karakters in The Polar Express zijn door motion capture tot leven gebracht. En de belangrijkste rollen zijn allemaal door Tom Hanks gedaan. Zo stond zijn digitale lichaam garant voor de rollen van de conducteur, het jongetje, de zwerver, Scrooge en de kerstman.

Oud

Afgezien van de nieuwe technieken verschilt The Polar Express echter nauwelijks van de oude vertrouwde Disneyfilms; ook hier hebben we te maken met een feel good movie. Het verhaal gaat over een jongetje dat zijn geloof in de kerstman dreigt te verliezen. Vervolgens komt hij op kerstavond in een avontuur terecht, dat er uiteindelijk voor zorgt dat hij zijn geloof hervindt. Na de nodige opofferingen en ontberingen eindigt de film onder een warme deken van liefde en geluk. Het oude Disneytrucje in een nieuw jasje.

Versleten

Oud wil echter niet zeggen dat het versleten is. The Polar Express vertelt heel gedegen een klassiek kerstverhaal en illustreert dat met schitterende beelden. De motion capture werkt hier en daar zo goed dat je soms even denkt dat er echte acteurs door het beeld stappen. Daarnaast is de manier waarop je een verhaal brengt misschien wel net zo belangrijk als de inhoud van het verhaal zelf. Het verhaal van The Polar Express mag dan niet uitblinken door originaliteit, het is wel een goed gebracht verhaal. Het houdt je mede dankzij de visuele kracht aan de buis gekluisterd tot het laatste moment.

Extra

~

Daarnaast hebben we ook nog disc 2 met alle extra’s erop. Uiteraard ontbreekt ook bij deze Special Edition niet een making of. In dit geval is hij echter vrij summier. Als je al eerder gezien hebt hoe motion capture werkt of hoe digitale animatie tot stand komt, dan mis je aan deze versie niets. Verder worden de diverse rollen van Tom Hanks nog even aangestipt, zie je de zanger van de titelsong een liveoptreden doen, kun je een spelletje spelen dat behoorlijk saai is en zie je wat mensen heel positief praten over elkaar en over het tot stand komen van de film. Al met al een nogal standaard bonus-dvd. Wat de dvd echter van de ondergang redt is de toevoeging van de demo van het gelijknamige computerspel. Door deze op je pc te installeren kun je na het bekijken van de film nog heel wat tijd achter je computer doorbrengen om het avontuur zelf nog even dunnetjes over te doen.

Huiselijk

The Polar Express is een gedegen product met weinig uitschieters. De film is niet slecht, de bonussen zijn dat ook niet. Maar van beide had je misschien gewoonweg net iets meer verwacht, zeker gezien de ophef die de makers er zelf over hebben gemaakt. Uiteindelijk is het gewoon een leuke film geworden die in de maanden voor kerst voor een knus avondje huiselijk vermaak zal zorgen. Niets meer en niets minder.

Theater / Voorstelling

Solovoorstelling met vragenhalfuurtje

recensie: Dagboek van een gek (Peter Faber)

Plotseling, terwijl het zaallicht nog aan is, staat hij op het toneel: een kale man in een net, maar ouderwets pak, met glimmende schoenen aan zijn voeten. Langzaam dooft het licht en begint Peter Faber aan zijn solovoorstelling Dagboek van een gek.

~

Faber speelt in een kaal decor, twee stoelen niet meegerekend, zodat alle aandacht is gericht op de Russische ambtenaar Axel Loopbaan, die in een waanwereld leeft. Maar wel in een héle vitale, grappige waanwereld. Een wereld waarin hondjes kunnen praten en waarin een vis uit het water springt om twee woorden te roepen in een vreemde taal – een taal die de geleerden tot op de dag van vandaag voor raadsels plaatst. Axel houdt een dagboek bij, dat hij – uit zijn hoofd – begint voor te dragen: “3 oktober. Ik ben Axel Loopbaan. Vandaag zoiets raars meegemaakt…” Langzaam komt Faber op stoom: hij trek grimassen, snuift, schatert, sluit zijn ogen, heft zijn handen ten hemel, vertraagt en versnelt

Brieven van het hondje

Hij vertelt over de dochter van de directeur, Sophie, waar hij heimelijk verliefd op is. Sophie heeft een hondje dat kan praten en dat brieven schrijft aan andere hondjes. Brieven, zo ontdekt hij als hij er eentje weet te onderschepen, waarin Sophie Axel een gedrocht noemt (“Het is net een schildpad in een juten zak”) – waarmee hij dus weer een illusie armer is. Maar hij laat zich niet uit het veld slaan, want hij leest in de krant dat Spanje een nieuwe koning zoekt. Nou, ze hoeven niet verder te zoeken; die koning, dat is hij. En dat zal hij blijven geloven. Ook als hij in het gesticht belandt, want die kaalgeschoren medepatiënten zijn uiteraard niets minder dan zijn hovelingen. En dat ze hem met een stok slaan is niet erg, “want dat is natuurlijk een ridderlijk gebruik.”

Medelijden

Dat is overigens het moment waarop de humor van het stuk zich langzaam vermengt met treurnis, want alras begin je medelijden met Axel te krijgen. Zijn krankzinnige verhalen – over de aarde die om zeven uur precies op de maan gaat zitten – zijn nog steeds prachtig, maar als hij uiteindelijk om zijn moeder huilt (“moeder, omarm je kleine, zieke kind”), kun je een lichte huivering niet onderdrukken.

~

Als het licht uiteindelijk weer aangaat, heeft Faber een indrukwekkende voorstelling afgeleverd. Alleen acteurs van zijn kaliber kunnen het publiek – zonder pauze – meer dan een uur geboeid houden met alleen hun gezicht, hun handen en hun stem. Henk van Ulsen, die in de jaren zeventig met Dagboek van een gek grote triomfen vierde, kon het. Maar Faber bewijst dat Van Ulsen niet de enige is.

Achteraf

Overigens krijgt het publiek niet alleen een voorstelling voorgeschoteld, Faber besluit de avond met een blokje waarin het publiek hem alles mag vragen. Zo wilde tijdens de première iemand weten hoe hij dat toch deed, zo’n lange tekst uit zijn hoofd leren. Nou daar was dus niks aan. “Jij kunt het ook. Hoe oud ben je? 75? Nou, hoe ouder je bent, hoe makkelijker het gaat. Tijdens het repeteren maak je steeds nieuwe hersencellen aan.” En waarom had hij voor dit stuk van de Russische schrijver Nikolaj Gogol gekozen? “Omdat gekken mij fascineren. Ik hou van mensen die een idee krijgen en dat niet meer los laten. Bush houdt zich ook aan een waanzinnig idee vast; dat is ook een soort gek.”

Aan het slot van de avond haalde een theaterbezoeker herinneringen op aan de tijd dat Faber bij het Amsterdamse AFC een voetbalelftal begeleidde. Faber glunderde; hij wist het nog precies. “Dat elftal speelde zo slecht dat als we, als we met minder dan 5-0 verloren, toch het gevoel hadden dat we hadden gewonnen. Niemand van die jongens wilde trouwens reserve staan, dus heb ik ze een keer alle veertien maar opgesteld. De scheidsrechter had niks in de gaten, maar de tegenpartij had het al snel door. ‘Hé scheids!’ ” Waarop een andere theaterbezoeker de laatste vraag mag stellen: “Zeg, mogen we nu gaan?”

8WEEKLY hield eerder een interview met Peter Faber over deze voorstelling. De speellijst van Dagboek van een gek, dat nog tot en met 28 april 2006 in de theaters te zien is, vind je hier.

Kunst / Achtergrond
special: Turner Prize 2005

And the winner is…

In 2004 zorgde de inzending voor de Turner Prize van het duo Ben Langlands/Nikki Bell, een interactieve digitale reconstructie van de verblijfplaats van Osama Bin Laden, voor zoveel ophef dat de korte film Zardad’s Dog op het laatste moment van de expositie moest worden verwijderd. Volgens Volkskrantcorrespondent Peter de Waard zou het ‘een Britse gerechtelijke jury kunnen beïnvloeden die moest oordelen over een Afghaanse krijgsheer die terecht stond in Londen’. Dergelijke consternatie is dit jaar uitgebleven, waardoor het evenement bijna ongemerkt aan ons voorbij ging. Blijkbaar is de Turner Prize vooral relevant als er heibel van komt.

Eerdere edities leverde winnaars op als Gilbert and George, Anish Kapoor, Richard Long, Damien Hirst, Grayson Perry (2003) en Jeremy Deller (2004). Een bont gezelschap waarvan het merendeel inmiddels is uitgegroeid tot grootheid in het veld van de hedendaagse kunst. Het heeft er alle schijn van dat het winnen van de Turner Prize garant staat voor een veelbelovende carrière (al zijn we er heilig van overtuigd dat de winnaars er ook zonder de Turner Prize wel zouden zijn gekomen).

~

De Turner Prize (totaal prijzengeld £40.000) wordt sinds 1984 jaarlijks door een deskundige jury uitgereikt aan een Britse kunstenaar, jonger dan vijftig jaar, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de Britse hedendaagse kunst. De prijs wordt toegekend naar aanleiding van een tentoonstelling die heeft plaatsgevonden in de twaalf maanden voorafgaand aan de uitreiking, en is bedoeld om discussie op gang te brengen over de nieuwste ontwikkelingen op het kunstzinnige vlak. Het spektakel leidt over het algemeen tot verhitte publieke discussie over omstreden werken. Dat die controverse dit jaar is uitgebleven is misschien veelzeggend. De jury bestaat dit keer uit Louisa Buck (correspondent hedendaagse kunst van The Art Newspaper), Kate Bush (hoofd van Art Galleries, Barbican Art Gallery), Caoimhin Mac Giolla Leith (criticus en docent aan de Modern Irish Department, University College Dublin), Eckhard Schneider (directeur van de Kunsthaus Bregenz) en staat onder leiding van voorzitter Nicholas Serota (directeur van de Tate Gallery, London).
Als we de winnaars van de afgelopen twee jaar er eens bijpakken (Grayson Perry: Griekse vazen voorzien van confronterende maatschappelijke thema’s en Jeremy Deller: reenactment van een veldslag tussen politie en burgers), dan lijkt de jury vooral op zoek naar de combinatie van maatschappelijk engagement en (kunst)historisch bewustzijn. Een slimme succesformule? De vraag rijst of een dergelijke combinatie van criteria wel representatief is voor de Britse kunst en in hoeverre er sprake is van ‘persoonlijke voorkeur’. Op deze plaats willen we alvast verklappen dat het maatschappelijke engagement dit jaar schittert door afwezigheid en dat de opmars van de schilderkunst niet onopgemerkt is gebleven.

Even voorstellen, de vier genomineerden van dit jaar:

Darren Almond

Darren Almond, If I had you 2003, Palazzo della Ragione, Milaan. Geproduceerd door: Fondazione Nicola Trussardi, Milan. Fotografie: Marco De Scalzi. Beeldrecht: Jay Jopling/White Cube (London), Matthew Marks Gallery, New York en Galerie Max Hetzler, Berlin
Darren Almond, If I had you 2003, Palazzo della Ragione, Milaan. Geproduceerd door: Fondazione Nicola Trussardi, Milan. Fotografie: Marco De Scalzi. Beeldrecht: Jay Jopling/White Cube (London), Matthew Marks Gallery, New York en Galerie Max Hetzler, Berlin

Eén van de onderwerpen waar Darren Almond zich in verdiept, is het effect van tijd op het individu. Daarbij maakt hij zowel gebruik van sculpturen, film en fotografie, als ook van satellietbeelden. In de tentoonstelling van de Turner Prize wordt de film If I Had You (2003) getoond, een film die hij maakte samen met zijn grootmoeder. Almond gaat met haar terug naar de Engelse badplaats Blackpool, de plaats waar zij ooit op huwelijksreis naar toe ging met haar echtgenoot. Almonds grootvader is al geruime tijd overleden. Het werk bestaat uit vier projecties, alle beelden zijn in Blackpool gefilmd. Op het eerste scherm zien we een windmolen, op het tweede een fontein. Het derde scherm wordt gesierd door de voetstappen van een dansend paar, wat een verwijzing lijkt naar de bekende Tower Ballroom. Op het laatste scherm is Almonds grootmoeder te zien, die voor het eerst sinds het overlijden van haar man terug gaat. Tegelijkertijd is er muziek, licht pianospel, het schuiven van voeten over de vloer en het suizen van een windmolen. In Almonds werk speelt herinnering en bewustwording van tijd een belangrijke rol. Het intieme portret van Almond doet denken aan Semiha B. Unplugged (1997), de inzending van Kutlag Ataman van vorig jaar, hoewel daarin toch meer de nadruk lag op sociale problematiek.

Gilian Carnegie

Gillian Carnegie, Red 2004 , olieverf op board, Cranford Collectie, London
Gillian Carnegie, Red 2004, olieverf op board, Cranford Collectie, London

Carnegie is de enige vrouw én de enige schilder in het gezelschap. Haar onderwerpskeuze valt binnen traditionele genres van de schilderkunst. Zo maakt ze stillevens, landschappen, maar ook portretten. Onder deze portretten kunnen ook haar ‘kontschilderijen’ geschaard worden. Red (2004) doet in de felheid van kleur en de stugheid van de lijnen en verfstreken denken aan een expressionistisch schilderij. Carnegie maakt gebruik van veel verschillende schildertechnieken en stijlen en lijkt in die zin onderzoek te doen naar materiaalgebruik en de manier van schilderen, aspecten waar een 21ste-eeuwse schilder niet omheen lijkt te kunnen. Op de tentoonstelling is ook Black Square (2002) te zien: een groot zwart schilderij dat refereert aan het zwarte vierkant van Malevich. In plaats van de platheid van het vlak te benadrukken, suggereert Carnegie juist diepte door een boslandschap midden in het vierkant te schilderen. Het zwarte vierkant, dat gezien werd als een symbool voor het einde van de representeerbare werkelijkheid, krijgt door de toevoeging van dit traditionele element een twist. Met het selecteren van Carnegie laat de jury zien dat ‘de terugkeer van de schilderkunst’ niet ongemerkt aan haar voorbij is gegaan. Of het genoeg is voor de winst? We twijfelen, de maatschappelijke relevantie is ver te zoeken en ook het ‘onderzoek naar het materiaalgebruik’ klinkt behoorlijk gedateerd. Aan de andere kant is schilderkunst tegenwoordig weer behoorlijk hot.

Jim Lambie

Jim

Jim Lambie, Installation view, Turner Prize 2005 expositie, Tate Britain 2005
Jim Lambie, Installation view, Turner Prize 2005 expositie, Tate Britain 2005

Lambie werd in 1964 geboren in Glascow, Schotland. In 2003 nam hij op de Biënnale van Venetië deel aan de expositie Zenomap. Lambie staat naast zijn ‘sculpturale installaties’ bekend om werken van veelkleurige banen tape waarmee hij galerievloeren bedekt. Meestal wordt het werk terplekke gemaakt of in elkaar gezet. Het concept is vooraf uitgedacht, iets wat grote invloed heeft op de materiaalkeuze. De vrijheid, het onvoorspelbare, schuilt met name in de intuïtieve, provisorische uitwerking. Visueel is zijn werk absoluut het sterkst, maar toch twijfelen we aan het representatieve gehalte. Lambie lijkt ons niet de persoon waaraan je ‘de nieuwste kunstzinnige ontwikkeling’ ophangt, zowel historisch bewustzijn als maatschappelijk engagement ontbreken in zijn kunst. Daarentegen lijken zowel het werk van Gilian Carnegie als dat van Lambie erop te wijzen dat de kunst de blik tegenwoordig weer naar binnen richt.

Simon Starling

Simon Starling, Installation view, Turner Prize 2005 expositie, Tate Britain 2005
Simon Starling, Installation view, Turner Prize 2005 expositie, Tate Britain 2005

Starling is gefascineerd door transformatieprocessen. Centraal in zijn werk staat de vraag wat er gebeurt als het ene object/substantie transformeert in het andere. Hij maakt objecten, installaties en onderneemt pelgrimachtige reizen. Zijn kunst doet volgens eigen zeggen uitspraken over de natuur, de politiek en de economie. Sterling omschrijft zijn werk als: ’the physical manifestation of a thought process’, een proces waarbij verborgen relaties en geschiedenissen zichtbaar worden gemaakt. Voor Tabernas Desert Run (2004) maakte hij op een geïmproviseerde elektrische fiets een tocht door de Tabernas woestijn in Spanje. Het enige afvalproduct dat de fiets voortbracht was water, wat Starling gebruikte om een schildering te maken van een cactus.

Speculeren, speculeren, speculeren

Als we afgaan op enkele critici in Londen, zijn de reacties nogal lauw en daar kunnen we ons wel iets bij voorstellen. Waldemar Januszczak van Sunday Times vindt het niet de moeite waard de tentoonstelling te bespreken “because that [Turner Prize] turned into an Establishment Lie years ago”. Ook Rachel Cooke, recensent van The Observer, kan maar met moeite haar aandacht bij de kunst houden omdat ze de tentoonstelling zo saai vindt. Ze kan dan ook niet zeggen wie van de vier naar huis zal gaan met de hoofdprijs van £25.000. Criticus Adrian Searle van The Guardian velt een meer overwogen oordeel, maar geeft weinig inzicht in de mogelijke beslissing van de jury. Misschien toch Jim Lambie, die volgens Searle de andere werken in de tentoonstelling doet vergeten? Bij de bookmakers geldt Gilian Carnegie als grote favoriet. Op het heerlijk avondje, maandag 5 december, kun je samen met de Engelsen in spanning zitten voor Channel 4 en je verbazen over wie de Turner Prize, editie 2005 gaat winnen.

Boeken / Non-fictie

Niet alleen voor de liefhebber

recensie: Bob Spitz - The Beatles: a Biography

Ik beweeg mij in het dagelijks leven in een vriendengroep van Beatles-liefhebbers, die me al tijden bestoken met compilatiecd’s en verhitte betogen. Betogen over waarom The Beatles nooit geëvenaard zijn in het maken van echte popsongs. Het deed me nooit zoveel. Ik werd dan ook uitgelachen toen het bijna duizend pagina’s tellende The Beatles – a Biography op mijn deurmat plofte. God straft onmiddellijk, werd er gezegd.

Bob Spitz
Bob Spitz

En in dit geval: Spitz straft. Maar gelukkig op een prettige wijze. Er zijn al vele Beatles-biografieën verschenen. Maar tot dusver verscheen er nog niet zo’n omvangrijk werk als Bob Spitz’s boek. Spitz (auteur van onder andere Dylan: A Biography) verzamelde bijna tien jaar lang informatie uit boeken, kranten, tijdschriften, radio-uitzendingen en interviews met betrokkenen.

Het Begin

Hij begint het verhaal met de afzonderlijke familiegeschiedenissen van John, Paul, George en Ringo. Hun gezinnen, waar deze vandaan kwamen, de sterfgevallen, het opgroeien in Liverpool. Van daaruit vloeit de vertelling op natuurlijke wijze over in de samenkomst van the Fab Four. Hoe de bandjes voorafgaand aan The Beatles nodig waren om de uiteindelijke legendarische samenstelling tot stand te laten komen.

A hard days night

~

Het grootste gedeelte van het boek verslaat het pre-Amerika tijdperk van de band. Het knokken om optredens te krijgen, de slopende tijd in Duitsland en het leven on the road van een beginnende band met oneindige ambitie. Het blijkt al gauw (en dat wisten we natuurlijk al) dat Paul en John de drijvende krachten achter de band en de liedjes zijn. Spitz slaagt erin duidelijk weer te geven hoe The Beatles uiteindelijk werden wie ze waren. Hoe verstikkend de sterrenstatus werkte, en de gekte die hen in Amerika overviel. Hij vertelt vele bekende verhalen, gelaagd met de visies van personen uit de incrowd van die tijd.

Romantiek

The Beatles – a Biography leest als een roman. Spitz schuwt de bijvoeglijke naamwoorden niet in zijn redelijk romantische vertelling over de vier, en zorgt ervoor dat de lezer niet alleen droge feiten voorgeschoteld krijgt. Het boek heeft eerder een positieve inslag, dan een negatieve. Het negeert bijvoorbeeld McCartney’s rechtszaak tegen de anderen aan het einde van hun roerige samenwerking. Ook sneert Spitz richting Yoko Ono, wat natuurlijk mag, maar daarmee drukt hij duidelijk een persoonlijke stempel op het geheel – iets wat hij verder in het boek probeert te mijden.

Nieuwe generatie

Zoals ik zal zei, het doorspitten van het boek is een hele kluif. Ik sloeg het hijgend dicht na mijn race het uit te krijgen, en voegde me weer bij mijn vrienden. Om dit maal wél deel te nemen aan hun schier oneindige gesprekken over de jongens. Het boek vertelt niet veel nieuws, zo bleek, maar vlakt in zijn gedetailleerdheid de andere biografieën uit. Vanaf nu hoef je als Beatles-fan alleen nog maar dit boek in de kast te hebben. Voor alle anderen is het een prettig naslagwerk, vooral voor de nieuwe generatie luisteraars die de hype niet aan den lijve konden ondervinden. Een groep waar ik me tegenwoordig ook toe reken.

Muziek / Album

Stay off the crack!

recensie: Babyshambles - Down in Albion

Al ver voordat het album van Babyshambles uitkwam waren de verwachtingen voor deze cd hooggespannen. Dat kwam omdat zanger Pete Doherty constant in de Engelse roddelpers te vinden was. Eerst door zijn breakup met hype-band The Libertines wegens zijn gigantische gebruik van crack. Toen hij een relatie kreeg met supermodel Kate Moss en zij op een wc gefotografeerd werd terwijl ze cocaïne aan het snuiven was, was het hek van de dam en werd Pete Doherty wereldnieuws. Daarnaast kwam Babyshambles nog in het nieuws omdat een concert in Paradiso op het laatst werd afgelast. Kortom, Doherty schepte al maanden voordat er een compleet album in de winkels lag, hoge verwachtingen.

~

Diegenen die de hype voor waren konden vanaf het moment dat Doherty uit The Libertines werd gezet, op de website van Babyshambles al tientallen demo’s downloaden. Daar waren ook de vroege versies van de meeste nummers van deze eerste cd Down In Albion al te beluisteren. Opmerkelijk aan het uiteindelijke album is dat de nummers qua sfeer behoorlijk overeenkomen met die demo’s. Ze lijken als het ware zo op de band gekwakt. Want de tracks hebben veel rauwe randjes en klinken soms domweg onaf. Het punkige van de nummers heeft waarschijnlijk ook te maken met de productie van Mick Jones, de voormalige gitarist van The Clash die ook de eerste cd van The Libertines produceerde. Het geluid van zijn oude punkband is bijvoorbeeld terug te horen in de song A’rebours, dat tegelijkertijd iets heeft van The Smiths.

Reggae?

Opvallend is dat het geluid van Babyshambles wel veel weg heeft van dat van The Libertines. Doherty heeft òf die band nog niet van zich afgezet, òf blijkt achteraf juist bepalend te zijn geweest voor hun sound. Toch is er iets mis: de nummers zijn een stuk minder pakkend dan de songs van zijn oude band. Er staan welgeteld drie echt catchy songs op de cd. Dat zijn de eerste single Fuck forever, Killamangiro en Back from the dead. Opmerkelijk zijn de reggae-invloeden, zoals in Sticks and Stones. Er staat zelfs een compleet reggae-nummer op de plaat, namelijk Pentonville, dat wordt gespeeld en gezongen door General Santana, Doherty’s celmaatje in de gelijknamige gevangenis, waar de Babyshambles-zanger later doorheen gaat lallen. Nog meer meegeneuzel is overigens te vinden in opener La belle et le bete, waarin Kate Moss meezingt. Een leuke gimmick, een schoonheid die meezingt op de plaat van een beest, maar een gigantische open deur.

Dikke tong

Pete Doherty zelf is zowel de drijvend kracht achter Babyshambles als datgene, dat ervoor zorgt dat de band niet altijd even goed is. Soms klinkt hij namelijk alsof hij knetterstoned is – of hoe je dat ook maar moet noemen bij crack. Daardoor zingt Doherty met een dikke tong en klinkt hij als Happy Mondays-zanger Shaun Ryder in diens enorm dronken Black Grape-periode. Dat had zijn charmes, maar zorgde er ook voor dat het na één plaat gedaan was met dat ‘solo-project’. Babyshambles wordt omhooggehouden door een goede band en een paar sterke songs. Als Doherty echter niet snel stopt met zijn crackgebruik, dan is het verstandiger het advies van Art Brut-zanger Eddy Argos op te volgen: “Stay off the crack! Stay away from Pete Doherty!”.

Boeken / Fictie

Ongekende verhalenrijkdom

recensie: Joost Zwagerman - De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen

Om de zoveel tijd wordt er weer een bloemlezing uit de Nederlandse poëzie samengesteld, met als schoolvoorbeeld De dikke Komrij. Tot voor kort was een dergelijke eer nog niet of nauwelijks weggelegd voor het verhaal, maar met de door Joost Zwagerman samengestelde anthologie De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen is dit euvel voorlopig wel even verholpen.

In zijn inleiding stelt Zwagerman dat het korte verhaal het ondergeschoven kindje van de Nederlandstalige literatuur is. Volgens hem worden verhalen vaak vooral beschouwd als interessante vingeroefeningen die de aanzet kunnen vormen tot een roman. Helemaal gelijk heeft hij hierin niet, zo kun je bijvoorbeeld absoluut niet volhouden dat de verhalen van Nescio of Hotz ondergewaardeerd worden. Aan de andere kant worden de verhalen van bekende schrijvers als Reve, Boon, Hermans en Vestdijk vaak minder serieus genomen dan hun romans. Een zeker dédain voor het korte verhaal kan het lezerspubliek (en vooral de uitgevers) dan ook niet ontzegd worden. Hopelijk slaagt Zwagerman dan ook in zijn poging om het verhaal weer onder de aandacht te brengen, want een ding wordt zondermeer duidelijk uit deze bloemlezing: de verhaaltraditie kan gemakkelijk concurreren met de romantraditie.

Open-minded

Zwagerman selecteerde de “verhalen waar je door overrompeld, verpletterd en van je sokken geblazen wordt” en die je “bij de lurven” grijpen. Dit selectiecriterium werkt, hoewel het nogal subjectief van aard is, uitstekend. De samensteller kiest weliswaar naar eigen goeddunken, maar wordt daarbij niet gehinderd door goedbedoelde en politiek correcte, maar wezenlijk irrelevante selectiecriteria. Zo heeft Zwagerman zich gelukkig niet verplicht gevoeld om een evenredig aantal mannen en vrouwen te selecteren of van de Vlamingen en de Nederlanders evenveel verhalen op te nemen. Dat hij daarbij desondanks niet volstrekt willekeurig te werk is gegaan, wordt bewezen door het feit dat er nauwelijks echt belangrijke namen missen. Perfect is deze bloemlezing echter niet. Sommige debutanten of bijna-debutanten zoals Vincent Overeem en Peter Terrin ontbreken en het experimentele proza van iemand als Ter Balkt is ook niet opgenomen, daarnaast mis je enkele in Nederland niet zo bekende Vlamingen. Ook zijn de verhalen die Zwagerman heeft gekozen niet altijd de beste van de betreffende auteur, maar dat zal deels een kwestie van smaak zijn.

Harold Bloom
Harold Bloom

In navolging van de Amerikaanse criticus Harold Bloom maakt Zwagerman een tweedeling tussen het Tsjechoviaanse verhaal, dat de werkelijkheid beschrijft, en het Borgesiaanse, dat vooral fantasie en een spel met taal is. Deze tweedeling is natuurlijk betwistbaar (zoals Zwagerman zelf ook al aangeeft), niet in de laatste plaats vanwege het feit dat Tsjechov een groot aantal surrealistische verhalen geschreven heeft. Bovendien doen niet veel verhalen uit deze bundeling je aan Borges denken, met name de wat vroegere verhalen associeer je eerder met E.T.A. Hoffmann. Toch is het wel duidelijk op welk onderscheid Bloom (en met hem Zwagerman) hier doelt: het realistische verhaal met zijn kenmerkende nuchtere stijl versus het fantastische verhaal, dat gekenmerkt wordt door een meer lyrische en artistieke toonzetting. De meeste verhalen moeten echter vooral als een mengvorm van beide typen beschouwd worden.

Typisch Nederlandstalige verhaalkunst?

In zijn inleiding benadert Zwagerman de gekozen verhalen vooral vanuit een Amerikaans kader. Dit zorgt ervoor dat het niet goed duidelijk wordt wat nu precies de specifieke kenmerken zijn van het Nederlandstalige verhaal, en waarin het zich onderscheidt van bijvoorbeeld de Amerikaanse of de Duitse traditie. Hoewel deze vraagstelling wellicht iets te pretentieus zou zijn geweest voor een inleiding tot een project als dit, blijft het een interessante vraag of het Nederlandse taalgebied een eigen unieke verhaalkunst kent. Hopelijk kunnen we van Zwagerman nog een interessant essay over deze thematiek verwachten.

~

Tot die tijd kun je in elk geval uitgebreid genieten van onbetwistbare klassiekers als Couperus’ De binocle, van Nescio’s Mene Tekel of Hermans’ Het lek in de eeuwigheid; ooit gelezen, maar alweer bijna vergeten verhalen als Op zaterdagmorgen na de lessen van Wiener, Taxivarken van Harmsen van Beek of Geheim nummer van Moonen; tot je schade en schande nog nooit ontdekte verhalen als De kikkers van Buysse, Een orchidectomie van Van Teylingen of Hoop, een canon van Pauka. Al lezende zal je hoe dan ook verrast worden door de ongekende verhalenrijkdom die onze literaire traditie blijkt te bevatten.

Monsterlijk curiosum

Niet alle 250 verhalen zijn even sterk, dat kan ook haast niet bij een dergelijke ruimhartige selectie (die best wat ingeperkt had mogen worden). Het verhaal Een liefde van A. Aletrino gaat bijvoorbeeld gebukt onder een veel te zwaar aangezette stijl die barst van de bijvoeglijke naamwoorden. Een van de eerste zinnen luidt als volgt:

Boven de lood-doffe aarde steeg een langzaam zuiverende frisheid door het broeiig-lome drijven van de atmosfeer, een ijle voeling van vocht die geleidelijke matte drukking van de zonloze daguren heen-levendigde, een opwekend helderen uit de dromende lamheid waarin alles had gedrommeld, beweegloos en mat.

In de hele wereldliteratuur is er nauwelijks een afschuwelijkere zin te vinden. Wat dit verhaal in deze bloemlezing doet is dan ook een raadsel. Is het misschien opgenomen als monsterlijk curiosum of als voorbeeld van een bepaald soort wanstaltig proza? Gelukkig zijn zulke missers beperkt tot een tiental, het merendeel is een waarlijk genot om te lezen. Wie inderdaad denkt dat korte verhalen onvolgroeide romans zijn, zal na het lezen van deze verhalen zijn jammerlijke vergissing ongetwijfeld inzien.