Tag Archief van: landscape

Kunst / Expo binnenland

ADEMLOOS OF BUITEN ADEM?

recensie: Godinnen van de art nouveau

De tentoonstellingen over vrouwen en vrouwenfiguren buitelen op dit moment over elkaar. ‘Who is she?’ in het Frans Hals Museum in Haarlem, ‘Maria Magdalena’ in het Catharijneconvent in Utrecht en ‘Godinnen van de art nouveau’ in het Allard Pierson in Amsterdam. Het lijkt wel of er wat in te halen valt. Kijken naar en reflecteren over de manier waarop vrouwen door de eeuwen heen in de kunst worden gepresenteerd.

Maar dat niet alleen. Wat opvalt, is dat zowel in Utrecht als Haarlem respectievelijk de vraag wordt gesteld: ‘Wie is jouw Maria Magdalena?’ en: ‘Met wie zou je aan tafel willen zitten?’ Dit is een tafel gebaseerd op het iconische kunstwerk The Dinner Party van Judy Chicago. Het is het centrale kunstwerk van Patricia Kaersenhout. Zij probeert de beeldvorming van ‘de’ vrouw completer te maken dan tot nu toe wordt gedaan, door vrouwen van kleur erbij te betrekken. Dat is in de tentoonstelling in het Allard Pierson ook het geval, maar anders.

Jugend, Jugenstil, Art Nouveau en Nieuwe Kunst

Dat komt in de eerste plaats, omdat Allard Pierson ook – zoals de website stelt – ‘de collecties van de Universiteit van Amsterdam deelt met het publiek en de wetenschap’. Zo is het uitgegroeid tot een cultuurhistorisch museum. Als bezoeker word je getrakteerd op de meest uiteenlopende kunstvormen die je je maar kunt voorstellen: schilderijen, etsen, glas, keramiek, beeldjes, boek- en tijdschriftomslagen, affiches, sieraden, smeedijzer, klokken, kandelaars, foto’s en ga zo maar door.

Campagnebeeld

Bij binnenkomst loop je tegen een wand aan, waarop allemaal omslagen zijn bevestigd van Jugend, het ‘Münchener illustrierte Wochenschrift für Kunst und Leben’. Hieraan ontleende de Jugendstil haar naam. Jugendstil is de Duitse naam voor wat in Frankrijk ‘Art Nouveau’ heet, in Oostenrijk ‘Sezession’ en in Nederland ‘Nieuwe Kunst’. Je ziet een vrouw met een Griekse lier, veel vrouwen met lang haar in lange gewaden. Ook een enkele vrouw in een pofbroek en een enkele man met bijvoorbeeld een panfluit, man en vrouw samen. Ze bevestigen het beeld dat je hebt van ‘Godinnen van de art nouveau’.

Dat beeld gaat in de tweede plaats al wat wankelen in een kort filmpje dat vervolgens wordt getoond. Daarin worden ‘de godinnen’ in de context van hun tijd (ca. 1900) geplaatst. Een tijd van opkomend nationalisme, stelt het filmpje. Ja, maar? Was de Art Nouveau niet internationaal? Een tijd ook van de emancipatie van de vrouw (Suffragettes in Engeland) en de arbeider (Karl Marx, Duitsland), gaat het filmpje verder. Wat? Zo lijkt Art Nouveau haast een verzetsbeweging.

Politieke en sociale context

Je kunt op de tentoonstelling niet om het nationalisme of de verheerlijking van het platteland heen, dat is duidelijk. Het spat bijvoorbeeld af van het Portret van een jonge boerin in klederdracht van Johan Cohen. Je kunt ook niet om de arbeidersbeweging heen, zoals op Käthe Kollwitz’ ets Opstand van de wevers. Zou je dan ook niet eerder kunnen zeggen, dat elke kracht zijn tegenkracht heeft en dat dát het is wat Allard Pierson toont? Niet alleen in alle breedte (Art Nouveau, Sezession, Nieuwe Kunst), maar ook in verschillende kunstvormen (beeldende kunst, toegepaste kunst) en binnen de sociale en politieke context van de tijd.

Teveel van het goede

Je kunt je afvragen, of wat gastcurator Yvonne Brentjens in samenwerking met Het Badisches Landesmuseum en het Braunschweigisches Landesmuseum van stal heeft gehaald, op die manier niet teveel van het goede is.

Wandkleed ‘The Pilgrim in the Garden’ van Edward Burne-Jones

Want dan zijn we er nog niet, want zelfs binnen deze uitgangspunten worden de panelen nogmaals verschoven. Qua onderwerp, zodat er niet alleen godinnen maar ook femmes fatales vallen te zien, droom en nachtmerrie. Qua tijd, met de voorlopers van de Art Nouveau zoals de Arts and crafts-beweging, waarvan een schitterend wandtapijt, The Pilgrim in the Garden van Edward Burne-Jones wordt getoond, dat hij maakte naar de Roman de la Rose.

Uiteindelijk lijkt de boodschap dan ook te zijn: het gaat niet alleen om het goddelijke, maar om het menselijke. Niet alleen om de vrouw, maar ook om de man. Niet alleen om het universele, maar ook om het individuele. Niet alleen om het lichamelijke, maar ook om de geest, niet om het dualisme maar om eenwording. Dat is wat de op het thema van de tentoonstelling geïnspireerde installatie op het eind van de tentoonstelling de bezoeker lijkt te willen meegeven: Het Universele Lichaam (z.j.) van danseres Suzan Tunca en Matthias Oostrik.

De bezoeker verlaat ondertussen ademloos de tentoonstelling. Of buiten adem, van al die indrukken. Het is maar hoe je het bekijkt.

 

 

 

 

 

 

Kunst / Expo binnenland

ADEMLOOS OF BUITEN ADEM?

recensie: Godinnen van de art nouveau

De tentoonstellingen over vrouwen en vrouwenfiguren buitelen op dit moment over elkaar. ‘Who is she?’ in het Frans Hals Museum in Haarlem, ‘Maria Magdalena’ in het Catharijneconvent in Utrecht en ‘Godinnen van de art nouveau’ in het Allard Pierson in Amsterdam. Het lijkt wel of er wat in te halen valt. Kijken naar en reflecteren over de manier waarop vrouwen door de eeuwen heen in de kunst worden gepresenteerd.

Maar dat niet alleen. Wat opvalt, is dat zowel in Utrecht als Haarlem respectievelijk de vraag wordt gesteld: ‘Wie is jouw Maria Magdalena?’ en: ‘Met wie zou je aan tafel willen zitten?’ Dit is een tafel gebaseerd op het iconische kunstwerk The Dinner Party van Judy Chicago. Het is het centrale kunstwerk van Patricia Kaersenhout. Zij probeert de beeldvorming van ‘de’ vrouw completer te maken dan tot nu toe wordt gedaan, door vrouwen van kleur erbij te betrekken. Dat is in de tentoonstelling in het Allard Pierson ook het geval, maar anders.

Jugend, Jugenstil, Art Nouveau en Nieuwe Kunst

Dat komt in de eerste plaats, omdat Allard Pierson ook – zoals de website stelt – ‘de collecties van de Universiteit van Amsterdam deelt met het publiek en de wetenschap’. Zo is het uitgegroeid tot een cultuurhistorisch museum. Als bezoeker word je getrakteerd op de meest uiteenlopende kunstvormen die je je maar kunt voorstellen: schilderijen, etsen, glas, keramiek, beeldjes, boek- en tijdschriftomslagen, affiches, sieraden, smeedijzer, klokken, kandelaars, foto’s en ga zo maar door.

Campagnebeeld

Bij binnenkomst loop je tegen een wand aan, waarop allemaal omslagen zijn bevestigd van Jugend, het ‘Münchener illustrierte Wochenschrift für Kunst und Leben’. Hieraan ontleende de Jugendstil haar naam. Jugendstil is de Duitse naam voor wat in Frankrijk ‘Art Nouveau’ heet, in Oostenrijk ‘Sezession’ en in Nederland ‘Nieuwe Kunst’. Je ziet een vrouw met een Griekse lier, veel vrouwen met lang haar in lange gewaden. Ook een enkele vrouw in een pofbroek en een enkele man met bijvoorbeeld een panfluit, man en vrouw samen. Ze bevestigen het beeld dat je hebt van ‘Godinnen van de art nouveau’.

Dat beeld gaat in de tweede plaats al wat wankelen in een kort filmpje dat vervolgens wordt getoond. Daarin worden ‘de godinnen’ in de context van hun tijd (ca. 1900) geplaatst. Een tijd van opkomend nationalisme, stelt het filmpje. Ja, maar? Was de Art Nouveau niet internationaal? Een tijd ook van de emancipatie van de vrouw (Suffragettes in Engeland) en de arbeider (Karl Marx, Duitsland), gaat het filmpje verder. Wat? Zo lijkt Art Nouveau haast een verzetsbeweging.

Politieke en sociale context

Je kunt op de tentoonstelling niet om het nationalisme of de verheerlijking van het platteland heen, dat is duidelijk. Het spat bijvoorbeeld af van het Portret van een jonge boerin in klederdracht van Johan Cohen. Je kunt ook niet om de arbeidersbeweging heen, zoals op Käthe Kollwitz’ ets Opstand van de wevers. Zou je dan ook niet eerder kunnen zeggen, dat elke kracht zijn tegenkracht heeft en dat dát het is wat Allard Pierson toont? Niet alleen in alle breedte (Art Nouveau, Sezession, Nieuwe Kunst), maar ook in verschillende kunstvormen (beeldende kunst, toegepaste kunst) en binnen de sociale en politieke context van de tijd.

Teveel van het goede

Je kunt je afvragen, of wat gastcurator Yvonne Brentjens in samenwerking met Het Badisches Landesmuseum en het Braunschweigisches Landesmuseum van stal heeft gehaald, op die manier niet teveel van het goede is.

Wandkleed ‘The Pilgrim in the Garden’ van Edward Burne-Jones

Want dan zijn we er nog niet, want zelfs binnen deze uitgangspunten worden de panelen nogmaals verschoven. Qua onderwerp, zodat er niet alleen godinnen maar ook femmes fatales vallen te zien, droom en nachtmerrie. Qua tijd, met de voorlopers van de Art Nouveau zoals de Arts and crafts-beweging, waarvan een schitterend wandtapijt, The Pilgrim in the Garden van Edward Burne-Jones wordt getoond, dat hij maakte naar de Roman de la Rose.

Uiteindelijk lijkt de boodschap dan ook te zijn: het gaat niet alleen om het goddelijke, maar om het menselijke. Niet alleen om de vrouw, maar ook om de man. Niet alleen om het universele, maar ook om het individuele. Niet alleen om het lichamelijke, maar ook om de geest, niet om het dualisme maar om eenwording. Dat is wat de op het thema van de tentoonstelling geïnspireerde installatie op het eind van de tentoonstelling de bezoeker lijkt te willen meegeven: Het Universele Lichaam (z.j.) van danseres Suzan Tunca en Matthias Oostrik.

De bezoeker verlaat ondertussen ademloos de tentoonstelling. Of buiten adem, van al die indrukken. Het is maar hoe je het bekijkt.

 

 

 

 

 

 

Boeken / Non-fictie

Van de wereld van het heelal

recensie: In lichtjaren heeft niemand haast – Marjolein van Heemstra

Marjolein van Heemstra (MvH) is slapeloos en heeft het benauwd. Het lijkt alsof ze alleen nog kan inzoomen op de chaos die zich op ooghoogte afspeelt. Al dat inzoomen heeft haar, zoals zij beseft, vervreemd van iets, van het gevoel onderdeel te zijn van iets groters, mee te kunnen deinen op een ritme dat buiten haarzelf ligt. Blindgestaard is ze op de vierkante meters om haar heen, op het dwingende “nu” van stories en liveblogs. Ze voelt zich opgezwollen van alle actualiteit en urgentie. Zij wil krimpen, uitzoomen om weer iets van overzicht te krijgen en de dingen, zichzelf, de anderen, op de juiste schaal te zien.

Gebrek aan samenhang

Overal ervaart zij gebrokenheid: de klimaatcrisis, de kloof tussen bewoners in haar buurt, het verlies van dieren, schimmels, bomen. Ecological grief in Groenland waar mensen de effecten van de klimaatcrisis elke dag om zich heen zien en rouwen om hun verloren wereld. Het afgescheiden zijn van datgene waar we mee samenhangen. Een onvermogen ons te verbinden met dat wat ons omringt: een boom, een oceaan, een ander mens. MvH is bang dat we zo goed worden in het benoemen van wat ons van elkaar onderscheidt dat er straks geen taal meer over is om te spreken over wat ons verbindt.

Het herinnert MvH aan een beroemde foto, de Hubble Ultra Deep Field, genomen door de Hubble-ruimtetelescoop die zo’n 550 kilometer van de aarde zweeft.

MvH ervaart op de foto een diepzwart vlak vol gloeiende en schitterende scherven. Sommige lichtscherven zijn de oudste sterrenstelsels die we kennen, gevormd in de eerste vijfhonderd miljoen jaar na de oerknal. Stelsels die allang niet meer bestaan, want het licht dat gezien wordt is miljarden jaren onderweg geweest voordat het door de Hubble-telescoop werd opgevangen, de Hubble kijkt niet alleen vooruit, de ruimte in, maar ook terug in de tijd.

Grootse zaken

MvH had eigenlijk astronomie willen studeren maar het werd godsdienstwetenschappen. In dit boekje blijkt ze beide liefdes voor grootse zaken mooi te kunnen combineren.

Wervelend en meeslepend geschreven brengt ze ons o.a. in contact met wat de beroemde Amerikaanse architect en toekomstdenker Richard Buckminster Fuller zei: “We are all astronauts on spaceship earth”. Ook onze Nederlandse astronaut Wubbo Ockels ontbreekt natuurlijk niet: “als je the attitude of an astronaut hebt, begin je van de aarde te houden op een manier waarop andere mensen dat niet kunnen en als je echt van  iets houdt, wil je het niet verliezen”. Frank White (Amerikaans schrijver en zelfbenoemd “ruimte filosoof”) legde de getuigenissen van 30 astronauten naast elkaar. Kern van de getuigenissen bleek een bewustzijnsverandering bij de aanblik van de aarde vanuit de ruimte: “het overzichtseffect”. Een bewustzijnsverandering gekenmerkt door: liefde voor de aarde, een verlangen onze planeet te willen beschermen en een ervaring van verbondenheid met alles wat leeft…

En dat is precies wat MvH wil! Een afstand waarop zij eindelijk het overzicht weer vindt, zichzelf weer in verhouding ziet tot het geheel waarvan ze onderdeel is. Vooral: een ervaring die haar de ruimte teruggeeft en die beklijft, het tegenovergestelde van de benauwdheid die haar in de greep heeft. The attitude of an astronaut. Vreemd genoeg blijkt het met name de grote fysieke afstand te zijn die zorgt voor het gevoel van emotionele nabijheid. Afstand brengt dus nabijheid.

Awe

Staren naar de aarde kan een therapeutische waarde hebben. Het voorziet in iets waar de moderne mens een chronisch gebrek aan heeft: “awe”. Een woord dat zich moeilijk uit het Engels laat vertalen: “overweldiging” al klinkt daar te weinig de verwondering in door van de Engelse combinatie van drie letters die de mond als vanzelf doet openvallen.

De essentieelste waarheden, zegt de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace in zijn beroemde speech “This is water”, zijn in het volle zicht verborgen. Onzichtbaar door de camouflage van de alledaagsheid. Gewenning doet ons het belangrijkste vergeten.  Wallace voert twee vissen op die al zwemmend een derde vis tegenkomen.  De tegenligger wenst hen een goede morgen en vraagt hoe het water is vandaag. De twee andere vissen kijken elkaar verbaasd aan. Water? Water? Wat is water?

Praktische aanpak

MvH is voorlopig nog geen astronaut dus hoe wil zij het overzichtseffect gaan ervaren? Zij bezoekt het Columbus Earth Center in Kerkrade, een museum dat volledig gewijd is aan de blik van de astronaut. Vanuit een denkbeeldige baan om de aarde ziet zij vanaf “grote hoogte zwevend” hoe de aarde met grote snelheid (1050 kilometer per uur) gestaag en rustig onder haar door zoeft. Ze  probeert ook maar eens de rollen om te draaien: kan zij vanaf de aarde het heelal inkijken naar de sterren om haar “ awe moment” te omhelzen? Het valt niet mee in ons 24/7 verlichte Nederland waar de nachtelijke hemel haar diepste zwart allang verloor: “voor elke ster die je ziet, zie je er negen niet”.

Dwepen

Onzekerheid overvalt haar ook. Dweept ze niet een beetje teveel met dit alles?  MvH haalt filosoof Bruno Latour aan die helemaal niets ziet in “Earth Gazing” dat alleen maar een vals idee van de menselijke positie geeft: we moeten niet van buitenaf naar de aarde kijken, stelt hij, maar van binnenuit. We zijn niet daar, maar hier. Voor Latour is naar de aarde kijken vanuit de ruimte een ongezond soort escapisme. Uitzoomen om maar niet te hoeven inzoomen. MvH vraagt zich af of ze daarmee bezig is? Is ze op de vlucht?

Zij stelt zichzelf gerust met de gedachte dat de astronauten bij terugkomst zich in de regel bij uitstek committeerden aan de planeet die zij tijdelijk verlieten.

Aan de slag

Misschien ligt het juiste antwoord tussen beide posities: zorgt het overzichtseffect voor het juiste collectieve bewustzijn waarmee we hier op aarde in het hier en nu zonder oponthoud direct gericht aan de slag gaan. Vandaag dus. Zelfs in lichtjaren heeft dus iedereen eigenlijk weer haast… toch?

Boeken / Non-fictie

Denken over het ongrijpbare

recensie: Meteosofie – René ten Bos

In zijn nieuwste boek Meteosofie denkt oud-Denker des Vaderlands René ten Bos over iets wat tegelijkertijd banaal en ongrijpbaar is: het weer.

Het boek sluit aan bij drie van zijn vorige boeken, namelijk Dwalen in het antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2020). Ook in 2020 bracht Ten Bos een boek uit, De Coronastorm, een heel ander soort boek dan eerdergenoemde. Gelukkig schrijft Ten Bos weer zoals we van hem gewend zijn: onderzoekend, meanderend, met veel aandacht voor andere denkers en etymologie.

Filosofie van het weer

Meteosofie is een term die Ten Bos zelf heeft bedacht. Het is een samenvoeging van metéoros (het weer) en sophia (wijsheid). Het boek gaat dan ook over hoe filosofen hebben gedacht over het weer en over hun pogingen wijs te worden van het weer (en kennis te vergaren óver het weer). Wat is dan het weer? De term metéoros vertelt ons: alles wat zich in of achter (meta) de lucht (aer) bevindt. En waar bevindt zich die lucht? Overal tussen hemel en aarde.

Het is dus zeker geen gering onderzoeksgebied, maar wél een waar men altijd behoorlijk vreemd over heeft gedaan. Ten Bos neemt de lezer in Meteosofie mee op reis langs de geschiedenis van het denken over het weer. Hij voert je langs de oude Grieken, Descartes, Pascal, Herder en zelfs Montesquieu – die toch vooral bekend is geworden door zijn politieke filosofie – komt voorbij. Ten Bos is de eerste die op deze manier de filosofie van het weer samenbrengt, in een zeer geslaagde poging.

Tussen hemel en aarde

Meteosofie begint als een geschiedenisboek: hoe dachten de oude Grieken over het weer en waar kwam die houding vandaan? Volgens de oude Grieken was het onmogelijk zekerheid te verkrijgen over dat wat zich tussen hemel en aarde bevindt (de metéoros). Elke persoon die claimt wel zo’n zekerheid te hebben, moet men wantrouwen. Zo iemand is een sofist, iemand die zich boven de medemens verheft in zijn poging het beter te weten, een praatjesmaker. De beschuldiging ‘sofist’ te zijn leverde Socrates de gifbeker op, dus je paste wel op.

In dit wantrouwen ten opzichte van het weer – of breder, het klimaat – herkennen we het huidige wantrouwen in ‘klimaatzaken’. Hier trekt Ten Bos een interessante parallel. Het weer kennen we nu veel beter dan de oude Grieken deden, maar het klimaat blijft zo’n ongrijpbaar geheel. Over het klimaat kunnen we alleen maar aannames doen, voorspellingen, scenario’s. In zekere zin heeft het klimaat bij ons eenzelfde ongrijpbaarheid in zich als het weer bij de oude Grieken had. En onze reactie op ongrijpbaarheid is scepsis.

Tegelijkertijd hadden de oude Grieken wel degelijk interesse in het weer, zij het op sociaal vlak. Ze wisten dat het weer bedreigend kon zijn voor de sociale orde. Op die manier wordt het weer wél onderzocht bij de oude Grieken, in de sociale context. Ze beseften dat het weer zó alomvattend was dat het ook allesverwoestend kon zijn (denk aan hongersnoden, overstromingen etc.). De centrale vraag werd daar: hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat we niet van slag raken van dat ongrijpbare en potentieel levensgevaarlijke dat ons omringt? De epicuristen vonden het antwoord in hun streven naar onverstoorbaarheid (ataraxia). Ook ten opzichte van het weer was dat een houding die je kon aannemen.

Aristoteles als eerste meteoroloog

Aristoteles, leerling van Plato en een echte empirist (= kennis komt uit de ervaring, niet uit het verstand) deed een aantal rake uitspraken over het weer. In zijn Meteorologika trekt hij conclusies op basis van tal van waarnemingen, van hemzelf maar ook van anderen. Zo had hij horen zeggen van ‘een meer in Palestina’ waar objecten op blijven drijven. Daarmee bedoelt hij natuurlijk de Dode Zee, waar hij zelf nooit is geweest.

Ten Bos laat zien dat je zelfs zou kunnen betogen dat Aristoteles de eerste is geweest met een beeld van wat we tegenwoordig de waterkringloop noemen. Centraal bij Aristoteles stond het opstijgen en neerdalen van ‘lichamen’ zoals water. “Waar de zon waterdeeltjes doet stijgen, zorgt haar afwezigheid ervoor dat ze naar beneden gaan, doorgaans in de vorm van neerslag.”

Moderne meteorologie

Descartes wordt gezien als de peetvader van de moderne meteorologie. Hij was op zoek naar heldere, welonderscheiden en onbetwijfelbare kennis. Hij was een echte rationalist (= kennis komt uit het verstand, niet uit de ervaring) en geloofde dat alleen de wiskunde die zekerheid kon bieden. Ook de meteorologie zou dus gebaseerd moeten zijn op de wiskunde, om voor ware kennis door te kunnen gaan. Op die manier koppelt Descartes voor het eerst de meteorologie echt los van de filosofie, al blijft de meteosofie (het nadenken over de verhouding tussen de mens en de wereld) wel bestaan.

Ten Bos laat het verschil tussen Descartes en zijn tijdgenoot Blaise Pascal mooi zien. Waar Descartes zich richtte op de wiskunde, bleef Pascal (ook een wiskundige) filosoferen. Pascal vroeg zich af wat het voor de mens betekende dat hij datgene wat hem omringt nooit volledig zou kunnen begrijpen. “Hoe zou het mogelijk zijn dat een deel het geheel begrijpt?” Hoe gaat de mens om met die complexiteit?

Klimaatdeterminisme

Meteosofie leest als een schoolboek, een eerste geschiedschrijving over het denken over het weer. In chronologische volgorde gaat Ten Bos verder. Ditmaal wéér een bekende filosoof: Montesquieu (de bedenker van de trias politica). Montesquieu blijkt in zijn politieke filosofie ook een belangrijke plek te zien voor het weer. Het klimaat van een land bepaalt het karakter van de mensen die daar wonen. Daar moeten we de wetten van dat land dus op aanpassen, aldus Montesquieu.

Ook de beroemde denker Herder blijkt over het weer te hebben nagedacht. Sterker nog, je zou hem zelfs de éérste kunnen noemen die een ecologisch bewustzijn ontwikkelt. Hij verzet zich tegen het klimaatdeterminisme van Montesquieu en vraagt zich af hoe wij ons moeten verhouden tot het klimaat dat ons omringt. Een vraag die vanzelfsprekend nog altijd actueel is.

Meteosofie

In de laatste drie hoofdstukken toont Ten Bos zich meer en meer ook zelf meteosoof. Na een hoofdstuk over drie hedendaagse filosofen die denken over het klimaat (Serres, Sloterdijk, Morton) gaat hij dieper in op wat het weer, maar vooral het klimaat, nu voor ons betekent. Daarbij zijn complexiteit en waarschijnlijkheid belangrijke factoren. Over het klimaat hebben we nog altijd geen zekere kennis. De kennis die we hebben kunnen we slechts uitdrukken in waarschijnlijkheden en dus niet in zekerheden. Dat maakt dat ook vandaag de dag klimaatonderzoekers niet altijd serieus genomen worden, net zoals de oude Grieken mensen die iets pretendeerden over het weer wantrouwden. Ook al weten we ongelofelijk veel méér over het weer dan ooit tevoren, we blijven omringd door iets ongrijpbaars, iets dat nooit helemaal te vatten, voorspellen en beheersen is.

Ten Bos laat in Meteosofie zien hoe de verhouding tussen de mens en het weer altijd ambigu is geweest. Het boek is leerzaam, prettig geschreven en is weer een ‘echte Ten Bos’, zoals we hem kennen.

Kunst / Expo binnenland

Geur gecombineerd met kleur in het Mauritshuis

recensie: Ruiken aan kunst: Vervlogen – geuren in kleuren

Het Mauritshuis laat je ruiken aan het verleden in de tentoonstelling Vervlogen – geuren in kleuren. Geuren uit de zeventiende eeuw zijn gecombineerd met schilderijen en objecten, waardoor het verleden op een toegankelijke en verfrissende manier tot leven wordt gewekt.

Jan van der Heyden, Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam, ca. 1670, Mauritshuis, Den Haag

Zintuigen in de zeventiende eeuw

Horen, ruiken, zien, proeven en voelen zijn de vijf zintuiglijke waarnemingen, maar hoe druk je die uit in een schilderij of prent? Vanaf de late zestiende eeuw bedachten kunstenaars hiervoor uiteenlopende metaforen. Snuffelende hondjes of een stinkende poepbroek voor reuk, luidruchtige zuiplappen voor het gehoor en een flink pak rammel drukte het zintuig voelen uit. De eerste zaal van de tentoonstelling geeft hier een goede introductie van. In de zalen die volgen mag je je eigen neus gebruiken en wordt de zeventiende eeuw via diverse thema’s getoond. Via geuren krijg je een goede indruk van het dagelijkse leven van zeventiende-eeuwers.

Geuren die tot de verbeelding spreken

Heel sterk aan de tentoonstelling is dat de acht geuren waaraan je kan ruiken zorgen voor een leerzame en tegelijkertijd toegankelijke beleving. Je ruikt namelijk vaak wat je niet ziet. Door de toevoeging van geur kun je je beter verplaatsen in het schilderij, wat zorgt voor nieuwe en verrassende inzichten. Dit is goed te zien (en te ruiken) op het schilderij Gezicht op de Oudezijds Voorburgwal met de Oude Kerk in Amsterdam (ca. 1670) door Jan van der Heyden (1637-1712). Je ziet een vrouw op een houten vlot die lakens wast. Vreemd genoeg doet ze dit naast een openbaar toilet waarvan de uitwerpselen geloosd worden in de gracht. Het is dus maar de vraag of de lakens ‘schoon’ zijn na de wasbeurt. Ze zullen in ieder geval niet fris geroken hebben, want in de zeventiende eeuw werd het afval gewoon in de grachten gedumpt. De vreselijke stank die er hing krijg je kort mee dankzij een geurzuil.

Jacob van Ruisdael, Gezicht op Haarlem met bleekvelden, ca. 1670-1675. Doek, 55,5 x 62 cm. Mauritshuis, Den Haag

Ook op het schilderij Gezicht op Haarlem met bleekvelden (ca. 1670-1675) door Jacob van Ruisdael (1628-1682) voegt een enigszins zure geur een nieuwe dimensie toe. De geur van een bleekveld om linnen te bleken, is iets waar wij ons niet iets bij voor kunnen stellen. Door echter naar het schilderij te kijken en te ruiken aan de geurzuil besef je snel dat bleekvelden in de zeventiende eeuw niet de fijnste plekken waren om rond te lopen. Het linnen werd gereinigd door het te koken in een bijtend mengsel van water en as, gecombineerd met wasbeurten in de grachten. Het is daarom niet verassend dat zeventiende-eeuwers kruidenmengsels in linnenkasten hingen om lakens lekkerder te laten ruiken. Aan deze geur kun je in de tentoonstelling ook ruiken.

“Vervlogen” geuren

Met zo veel onaangename geuren in en rond de steden had je wel een stevig parfum nodig. Al helemaal omdat mensen toen geloofden dat ziektes zich via stank verspreidden. Daarom droegen welgestelde burgers pomanders bij zich. Dat zijn geurbollen in een kostbare behuizing die parfumluchtjes afgaven.

Pomander, Noord-Nederlands, ca. 1620, Rijksmuseum Twenthe, Enschede (bruiklenen van de Martens-Mulder Stichting)

Al deze verhalen in de tentoonstelling zorgen ervoor dat je met een nieuwe blik kijkt naar de objecten, ook waar geen geurzuil bij staat. Dit is het geval bij een schilderij van een keukeninterieur waar eten wordt bereid en een tekening van een groepje mensen in een galgenveld. Zulke objecten spreken op die manier sterk tot de verbeelding, wat de tentoonstelling interactief, toegankelijk en inhoudelijk maakt. Die interactie ontbreekt helaas in het laatste deel van de tentoonstelling, gericht op religie- en historiestukken, deels omdat het Protestantisme geuren in de ban deed. Desondanks mag je deze tentoonstelling niet missen als je meer wilt leren (en beleven) over hoe geur het leven van mensen uit de zeventiende eeuw tekende. Veel van deze geuren kom je nergens meer tegen, dus het biedt een unieke inkijk in een vervlogen wereld.

 

Boeken / Fictie

Een heerlijk tegendraads kinderboek

recensie: Marc-Uwe Kling & Astrid Henn – De Neehoorn

Soms zie je een film, of lees je een boek, waaraan je kunt merken dat de makers ontzettend veel lol hebben gehad. De Neehoorn is zo’n boek. Dit tegendraadse kinderboek neemt allerlei clichés uit sprookjes op de hak en bevat grapjes voor zowel kinderen als volwassenen. Een feest om (voor) te lezen!

In het mierzoete Hartenwoud, waar stenen van pluche zijn, elke dag de zon schijnt en je ‘koekjes eet in plaats van brood’, daar wonen de eenhoorns. Deze superlieve wezens doen niets liever dan suikerspinwolken eten, met troetelengelen knuffelen en ‘hand in hand met koddige kabouters rondspringen’. Op een dag wordt een eenhoorn geboren die daar niks van moet weten. Hij zegt op alles: ‘Nee!’ “Een heel belangrijk woord, vond hij zelf. Duidelijk en lekker kort.”

Clichés

Hij heeft er op een gegeven moment zo genoeg van, dat hij besluit het Hartenwoud te verlaten. Hij gaat op weg naar ‘nergens’ en komt onderweg een paar kameraden tegen: de slechthorende ‘watbeer’ en de stoïcijnse ‘Kus-m’n-kont-hond’. Tijdens hun wandeling stuiten ze op een toren, waar natuurlijk een prinses in zit opgesloten. “Het was te verwachten”, aldus de verteller. “In dit soort torens zit bovenin altijd een prinses gevangen.”

De Neehoorn is een heerlijk kinderboek dat alle clichés op de hak neemt, zoals de prinses in de toren en het idee dat eenhoorns altijd zo ‘li-la-lief’ en perfect zijn. Hilarisch voor kinderen vanwege de grote herkenbaarheid en ook een feest voor de volwassene vanwege de grapjes die de jongsten zullen ontgaan. Zoals de beschrijving van een geboorte van een eenhoorn:

“Nou ja, hoe de eenhoorn echt wordt geboren, dat weet je best. Toch? Nee? Oké… Eerst komt de hoorn, daarna komt de rest. Dat vinden mama’s geweldig, maar óók pijnlijk, omdat… nou ja… je snapt wel… met zo’n hoorn… door zo’n gat.”

Geen moraal

In Duitsland was het al een bestseller, in Nederland is het nu ook een hit, en terecht! Het boek is vertaald door Jaap Robben en met meerdere prentenboeken en kindergedichten op zijn naam, is het bij hem ook in goede handen. Het verhaal begint traditioneel in rijm, tot de Neehoorn daar genoeg van heeft (“Ik vind het ook heel irritant dat elke zin moet rijmen.”) Wanneer hij zijn eigen weg volgt, verandert de taal met hem mee. Zo reageert het boek niet alleen op de inhoudelijke clichés van sprookjes, maar ook op de vorm.

Er zitten zoveel leuke grapjes en grolletjes in, wat een pret om dit boek (voor) te lezen. Het boek is tevens prachtig geïllustreerd door Astrid Henn. Het verhaal en de tekeningen gaan hand in hand. Als kers op de taart besluit het boek met een hele reeks verzonnen dieren, om je eigen verhaal mee te maken. Zoals: de Dommedaris, de Goed-Ideeland en de Boterhamster. Want het verhaal eindigt natuurlijk niet met een moraal.

“Ik heb nog gezegd dat veel volwassenen vinden dat kinderboeken een moraal moeten hebben en dat ze pedagogisch verantwoord moeten zijn”, aldus de verteller. “Maar de KUS-m’n-KONT-hond zei: ‘Kus m’n kont.’ En de WAT-beer vroeg: ‘Wat betekent pedakologisch verantwoord?’ Dus als je graag een moraal wilt hebben, mag je er lekker zelf een verzinnen.”

Een mooi tegendraads einde van een eigengereid kinderboek waar het plezier van afspat.

Kunst / Expo binnenland

Meet Vermeer: (ver)dwalen door een virtueel museum

recensie: Meet Vermeer

Meet Vermeer is een virtueel museum met een berg aan informatie over het leven en werk van de Delftse schilder Johannes Vermeer. Het platform is toegankelijk, al is het soms lastig om door de bomen de ‘Vermeers’ nog te zien.

Om alvast in de stemming te komen voor de heropening van musea is het hoog tijd om nog een keer een blik te werpen op het digitale aanbod. Zo hebben Google Arts & Culture en de musea die schilderijen van Johannes Vermeer (1632-1675) bezitten een interactief platform opgericht, waar je meer kan leren over het leven en werk van deze kunstenaar. Je kan er via virtuele tentoonstellingen en interviews met experts van alles leren over deze Delftse schilder en andere kunstenaars. Het is zelfs mogelijk om via Google Streetview te dwalen door de museumzalen waar alle schilderijen van Vermeer hangen. Meet Vermeer biedt zowel grappige details als kunsthistorische weetjes, dus er is voor elk wat wils.

Johannes Vermeer, Meisje met de parel, 1665 © Mauritshuis, Den Haag

Van het ene weetje naar het andere

Zo scrol je door een tentoonstelling in plaats van dat je van foto naar foto klikt. Je kan daardoor, net zoals in een museum, zelf je looptempo bepalen. Hoe sneller je scrolt, hoe sneller de tentoonstellingsteksten en afbeeldingen van schilderijen verschijnen en verdwijnen. Ook wordt er tijdens het scrollen voor je ingezoomd op de hoge resolutie foto’s van Vermeers schilderijen, die prachtige details onthullen over zijn werkwijze. Verder komt er allerlei interessante informatie langs.

Wist je dat het Meisje met de Parel (1665) mogelijk helemaal geen bestaande vrouw was? En dat, als je goed kijkt, de vrouw op het schilderij geen neusbrug heeft? Een ander voorbeeld is de stoof op Het Melkmeisje (ca. 1660). Aan de binnenkant daarvan zie je een bakje waar waarschijnlijk warme kolen in zaten. Hierdoor kon het dienstmeisje eten (of haar benen) warmhouden. Maar er zit meer achter dan je denkt. Een stoof was in de zeventiende eeuw een symbool voor een brandend verlangen naar liefde en trouw. En ja hoor, vlak bij de oven is een klein, onopvallend cupidosymbooltje te zien op een tegeltje in de muur. Deze symbolen verwijzen waarschijnlijk naar de toewijding en liefde van het dienstmeisje om voor anderen te zorgen. Dat, en nog veel meer leer je in de tentoonstellingen van het virtuele museum Google Arts & Culture.

Johannes Vermeer, Het melkmeisje (detail), ca. 1660 © Rijksmuseum Amsterdam

(Ver)dwalen in digitale wandelgangen

Dwalen door een museum is leuk, maar als het museum zo groot is dat je de weg kwijtraakt is dat minder handig. Of als je op zoek bent daar dat ene schilderij, maar het nergens kan vinden. Meet Vermeer is breed opgezet, de tentoonstellingen zijn mooi vormgegeven en de informatie is interessant, maar in dit museum is alles op één hoop gegooid op de hoofdpagina. Hierdoor weet je niet goed waar je moet beginnen en pas helemaal onderaan op de pagina vind je een menu, waar je kan klikken op de losse tentoonstellingen. Helaas is dat overzicht niet volledig: zo zijn er een paar verstopt onder het kopje ‘The devil is in the detail’ en is er op de hoofdpagina een tentoonstelling te vinden over gestolen schilderijen van Vermeer.

Nog vervelender misschien is dat het virtuele museum geen zoekfunctie of behulpzame suppoost heeft, dus als je specifieke informatie wil over één kunstwerk ben je wel even bezig met zoeken. Ondanks dat is Meet Vermeer een prachtig vormgegeven ruimte en is het hartstikke leuk als je op je eigen tempo het leven en werk van Vermeer wil ontdekken, zonder hordes mensen die allemaal op de foto willen met het Melkmeisje. Het enige nadeel is dat je eerst moet verdwalen tussen de ‘Vermeers’ voordat je wegwijs bent in dit digitale museum.

Boeken / Non-fictie

Ggz scherven brengen geen geluk

recensie: Netwerkpsychiatrie, samenwerken aan herstel en gezondheid - Mulder, Van Weeghel, Delespaul, Bovenberg, Berkvens, Leeman, Kroon, Van Mierlo, Kienhorst

Netwerkpsychiatrie gaat voor herstel bij de cliënt én ggz

We worden deze dagen opgeschrikt door de “toeslagenaffaire”. De regering Rutte treedt af. Goed gedaan. Onder verantwoordelijkheid van dezelfde premier is de afgelopen tien jaar gewerkt aan de versnippering en daarmee het slopen van de ggz voor mensen die goede hulp het meest nodig hebben. Het systeem kraakt in zijn voegen. Burgers op de wachtlijst. Werkers die het pand verlaten… De auteurs van het boek Netwerkpsychiatrie willen samenhang genereren en de krachten bundelen. Goed gedaan. Dit is een heel nuttig boek.

Netwerkpsychiatrie beschrijft een vorm van samenwerken aan herstel en gezondheid waarbij  geprobeerd wordt verbindingen te verstevigen tussen de cliënt, zijn naasten en behandelaars en begeleiders, tussen afdelingen binnen de ggz en tussen de ggz en het sociaal domein, dit alles in dienst van het gemeenschappelijk streven om het herstelproces van cliënten, ook met nadruk op de eigen regie van de cliënt, maximaal te ondersteunen.

Netwerk

Het boek is geschreven door een netwerk op zich. Dit onderstreept dat sprake is van een beweging van velen binnen de huidige ggz. Aan het boek werkten 8 hoofdauteurs en 25 medeauteurs. Deze samenwerking is op zich al een hele prestatie. Over het geheel genomen is daarbij sprake van een goed, helder en samenhangend verhaal. Dat is ook knap. Netwerkpsychiatrie wil een gedachtegoed in ontwikkeling weergeven waarmee het uitnodigt tot discussie.

Het boek is geschreven dóór en vóór ggz-professionals. Dat is te merken. Er wordt veel vaktaal gebruikt. Opmerkelijk genoeg niet in de zin van psychiatrische diagnoses. Die kom je zelden tegen en in die zin is dan eigenlijk ook nauwelijks sprake van een boek over psychiatrie en diagnostiek.

Wel is er door dat vakjargon sprake van een onophoudelijke stroom heel lelijke afkortingen met betrekking tot behandelmodellen. Van behandelaren die zich nadrukkelijk in samenwerking willen zien met de Nederlandse bevolking zou het passen om onmiddellijk alle Engelstalige begrippen in het boek te vervangen. Zo moeilijk is dat niet. Merkwaardig toch dat er behandelaren zijn die Intensive Home Treatment (IHT) willen verrichten en kennelijk hun neus ophalen voor IBT (Intensieve Behandeling Thuis).

Verder valt op dat hoewel het de bedoeling is samenspraak mét en regie vanuit cliënten te genereren er nauwelijks cliënten aan het woord komen in het boek. Het voorwoord geschreven door Irene van de Giessen, directeur Stichting Herstel Talent, lijkt daarvoor een goedmakertje. Ook als het gaat over het samenwerken tussen diverse zorgaanbieders worden die “partners” niet concreet benoemd of aan het woord gelaten. Ook wordt er te weinig aandacht besteed aan kritiek die de laatste jaren op de interne organisatie van de ggz en ook op de inhoud van het vak wordt geuit zoals bijvoorbeeld in de beweging van de ”Nieuwe ggz“ (J. van Os). Ook het gedachtegoed van de “Oplossingsgerichte Therapie” (o.a.S. de Shazer & I. Kim Berg, F. Bannink) ontbreekt helaas volledig.

Het boek is opgedeeld in vier delen

Deel I omvat de algemene aspecten van netwerkpsychiatrie en de specifieke doelgroep van mensen met complexe zorgbehoeften. Aan bod komen onder meer de onderliggende visie, zorgprioritering, de veranderende rol van de professional, het werken met naasten, de rol van wonen (de beste plek om te herstellen), en aspecten van kwaliteit van zorg, digitalisering en implementatie.

In deel II wordt beschreven hoe netwerkpsychiatrie kan werken in de verschillende fasen van psychische aandoeningen: als preventie, bij ambulante zorg (de basis van waarin de cliënt de regie heeft, en waaraan naasten, de ggz en het domein ieder hun steentje bijdragen), bij opschaling in geval van crisis, en bij stagnerend herstel gebruikmakend van het ART model (Active Recovery in the Triad). (W.K. voorstel: Actief Herstel met Drie: jij, je netwerk en je hulpverleners,(AHD)).

In deel III is aandacht voor  netwerkpsychiatrie in een systeemkader in de hulpverlening aan adolescenten, aan ouders met kinderen en in gezinnen. Er wordt gepleit voor een samengaan van de nu gespleten organisatie van hulpverlening voor adolescenten en jongvolwassenen met al decennia lang talloze negatieve gevolgen voor de psychische stabiliteit van jongeren en jongvolwassenen.

In deel IV krijgen bestaande modellen en voorzieningen binnen en buiten de ggz een plaats die via netwerkpsychiatrie met elkaar verbonden zouden moeten zijn, zoals huisartsenzorg, resource-groepen (RG), Flexibele Assertive community Treatment (FACT), Intensive Home Treatment (IHT), High & Intensive Care (HIC) en ART (Active Recovery in the Triad), maar ook nieuwe benaderingen zoals Open Dialogue, Peersupport, Herstelacademies en Zelfhulp.

Samengevat worden de volgende zes bouwstenen van netwerkpsychiatrie voorgesteld:

  1. Werken vanuit één visie op herstel en positieve gezondheid door het hele netwerk van voorzieningen heen.
  2. Regie bij de cliënt, gezamenlijke besluitvorming: ‘niets over ons, zonder ons’.
  3. Langdurige en directe samenwerking met naasten.
  4. Rekening houden met kwetsbaarheid en stimuleren van veerkracht van cliënt en zijn naasten.
  5. Sectoroverstijgende samenwerking tussen het medisch (somatisch, psychiatrisch) en het sociaal domein.
  6. Bieden van continuïteit van zorg, informatie en ondersteuning door het netwerk heen.

De uitgangspunten van netwerkpsychiatrie zijn toepasbaar los van de setting waarbinnen iemand behandeling en begeleiding krijgt. Of het nu in een FACT-team is, een gespecialiseerde polikliniek, een sociaal wijkteam, in een beschermende woonvorm (ART), een ambulant crisisteam (IHT), een respijthuis, een herstelacademie, op een opnameafdeling (HIC) of een verblijfsafdeling (ART), iedere cliënt heeft een groter of kleiner netwerk en de leden daarvan kunnen gestimuleerd worden om bij de zorg betrokken te zijn.

Het stimuleren van de eigen regie van de cliënt, het toevoegen van collega’s in het microsysteem om de cliënt heen die een (deel van) de behandeling en begeleiding kunnen doen, en het benutten van het (in)formele netwerk zijn in elke setting van belang. Door een zo stevig mogelijk informeel netwerk om een cliënt te bouwen kan deze in zijn netwerk herstellen, zonder steeds een beroep te hoeven blijven doen op de formele voorzieningen.

Herdefiniëring van de Sociale Psychiatrie

Het boek geeft aan dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt wat de effecten van ongelijkheid en armoede zijn op de gezondheid en het welbevinden van mensen (Smith & Elta-nani, 2015; Wahlbeck et al., 2017). Dit betekent dat er naast de ontwikkeling van sociale interventies ook dringend behoefte is aan steviger beleid, zowel lokaal als landelijk, dat deze wortels van psychische gezondheidsproblemen en sociaal isolement in directe zin aanpakt. Het gaat om samenhangend beleid op veel verschillende gebieden (onder andere huisvesting, werkgelegenheid, armoedebestrijding, gezondheid, welzijn en infrastructuur), waarmee het ontwikkelen van betekenisvolle sociale relaties kan worden ondersteund en de kwaliteit van leven van mensen met psychische aandoeningen kan worden verbeterd. Dit is netwerkpsychiatrie op macroniveau, om sectoroverstijgend samen te werken aan herstel en gezondheid.

Het gaat in Netwerkpsychiatrie in feite om een hedendaagse herdefiniëring van de Sociale Psychiatrie die in Nederland al een lange traditie kent (o.m. Querido, Trimbos, Gersons, Giel). Omdat psychische aandoeningen en sociale problemen elkaar versterken, is een integrale benadering vereist.

Het Netwerkdenken bouwt dan ook voort op dit gedachtegoed maar ook op gedachten en initiatieven uit de recentere ggz-geschiedenis. Het begrip ‘vermaatschappelijking’ stond rond de laatste eeuwwisseling centraal in het Nederlandse ggz-beleid. De bedoeling was om te bevorderen dat mensen met psychische beperkingen kunnen deelnemen aan de gewone samenleving. Bij maatschappelijke steunsystemen ging het, net als bij netwerkpsychiatrie nu, om netwerkvorming op drie niveaus: de cliënt zelf en zijn familie of naasten (microniveau), de professional en het team (mesoniveau) en de instellingen binnen en buiten de ggz (macroniveau).

Wat mij betreft allemaal zinnige uitgangspunten die eveneens onderschreven werden in het in 2014 gelanceerde landelijk plan van aanpak “Over de Brug”. Daarna is er echter vanuit dezelfde regering geen sprake van een samenbundelende aanpak in de jaren erna. Integendeel. De stelselwijziging op zich bracht juist een versnippering (marktwerking door onderlinge concurrentie, toejuichen van extra aanbieders) van waaruit de huidige malaise in de Nederlandse ggz (zoals gebrek aan samenwerking, wachtlijsten en personeelstekorten) rechtstreeks kan worden verklaard. Voor veel FACT-teams was het sindsdien roeien tegen die maatschappelijke stroom op.

Somber beeld

Het boek beschrijft dit sombere beeld dat wordt bevestigd in de jongste landelijke monitor ambulantisering (Kroon et al., 2019). Ook het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (2019) benoemt de tekortkomingen in de zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. De Raad pleit daarom, in lijn met dit boek, voor een betere netwerkgerichte samenwerking in de zorg en begeleiding voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Dat is hard nodig in een samenleving die steeds complexer en veeleisender wordt waardoor het pad naar normaliteit steeds smaller voelt.

Optimistisch

De netwerkauteurs zijn desondanks optimistisch over de slaagkansen van de door hen voorgestelde netwerkpsychiatrie. Zij bespeuren een toenemende trend in dezelfde richting en noemen collega-auteurs op hetzelfde pad (zie onder andere de Nieuwe ggz, Delespaul et al., 2016; Plan van aanpak EPA, 2014′, Psychosenet; Redesigning Psychiatry, 2019; Rosen, Gill, & Salvador-Carulla, 2020).

Bij alle betrokken partijen heerst een gevoel van urgentie om grote kwesties en ambities op de grensvlakken van verschillende domeinen en wetten (Zvw, Wmo, Participatiewet) aan te pakken. Een geïntegreerde benadering is daarbij van groot belang. De problemen zijn nijpend geworden rond de aanpak van de zogeheten ‘personen met verward gedrag’ (Mulder, Van Weeghel, Wierdsma, & Schene, 2017). Maar ook strategieën om werkzoekenden met (ernstige) psychische aandoeningen naar en in een betaalde baan te begeleiden, vragen om sectoroverstijgende, geïntegreerde oplossingen. Een goed georganiseerd geheel van netwerkpsychiatrie op lokaal en regionaal niveau is hiervoor onontbeerlijk.

Methodisch goed uitgewerkte modellen (zoals  de genoemde resourcegroepen, FACT, THT, HIC en ART) fungeren als een sterk identificatie- en bindmiddel voor hulpverleners die ermee aan het werk zijn. Bovendien bieden ze richting en houvast in de directe ondersteuning en zorg.

Parallel aan de ontwikkelde zorgmodellen voltrekt zich een culturele verandering bij hulpverleners die psychische problemen niet meer zien als problemen van het brein, maar als problemen van het individu in relatie tot zijn betekenisvolle sociale omgeving.

Netwerkpsychiatrie geeft een prima bundeling van inzichten die de dagelijkse hulpverleningspraktijk in gunstige zin kan beïnvloeden. Van groot belang daarbij is dan wel dat vanuit de regering op maatschappelijk niveau en in de aard van de financiering een kader geschapen wordt waarin samenwerking rondom cliënten kan floreren.

Tijd voor verandering

Het is terugkijkend schokkend te constateren dat pogingen tot meer samenhang in de psychiatrische zorg in Nederland die vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw leidden tot de RIAGG vorming en daarna gedurende de jaren 80 en 90 verder vorm kreeg, de afgelopen twintig jaar onder het uitkramen van allerlei neoliberale management motto’s even zo vrolijk weer werd tenietgedaan.

Margareth Thatcher’s beruchte uitspraak: “There’s no such thing as society” (1979) is eigenlijk ook al lange tijd van toepassing op de psychiatrie. De mens als bij uitstek sociaal wezen bevond zich helaas onopgemerkt in de enorme slagschaduw die de psychiatrie voor zich uitwierp. Daar kan dan nog aan toegevoegd worden dat de psychiatrie in haar breingerichte en individuele klachtgerichte aanpak al decennia werkt vanuit het model “There’s no such thing as personality, family or history…”. Het klopt, vanuit deze uitgangspunten bezien, dat de psychiatrie al lange tijd met lege handen staat of helaas zelfs al heel wat schade heeft aangericht…

Goed om te lezen dat de auteurs van dit boek nadrukkelijk de verbinding zoeken en in mijn ogen gelukkig in ieder geval een moedige poging doen om met hun inspirerende boek het tij te keren! Er is veel werk te verzetten maar het zal de moeite waard zijn.

 

Boeken / Fictie

De onlogica van de plottwist

recensie: De anatomie van dromen - Chloe Benjamin

Van een boek dat door TIME wordt betiteld als ‘veelbelovend’, verwacht je veel. Héél veel. En toch slaat de debuutroman De anatomie van dromen van Chloe Benjamin niet in als een bom. Hoewel Benjamin een echte verhalenverteller is, komt haar verhaal niet echt tot leven. Jammer, want de titel (en kaft!) alleen al, maken dit tot een onvergetelijk boek voor in je boekenkast.

In medias res

Ironisch genoeg werd eerst het tweede boek van deze Amerikaanse schrijfster vertaald: De onsterfelijken verscheen in januari 2019 op Nederlandse bodem en viel op door de sterke plot en de verrassende ontknoping. Nu is daar een eveneens opvallende roman. Al was het maar om de voorkant, waarop allerlei kleurrijke planeten prijken. Het verhaal is ook zeker opmerkelijk te noemen, hetzij dat het plot iets ingewikkelder en onduidelijker is dit keer.

Opvallend is de start van dit verhaal. Als lezer word je zo het verhaal ingeworpen: oftewel een typisch voorbeeld ‘in medias res’. Het is 1998. Ik-verteller Sylvie Patterson is 21 jaar en wordt weer geconfronteerd met de vleesgeworden liefde van haar leven: Gabriel, kortweg ‘Gabe’, een wel erg knappe jongen met een fikse bos krullen. In het laatste jaar van hun eindexamen was dit voormalige vriendje ineens spoorloos verdwenen en nu duikelt hij op terwijl ze zich als een brave studente keihard inzet voor haar tentamens. De liefde laait weer op tussen de twee. Vervolgens worden er telkens onverwachte tijdsprongen gemaakt. Zes jaar later verkassen de geliefden van Eureka (Californië) naar Madison (Wisconsin) – het is de niet in geografie geïnteresseerde lezer om het even. In hun huurhuis aan de East Main Street in de buurt Atwood zullen zich gebeurtenissen gaan afspelen, die Sylvie en de mensen om haar heen voor het leven zullen tekenen…

Afwijkingen van de dagelijkse sleur

Hoe kan het ook anders met de twee opmerkelijke Finnen die Sylvie haar buren mag noemen: Thomas en Janna. In Sylvies ogen ‘afwijkingen’ van de dagelijkse sleur waarin ze vastzit. Niet dat Sylvie er geen interessant leven op nahoudt. Sylvie en Gabe zijn beiden experts in dromen. Ze werken voor hun oude schoolhoofd dr. Adrian Keller, hun leidinggevende in de universitaire slaapkliniek, waar Sylvie en Gabe routinematige taken verrichten.

Dit houdt in dat ze samen met Keller talloze patiënten observeren die te kampen krijgen met slaapproblemen. Niet van het niveau ‘ik was al om 5:00 wakker en kon niet meer slapen’ of – zoals Sylvie het zelf zegt – ‘huis-tuin-en-keukenproblemen’. Nee, de patiënten die zij voor hun kiezen krijgen, worden buitensporig agressief of seksueel opgewonden terwijl ze al slaapwandelend door het huis sprinten. Ze lijden aan parasomnie-overlappingsstoornis of een remslaapgedragsstoornis en beelden hun dromen letterlijk uit door uit bed te springen en aan het slaapwandelen te slaan.

Luciditeit als oplossing

Extreme gevallen dus, van wie ze fysiologische opnames maken om na te gaan hoe het zit met hun bewustzijn tijdens de nachtrust en hun remcycli (verwijzingen naar Freud verzekerd!). Door middel van luciditeit proberen ze de patiënten eraan te herinneren dat ze dromen (bijvoorbeeld: “Als ik mijn hand zie, dan droom ik“).

Erkenning krijgt Keller niet met zijn onderzoek dat op alle vlakken uitzonderlijk lijkt. Sylvie betwijfelt dan ook vaak of haar inbreng wel zo van belang is en of ze niet haar studie moet gaan afronden (die ze voor deze baan zomaar aan de kant schoof en waar hij ouders om treuren). Die vertwijfeling weet Benjamin prachtig te stileren:

                                                       “Het voelde alsof we bezig waren in geleende tijd.”

Nog meer van dit soort metaforische verwijzingen zorgen ervoor dat je de eerste hoofdstukken alleen maar geniet van de combinatie van Benjamins schrijftalent én de kennis die ze tentoonspreidt over dromen. Meerdere malen is de link naar films als Inception – een scifi-thriller waarin de werkelijkheid en dromen met elkaar verweven raken – van regisseur Christopher Nolan makkelijk gelegd.

Twee slaappatiënten blijven drie ‘dromenonderzoekers’ bij: dat is het kleine jochie Jamie die geteisterd wordt door nachtmerries nadat hij vrijwel zijn gehele familie ziet verongelukken en Anne March, een veelbelovend doch verwaande jonge vrouw die het de onderzoekers behoorlijk lastig maakt om haar te onderzoeken. Zij staat enkele maanden later op de voorpagina van de San Francisco Chronicle, waarin staat dat ze in haar droom haar familieleden heeft afgeslacht.

Opeens komt het hele onderzoek van Keller op losse schroeven te staan en blijkt dat Keller heel veel voor Sylvie heeft achtergehouden. Zo ontdekt ze dat Kellers eerste vrouw ook verbonden was aan de slaapkliniek, totdat zij zelfmoord pleegde. En nee, dát is bij lange na nog niet de grootste plottwist die dit boek in petto heeft. Daarbij verbleken zelfs de uitgebreide seksdromen die Sylvie heeft over haar buurman, kortweg ‘Thom’…

Topje van de ijsberg

De tijdsprongen in het begin van het boek wekken enige ergernis op. Wellicht wil de auteur de lezer zo gewend laten raken aan de figuren die zijn ontsprongen uit haar fantasie, maar daarin slaagt ze niet helemaal. Het begin is volkomen verwarrend. Je krijgt het gevoel dat je je hebt verslapen en informatie gemist hebt: wie is wie, waarom en wanneer is wie? Ook is het erg lastig om je zonder voorgeschiedenis te identificeren met de hoofdpersonen. De focus had zo nu en dan iets minder op de technische kant van het verhaal mogen liggen en meer op de karakterontwikkeling.

Er lag zoveel potentie in het uitschrijven van complete dialogen tussen Gabe en Sylvie en hun Finse buren, met wie het stilaan minder goed lijkt te boteren. Of het prijsgeven van de ware emoties en prikkelende gedachten van Sylvie, die zich continu hardop afvraagt of haar werk ethisch verantwoord is, maar uiteindelijk toch een behoorlijk stijve en afstandelijke protagoniste blijft. Daarentegen krijg je wel medelijden voor haar oogverblindende liefde voor Gabe, die net als Keller een al even leugenachtig type blijkt te zijn.

Slaapverwekkend?

Het boek is niet heel goed te volgen, maar dat kan haast niet anders met zo’n onbetrouwbare ik-verteller als Sylvie. Aan het einde van het boek kom je erachter dat je al die tijd maar het topje van de ijsberg hebt geweten. Door de vlotte verteltrant en prachtige schrijfstijl blijf je gemotiveerd om door te lezen, maar op een gegeven moment dreigt het verhaal slaapverwekkend te worden. Je vraagt je na een x aantal pagina’s ineens af waar het verhaal nog helemaal heen moet gaan. Het antwoord zal waarschijnlijk uitpakken als één grote teleurstelling voor je. Het lijkt alsof de schrijfster op het einde geen zin meer had om haar pen in de inkt te stoppen. De afloop van dit verhaal is bovendien vrij abrupt.

De roman kent een zeer interessant thema: lucide dromen en het gevaar dat op de loer ligt als je wroet in andermans nachtmerries. Ondanks de eerdere kritische opmerkingen, mag gezegd worden dat dit boek een plek verdient op die boekenplank vol prachtige exemplaren, die je liever niet uitleent aan je vrienden en familie. Het is een mooi en verrassend boek, beeldend genoeg om je als een onderzoeker à la Sylvie te wanen in een slaapkliniek vol verontrustende dromen.

Boeken / Non-fictie

Lofzang op het werken met de handen

recensie: In de vingers. Filosofie van de vaardigheid – Louw Feenstra V

Mensen zijn makers. Hoewel we vaak spreken van een tegenstelling tussen doen en denken, is de evolutie van onze handen en ons hoofd gelijk opgegaan. In In de vingers. Filosofie van de vaardigheid verkent wetenschapsfilosoof Louw Feenstra V manieren om na te denken over de unieke relatie tussen de makende mens en zijn omgeving.

Van filosofische beschouwingen tot de ervaringsdeskundigheid van een glasblazer: Feenstra belicht de praktische vaardigheid vanuit allerlei perspectieven. In vier delen, Lijnen, Ontwikkelingen, Systemen en Knopen volgen we de totstandkoming van zijn inzichten in het werken met de handen.

Umwelt

In de vingers is duidelijk gestructureerd, met in- en uitleidingen van de hoofdstukken en informatieve kaders. Feenstra begint dan ook met het afbakenen van de belangrijkste begrippen, waaronder Umwelt: de omgeving waarin en waarmee de mens creëert. Het gaat daarbij niet zomaar om de fysieke omgeving, maar om de manier waarop de mens deze zélf waarneemt via de zintuigen. Een belangrijk verschil, zo zal later blijken.

In Ontwikkelingen verkent de auteur de verhouding tussen kunde en weten. Hij gaat onder andere in op de vraag wat precies creativiteit is. Dat is namelijk nogal een geheimzinnig en paradoxaal fenomeen: het berust op onvoorspelbaarheid en een oplossing waar veel creativiteit voor nodig is kan achteraf juist heel logisch lijken. Ook bespreekt Feenstra wonderkinderen: waarom worden sommige kinderen heel bedreven in één ding? Het wordt duidelijk dat de relatie tussen wereld en maker veelzijdig en complex is.

Wij zijn niet ons brein

Ook een maatschappelijke dimensie komt aan de orde. In Systemen wordt duidelijk dat denken in termen van lichaam en Umwelt een interessant alternatief vormt op het denken over cognitie van neurowetenschappers, die zich volgens Feenstra beperken tot een verhaal over de input en output van hersenen. ‘Een ontspoord, vakblind brein houdt zelfs vol dat een mens zijn brein is!’

In plaats daarvan kunnen we ook nadenken over hoe de mens naast een biologische entiteit, ook een cultureel product is: ‘Het lichaam, inclusief geest, ziel, mind, vormt en hervormt zich continu tijdens het leven, door de ingebakken groeimogelijkheden en onder invloed van continue veranderingen in zijn Umwelt.’

Volgens de filosoof is het geheel van lichaam en geest sterk verbonden met de omgeving en zijn de grenzen daartussen onscherp. ‘Als we bijvoorbeeld tijdens het denken papier en potlood gebruiken, dan worden die onderdeel van ons denkproces,’ schrijft Feenstra. Denkbeelden en materie vormen een doorlopend geheel. We kunnen ons afvragen in hoeverre wij niet alleen de dingen om ons heen gebruiken, maar deze ook hun uitwerking hebben op de mens.

Inzichtelijk

In de vingers is een overzichtelijk werk met veel voorbeelden uit de praktijk. Het beweegt zich door verschillende vakgebieden en is gestoeld op ervaringen uit allerlei walks of life, wat het erg inzichtelijk maakt.

De duidelijke, stapsgewijze benadering van de stof geeft In de vingers een educatieve kwaliteit. Dat het daardoor soms wat schools en weinig meeslepend is, draagt tegelijkertijd bij aan de betrouwbaarheid van de auteur en de fijne, solide feitelijkheid van dit heldere boek.

Boeken / Non-fictie

Hapklare ‘oplossing’ voor fundamenteel probleem

recensie: Roman Krznaric - De goede voorouder

In zijn nieuwste boek De goede voorouder komt publieksfilosoof Roman Krznaric met een zestal oplossingen voor de problemen waar de mensheid zich vandaag de dag mee geconfronteerd ziet. Het boek leest als een trein, maar biedt weinig écht nieuwe perspectieven.

Roman Krznaric – geboren in Australië maar woonachtig in Engeland – is vooral bekend als medeoprichter van The School of Life, een organisatie die internationaal opleidingen en lezingen verzorgt over thema’s rond filosofie, psychologie en sociologie. Krznaric is een echte publieksfilosoof. Hij weet grote thema’s simpel en aantrekkelijk te verpakken en zo een breed publiek te enthousiasmeren voor filosofie. Zijn The School of Life heeft zelfs jaarlijks een eigen tent op het Lowlands festival waar lezingen worden gehouden voor een groot (en jong) publiek.

Oplossingsgericht denken

De goede voorouder is Krznaric’ vijfde boek en gaat over de grote hedendaagse problemen: klimaatverandering en ongelijkheid, met een nadruk op die eerste. Het boek lijkt een maatschappijkritiek, maar is dat in feite niet. Krznaric stelt wel een diagnose over onze huidige tijd en de problemen waar wij – en vooral straks onze (klein)kinderen – mee te maken hebben, maar is vooral bezig met het bedenken van oplossingen.

De belangrijkste diagnose die gesteld wordt is dat onze tijd gekenmerkt wordt door ‘een ziekelijk kortetermijndenken’. Dit denken dat niet verder kijkt dan een paar jaar vooruit, komt mede voort uit het neoliberale kapitalisme waar de nadruk ligt op consumeren – en liever nú dan straks. Ook in de politiek zien we dit terug. Politici die grote plannen willen maken die verder reiken dan hun eigen ambtstermijn zijn over het algemeen weinig populair. Dat is ironisch, stelt Krznaric met een artikel van antropologe Bateson in de hand: we leven langer, maar denken korter. Daar komt nog bij dat we door de manier waarop we ons leven invullen aanspraak maken op de wereld (land, grondstoffen, energiebronnen, natuur, ecologische risico’s) van de toekomst. Daarmee koloniseren we als het ware de toekomst, net zoals we andere landen en burgers koloniseren door hun land en arbeid te gebruiken voor onze welvaart.

Langetermijndenken

Het probleem wordt in enkele pagina’s inleiding uiteengezet. Volgens Krznaric hoeven we daar niet langer bij stil te staan, het komt er nu op aan om ons te richten op een manier om de toekomst anders te laten verlopen dan het horrorscenario dat we nu voor ons hebben liggen. Die oplossing is eigenlijk heel simpel: we moeten van korte- naar langetermijndenken overgaan. Krznaric zet vervolgens zes manieren uiteen waarop we dit langetermijndenken in de praktijk kunnen brengen.

Zo is het van belang dat we nederig zijn tegenover de ‘diepe tijd’; dat we beseffen dat de mens slechts een stipje is op de kosmische kalender. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we onszelf niet direct zien als ‘kroon op de schepping’ maar als een dier dat toevallig – en ook nog eens heel kortgeleden – is ontstaan. Bovendien kan het helpen om ons bewust te zijn van onze nalatenschap. Dit kan door gedachte-experimenten te doen die Krznaric uitgebreid uiteenzet. Hoe willen we dat onze kinderen over ons vertellen als zij zelf oud zijn? Daarnaast legt de auteur het belang uit van intergenerationele rechtvaardigheid. Wanneer we zeven generaties vooruitdenken, en deze toekomstige mensen ook rechten en een stem geven in onze politiek, worden er andere beslissingen genomen, omdat hun belangen óók meegewogen moeten worden.

Na deze drie voorbeelden van langetermijndenken gelezen te hebben – en echt, Krznaric schrijft heerlijk soepel, vlot en vermakelijk – bekruipt je toch het gevoel alsof je steeds weer hetzelfde leest. En dat terwijl de filosoof tal van verschillende voorbeelden geeft en ongelofelijk veel verwijst naar wetenschappers en andere filosofen. De man is echt goed onderlegd, weet waar hij over schrijft en kent alle nieuwe inzichten in de wetenschapsliteratuur. Tóch voelt het alsof het steeds weer hetzelfde is: nadenken over hoe je herinnerd wordt door latere generaties en deze generaties ook een stem geven lijken eerder twee kanten van dezelfde medaille dan twee oplossingen.

Daarna komen er nog drie oplossingen, waarvan kathedraaldenken de belangrijkste is. Het idee is simpel: kathedralen zijn vaak in honderden jaren gebouwd. Om dit te doen moesten mensen dus verder denken dan hun eigen leven. Denk aan de Sagrada Família van Gaudí in Barcelona die nog altijd gebouwd wordt. Een ander voorbeeld is de riolering van London, aangelegd na ‘The great stink’ in 1858. Een systeem dat achttien jaar kostte om te bouwen en waar vandaag de dag nog steeds gebruik van wordt gemaakt. Wanneer we meer aan kathedraaldenken gaan doen nemen we automatisch de belangen van andere generaties mee in ons denken én denken we na over hoe we door hen herinnerd zullen worden. Misschien is dit wel alle oplossingen in één. Alleen, dat is precies waar Krznaric al mee begon, namelijk, we moeten van korte- naar langetermijndenken.

Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat Krznaric héél veel voorbeelden geeft en collega’s citeert en ons keer op keer duidelijk maakt dat we van korte- naar langetermijndenken moeten. Dat is duidelijk, geen speld tussen te krijgen. Probleem opgelost! Toch?

Fundamenten van het probleem

Toch niet dus. Als het zo simpel was, dan hadden we dit probleem 50 jaar geleden al opgelost toen de Club van Rome het rapport Grenzen aan de groei publiceerde (1972), waarin zij waarschuwden voor klimaatverandering en het steeds meer uitputten van onze leefomgeving en natuurlijke hulpbronnen. De oplossing van Krznaric kan wel ‘kloppen’, maar kennelijk moeten we toch terug naar het probleem. Als we blijkbaar in een systeem zitten dat kortetermijndenken aanmoedigt en langetermijndenken ontmoedigt, dan moet er dus eerst wat veranderen aan dat systeem voordat onze manier van denken kan veranderen.

Het is jammer dat Krznaric geen ruimte maakt om kritisch naar dit – zoals hij het noemt ‘buy now’ systeem – te kijken. Als dat systeem onze psychologie zó beïnvloedt dat we niet meer aan volgende generaties of onze leefomgeving (zoals natuur en dieren) willen denken, dan is de oplossing van het langetermijndenken naïef. Hoe is het mogelijk om aan de ene kant onderdeel te blijven van de supersnelle kapitalistische wegwerpmaatschappij en aan de andere kant je hele leven om te gooien en je te richten op kathedraaldenken? De enige manier waarop dat kan is óf volledige afzondering van het systeem door op het platteland te gaan wonen, je eigen energie op te wekken en een moestuin te beginnen. Dat is helaas slechts voor enkele welgestelden weggelegd (zoals Krznaric zelf overigens). De andere manier is een systeemverandering. Maar het systeem laten voor wat het is én de oplossingen van Krznaric implementeren kan simpelweg niet.

Dat maakt dat dit boek, dat prettig leest en boeiend is door de vele voorbeelden en onderzoeken die worden aangehaald, een onbevredigend gevoel achterlaat. Het voelt te eenvoudig, alsof Krznaric zich er makkelijk vanaf wil maken, terwijl hij zeker niet de eerste de beste filosoof is. Toch mogen we van hem meer verwachten dan simpele hapklare oplossingen die we snel kunnen lezen voordat we weer overgaan tot de orde van de dag en het gevoel hebben ‘een goede voorouder’ te zijn doordat we ons bewust zijn van hoe slecht het kortetermijndenken is voor de wereld. Filosofie is bij uitstek een vakgebied dat níet zoekt naar oplossingen, zoals de kapitalistische samenleving dat juist wel doet. Met De goede voorouder trapt Krznaric precies in die val van het snelle oplossingsgerichte denken van het neoliberalisme dat hij wil bestrijden. Als filosoof mag, nee móet, hij de ruimte nemen om daar tegenin te gaan. Anders verwordt zelfs het kritische, gefundeerde denken tot iets wat snel en gemakkelijk geconsumeerd kan worden.

Op 20 februari weidde VPRO Tegenlicht een aflevering aan De goede voorouder van Roman Krznaric, waarin het boek heel prettig uitgelegd wordt door de auteur zelf. https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2020-2021/time-rebels.html