Boeken / Achtergrond
special: 1. Timothy McSweeney’s

Tijdschriften over literatuur

De komende maanden kun je bij 8WEEKLY een serie artikelen verwachten waarin een inkijkje wordt gegeven in het zeer diverse aanbod aan buitenlandse tijdschriften over literatuur. Vandaag nummer één: Timothy McSweeney’s.

Timothy McSweeney’s.

Het ontvangen van een nieuw nummer van het Amerikaanse literaire tijdschrift Timothy McSweeney’s is altijd een feest, omdat het tijdschrift elke drie maanden in een compleet nieuwe, extravagante verpakking gestoken wordt. Hoewel het wat al te gemakkelijk zou zijn om dit artikel in zijn geheel te wijden aan de uiterlijke vorm van het tijdschrift, is het voor McSweeney’s wel zo’n belangrijk onderscheidend element, dat ik niet schroom om te beginnen met een beschrijving van de wijze waarop nummer zestien en zeventien aangeleverd werden.

Nummer zestien is een in drie handelingen uit te vouwen map met aan de buitenkant een bruin-witte stoffen kaft met daarop afgebeeld kale bomen, en met aan de binnenkant een voering van stevig groen papier dat aan deze uitgave net wat extra cachet geeft. In de map zit het tijdschrift zelf, een boekje met de titel Mr. Nobody at all van Ann Beatie, een vijftiental kaarten met daarop gedrukt het verhaal Heart Suit van Robert Coover en een echt Timothy-haarkammetje.

Het zeventiende nummer bestaat uit een bruine enveloppe, net iets groter dan A4-formaat, en een bijgevoegd op karton gedrukt Citizen’s Insertable Swiftness Manifest, beide in cellofaan verpakt. Het Manifest bestaat uit een checklist waarop de reiziger de luchtvaartdouane van dienst kan zijn door erop aan te geven welke spullen hij in zijn koffer heeft zitten (zoals “cattle prod” en “blood everywhere”).

Reclamefolder van Pantalaine
Reclamefolder van Pantalaine

In de enveloppe zitten twee tijdschriften – Unfamiliar: A twice-monthly magazine of different fiction en Yeti Researcher: The magazine of the Society for Cryptic Hominid Investigation– een veertiental reproducties van nieuwe beeldende kunst, gedrukt op stevig papier van verschillend formaat, een reclamefolder van “Pantalaine: Provisioners of America’s Finest Plural Clothing” (met daarin aanbiedingen van bizarre kledingstukken), een reclamefolder van “Tyrolian Harvest” (waarin veertig keer hetzelfde Tiroler mandje aangeboden wordt voor prijzen variërend van $19,99 tot $169,99) en een tweetal brieven, waarvan één een huwelijksaanzoek en het verhaal The Accident van Peter Ferry bevat.

Oprichting

In het voorwoord van het eerste deel van The Best of McSweeney’s schrijft Dave Eggers, de oprichter, waarom de uiterlijke vorm van McSweeney’s zo belangrijk is, maar ook waarom hij het tijdschrift in de eerste plaats heeft opgericht. Om met het laatste te beginnen: volgens Eggers bestonden er literaire vormen die in de bestaande Amerikaanse tijdschriften nauwelijks aan bod kwamen, zoals experimentele fictie, non-fictie en literaire humor.

Toen Eggers aan zijn eerste boek schreef, A Heartbreaking Work of Staggering Genius(2000), was hij ogenschijnlijk werkzaam voor een mannentijdschrift. Zijn intrede in de wereld van de glossy magazines bezorgde hem echter een shock, omdat goed literair werk pertinent geweigerd werd. Dat bracht Eggers op het idee om “a quarterly for orphaned stories” op te richten.

Tyrolian Harvest
Tyrolian Harvest

Eggers bestudeerde negentiende-eeuwse pamfletten en boekomslagen en verzamelde dozijnen Spaanse klassiekers en medische teksten uit Frankrijk en Duitsland. Op basis van deze archaïsche boeken bepaalde hij de vormgeving van zijn nieuwe tijdschrift. Hij wilde de uitstraling van het tijdschrift versimpelen, enerzijds als reactie op de aggressieve vormgeving van de glossy magazines, anderzijds om schrijvers meer ruimte te geven.

De naam van het tijdschrift is afgeleid van een persoon die beweerde familie te zijn (de meisjesnaam van Eggers’ moeder was McSweeney’s) en die het gezin-Eggers regelmatig bestookte met eigenzinnige brieven:

In his letters, which were nonsensical and customarily unsettling, he usually included train and plane schedules, and vague itineraries – he was always promising to visit – for a reunion! – sometime soon.
And so the name of a journal of stories that had been estranged from the family of acceptable literature – if they’d ever been related at all – became Timothy McSweeney’s Quarterly Concern.

In het eerste nummer werden inderdaad geweigerde verhalen geplaatst, maar deze insteek werd in het tweede nummer al verlaten. Eggers en consorten publiceerden voornamelijk hun eigen werk. Nadat ze de innerlijke vorm van het blad onder de knie hadden gekregen, begonnen ze na te denken over de uiterlijke vorm: elke uitgave moest het vorige overtreffen en moest het bezitten waard zijn:

That is, we always thought – and continue to think – that books should be beautiful, and that, if they’re beautiful, people will be more likely to want to keep the, to display them, to touch them and come back to them again and again. We’re in love with the tactility of books, and we try to reward those readers who love to hold them, save them, lay them on the floor and look at them.

Hoewel de uiterlijke vorm ondergeschikt is aan de inhoud kunnen de twee volgens Eggers niet zomaar van elkaar gescheiden worden, omdat de esthetische vorm het literaire werk, ook het lager gewaardeerde humoristische werk, waardigheid garandeert.

Het kaartenspel

De meest opvallende vorm waarin een verhaal gepresenteerd wordt, is het kaartenspel uit nummer zestien. Het verhaal Heart Suit van Robert Coover, gedrukt op vijftien kaarten die van formaat ongeveer twee keer groter zijn dan echte speelkaarten, begint met de Hartenkoning die woedend wordt wanneer blijkt dat de taarten die Hartenkoningin voor hem gebakken heeft gestolen zijn.

Negen personages, de koningin incluis, kunnen schuldig zijn aan de diefstal. De bedoeling van het pak kaarten is dat je je eigen verhaalverloop construeert. De eerste en de laatste kaart staan vast, maar de volgorde waarin je de dertien tussenliggende kaarten leest, mag je zelf bepalen. Zo eindigt de eerste kaart met de zin “The White Knight, wearing, as always, his visor…”, waarna je een kaart uitkiest die bijvoorbeeld als volgt verder gaat: “… seizes the Cook, accuses him of masterminding the whole incredible crime, and demands he be hung.”

Op de laatste kaart, de joker, staat de ontknoping, tijdens welke bij elke lezing een ander personage vanwege de diefstal van de taarten opgehangen wordt. Of zoals het personage zelf verzucht: “Death is the inevitable punchline for the joke called life. It’s always the same joke, all that matters is the telling.” De min of meer morele boodschap van het verhaal is dus terug te vinden in de vorm waarin het verhaal aangeboden wordt.

Prent uit nr.16
Prent uit nr.16

De Yeti Researcher

Terwijl bij het kaartenspel de vorm de inhoud ondersteunt, is daarvan volgens mij geen sprake bij het semi-wetenschappelijke tijdschrift Yeti Researcher: The magazine of the Society for Cryptic Hominid Investigation (nummer 8, jaargang 24). Het bezit alles wat een periodiek van die aard behoort te bezitten: een brieven- en nieuwsrubriek, een rubriek met sightings (plekken waar “bigfoots” gespot zijn), een inhoudelijke discussie tussen wetenschappers en een keur aan artikelen, inclusief voetnoten, functionele illustraties en infographics.

Er staan zelfs advertenties in voor verrekijkers, sneeuwschoenen en geweren: alles wat je als cryptozooloog nodig hebt. Maar de Yeti Researcheris natuurlijk één grote grap en hoewel ik bewondering heb voor het feit dat McSweeney’szoveel aandacht heeft besteedt aan de vormgeving en de inhoud van het tijdschrift, kan ik mij er niet toe aanzetten om honderd pagina’s lang onzin te lezen. Daarvoor is mij de grap te omvangrijk.

McSweeney’s

Maar hoe zit het nu met het eigenlijke tijdschrift? In het reeds genoemde voorwoord schrijft Dave Eggers dat McSweeney’sgeen conventies in acht neemt waaraan verhalen moeten voldoen, omdat de redacteuren van mening zijn dat niets effectiever het leven uit de kunst haalt dan een algemeen geldende esthetiek of een manifest waarmee de schrijvers binnen enkele maanden verveeld raken – een mening die ik van harte ondersteun.

~

Uit Unfamiliar (nr. 17) is me vooral het stripverhaal Eye First Against the Wall Under Fire van Stephen Elliott & Laurenn McCubbin bijgebleven, dat opvalt vanwege de ondubbelzinnige verwijzing naar de oorlog in Irak. Twee Amerikanen sluiten zich, als menselijk schild, vrijwillig op in een energiecentrale nabij Baghdad, aan de vooravond van de Amerikaanse aanval. De mannelijke hoofdpersoon doet dat, anders dan Amy, niet alleen om de aanval te voorkomen – hij lijkt in Baghdad te zijn om zich uit een depressie wakker te schudden: “I’m trying to exist. The world is making a decision and I want to have a seat at the table. Because for so long now I’ve been so sad.” Wanneer de aanval begint en blijkt dat zij met hun aanwezigheid het Amerikaanse leger niet hebben kunnen beletten de centrale aan te vallen, trekt hij Amy mee in zijn vlucht, voor het eerst sinds maanden ontwakend uit zijn levensmoeheid.

Alleen het zestiende nummer bevat het werkelijke tijdschrift, dat inderdaad erg sober van vormgeving is. Daaruit heb ik vooral genoten van Miranda Mellis’ The Doctor of Mental Health, waarin een vijftigjarige en alleenstaande man zich afvraagt of hij niet te stabiel in het leven staat en op aanraden van een vriendin in therapie gaat. De therapeute weet de anders zo evenwichte man de waanzin nabij te brengen, wat door Mellis’ erg komisch beschreven is.

Voor wie Timothy McSweeney’s te duur is is het altijd mogelijk McSweeney’s Internet Tendency te bezoeken, waar niet de verhalen, maar wel de humor te vinden is.

Timothy McSweeney’s
– Prijs nr. 16: $ 24,00 – ISBN 9780241143322
– Prijs nr. 17: $ 22,00 – ISBN 9780241143438
Uitgever: McSweeney’s Books (Import: Penguin Benelux)

Zie ook onze reeks: Tijdschriften over literatuur

Theater / Voorstelling

Hoe wraak tot wraak leidt

recensie: Nationale Toneel - Oresteia

Temidden van een groep in zwart geklede mensen staat een vrouw in een opvallend knalrood gewaad. Het lange blonde haar staat stijf breeduit. Haar gezicht is een grimas van vriendelijkheid, haar valse glimlach maakt een heks van haar. Deze knalrode heks is Klytemnestra. Ze is de vrouw van Agamemnon, koning van Argos. Tien jaar heeft Agamemnon erover gedaan om Troje te verslaan, en hij denkt thuis te komen feesten. Maar Klytemnestra is woest op haar man. Met haar valse glimlach lokt ze hem in de val, want zij broedt al tien jaar op wraak voor zijn moord op hun dochter.

~

In een topzwaar decor speelt het Nationale Toneel het Griekse drieluik Oresteia van Aischylos. De toeschouwers zitten aan vier kanten op hoge steigers rond het pikzwarte speelvlak. Een vierkant huis, vormen de steigers, en wij kijken vanaf de balkons uit op de binnenplaats beneden, waar het gekrakeel zich afspeelt. Alsof je neerkijkt op een arena, een boksring, een leeuwenkuil. Het gaat hier niet gezellig worden. Personages staan als kemphanen tegenover elkaar, bereid terug te meppen zodra de ander een klauw uitsteekt. Alles draait om macht, over wie de baas is. Maar de baas zijn betekent kwetsbaar zijn. Voor je het weet, vloeit je eigen bloed naar het afvoerputje in het midden van het speelvlak.

Stokoud verhaal

De Oresteia (458 voor Christus) is ongeveer het eerste echte toneelstuk dat ooit werd geschreven. En wat onmiddellijk opvalt aan dit stokoude verhaal: de mensen, volkeren, landen, naties zijn altijd al precies geweest zoals nu. Hebben jullie ons de vorige keer kwaad gedaan? Dan wachten wij het moment af waarop wij op onze beurt jullie de hersens kunnen inslaan. De Oresteia is het oervoorbeeld van hoe wraak leidt wraak leidt tot wraak enzovoort. Totdat er een keer een zinnig wezen aan te pas komt dat de cirkel doorbreekt en de strijdbijl begraaft.

Vermoedelijk is die herkenbaarheid van oude conflicten die nieuwe conflicten uitlokken de reden waarom regisseur Johan Doesburg nu met dit weerbarstige drieluik komt. In het eerste deel neemt Klytemnestra wraak op Agamemnon. In het tweede deel neemt haar zoon, Orestes, wraak op haar en haar medeplichtige minnaar Aigisthos. In het derde deel moet recht worden gesproken over de moeder-moordenaar Orestes: moet er weer bloed vloeien, of moet het een keer afgelopen zijn met de keten van conflicten?

Warmbloedig dier

~


De ellenlange tekst van Aischylos is weliswaar bewerkt en stevig ingekort door dramaturge Janine Brogt, maar dan nog is het verhaal vooral in het begin moeilijk te volgen voor wie niet thuis is in het oude Griekse verhaal (een korte uitleg van een deel van de Griekse geschiedenis die leidt tot het verhaal van Oresteia vind je onderaan de recensie). Vooral tijdens het eerste deel, de thuiskomst van Agamemnon, moet de toeschouwer met gespitste oren luisteren om helemaal te snappen wat hier nou gebeurt en waarom. Bovendien wordt de voorstelling nooit dichtbij, intiem. Geen van de personages is zo’n warmbloedig dier dat je echt met hem meevoelt of meelijdt. De afstand is groot, het probleem ver van je bed. Die binnenplaats waarop je vanaf je steiger neerkijkt op de rituele bewegingen is ook onmogelijk afstandelijk.

Vilein

~


Dus moet je het als toeschouwer over een andere boeg gooien. Niet proberen je te identificeren. Gewoon over je heen laten komen, niet tot zeven cijfers achter de komma willen snappen wat er gebeurt. Genieten van de prachtige vileine Marie-Louise Stheins als de verraderlijke koningin Klytemnestra. Die heeft groot gelijk dat ze kiest voor de liefde van de trouwe Aigisthos (Mark Rietman) in plaats van voor onderwerping aan de arrogante zelfingenomen Agamemnon (Hans Hoes). Zien hoe Orestes (Thomas de Bres) twijfelt of hij er wel goed aan doet zijn moeder te vermoorden. Ze is toch ook zijn moeder, al is het dan nog zo’n verraderlijk kreng, en al liegt ze als ze zegt dat ze er altijd voor haar zoontje is geweest. En in het laatste deel vallen alle onbegrijpelijke zaken min of meer op hun plaats, zodat de wijze les van Aischylos nog ongeveer aankomt ook.

Oresteia is dit seizoen te zien t/m 27 mei, alleen in de Lourdeskerk in Scheveningen. Klik hier voor de speellijst.

De Trojaanse oorlog

De ellende begint allemaal met het oordeel van Paris. Paris is een van de zoons van de koning van Troje. Leuke jongen, maar een beetje een niksnut, zoals dat wel vaker voorkomt onder prinsen. Min of meer voor de grap laat hij zich door Eris, de godin van de twist, verleiden tot een wedstrijdje. Hij mag uit drie godinnen kiezen welke hij de mooiste vindt: Hera, de vrouw van oppergod Zeus. Pallas Athena, de godin van de oorlog. En Aphrodite, de godin van de liefde. Aphrodite belooft aan Paris als cadeautje de prachtige Helena, wanneer hij voor haar zal kiezen.

Paris kiest Aphrodite. En hij krijgt Helena. Alleen is Helena behalve heel mooi ook heel getrouwd. Ze is de vrouw van Menelaos, koning van Sparta. Menalaos is de broer van Agamemnon, koning van Argos. En Paris neemt Helena mee naar huis, naar Troje.

Menelaos is heftig in zijn kuif gepikt. Hij roept Agamemnon te hulp, die moet meegaan om Helena terug te halen uit Troje. Met soldaten en al schepen Agamemnon en Menelaos zich in. Maar. Het wil maar niet waaien. Dus de broers kunnen niet uitvaren.

Dat komt door Artemis, de godin van de jacht. Artemis is namelijk kwaad op Agamemenon. Want Agamemnon heeft een favoriet hert van haar gedood. De godin is pas bereid de wind een duwtje te geven wanneer Agamemnon aan haar zijn oudste dochter, Iphigeneia, offert. Agamemnon weigert.

Maar als zijn verveelde soldaten bij de stilliggende schepen amok beginnen te maken, ziet Agamemnon zich toch gedwongen tot het offer.

Met een list haalt Agamemnon Iphigeneia weg bij zijn vrouw Klytemnestra en offert het meisje aan de godin van de jacht. De wind steekt op en ze varen naar Troje om de gaan vechten om Helena. Klytemnestra blijft woedend achter. Zo kwaad, dat ze tien jaar later nog altijd op wraak wil op haar man. Daarover gaat het eerste deel van Oresteia.

Het huis Atreus

Agamemnon en Menelaos zijn zoons van Atreus. Atreus heeft kolossale ruzie met zijn broer Thyestes. Op een dag lokt hij Thyestes in de val. Atreus doet alsof hij vrede wil sluiten met zijn broer, en biedt hem een feestmaal aan. Wat Atreus er niet bij vertelt, is dat hij voor dat feestmaal twee zoontjes van Thyestes heeft laten doden en in het eten laten verwerken. Hij geeft Thyestes dus zijn eigen kinderen te eten! De woede en wanhoop van Thyestes kennen geen grenzen als hij begrijpt wat er is gebeurd.

Thyestes heeft nog een derde zoon: Aigisthos. Deze Aigisthos wordt later de minnaar van Klytemnestra, de echtgenote van Agamemnon, wanneer Agamemnon in Troje zit. Vanwege zijn dode broers zint Aigisthos op wraak op de zoon van Atreus, zoals te zien in het tweede deel van Oresteia.

Kunst / Expo binnenland

Vurige wens

recensie: Lida Abdul - Petition for another world

Hoe zien gebouwen eruit in een land dat verwoest is? Wit. In het werk van Lida Abdul (1973) veranderen verwoeste gebouwen in Afghanistan in witte sculpturen, als vreemde grillige figuren in een groen landschap. In de tentoonstelling Petition for another world in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem is dit en ander werk van de uit Afghanistan afkomstige kunstenares te zien.

De tentoonstelling bestaat voor het overgrote deel uit een weerslag van Abduls performances in foto’s en video’s. Eén van deze performances is het eerder genoemde White House (2005). Abdul ging na de verwoestingen van het Amerikaanse leger een aantal jaren geleden terug naar Afghanistan. Tussen de ruïnes, staande op een verwoeste tempel zien we een vrouw gekleed in een zwarte kaftan of jurk noest in de weer met een kwast. Klauterend over de ruïne verft ze alle hopen steen en stukken muur, die nog half rechtop staan, wit. Eerst zijn het enkele vegen op de grijzige stenen, maar gedurende de film verdwijnen alle resten van het verwoeste huis onder de witte verf.

Tree (2004)
Tree (2004)

Doordat Abdul de gebouwen wit verft, is de verwoesting niet meer zichtbaar. Het verwoeste gebouw is bedekt met verf waardoor de suggestie wordt gewekt dat het er niet meer is. Niet alleen het gebouw verdwijnt hierdoor, maar ook de verwoesting wordt zo bedekt. Enerzijds worden de gebouwen hierdoor geneutraliseerd, maar anderzijds, zoals Abdul zelf aangeeft, ontstaan hierdoor sculpturen. Het worden stille getuigen en bewijzen van de verwoestingen. De verwoestingen zijn zelfs nog nadrukkelijker aanwezig, omdat het wit zo fel afsteekt tegen de groene dalen en de roodbruine bergen.

Schrobben

Ook in een video uit de serie Black and White (2000-2001) spelen de thema’s verwoesting en vernietiging een belangrijke rol. In de jaren zeventig viel de Sovjet Unie Afghanistan binnen. Tijdens de onderdrukking werd door de Sovjet Unie een groot aantal boeken verboden en vernietigd. In een indrukwekkende performance zien we Abdul de boeken net zo lang in het water schrobben en weken totdat de letters verdwenen zijn. Wat overblijft is een baal papier zonder letters. Die leegte genereert een nieuwe betekenis. Door de afwezigheid van letters en dus van een stem worden ook de personen die de boeken lazen het zwijgen opgelegd, zoals toendertijd ook gebeurde met de Afghaanse bevolking.

Videostill (2004)
Videostill (2004)

Altijd op reis

Afghanistan bleek niet de beste plek om te wonen en als kunstenaar te werken. Abdul vertrok daarom eind jaren negentig naar Amerika om een vervolgopleiding aan de kunstacademie te doen. Op dit moment werkt en woont ze afwisselend in Amerika en Kabul. In haar werk is een soort verscheurdheid en onrust zichtbaar en voelbaar. Misschien komt dit door haar vele reizen of door het ontbreken van een thuis, want huizen spelen in meerdere performances een rol. Zo sleept Abdul in een van haar video’s een houten huis door de straten van een vervallen wijk in Los Angeles. Ze is onderweg met dat kartonnen huis, dat alleen uit een paar muurtjes bestaat. Het huis biedt geen bescherming en Abdul blijft ronddolen en dwalen door de stad.

Videostill (2004)
Videostill (2004)

De titel van de tentoonstelling is echter hoopvol. Petition for another world verwijst naar een citaat van Abdul, waarin ze zegt dat voor haar het maken van kunst altijd een petitie voor een andere wereld is, dat kunst een manier of mogelijkheid biedt om de wereld anders te bekijken. Dat ‘gedroomde’ gevoel weerklinkt in haar werk, maar het is niet het enige wat haar werk aantrekkelijk maakt. Haar werk maakt vooral veel indruk door de vurigheid waarmee Abdul haar performances doet of in sommige films juist door de totale lijdzaamheid. Mede door het gebruik van heel ‘alledaagse’ of huiselijke bezigheden in haar werk, zoals witten en schoonmaken, is haar beeldtaal bijzonder krachtig. Na het zien van deze tentoonstelling wens je dat je al een andere wereld hebt bedacht.

Boeken / Fictie

De val van de vliegfiets

recensie: Pieter Toussaint - De vliegfiets

Vliegen is een lang gekoesterde droom van de mensheid. In de manuscripten van onze laatste ‘homo universalis’, Leonardo da Vinci, zijn al tekeningen gevonden van een soort helikopter. Het luchtruim heeft lange tijd boven ons gehangen als de verblijfplaats van onze god(en) en daarmee als een belofte.

Ook de oude Grieken waren al dol op de symboliek van het vliegen. Het beroemdste geval is de mythe van de Griekse uitvinder Daedalus en zijn zoon Icarus. Om samen van het eiland Kreta te vluchten construeerde Daedalus vleugels van was en veren. Hij instrueerde zijn zoon om niet te dicht bij de zon te vliegen want dan zou de was smelten. De overmoedige Icarus negeerde echter het vaderlijke gebod, de was smolt en hij stortte in zee.

Breugel-Landschap met de val van Icarus
Breugel-Landschap met de val van Icarus

De mythe van Icarus heeft altijd gediend als een symbool voor de menselijke hybris: vliegen is eigenlijk niet voor sterfelijken weggelegd, het wijst ons op onze beperkingen. In het tweede boek van Pieter Toussaint De vliegfiets gaat het ook verschrikkelijk fout met twee overmoedige ‘Icari’. Op basis van ontwerptekeningen van hun overleden opa, een amateur-uitvinder, bouwen de broers Ytze en Vincent een ‘vliegfiets’. Ytze is de denker, de rekenaar die de tekeningen van harde cijfers voorziet en gelooft dat de wiskunde hem grip kan geven op de ongrijpbare buitenwereld. Vincent is de doener, die de vliegfiets uiteindelijk bouwt. Als een ware Icarus sterft Vincent bij het experiment om de vliegfiets te laten vliegen.

De mislukkingen van de wetenschap

De catastrofe met de vliegfiets blijft Ytze daarna achtervolgen. Als hij Technische Informatica in Delft gaat studeren wordt hij zich steeds meer bewust van de grenzen van wetenschap. Uiteindelijk wil Ytze promoveren bij een hoogleraar gespecialiseerd in technologische mislukkingen. Ytze’s promotor is gepast vernoemd naar één van de nesciaanse hemelbestormers uit Titaantjes: Bavinck. Zoals ‘Titaan’ Bavinck de zon probeert te schilderen maar natuurlijk nooit slaagt in het vereeuwigen, zo verdiept professor Bavinck zich liever in het wetenschappelijke falen dan in de succesverhalen.

En ook de broers Ytze en Vincent hebben veel weg van Nescio’s helden. Hoewel de Titaantjes in hun jeugdige overmoed nog aan Gods troon schudden, schikken zij zich in hun latere leven naar de conventies en berusten in een cynische vorm van weemoed. Ook Ytze lijkt steeds meer de onmogelijkheid van zijn idealen in te zien. Later na het ongeluk realiseert Ytze zich dat de tekeningen niet bedoeld waren om gerealiseerd te worden:

De tekeningen in de bijbel – ook de ontbrekende – waren Platonische ideeën, die Vincent en ik als eersten hadden geprobeerd te projecteren op de wanden van de grot. Een inferieur en verminkend spel met licht en donker was het geweest, met fatale gevolgen.

Idee en realiteit

Toch besluit Ytze in het Friese geboortedorp waar zijn opa vandaan komt onderzoek te doen naar een soort mobiel-communicatiesysteem dat zijn opa al in 1929 bedacht had. En hij probeer het zelfs te laten werken. Wat wil hij eigenlijk bewijzen met het wel of niet functioneren van het systeem? Dat niet alles onmogelijk is? Zijn onschuld aan de dood van zijn broer? Ytze lijkt gedreven om het verleden ongedaan te maken of in ieder geval te compenseren, terwijl hij tegelijkertijd de onmogelijkheid van dit verlangen beseft.

Toussaints debuut De Brief was een nog een behoorlijk onsamenhangend boek waarin een rusteloze scholier, een doodzieke moeder en een zonderlinge vriend van zijn vader een eigenaardige symbiose aangaan. De vliegfiets is aanmerkelijk beter en verbeeldt op onderhoudende wijze een klassiek thema: de kloof tussen idee en realiteit, theorie en praktijk. Het boek ademt het troostrijke genoegen van de onvolkomenheid van de wetenschap en het leven uit.

Theater / Achtergrond
special:

Jeroen van Merwijk wint Annie M.G. Schmidtprijs

Op zondagmiddag 9 april 2006 is de Annie M.G. Schmidtprijs uitgereikt aan Jeroen van Merwijk (50). Hij wordt onderscheiden voor zijn theaterlied Dat vinden jongens leuk. De Annie M.G. Schmidtprijs wordt in samenwerking met de Vereniging Buma georganiseerd en uitgereikt aan de tekstschrijver, componist en uitvoerend kunstenaar (in dit geval alledrie Van Merwijk zelf) van het mooiste theaterlied van het voorafgaande seizoen. Een verslag van de prijsuitreiking.

De middag wordt gepresenteerd door theaterliefhebber Hans van Willigenburg in het Amsterdamse Theater Bellevue. Voorafgaand aan de prijsuitreiking zingen vier studenten van de Kleinkunstacademie een deel uit hun liedjesprogramma Willem Wilmink… Goochelaar! (te zien van 11 t/m 12 april in Theater Bellevue). Daarna is het tijd voor het juryrapport en de bekendmaking van de winnaar.

Foto:AKF
Foto:AKF

Juryrapport

De jury bestaat dit jaar uit Martine Bijl, Jacques Klöters, Rinske Wels en Robert Jan Stips. Juryvoorzitter Frits (Spits) Ritmeester zegt over Van Merwijk: “Hij is gezegend met een groot gevoel voor humor en timing, een perfecte vertolker van zijn eigen teksten. Hij vindt zijn liedjes belangrijk, dat merk je. Bovendien bewijst hij de wetten van het klassieke cabaretlied goed te kennen.” Verder roemt de jury het feit dat hij zijn eigen eigenzinnige gang gaat met een heel persoonlijk, intelligent, verrassend, soms schokkend, maar zeer betrokken programma.

Venijnig staartje

De onderscheiding, een bronzen borstbeeldje naar beeltenis van Schmidt, wordt officieel aan Van Merwijk overhandigd door staatssecretaris van Cultuur Medy van der Laan. Zij noemt Dat vinden jongens leuk een lied met een venijnig staartje waar je “toch ook een beetje buikpijn van krijgt.” De felicitatie door Van Merwijks agentschap, Kik Productions, komt via een audioboodschap omdat ze zich op het moment van de uitreiking in Duitsland bevinden, onder andere om Van Merwijk bij onze oosterburen te promoten. Van Merwijk neemt de prijs ogenschijnlijk nonchalant in ontvangst en hoewel Van Willigenburg aankondigt dat de winnaar een aantal liedjes zingt, trekt Van Merwijk zijn eigen plan. Vanwege het overlijden van een van zijn grootste inspiratiebronnen, Gerard Reve, een dag voor de prijsuitreiking, draagt hij een stukje tekst voor van de man “zonder wie het cabaret nooit geweest zou zijn wat het nu is” en leest hij een column voor. Toch ontkomt hij er niet aan het winnende lied ten gehore te brengen. Maar niet voor hij nog mompelt: “Goed, dan nog even het liedje, dan hebben we het weer gehad.”

Papieren pijltjes door een keukenraam
Grapjes op een achternaam
Een opgezwollen zwellichaam
Een omgewaaide haringkraam
En rozenbottelpitjes in een meidennek in de hoop op moeilijk bij te komen jeuk

Dat vinden jongens leuk

En kattenkwaad begaan
Boven op een salamander staan
En een vrouw met weinig aan
Zomaar zonder reden ergens tegen slaan
Een bananenschil, een blinde oude vrouw, een glijpartij, een gecompliceerde breuk

Dat vinden jongens leuk

Een beetje rondhangen op straat
En stoere jongenspraat
En vreemdelingenhaat
Met zijn allen tegen de draad
En oeverloos gemoppentop, eindeloos gebierdrink en dan even
snel nog wat geneuk

Dat vinden jongens leuk

En samen naar een oorlog gaan
Met allemaal dezelfde pakjes aan
Lekker doen wat je nooit eerder hebt gedaan Met je voortplantingsorgaan Alles toegestaan Vastgebonden mannen slaan Boven op een bijna dode oude vrouw gaan staan Met een soldatenlaars een plaggenhuttendeur intrappen en een goedgelukte plaggenhuttenvredebreuk Een brandwond op een lichaam maken met een uitgedrukte sigarettenpeuk Met een mes je eigen naam in vrouwenruggen kerven of een zelfverzonnen spreuk

Dat vinden jongens leuk
Dat vinden jongens leuk
Dat vinden alle jongens altijd overal
Leuk

Dat vinden jongens leuk, 2005

Jeroen van Merwijk is t/m mei in verschillende theaters te zien met zijn programma Dat kunnen alleen de héle groten. Klik hier voor een complete speellijst.

Biografie Jeroen van Merwijk

Het ligt voor de hand Jeroen van Merwijk een cabaretier te noemen, maar hij is meer dan alleen dat. De tekstschrijver annex hoorspelacteur annex beeldend kunstenaar begint zijn carrière in 1978 met het schrijven van radiocolumns voor verschillende programma’s van de KRO. In 1983 komt zijn eerste hoorspel op de radio. Het is het begin van een lange reeks programma’s voor, naar eigen zeggen, zo’n beetje alle omroepen met uitzondering van de VPRO. Hij schrijft teksten voor Karin Bloemen en verleent tekst-medewerking aan Hans Dorrestijn en Harrie Jekkers. In seizoen 1989/90 maakt hij zijn eerste theatervoorstelling Geef mij m’n sperma terug. Daarna volgen de theaterprogramma’s Een AVRO-lid is ook een mens, Van Merwijk legt het nog één keer uit, Het podiumbeest is terug, Van Merwijk werkt!!, De Omgekeerde Wereld (samen met Bavo Galama), Jeroen van Merwijk; uw betrouwbare partner in cabaret en Ik ben blij dat ik mezelf niet ben. Het grote publiek kent Van Merwijk vooral van het radioprogramma Spijkers met Koppen en als presentator van de televisiecursus Mannen voor Vrouwen van de RVU. Ook exposeert Van Merwijk regelmatig met zijn schilderijen.

Theater / Voorstelling

Juliana komt niet los van Bernhard

recensie: Juliana's Derde Weg (Theatergroep De Kern)

Prins Bernhard gaf postuum in de Volkskrant zijn visie op allerlei aantijgingen aan zijn adres. De Hofmansaffaire, Lockheed, de stadhoudersbrief. Alles passeerde de revue en tussendoor maakte hij ook nog even het bestaan van twee buitenechtelijke dochters bekend. Tot nog toe was daarop geen weerklank te horen geweest van wijlen Koningin Juliana. Maar in Juliana’s Derde Weg van Theatergroep De Kern stelt onze vorstin bij aanvang van het stuk dat het nu tijd is dat zij haar visie op de gebeurtenissen in haar leven geeft. Hoe kan dat beter dan in een toneelstuk? Want dat is toch wat ze uiteindelijk is gaan doen in haar huwelijk: toneelspelen.

~

Het publiek wordt in eerste instantie dertig jaar mee terug in de tijd genomen; naar de jaren waarin de Lockheed-affaire de gemoederen op Paleis Soestdijk bezig hielden. Vanuit dit perspectief wordt vervolgens teruggeblikt op het huwelijk tussen Juliana en Bernhard, dat gaandeweg veel scheuren te verduren krijgt. Treffender dan dit in het decor verwerkt is kan dit niet worden verwoord: vele pilaren van Paleis Soestdijk lijden aan slijtage en brokkelen af. Aan alles wordt duidelijk dat er een grote kloof bestaat tussen de koningin en haar gemaal. Terwijl Juliana in haar vleugel veel tijd doorbrengt aan een theetafeltje, lummelt Bernhard er in zijn vleugel lekker op los in zijn luie stoel. En terwijl de vorstin bezig is met een vredelievende, interreligieuze conferentie op het Oude Loo is de prins bezig de handelsrelaties van Nederland te verbeteren op de Bilderberg-conferenties.

Weinig nieuws onder de zon

De schrijvers Ineke ter Heege, die tevens Juliana speelt, en Jan-Jaap Jansen (premier Drees) hebben nadrukkelijk studie gedaan naar de gebeurtenissen in het leven van het koningspaar. De Watersnoodsramp, de affaire Greet Hofmans, een toespraak van Juliana op de Leidse Universiteit, de buitenechtelijke affaires van Bernhard. Een (te grote) hoeveelheid aan koninklijke geschiedenis komt over je heen. Desondanks krijg je het gevoel dat er weinig nieuwe zaken of visies aan het licht gebracht worden in Juliana’s Derde Weg. Als toeschouwer zit je daar wel op te wachten na de hoopvolle woorden van de majesteit aan het begin van de voorstelling. Maar het publiek krijgt ze niet. Of het moet al zitten in de wijze waarop Juliana de minnares van haar echtgenoot ontvangt op Soestdijk, Greet Hofmans toch enigszins in ere wordt gesteld en het feit dat Juliana écht van Bernhard wilde scheiden. Omdat dit vanwege het landsbelang niet kan, besluit ze maar toneel te spelen.

Herkenning

~


Het toneelspel is van grote klasse. In de wijze waarop Ineke ter Heege in een keurige geruite mantelpak de koningin neerzet, herken je de moeder van het vaderland. Een vrouw die tevens op geheel eigen wijze haar progressieve koers volgt door middel van de conferenties op het Oude Loo en door premier Drees om haar vinger te winden. Haar echtgenoot kan haar ondanks zijn sluwe handelwijze niet op andere gedachten brengen, hoewel de prins in Juliana’s Derde Weg toch nadrukkelijk aanwezig is. Vastert van Aardenne weet met zijn Duitse tongval de eigenzinnige prins het juiste cachet mee te geven: een levensgenieter, die koste wat kost zijn positie op Soestdijk wil handhaven. Juliana’s Derde Weg mag dan vooral de visie van Juliana op de gebeurtenissen in haar leven willen laten zien, zelfs in een toneelstuk laat de prins dit niet over zijn kant gaan. Wellicht was daarom een solovoorstelling van onze vorstin beter op zijn plaats geweest.

Juliana’s Derde Weg van Theatergroep De Kern is in ieder geval nog tot en met eind mei te zien. De voorstelling is genomineerd voor de Toneel Publieksprijs. Een uitgebreide speellijst vind je hier.

Theater / Voorstelling

Sjaak is bloedlink, maar niet spitsvondig

recensie: Bloedlink (Sjaak Bral)

Bloedlink, de titel van alweer de vijfde theatersolo van Hagenaar Sjaak Bral belooft veel. Deze voorstelling zou anders worden dan de voorgaande vier. Harder, scherper, kritischer. Helaas. De inhoud is Bral zoals we hem kennen, nergens wat stof tot nadenken, de clou zie je al bij aanvang van een nieuw verhaal aankomen. Nee, inhoudelijk heeft Bral geen progressie geboekt.

Voor Bloedlink heeft Sjaak Bral Fred Delfgaauw aangetrokken als regisseur, een gerenommeerd theatermaker. Bij het lezen van zijn naam had ondergetekende grote verwachtingen bij de voorstelling. Delfgaauw zelf is namelijk bekend om zijn innovatieve, sprankelende voorstellingen. Zou hij iets van zijn sprankelende touch ook op Bral weten te projecteren?

Sjaak?

~


Sjaak Bral is bij velen bekend vanwege zijn Haagse accent. Hij is een van de ‘beroeps- hagenezen’ die ons land rijk is. In 1992 brak Bral landelijk door, via een optreden in het programma RUR van Jan Lenferink. Aansluitend richtte hij het komediegezelschap A night of comedy op, waarmee hij in het hele land optrad. Dit gezelschap organiseerde ook de jaarlijkse Big night of comedy in Den Haag. Tevens sluit Bral elk jaar op geheel eigen wijze af middels een oudejaarsconference.

Bloedlink!

In Bloedlink speelt praatjesmaker Sjaak Bral een dubbelrol van gevangene én cipier. Zo maakt hij de zaal zowel deelgenoot van een leven achter de tralies als van de nakende vrijheid, die de gevangene na zes jaar cel angstaanjagend voorkomt. Nederland is veranderd en terugkeren in de maatschappij valt niet mee. Een knap gevonden setting, die uitstekend past binnen het verharde Nederlandse klimaat anno 2006.

Sjaak!

~


Ook in Bloedlink heeft Sjaak Bral nog steeds het probleem dat hij Sjaak Bral is. Hij heeft nog altijd niet de mimiek van een cabaretier en geen enkele grappige gezichtsuitdrukking. Dat betekent dat hij het, net zo als bij de voorgaande vier solovoorstellingen, puur moet hebben van de tekst, het decor en de muziek. Het decor en de muziek zijn ook nu weer ruimschoots in orde, maar de teksten schieten toch tekort. Ze bevatten geen diepere bodems, zijn nergens scherp, zijn nimmer prikkelend, en slechts hoogstzelden zet Bral je aan het denken. Dit betekent echter niet dat je bij Bloedlink een vervelende avond hebt. Want hoewel de grappen oppervlakkig zijn, weten ze wel de gehele avond een gulle lach door de zaal te laten rollen.

Dus!

Met Bloedlink gaat Sjaak Bral op dezelfde toer door. Makkelijk, voor de hand liggend, crowdpleasend cabaret, waarin Bral de getapte jongen speelt, die met een goede muzikale ondersteuning en een mooi passend decor voor velen een fijne avond levert. Met een liedje, verhaaltje, actuele grap en ook nog een rode draad voldoet Sjaak Bral exact aan de geldende criteria voor cabaret. De liefhebbers van wat diepere gronden zijn echter nog altijd niet aan het juiste adres bij Bral.

Bloedlink is nog tot en met 26 mei te zien. Klik hier voor een uitgebreide speellijst.

Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Peggy Verzett

Zonder Dionysos wordt de gang naar de supermarkt verschrikkelijk

In een serie interviews voelt 8WEEKLY nieuw of nog onbekend talent uit Nederland en Vlaanderen aan de tand. Voor deze tweede aflevering spraken we met Peggy Verzett.

Eind vorig jaar debuteerde Peggy Verzett (1958) met de dichtbundel Prijken die buik. In de recensie die ik eraan heb gewijd schreef ik dat de Rotterdamse kunstenares de lezer meevoert in welhaast ondoorgrondelijke, maar fascinerende werelden. Tijdens het interview blijken Verzetts werelden niet zo ondoorgrondelijk als gedacht, maar wordt wel mijn vermoeden bevestigd dat haar poëzie eerder om een associatieve dan om een intellectuele benadering vraagt. Maar voordat Verzett het spel doorvoerde in haar poëzie had ze als overtuigd autodidact al een hele weg afgelegd in de beeldende kunst.

“Ik was altijd met schilderen bezig, het stond voor mij op numero één: daar moet ik die galerie mee binnen gaan en daar moet ik proberen om een expositie te krijgen. Het schrijven begon pas vaart te krijgen toen ik afstand begon te nemen door het spel erin toe te laten. Dat is iets van de laatste drie jaar. Ik schrijf niet meer vanuit persoonlijke ervaringen, maar pak wel eens een zin uit de krant die ik mooi vind en die ik nú moet gebruiken. Toen begon het schrijven een nieuwe dimensie te krijgen: het spel kwam er in. Waar ik van tevoren bij het schilderen en het tekenen veel meer vanuit associaties bezig was, deed ik dat in het schrijven veel minder. In de schilderkunst hebben we de ontwikkeling gehad dat we vanuit de verf het schilderij laten ontstaan en niet vanuit de voorstelling of de mimesis. Ik ontdekte dat je ook vanuit woorden dingen tegen elkaar kunt aanzetten. Als je dat heel nauwgezet doet, dan komen daar lijnen en lagen onder te liggen die iets met elkaar doen.”

“In mijn poëzie gaat het om associatievelden. Het is leuk om die velden en gevoelens en beelden, die met elkaar verbonden zijn, naar voren te halen en de taal niet meer te gebruiken vanuit z’n mededelende functie – want zo gebruiken we taal altijd –, maar om de taal terug te brengen naar iets wezenlijkers. Je krijgt het al als je de syntaxis in een zin verandert. Als ik zeg ‘de vriend vertelt het zijn vriend die het zijn vriend vertelt’, dan is dat nog normale grammatica, maar als ik zeg ‘het vertelt zijn vriend het vertelt zijn vriend’, dan krijg je al die vervreemding, waardoor sommige woorden in de spotlight gaan staan, zoals hier het woordje ‘het’.”

De nadag-cyclus

Nadag is ontstaan doordat Verzett bij bepaalde kleuren woorden zocht: “Ik had daar weinig beelden of inhoudelijke gedachten bij. Het enige was het gevoel van een nadag. Ik vind dat zelf een erg mooi moment, ’s middags als de mensen op hun lauweren gaan rusten of als de schemer gaat vallen, zeker in een stad. Een prachtige sfeer is dat. Het enige wat ik wilde was een paar gedichten schrijven die het gevoel van nadag weergaven.”

hier buiten in de nadag
hoor ik handelshouding

lekhart, staccatovrede
in een ezelsschedel

ingenieurs, gebouwen, stratenmakers
in schaduwrepen

gestifte lippen tussen dorpen
zonder grensformaliteiten

trombones van twee werelden
achter schoon gewassen winkelpuien
en Thot is Thot

“Het is het beeld van de nadag in de stad, maar uit wat ik uiteindelijk opschrijf blijkt dat ik voortdurend aan het luisteren ben. Het is bijna alsof de ik-figuur in het gedicht blind is. Daar kwam ik later pas achter, dat is niet bewust van tevoren zo bedacht. Schrijven is schrappen en doordat ik maar aan het schrappen was, kwam dat op een gegeven moment als kaal ding naar boven gedreven. Eigenlijk gaat het over iemand die niet kan zien, maar wel veel hoort.”

~

“‘Handelshouding’ vind ik een mooi woord om te horen, omdat het juist iets is dat zich in het zichtbare moet afspelen – ’twintig kilo blablabla voor zoveel”. En iedereen weet meteen wat een ‘lekhart’ is. Het is een lekker woord ook, want het lekt er meteen uit [lacht]. We hebben natuurlijk allemaal wel eens last van een ‘lekhart’. Dat is de menselijke conditie, wij zijn gewoon ‘lekhartigen’ [lacht]. ‘Staccatovrede’ heeft daar ook mee te maken. Het is een vrede die we allemaal wel zo hier en daar voelen, maar die nooit eeuwig doorgaat. Het zal altijd weer worden geïnterrumpeerd. En dan is het ineens ‘in een ezelsschedel’. Ik vond het wel grappig om het daarin te laten afspelen, die ‘staccatovrede’. Niet in een mens maar in een ezelsschedel. Een ezel heeft iets onbeduidends – dat is toch een onbelangrijk dier –, maar de dood zit er ook in vanwege de schedel.”

“Het gedicht heeft een muzikaliteit die je het gevoel geeft dat er overal dingen gebeuren. Maar het zijn niet de bekende dingen die ik noem, zoals ‘er valt een balk van een hoog gebouw’ of ‘daar is een uitverkoop aan de gang’. Het zijn juist dingen die op heel kleine plaatsen liggen en die niet meteen te noemen zijn, maar die wel een enorme impact hebben, zoals de dood. De dood is niet per se het fenomeen dat er op het eind van het leven is – het is er iedere dag. Het leven is de dood en de dood is het leven, dus waarom dan niet in een schedel, in een ezelsschedel. Ik vind het mooi om die uitersten naast elkaar te zetten.”

“De derde strofe wil een houvast aan de lezer geven, want het is toch duidelijk een stad: ‘gebouwen, stratenmakers, ingenieurs / in schaduwrepen’. En dan komt er een intense, kleine plaats: ‘gestifte lippen’. Dat is iets heel teders – dat vind ik lekker om te doen –, en ook nog eens ’tussen dorpen / zonder grensformaliteiten’. Muzikaal vertaald komt er hier een trompetsolo, terwijl ik daarvoor de herkenbare tonen heb gehad. De filosofische zin ’trombones van twee werelden’ gaat weer over het leven en de dood – en toevallig vind ik trombones heel eigenzinnige muziekinstrumenten. Met ‘achter schoon gewassen winkelpuien’ gaan we weer terug naar de stad, maar daarop volgt ‘Thot is Thot’. Thot is een Egyptische god, de god van de schrijvers, die het oordeel neerschreef over de mensen die naar het hiernamaals gingen. Het woord ‘Thot’ lijkt op het woord ‘dood’. De dood klinkt van verschillende kanten door. Toen Piet Gerbrandy zich afvroeg waar het allemaal over ging, dacht ik: dan moet je gewoon doorlezen.”

Afstand

In haar poëzie houdt Verzett bewust afstand tot haar eigen gevoelens: “Waarom zou je schrijven over je eigen dingen, in de eerste directe zin. Het komt er toch wel, want jíj doet het. Het is jouw pen, jouw geest en jouw hand. Maar ik vind het veel interessanter om te ervaren wat er gebeurt wanneer ik mijn geest via de achterdeur naar binnen laat komen. Er ontstaat dan een visionaire wereld waarin eigen wetten een rol gaan spelen. Dat nodigt veel meer uit tot schrijven.”

De hazen-cyclus

~

De hazen-cyclus is op andere wijze ontstaan dan de nadag-cyclus. Een vriend bleek in het bezit te zijn van een verzameling boeken over hazen, waardoor Verzett tot de ontdekking kwam dat hazen bijzondere dieren zijn: “Ik heb toen een aantal wetenswaardigheden over hazen genoteerd en daar ben ik vervolgens door gaan dichten. Ik kwam zulke leuke dingen tegen in die boeken, daar had ik gelijk beelden bij. Er was eens een boer die de hazen van z’n land wilde hebben, want die beesten vraten alles op. Hij had al hier en daar een vogelverschrikker neergezet, maar dat hielp niet. Op een goede dag had hij een vlaggestok bij z’n schutting geplant, waar zo’n vlag aan wapperde, en toen zag hij daar ineens een haas als gebiologeerd naar zitten kijken. Die boer dacht: ‘dit is mijn kans’, dus die sluipt er naartoe en heeft die haas gewoon in z’n nekvel kunnen pakken! Dat vond ik zó ontroerend. Dat een haas, zo’n beetje het snelste dier, zich door zoiets als de beweging van het gewapper aan zo’n stok kan laten meevoeren. Dat vind ik bijna een menselijke eigenschap. Dat heb ik trouwens ook gebruikt in een gedicht: ’terug te komen bij het raam / de hoofddoek zien wapperen / aan een stok die zijdelings bries’.”

Schrezen

Piet Gerbrandy en Ilja Leonard Pfeijffer waren gebiologeerd door het woord ‘schrezen’ uit het volgende gedicht:

schrezen schrezen
in het plantsoen van deze woonwijk in de slaapstad

schrezen schrezen
in het land dat van houtwal naar houtwal liep

schrezen
in de wereld waar halvezool haverbrood en hazenvel

schrezen
in het drommend heelal
om mooier spul
inlegwerk?
van Grote Haas voor evenknie

 

“Ja, tot mijn verbazing! Alsof we geen Lucebert hebben gelezen. Ik vind ‘schrezen’ heel duidelijk iets uitbeelden. Je kunt het analyseren als een contaminatie van schrijden, pezen, vrezen… ik noem maar wat. De enorme bedrijvigheid van een haas zit voor mij hierin gevangen. Ik heb gelezen dat hazen parallel aan een vliegtuig mee rennen als het gaat opstijgen. Ik vind het zo menselijk dat een haas zijn snelheid met een vliegtuig meet. En als ze achterna gezeten worden door hazewindhonden schijnen ze zo lang door te kunnen rennen dat het bloed in hun aderen paars begint te bruisen: ze krijgen dan geen zuurstof meer en rennen zichzelf de dood in. Dat kan een haas.”

“Volgens mij is de haas het ultieme dier dat de dingen doet omdat ie de dingen moet doen. Handelen volgens je instinct. Dat vind ik een mooie eigenschap, want als ik dat voor elkaar krijg, dan voel ik mij geweldig. Voor mij is dat een lastige zaak geworden. Wanneer het me lukt om naar mijn instinct te luisteren, dan ben ik aan het schrezen. Bijvoorbeeld als ik koffiezet, eten kook of een boek terugbreng naar de bibliotheek. Schrezen houdt voor mij het ultieme ‘zijn’ in. En dat vind ik kunst. Ik zou kunst op een gemakkelijke manier kunnen definiëren als opgestapelde aandacht. In alles wat je met aandacht doet, sluipt een kunstzinnig element.”

Apollo en Dionysos

Het ‘schrezen’ als de ideale staat van de mens. Het doen van de dingen om de dingen zelf. Dat lijkt Verzett tot uitdrukking te brengen in de manier waarop ze schildert en schrijft, associatief, en waarop ze zingt, improviserend. Tegenover deze creatieve vrijheid staat het starre systeemdenken. Dit heeft Verzett willen voorkomen door haar studie Beeldende Vorming voortijdig af te breken en haar eigen pad te kiezen: “Ik wilde niet door al die invloeden gaan, maar mijn eigen ding doen. Ik moet hard werken om in deze ingewikkelde wereld mijn instinct te behouden. Omdat zo gauw ik mijzelf vastzet in een constructie die er misschien uitziet als harmonieus of ordelijk – ‘vol Apollo’ [lacht] – ik eruit moet barsten, omdat ik last hebt van Dionysos, die zegt: ‘Verdomme waar is nou die kern, waar is die gebleven? Ik voel ’t niet meer!’ Ik wil blijven spelen – als ik dat niet doe, dan is voor mij de gang naar de supermarkt verschrikkelijk.”

Peggy Verzett • Prijken die buik • Uitgever: Van Oorschot • Prijs: € 12,50 • 48 bladzijden • ISBN: 90 282 4056 x

Lees ook in de reeks Opkomend talent: 1. Vincent Overeem

 

 

Boeken / Achtergrond
special: Illustrator Jan Jutte vertelt over beeld bij verhaal

‘Een tekening kan de tekst doodslaan’

“Soms is het beter als de olifant linksaf slaat en in een bos terechtkomt. Omdat dat aardiger is om te tekenen. Af en toe heb ik kleine aanpassingen in een verhaal nodig.” Tekenaar Jan Jutte (51) voorziet al meer dan twintig jaar teksten van illustraties. In zijn atelier in Wehe-den Hoorn, noord-Groningen, vertelt hij hoe de combinatie tussen tekst en tekening tot stand komt.

“Ik neem andere beesten!”

Jutte gaat voor naar zijn enorme werkruimte op de zolder. Hij heeft uitzicht over niets dan weilanden en koeien en luistert naar het gekwetter van de vogels in hun volière of naar de radio. Zijn werk doet hij aan een van zijn twee bureaus of aan de tekentafel. Overal liggen stapels boeken. We gaan aan zijn grootste bureau zitten. Hij leunt achterover en terwijl hij vertelt, kijkt hij af en toe op zijn klokje of ik mijn bus naar de bewoonde wereld niet mis.
Jutte studeerde in 1980 af aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem, in de richting ‘tekenen en schilderen’. Tot drie maal toe ontving hij het Gouden Penseel, de prijs voor het beste door een Nederlandse illustrator geïllustreerde jeugdboek. Dit voor zijn illustraties bij Lui, lei, enzo van Rindert Kromhout, Tien stoute katjes van Mensje van Keulen en Een muts voor de maan van Sjoerd Kuyper

Juttes tekeningen kenmerken zich door de gestileerde afbeeldingen. “Tekenen is voor mij een kwestie van schrappen en weglaten. Ik vereenvoudig mijn tekeningen en maak ze helder.”
Die duidelijkheid heeft weinig te maken met het feit dat hij voornamelijk voor kinderen tekent. “Ik werk niet per se voor kinderen. Ik werk voor mezelf, het maakt me niet uit wie het einderesultaat onder ogen krijgt. In Nederland bestaan weinig geïllustreerde boeken voor volwassenen. Tekeningen komen vaak in prentenboeken terecht, en die zijn nu eenmaal voor kinderen.”

Foto: www.janjutte.nl
Foto: www.janjutte.nl

Teksten dienen zich op allerlei verschillende manieren bij de illustrator aan. Soms komen de verhalen van hemzelf, of bedenkt hij ze samen met zijn vrouw. Deze samenwerking leidde tot het bekroonde boekje Opstaan!. Een tekst kan ook door een andere auteur aangeleverd worden, bijvoorbeeld via een uitgeverij. Niet alles wat hij daarvan op zijn bureau krijgt kan Jutte illustreren. “Als ik niets met een verhaal kan, dan stuur ik het terug. Maar een tekst kan ook gewoon af zijn, dan hoeft er niets aan veranderd te worden en kan ik ermee uit de voeten. In andere gevallen heb ik bepaalde wensen voor de auteur.”

Zo gaat hij met kinderboekenschrijver Sjoerd Kuyper meestal om de tafel zitten om een verhaal te bespreken. Dan kan het over details gaan. “Zo kon ik laatst niets met de dieren die Sjoerd voor een nieuw verhaal had verzonnen. Ik belde hem op en zei: Sjoerd, ik neem andere beesten! Soms heb ik ook een bepaalde wending in het verhaal nodig. Dat kan een mooiere tekening tot gevolg hebben, maar ook een mooie stijlbreuk, of een mooi contrast.”

De wisselwerking tussen beeld en tekst luistert erg nauw. “Sjoerd mailde me laatst een schattig verhaal op rijm. Over een olifantje die de ramen lapt met zijn oren. Hij roept met zijn tekst dan al zo duidelijk een beeld op, dat ik dat niet meer ga tekenen. Dan sla je de tekst dood. Dan teken ik bijvoorbeeld hoe hij aan komt lopen met de emmer, of hoe hij kletsnat weer gaat opruimen.”

Het kan ook andersom werken. Jutte is momenteel bezig met een boekje voor kinderen die net kunnen lezen. Hij moet summier zijn met zijn tekst, eenlettergrepige woorden gebruiken. Wat hij niet kan schrijven lost hij dan beeldend op. Wanneer hij voor heel kleine kinderen werkt, gebruikt hij zelfs nauwelijks tekst: “Degene die voorleest mag het verhaal vertellen.”

De z van zuiver

~

Onlangs illustreerde Jutte op verzoek van uitgeverij Querido de gedichtenbundel …m n o p q… van Toon Tellegen. Geen gemakkelijke klus, vertelt de illustrator. De gedichten van Tellegen geven zich moeilijk gewonnen.
Voor …m n o p q… schreef Tellegen op zijn herkenbare heldere en eenvoudige toon een associatief gedicht bij elke letter van het alfabet. De teksten hebben een melancholische ondertoon. “Herfstpoëzie voor wie niet te letterlijk wil lezen”, oordeelde recensent Arnaud Deflem van website Cutting Edge.
De gedichtjes roepen mooie, maar soms ook ondoorgrondelijke beelden op. Bij de letter ‘z’ schreef Tellegen:

Ik was moe.
Ik kon geen letter meer zien.
Ik wilde ook geen letter meer zien.
Ik wilde alleen nog maar slapen, ergens achteraf,
onder een lege hemel
en in warm en ongeletterd gras.

En de z dan?
Welke z?
De z van zuiver, zinderend en zoen.

Ik zuchtte, ik was zó moe…
maar iemand draaide zich naar mij toe
en gaf mij een zuivere, een zinderende, een letterlijke zoen.

Waar is de a?

Jutte hield de illustraties bij de 26 gedichten sober. Hij koos voor pentekeningen, waar hij met een rollertje van de Hema kleurvlakken overheen drukte.
Net als de teksten van Kuyper zijn de gedichten van Tellegen erg beeldend. De tekening die Jutte bij dit gedicht maakte was een slapende man; boven zijn hoofd hangt een zwarte wolk, met een kleine letter z erin.

Jutte vertelt wat hij moeilijk vond aan het illustreren. “Bij het tekenen voor deze gedichten moest ik een heel ander facet van mezelf aanboren. Ik maak veel dingen voor kinderen, die vaak simpel en eenvoudig zijn. Dit boekje vroeg om heel andere tekeningen, maar ik wist niet of ik mezelf er nog in kon herkennen als ik iets heel nieuws zou doen. Ik sprak erover met Toon, die van origine huisarts is. Hij zei: ‘Het ene moment praat ik met een patiënt die terminaal ziek is, de volgende patiënt blijkt zwanger te zijn. De toon van de gesprekken is totaal verschillend, maar ik ben het allebei.’ Met andere woorden, je kunt heel erg wisselen van stemming, maar het toch bij jezelf houden. Dat was ook zo bij deze tekeningen.”

Illustratie: www.janjutte.nl
Illustratie: www.janjutte.nl

Jutte bemoeide zich ook met de opmaak van het boekje. “Ik beschouw het tekenen als een vormgevingskwestie. Vooral als er voor het boek nog geen formaat vaststaat heb je veel vrijheid. Hoe wil je de tekeningen op een pagina hebben, tussen de tekst in, of de tekst onder de tekening? In het geval van het boekje van Toon leek het me het beste de opbouw rustig te houden. De tekeningen zouden teveel aandacht vragen als je ze door de tekst heen zou laten lopen. De letters spelen de hoofdrol, dus vond ik het het mooiste de tekening op de linkerpagina en het gedicht op de rechterpagina te zetten. Een duidelijke, hiërarchische opbouw.”

Een blikje ansjovis

Jutte heeft meestal al een idee in zijn hoofd als hij een tekening gaat maken. “Soms maak ik eerst een schets, soms aantekeningen, soms gaat het heel snel. Ik kijk ook vooral goed om me heen.” Hij pakt een oud blikje waar ooit ansjovis in heeft gezeten. “Dit vond ik op een Grieks strand. Ik zag de afbeelding van deze vis en dacht: dit kan ik vast nog een keer gebruiken. Ik kijk ook graag in mijn fotoboek van Picasso. Dat zijn foto’s waarop hij aan het werk is, daar komt zoveel plezier uit voort.”

Zelf houdt hij van het werk van schilder Matisse en de klassiek aandoende tekeningen van Shepherd, die Winnie de Pooh tekende. Hij werd ooit gevraagd commentaar te geven in een documentaire over het werk van tekenares Fiep Westendorp. “Het werk van Fiep is geweldig, dat overleeft de verhalen van Annie M.G. Schmidt misschien nog wel. Sommige van haar tekeningen hebben een eeuwigheidswaarde.”

Het tekenen naar andermans teksten limiteert Jutte niet in zijn vrijheid. Maar hij maakt ook graag vrij werk. Helaas heeft hij nauwelijks tijd zijn onaffe schilderijen af te maken. “Vroeger was ik uitgelaten als ik een opdracht kreeg. Nu hoop ik maar dat ze niet bellen.”
“Ik werk wel veel, geloof ik. Ik sta om zeven uur op, ga douchen en maak mijn zoontje wakker. Daarna laat ik de honden uit en ga ik beginnen. Het is fantastisch om zo vrij te zijn. Ik kan ook voor een deel mijn eigen werk genereren. Als mijn orderportefeuille een beetje leeg raakt, ga ik maar weer eens een plannetje maken of een telefoontje plegen.”

Boeken / Strip

Diepgang zonder diepgang

recensie: Andreas & Isa Cochet - Quintos

In Quintos, de nieuwste strip van Andreas, staat een groep internationale rebellen centraal die naar Spanje zijn gekomen om mee te vechten in de burgeroorlog. Hoewel ze in deze historische setting zijn geplaatst is het verhaal puur fictie, het betreft hier geen geschiedenisles. Het tekenwerk wordt deze keer niet alleen door Andreas verzorgd, maar ook door Isa Cochet. Het scenario heeft hij wel zelf geschreven.

~

Quintos begint met negen personages die in de loop van het verhaal bijna allemaal sterven. Slechts een norse Duitser blijft tot de laatste pagina in leven. Door de beperkte ruimte, een nadeel van het werken met een stripverhaal, is het Andreas niet gelukt om de personages écht interessant te maken, hoewel hij dat wel lijkt te proberen. Helaas is de rest van het verhaal ook erg plat geworden. De personages gedragen zich erg stereotypisch en door hun stereotiepe handelingen zijn ze juist vlak. Zo bereikt Andreas precies het tegenovergestelde van wat hij wilde.

De Spaanse burgeroorlog en de diverse nationaliteiten zijn een uitgangspunt waar veel meer mee gedaan had kunnen worden, nu is het meer een decor, een aanhangsel. Een gemiste kans, want de Spaanse burgeroorlog en de daaraan gebonden diverse nationaliteiten van de rebellen had de basis kunnen zijn voor veel meer diepgang en interactie tussen de personages.

Frisse inkleuring

De tekeningen zijn een ander verhaal. Dit is de eerste keer dat Isa Cochet, al jaren vaste ‘inkleurder’ van Andreas, op de cover genoemd wordt en dat heeft te maken met haar assistentie bij het tekenwerk. Vermoedelijk assisteert ze al veel langer, maar het miet vermelden van assistenten is iets wat al gebeurt sinds klassieke strips als Kuifje of Suske en Wiske en heeft waarschijnlijk te maken met enige ijdelheid bij de oorspronkelijke auteur.

Toeval of niet, het lijkt alsof de tekenstijl in dit album bij vlagen net iets anders is dan gewoonlijk. Het album leest, door de frisse tekeningen voorzien van een heldere inkleuring, heerlijk weg. Net als altijd is de tekenstijl realistisch, maar wel met een geheel eigen karakter. Vooral de gezichten van de personages onderscheiden zich van andere strips door de opvallende ogen en neuzen, zoals bijvoorbeeld het handelsmerk van Andreas: de puntige neus.

~

Paape

Een ander handelsmerk is de in blokjes ingedeelde pagina waar op twee verschillende dingen steeds meer wordt ingezoomd, een methode die Andreas in dit album meerdere keren toepast. Het werkt in Quintos echter eerder ergerlijk dan bevorderlijk. Het is een bekend trucje dat we allang kennen van bijvoorbeeld Rork, de strip waarmee Andreas doorbrak. Hoewel het toen nog origineel was en een leuk creatief experiment was, is het nu meer een gimmick geworden, die absoluut niets toevoegt aan het verhaal of het tekenwerk.

Quintos is best leuk en leest lekker weg, maar de pretenties die het heeft worden niet waargemaakt. Wat dat betreft is deze one-shot een album dat op pijnlijke wijze aangeeft hoe het met, de ooit zo vernieuwende, Andreas is gesteld. Vroeger werd hij geprezen omdat hij zijn leermeester Eddy Paape – die in gestandaardiseerd tekenwerk was vervallen – overtrof. Nu is hij zelf de grote naam die vervalt in bekende trucjes en niet veel vernieuwende dingen meer weet te doen. Wat hij maakt is nog altijd kwaliteit, maar het is wel een standaardformule geworden. Daar is verder niks mis mee, maar van een auteur als Andreas mag je toch wel meer verwachten dan dit op de automatische piloot gemaakte album.