Tag Archief van: landscape

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Boeken / Boeken / Boeken
recensie: Tekens van het onzichtbare (Antoon Van den Braembussche) en Intimiteit en onthechting (Michel Dijkstra)

De zingbare rest

Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken die elkaar deels overlappen en soms ook aanvullen: Intimiteit en onthechting van Michel Dijkstra en Tekens van het onzichtbare van Antoon Van den Braembussche.

Michel Dijkstra (1982) is docent en publicist op het gebied van oosterse filosofie en westerse mystiek. Hij promoveerde op het eenheidsdenken bij Meister Eckhart en de Japanse zenmeester Dōgen. Antoon Van den Braembussche (1946) is een Vlaams cultuurfilosoof en dichter die zich specialiseerde in kunstfilosofie en, later, in de vergelijking tussen westers en oosters denken.

Dijkstra definieert mystiek als ‘een proces van innerlijke onthechting of versterving, (…) een tijdelijk opheffen van tegenstellingen [en] (…) de mogelijkheidsvoorwaarde voor een ontmoeting met de onvatbare ander’. Van den Braembussche ziet mystiek ‘als een verdieping van het onzegbare’. De noties van mystiek benoemt hij als ‘het spirituele, de leegte, het onzegbare en het sublieme’.  Hij zoekt net als Dijkstra ‘de affiniteiten en overeenkomsten tussen de verschillende mystieke tradities’ in oost en west. Beiden is het te doen om het onderzoek naar hoe dit in verschillende kunstvormen tot uiting komt, waarbij Dijkstra nog een tweede thema aanroert (levenskunst). Dat laatste richt zich volgens hem ‘op verbinding met de ander zonder jezelf te vergeten’.

Intimiteit en onthechting

Dijkstra verklaart de titel van zijn boek, Intimiteit en onthechting,  aan de hand van de verhouding tussen een man en een dauwdruppel door de dertiende-eeuwse Japanse zenmeester Dōgen. De man wordt weerspiegeld in de druppel en deelt zich als de ander mee. Ze zijn op die manier intiem. Tegelijkertijd is de afstand tussen ‘beide polen’ gigantisch.

Dijkstra beschouwt de dichter Paul Celan, componist Claude Vivier, schrijver Clarice Lispector en beeldend kunstenaar Alberto Giacometti als brandpunten. Al deze kunstenaars onderzoeken in hun werk volgens hem ‘afstand en nabijheid ten opzichte van de ander of het andere’. Waarbij het dan gaat om de polen God-ziel, mens-wereld en ik-de ander.

Tekens van het onzichtbare

Is bij Dijkstra Dōgen het uitgangspunt, bij Van den Braembussche is dat diens Perzische bijna-tijdgenoot en soefimysticus Rumi. In diens poëzie culmineren ‘liefde, stilte en het onzegbare [die] elkaar wederzijds doordringen en vooronderstellen’. In dit verband gebruikt Van den Braembussche hetzelfde woord als Dijkstra in de titel van zijn boek: intiem. In de betekenis van de vervlechting van leven en dood, de doordringing van het zichtbare en onzichtbare. Rumi legt ‘grote nadruk op de extase en de vervoering als onderdeel van de mystiek’ wat in schril contrast staat met ‘mystieke teksten die onbewogenheid, ascese en onthechting hoog in het vaandel dragen’, teksten die met name Van den Braembussche aan de orde stelt. Van den Braembussche beschouwt de stilte bij Rumi en Paul Klee, de leegte bij beeldend kunstenaar Anish Kapoor en de nachttijd van de poëzie bij Celan als tekens van het onzichtbare. Zij zijn zijn brandpunten.

De dichter Paul Celan

Paul Celan is een voorbeeld van een dichter aan wiens werk beide auteurs aandacht besteden. Dijkstra begint zijn boek met hem, Van den Braembussche eindigt ermee.

Dijkstra stelt dat Celan in zijn laatste levensjaren zowel ‘meer dan ooit gepreoccupeerd is door mystieke teksten’, met name die van Meister Eckhart, als terug wil keren tot de oorsprong van de joodse mystiek. De auteur bespreekt enkele van Celans gedichten, zoals Keulen, Am Hof en Jij, wees jezelf, jij, altijd en Het woord van de diepte-in-gaan. Hij drukt zich daarbij soms cryptisch uit; ‘Sommige gedichten (…) lezen als een fenomenologie van deze diepte in het intermenselijke,’ is bijvoorbeeld zo’n zin. En hoewel levenskunst soms wordt aangestipt, is dit hoofdstuk vooral een uitleg van Celan tussen oost en west.

Van den Braembussche legt in zijn hoofdstuk over Celan een ander accent dan Dijkstra. Hij gaat uit van het gegeven dat ‘in de joodse mystiek (…) allereerst de taal centraal staat’ en werkt dit op een heldere, duidelijke manier uit aan de hand van het beroemde gedicht Todesfuge. Hierin gaat het niet om polen zoals Dijkstra ze beschrijft, maar ook een mythische tegenstelling tussen Margarete met het gouden haar en de donkerogige Shulamith. Later komt Van den Braembussche hierop terug, wanneer hij een schilderij van Anselm Kiefer naar aanleiding van dit gedicht bespreekt. Mooi is dat de auteur afsluit met een eigen gedicht, een ‘Coda’ waarin alles als in een soort poëtische samenvatting nog eens langs komt.

Zit er muziek in?

Dijkstra vervolgt zijn boek met een hoofdstuk over de Canadese componist Claude Vivier (1948-1983). De lijntjes naar zowel het thema als de andere hoofdstukken zijn helaas wat dun, zodat het thema muziek niet echt een aanvulling is op Van den Braembussche, die hier geen apart hoofdstuk aan wijdt. Wel eindigt hij zijn hoofdstuk over Rumi met een ontroerende opmerking over muziek, waarvoor je als lezer het essay van Dijkstra zo cadeau zou willen doen. Van den Braembussche citeert Rumi wanneer hij zegt: ‘Laat de muziek dit gedicht voltooien.’ Wanneer taal tekort schiet om het onuitsprekelijke te verwoorden, komt muziek te hulp, ‘doordrongen van heimwee naar de goddelijke oorsprong’. Waarbij tussen twee haakjes kan worden aangetekend, dat Celan het ook over iets vergelijkbaars had: ‘De zingbare rest.’

Muziek komt verder in het boek van Van den Braembussche niet voor, beeldende kunst des te meer, met Paul Klee en Anish Kapoor. Inclusief afbeeldingen. Zoals Dijkstra ingaat op Giacometti, zonder afbeeldingen weliswaar, maar iedereen kan zich er wat bij voorstellen.

Opvallend is dat Van den Braembussche in zijn hoofdstuk over Paul Klee raakt aan het begrip levenskunst dat Dijkstra wilde onderzoeken. Klee richt zich op het eind van zijn leven, ziek en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, naar zijn diepste ik. De auteur bespreekt hoe hij dit deed aan de hand van de engelenafbeeldingen van Klee. Stapsgewijs en indrukwekkend ontvouwt hij het mystieke karakter van deze eenvoudige potloodtekeningen.

De keus is aan de lezer

Misschien is dit het wat het boek van Van den Braembussche zo bijzonder maakt: hij neemt je in een bloemrijke taal mee in zijn zoektocht naar wat hij de ‘verdieping van het onzegbare’ noemt. Verdieping ook in de zin van stap voor stap te volgen en daarbij soms ontroering oproepend, zoals in zijn eigen gedicht Ein-sof en de korte passage over muziek.

Dijkstra volgt een andere, voor de lezer soms wat minder duidelijk pad in een wat drogere taal. Misschien zit het thema levenskunst hem daarbij iets in de weg en had het boek aan duidelijkheid gewonnen als hij zich, net als Van den Braembussche, tot kunst en mystiek uit oost en west had beperkt en een gelukkiger hand in het kiezen van zijn voorbeelden had gehad. Met uitzondering van Paul Celan, wat bij Dijkstra ook meteen het meest geslaagde hoofdstuk opleverde. In Celan zit ook de overlap tussen beide boeken. Dat kan niet missen. De keus is aan de potentiële lezer.

Intimiteit en onthechting
Schrijver: Michel Dijkstra
Uitgever: Boom Uitgevers
Prijs: € 20,00
Bladzijden: 176
ISBN: 978 90 2443 395 7
Sterren: 3,5
https://www.boomfilosofie.nl/product/100-10130_Intimiteit-onthechting

Tekens van het onzichtbare
Schrijver: Antoon Van den Braembussche
Uitgever: Damon
Prijs: € 19,90
Bladzijden: 160 pagina’s
ISBN: 978 94 6340 295 8
Sterren: 5
https://www.damon.nl/book/tekens-van-het-onzichtbare

Boeken / Non-fictie

Eerbetoon aan het boek

recensie: Papyrus - Irene Vellejo (uit het Spaans vertaald door Adri Boon)

In Papyrus vertelt classica Irene Vellejo in geuren en kleuren over haar favoriete voorwerp: het boek. Het resultaat is een persoonlijke hommage over boeken door de jaren heen die verder gaat dan een reguliere geschiedschrijving.

Voordat het woord ‘papyrus’ roem verwierf als cheesy Word-lettertype – Saturday Night Live maakte er een geniaal filmpje over – kenden we het eeuwenlang als medium voor het geschreven woord. Het is één van de dragers die voorbijkomt, naast onder meer steen, kleitabletten en perkament. Zelfs de menselijke huid is gebruikt om belangrijke boodschappen over te brengen. Zo schrijft de Griekse historicus Herodotos over een Atheense generaal die zijn schoonzoon wilde aansporen een opstand tegen het Perzische Rijk uit te lokken. Een brief schrijven zou beide levens op het spel zetten. In plaats daarvan werd de boodschap getatoeëerd op het achterhoofd van een bediende. Nadat diens haar voldoende was aangegroeid, kon de bediende veilig de tocht naar de geadresseerde maken, om daar wederom zijn hoofd te scheren en het geheime bericht prijs te geven.

Vrije associaties

Vellejo gidst de lezer langs vervlogen tijden en verloren gegane bibliotheken, waarvan de voornaamste natuurlijk de bibliotheek van Alexandrië is. Oprichter Ptolemaeus I had geen bescheiden streven met zijn project: de bibliotheek moest (kopieën van) álle bestaande boeken bijeenbrengen. Geleerden uit elk volk werden gerekruteerd om alle niet-Griekse teksten te vertalen. In tegenstelling tot de buitenwereld, leefden in de bibliotheek de woorden van Grieken, Joden, Egyptenaren, Iraniërs en Indiërs vreedzaam naast elkaar.

Laat er geen misverstand over bestaan: Papyrus is géén complete of puur objectieve geschiedenis van het boek. In meer dan 500 pagina’s passeren talloze anekdotes de revue. Het boek is veeleer een essaybundel met verhandelingen over de geschiedenis van het schrift en onze omgang daarmee, waarbij de Klassieke Oudheid het zwaartepunt vormt. De essays zijn enigszins naar onderwerp gerangschikt, maar zijn niet chronologisch geordend.

Empathie

Vellejo heeft de zeldzame gave om de geschiedenis tot leven te brengen door zich in te leven in haar subjecten. Een rol perkament is voor Vellejo niet louter een historisch artefact, maar ook het verhaal van een (geletterde!) tot slaaf gemaakte die belast was met de taal om teksten te kopiëren . In Papyrus duiken hier en daar ook persoonlijke herinneringen op: Vellejo vertelt over pestende klasgenootjes op het schoolplein in Zaragoza die maakten dat zij haar toevlucht in boeken zoekt.

Hoewel deze passage aangrijpend is, had hij ook weggelaten kunnen worden. Het doet enigszins aan als een afrekening, waarvoor dit boek wellicht niet de juiste plek is. Toch is het slechts een kleine smet op een fenomenale prestatie. Papyrus is verplichte kost voor iedere boekenwurm!

Kunst / Expo binnenland

Een nieuwe kijk op kunst

recensie: Met andere ogen

Elk kunstwerk vertelt een verhaal, maar dat is lang niet altijd in één oogopslag te zien. De tentoonstelling ‘Met andere ogen’ laat op een toegankelijke en interactieve wijze zien dat je door aandachtig kijken meer uit een kunstwerk kunt halen dan je vooraf zou denken.

In de eerste zaal die je betreedt hangt slechts één schilderij. Je zou geneigd zijn om snel door te lopen naar de volgende zaal, maar het idee is juist om plaats te nemen op de bank die ervoor staat en je ogen de kost te geven aan de weergegeven zonsondergang. De lucht baadt nog even in goudgeel zonlicht, terwijl de eerste koelte van de nacht zijn aantrede doet. De donkere bruintinten waarmee het heuvelachtige landschap is bedekt benadrukt die aankomende duisternis. Dat is één interpretatie bij het zien van dit schilderij.

Charles-François Daubigny, Zonsondergang, 1876-1877 © Museum Gouda

Maar…wat zie jij? In de zalen die volgen vormt wat jij wel en niet ziet de rode draad. Via de audiotour word je aangespoord om goed te kijken, luisteren, ruiken en uiteindelijk te ervaren wat voor invloed dat heeft op jouw beleving van kunst. Het maakt deze tentoonstelling een vindingrijke manier om kunst toegankelijk te maken.

Wat zie jij?

Het is lastig om te bepalen wat je ziet als je niet weet waar je op moet letten. De audiotour helpt je daarbij, maar het is de bedoeling is dat je eerst zelf naar de kunstwerken kijkt. Zo sta je in de tweede zaal oog in oog met een schilderij van een interieur. Aan tafel zit een jonge vrouw die een brief aan het schrijven is, een tafereel waar in eerste instantie niets bijzonders aan lijkt. Als je langer kijkt valt op dat er op de achtergrond schilderijen tegen een muur staan en hangen.

Piet Meiners, Portret van Cobi Arntzenius-Witsen in het atelier op Ewijkshoeve, 1896 © Museum Gouda

Zit deze vrouw in een kunstenaarsatelier? Ze draagt een trouwring, dus kun je je afvragen: is dit een getrouwde vrouw die werkt als kunstenares? Is ze getrouwd met een kunstenaar? Of komt ze uit een kunstenaarsfamilie? Via deze vragen kun je zelf aan de slag met het interpreteren van haar rol en de betekenis van het schilderij. De tentoonstelling verrast je steeds opnieuw met zulke inzichten over kunst.

Al je zintuigen gebruiken

Naast je ogen, gebruik je in deze tentoonstelling ook je oren en neus. Je ziet een stilleven en kunt via twee geurboxen ruiken aan de vruchten die je ziet. Maar leuker is een schilderij van een interieur in de avond, of in vroeg ochtendlicht. Op de achtergrond zie je een raam waar een beetje licht doorheen schemert. De voorgrond is vrij donker en wordt aan je zicht onttrokken door een half openstaande deur. Op zichzelf misschien niet heel bijzonder, maar de interessante toevoeging komt via de audiotour, waarbij je twee verschillende muziekfragmenten hoort. Als eerste een idyllisch muziekje wat het lege interieur lijkt te verlevendigen en het schilderij een vrolijke twist geeft. Als tweede hoor je een heel onheilspellend stuk, waardoor de donkere kleuren op de voorgrond opeens heel dreigend aandoen. Grappig genoeg beïnvloedt geluid je beleving van het schilderij.

Henri Fantin-Latour, Interieur, 1859 © Museum Gouda

Door de ogen van een ander

Het leuke aan kunst is dat iedereen iets anders kan zien in een kunstwerk. Door te kijken naar kunst via de ogen van iemand anders doe je nieuwe inzichten op. In het laatste deel van de tentoonstelling vertellen inwoners van Gouda wat zij zien in een kunstwerk. Hun perspectieven zorgen er dan ook voor dat je nieuwe dingen ziet in de schilderijen. Door de grote hoeveelheid audio stops en de lengte van de fragmenten is het laatste deel echter eigenlijk te lang. Bovendien zijn er vrijwel geen zaalteksten aanwezig, dus ben je verloren zonder audiotour en kun je ook niet voor kiezen om even snel de belangrijkste informatie te scannen in het laatste deel.

Toch is het een spannende tentoonstelling met een innovatief concept, dus het zou mooi zijn om meer van zulke tentoonstellingen te zien. De interactieve insteek draagt uit dat kunst niet moeilijk hoeft te zijn. Goed kijken vormt de sleutel en dat wordt hier alleen maar aangemoedigd. Zo krijg je, zonder dat je diepgaande kennis mee hoeft te brengen, een mooie introductie op de verschillende manieren waarop je naar kunst kan kijken. Goede kans dat je na afloop ‘met andere ogen’ naar kunst kijkt.

Boeken / Fictie

Instapmodel voor sciencefiction

recensie: Olga Ravn – Het personeel

Op een ruimteschip, ver hiervandaan, in een niet-gedefinieerde toekomst, is een strijd gaande tussen het menselijke en niet-menselijke personeel. Via getuigenverklaringen ontdek je langzaamaan wat er gebeurd is. Met Het personeel onderzoekt de Deense auteur Olga Ravn wat het betekent om mens te zijn.

Het personeel van Olga Ravn speelt zich af op een ruimteschip, die enkele lichtjaren hiervandaan rond een planeet zweeft. Het verhaal bestaat uit getuigenverklaringen van de werknemers, die zowel menselijk als mensachtig zijn. Langzaam ontvouwt zich het verhaal en wordt duidelijk dat de grens tussen mens en mensachtige niet altijd helder is en voor welke problemen dit zorgt.

‘Er zijn menselijken, en er zijn mensachtigen. Zij die geboren zijn, en zij die geschapen zijn. Zij die zullen sterven, en zij die dat niet doen. Zij die zullen vergaan, en zij die niet zullen vergaan.’

Eigen wil

De mensen denken aanvankelijk dat ze hun creaties volledig onder controle hebben, maar gaandeweg blijkt dat ook zij een eigen wil hebben. Ze negeren updates en ontwikkelen gevoelens die niet in hen geprogrammeerd zijn. Ze vragen zich af waarom ze eigenlijk minderwaardig zijn, enkel omdat ze niet uit een mens zijn geboren.

Ondertussen zien de mensen het leven op het ruimteschip ook steeds minder zitten. ‘We gaan gebukt onder de herinneringen aan waar we vandaan komen’, vertelt een van de werknemers. Terwijl hun leven eindig is, leven de mensachtigen voor eeuwig voort doordat hun bewustzijn wordt geüpload in de cloud. Dit besef zorgt voor spanningen, de tweedeling groeit totdat er nog maar één oplossing mogelijk lijkt.

Marginaal

Naast de bespiegelingen over het mens-zijn is het verhaal verder vrij marginaal. Ze zweven rondom een vreemde planeet, vermoedelijk om die te bewonen omdat de aarde niet langer bewoonbaar is, het klassieke sciencefictionverhaal. Ook het idee van mensachtige werknemers is natuurlijk niet nieuw, in Do androids dream of electric sheep van Philip K. Dick (en de filmbewerking Blade runner) werd dit zelfs nog interessanter aangepakt, door twijfel te laten ontstaan over iemands identiteit.

Het personeel is aansprekend door de gekozen vorm. Doordat informatie mondjesmaat wordt prijsgegeven, word je gestimuleerd om door te lezen. In de poëtische beschouwingen lees je dat Ravn een groot schrijver is, maar inhoudelijk is het vrij oppervlakkig. Al met al is Het personeel niet meer dan een leuk instapmodel om kennis te maken met het genre sciencefiction.

Kunst / Expo binnenland

Prachtige klei komt tot leven

recensie: The Art of Aardman

Ontmoet het beroemde schaap, Shaun the Sheep, op de expositie van Aardman Studios in het Forum Groningen. Daarnaast kom je nog meer geweldige film personages tegen uit bijvoorbeeld Wallace & Gromit, Chicken Run en The Pirates! Band of Misfits. Na Parijs, Frankfurt, Melbourne, Seoul en Daegu heeft Nederland nu de eer om deze prachtige verzameling films van Aardman tentoon te stellen.

Bij binnenkomst weet je niet waar te beginnen met kijken door al het moois van deze Oscar-winnende studio uit Bristol. Helden worden stap voor stap leven ingeblazen. De magie straalt van de tekeningen, decors en kleimodellen af. Fascinerende ideeën zijn uitgewerkt tot amusante films. Nu is eindelijk te zien hoe dat allemaal tot stand komt in deze betoverende reis door de wereld van de Aardman Studios.

Het Galjoen, set van The Pirates! Band of Misfits, 2012

Van mini tot maxi

Alles is zo klein en tastbaar. De miniatuursets en oneindige accessoires zijn zorgvuldig gecreëerd door getalenteerde vakidioten. De liefde voor dit ambacht komt terug in de uitwerking van prachtige vormen en constructies. Kleine konijntjes, klassieke schilderijen, fraaie kleding, grappige posters en smakelijke gerechten geven de films extra karakter. Daarnaast worden records behaald met Dot. De kleinste stop-motion animatie over een blond meisje, niet groter dan een muntje van tien cent, gefilmd met een Nokia N8.  Met diezelfde camera is Gulp gemaakt, de grootste stop-motion film. Dat er gewerkt wordt met reusachtige objecten blijkt ook uit het gigantische schip van The Pirates! Band of Misfits. Het schip is bijna aan te raken en door de verrekijkers kom je nog dichterbij om zicht te krijgen op de uitgewerkte details.

Schetsen personages voor de Shaun the Sheep Movie, Farmageddon, 2019

Schetsboekje bij de hand

Elk verhaal begint met een wit vel papier en die velletjes kom je zeker tegen. Niet meer leeg, maar vol met indrukwekkende ideeën van enthousiaste schapen, monsterkonijnen en avontuurlijke piraten. Schetsboeken liggen open met handgetekende figuurtjes. Ze tonen hoe je favoriete karakters vorm krijgen. Ook plattegronden en interieurdesigns van kerken, villa’s, molens en schepen worden op papier uitgewerkt voordat ze in het echt worden gebouwd. Langzaam ontdek je steeds iets meer over het geheime proces dat Aardman goed onder de knie heeft om deze magische klei-animaties mogelijk te maken.

Geboren uit klei

Peter Lord en David Sproxton maakten ooit hun eerste cut-out animatie. Het succes kwam door over te gaan van getekende beelden naar klei. Na het eerste filmpje over de superheld Aardman kwam de geboorte van Morph, het mannetje uit klei. Gevolgd door de eerste verschijning van Wallace & Gromit in A Grand Day Out. De raket staat nu op de expositie klaar voor vertrek. Inmiddels zijn er heel wat personages bijgekomen. Lady Campanula poseert in haar sierlijke outfits en het monsterkonijn toont zijn innerlijke skelet. Piraten wisten de set te veroveren en zelfs de Kerstman is niet vergeten met Arthur Christmas.

De kelder van Wallace & Gromit: set uit The-Curse of the Were Rabbit, 2005

Speelparadijs

Complete decors met schattige en bijzondere elementen halen weer het kind in je naar boven. Steeds weer blijft er iets nieuws te spotten. Als je goed oplet kun je de vingerafdrukken nog vinden op de klei. Juist dit imperfecte element geeft de animatie zijn levendige karakter. Een stukje persoonlijkheid en plezier dat de makers meegeven aan hun creaties. Er is veel interessants te zien en daarom krijg je geen genoeg van. Extra informatie nodig… dan zijn er QR-codes te scannen om de audiotour zelf te beluisteren. Na deze expositie geniet je nog meer van de unieke stop-motion films nu je weet hoe de klei helemaal tot leven wordt gebracht. Een stukje geschiedenis dat gelukkig zijn einde nog niet kent.

 

De nieuwste film van Studio Aardman, Het Ruimteschaap, is nu te zien op Netflix en Pathé Thuis. Klik hier voor de recensie over deze film.

 

Boeken / Non-fictie

Beter beslissen kun je leren

recensie: Ruis - Daniel Kahneman, Olivier Sibony & Cass R. Sunstein (vertaald door Lidwien Biekmann & Koos Mebius)

Ruis veroorzaakt de nodige verstoringen in ons denken. Toch is ruis lastig op te sporen, laat staan te reduceren. In Ruis pogen Daniel Kahneman, Olivier Sibony en Cass R. Sunstein ons desondanks te laten zien hoe we denkfouten kunnen verminderen.

Wanneer het gaat om beoordelingsfouten, denken we al gauw aan het begrip bias: systematische afwijking. Door bewuste of onbewuste vooringenomenheid worden de resultaten van een onderzoek vertekend. Ruis is echter een stuk minder bekend en laat zich het beste definiëren als ‘willekeurige spreiding’. Waar bias systematisch is en zich beter laat voorspellen, is ruis onderhevig aan willekeur en daardoor lastiger te ontdekken. In veel situaties spelen zowel bias als ruis een rol en is het dus belangrijk te herkennen welke factor voor welke vertekening verantwoordelijk is.

Baanbrekende voorganger

Veruit de meest bekende auteur van de drie – Nobelprijswinnaar Kahneman–- brak bij het grote publiek door met Ons feilbare denken. De belangrijkste premisse van dit werk is een doodeenvoudige: het brein werkt met twee systemen, voor het gemak ‘systeem 1’ en ‘systeem 2’ genoemd. ‘Systeem 1’ is als een automatische piloot: wanneer ons gevraagd wordt om uit te rekenen hoeveel 1+1 is, dan hoeven we niet echt te rekenen. We wéten dat het antwoord ‘2’ is en dus hoeft ‘systeem 2’ niet aan het werk.

Dat gebeurt pas wanneer we bijvoorbeeld uitrekenen hoeveel 4156 x 9274 is. Kahneman past in Ons feilbare denken de wisselwerking van deze systemen toe in talloze praktijkvoorbeelden en maakt zo inzichtelijk hoe we helder en effectief kunnen beredeneren. Een baanbrekend werk waarvan wereldwijd meer dan twee miljoen exemplaren verkocht werden.

Hoge verwachtingen

Misschien ligt het aan de samenwerking met coauteurs Sibony en Sunstein, misschien aan de gecreëerde verwachtingen na Ons feilbare denken, maar van Kahnemans heldere stijl is weinig over in Ruis. Wie vooral geïnteresseerd is in praktische handvatten om ruis te verminderen, kan maar beter het advies uit de inleiding ter harte nemen en een aantal van de meer technische hoofdstukken overslaan. Voor de niet-statisticus voegen deze taaie hoofdstukken weinig opzienbarends toe.

En dat terwijl de premisse van het boek veelbelovend is. Behoorlijk wat onrecht en misverstanden zijn volgens de auteurs toe te schrijven aan ruis. Zoals bijvoorbeeld rechters die eenzelfde misdrijf op een regenachtige dag zwaarder bestraffen dan op een zonnige, vergelijkbare sollicitanten die verschillend beoordeeld worden, artsen die voor de lunch eenzelfde patiënt anders diagnosticeren dan erna: het zou niet mogen, maar toch zijn deze verschijnselen aan de orde van de dag. Er is geen sprake van opzet en ook als we ons er bewust van zijn kunnen we er niet zomaar iets aan doen.

Niet-ingeloste belofte

Pas na enkele honderden pagina’s wordt Ruis wat interessanter, wanneer het gaat om de mogelijkheden om ruis tegen te gaan. Ethische bezwaren komen aan bod. Algoritmes worden in het leven geroepen om menselijke ruis tegen te gaan, maar brengen risico’s op discriminatie met zich mee. Zo kunnen algoritmes al dan niet opzettelijk gedragsvoorspellers gebruiken die sterk gerelateerd zijn aan ras of geslacht. Een gevaarlijke ontwikkeling voor een samenleving die steeds meer op algoritmes berust.

Niet meer dan enkele pagina’s worden vuilgemaakt aan deze implicaties van ruisreductie. De hoofdmoot van Ruis leest als een wetenschappelijke publicatie die snel omgezet moest worden naar een nieuwe bestseller. Met een in de stijl van Ons feilbare denken-vormgegeven cover schept Ruis de valse verwachting ons beslisvermogen te verbeteren. De lezer moet echter zelf door heel wat ruis ploeteren om er nog wat van op te kunnen steken.

Boeken / Non-fictie

Nieuw perspectief

recensie: Bruno Latour - Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners

In Waar ben ik? beschrijft de Franse filosoof Bruno Latour op welke manier we onze ervaring met de coronacrisis en de bijbehorende lockdowns kunnen gebruiken voor een perspectiefwisseling op onszelf en de problemen waar wij ons vandaag de dag in bevinden.

Het nieuwe perspectief dat Latour voor ogen heeft is er één waar hij al langer voor predikt: wij mensen zijn onderdeel van de aarde en alles wat ons omringt. Het subject-object denken, zoals dat met name vanaf de Verlichting – dankzij denkers als Descartes – gemeengoed is geworden, moet overboord.

Kafka

Om zijn boodschap in dit kleine boekje te illustreren gebruikt Latour het beroemde verhaal De gedaanteverwisseling (1915) van Franz Kafka. In deze parabel verandert ene Gregor Samsa in een reusachtige kever. Zijn familie, die hem in zijn bed aantreft, walgt van zijn nieuwe verschijning. Latour wil Gregor in dit boek een nieuwe gedaanteverwisseling geven. ‘We moeten ons Gregor Samsa voorstellen als iemand die gelukkig is.’ (Waarmee hij verwijst naar Camus, die dezelfde uitspraak deed over Sisyphus, de Griek die als straf van de goden voor eeuwig een steen tegen een berg moest oprollen, waarna deze aan de andere kant weer naar beneden zou rollen – een zinloze exercitie). Waarom moeten we ons Gregor voorstellen als iemand die gelukkig is? Omdat hij van perspectief verandert!

Taaie kost

Het was de bedoeling dat Waar ben ik? toegankelijker zou worden dan Latours andere werk. Qua omvang is dat redelijk gelukt, al verkijk je je snel op het geringe aantal bladzijden; het lettertype is namelijk zo klein dat je je kunt afvragen hoeveel woorden Latour in werkelijkheid heeft bespaard. Ook zijn manier van schrijven blijft die van een echte continentale filosoof: uitgebreid, bloemig, met tal van verwijzingen naar andere denkers of schrijvers en vaak om het punt dat hij wil maken heen draaiend. Alsnog redelijk taaie kost voor de niet-geoefende lezer dus, maar wie zijn best doet kan er wel het een en ander uithalen. Zeker omdat dit boekje het vervolg is op Waar kunnen we landen? (2018), een eveneens kleiner boek dan gebruikelijk waarin Latour betoogt dat we politiek vandaag de dag niet kunnen begrijpen wanneer we het probleem van de klimaatverandering niet serieus nemen. Ook in Waar ben ik? gaat het om die klimaatverandering, maar dan vanuit het oogpunt van onze ervaring van onszelf en de wereld. Hoe wij die verhouding zien bepaalt hoe wij handelen. En handelen moeten we, wanneer we iets aan dit probleem willen doen. Dat vereist dus een perspectiefwisseling die, zo hoopt Latour, mede door de coronacrisis en onze lockdownervaring verwerkelijkt kan worden.

Omgeving

Het subject-object denken waar Latour de vloer mee aanveegt is een denken dat stelt dat je aan de ene kant ‘de mens’ heb en aan de andere kant diens ‘omgeving’. Zo wordt er vaak gezegd dat we goed voor onze ‘omgeving’ moeten zorgen, dat we zorg moeten dragen voor ‘de natuur’. Maar het begrip omgeving suggereert een grens die er helemaal niet is volgens Latour. Omgeving bestaat niet, want die scheidslijn tussen een organisme en wat eromheen zit bestaat niet. ‘Stricto sensu is er zelfs helemaal niets wat ons omgeeft, alles zweert samen om ons te helpen ademen.’ Alles in de werkelijkheid omringt elkaar niet alleen, maar werkt in elkaar door en is afhankelijk van elkaar. De werkelijkheid bestaat dus niet uit losse objecten. Zo is ook de term ‘de natuur’ en onjuiste. Daarmee suggereren we dat de natuur een losse entiteit is naast andere entiteiten. Nee zegt Latour, alles is de natuur, wij ook, en de huizen die wij, als natuurlijke organismen bouwen, ook. Niet alleen een stad noemt Latour een metropool, ook een wandelaar in de zogenaamde ‘natuur’ bevindt zich in een metropool; een omgeving waar tal van organismen, bacteriën, planten en schimmels bezig zijn met voortbestaan. De enige grens die we wél kunnen trekken is die tussen dat grote netwerk van leven waar wij onderdeel van zijn, Aarde, en datgene wat daarbuiten ligt en waar wij geen directe ervaring van hebben, Universum.

Aarde

Aarde is dus: leven. Ook de zogenaamde levenloze dingen, zoals bergen of de zeebodem, zijn onderdeel van Aarde en dus levend. Zo zijn witte krijtrotsen op elkaar geperste schelpen uit vervlogen tijden: leven dus. Alles leeft op aarde, ‘zowel de menigte die zich over de Karelsbrug haast als de Karelsbrug zelf, zowel de vos als zijn vacht, zowel de bever als zijn burcht, zowel de bacteriën en de planten als de zuurstof die ze afgeven.’

Pas wanneer we van perspectief zijn veranderd zullen we inzien dat alles op aarde leeft en het gevolg is van wat Latour ‘handelingsvermogens’ noemt. Dat is de grote gedaanteverwisseling die wij, zo hoopt Latour, net als Gregor Samsa, zullen doormaken.

‘[..] alles wat we tegenkomen – bergen, mineralen, de lucht die we inademen, de rivier waarin we zwemmen, de poederige humus waarin we onze sla planten, het virus dat we onder controle proberen te krijgen, het bos waarin we op paddenstoelenjacht gaan, alles, zelfs de blauwe lucht – is het resultaat van handelingsvermogens [..].’

Lockdown

Tijdens de coronacrisis moesten wij schuilen in onze huizen, binnen, en áls we naar buiten gingen ademden we benauwd vanachter onze mondkapjes. We waren in lockdown. Echter, wanneer we de gedaanteverwisseling hebben doorgemaakt zullen we zien dat we altijd al in lockdown wáren. Aardbewoners leven altijd al in wat ook wel de kritieke zone genoemd wordt. Onze leefbare (en levende) omgeving reikt niet verder dan ongeveer drie kilometer boven en net zo ver onder ons. Wij moeten altijd al ‘beschutting zoeken binnen een laag die flinterdun is’. Gregor gaat op de grond liggen om zich te verstoppen en dán dringt dit besef door. Ook voor ons, juist wanneer wij in lockdown zijn en schuilen in onze huizen en achter onze mondkapjes, kan deze perspectiefwisseling komen. Tijdens de lockdown wordt duidelijk dat wij voor ons voortleven afhankelijk zijn van allerlei zaken waar we nooit aandacht aan hebben geschonken, zelfs van mensen met beroepen die we voorheen laag waardeerden, zoals zorgberoepen en vervoerders.

Zoals het virus ons een lockdown oplegt, zo legt de ecologische crisis ons óók een lockdown op. Die flinterdunne laag waarin wij bestaan en waarin alles elkaar in evenwicht houdt, wordt aangetast. Vóór de perspectiefwisseling waren er stemmen die zeiden: we zoeken een andere planeet waarop de mens verder kan leven. Maar ná de perspectiefwisseling zien wij in dat ‘de mens’ niet bestaat en dat alle aardbewoners één levend netwerk zijn dat elkaar in stand houdt. Latour waarschuwt ons (à la Marx) en roept:

‘Lockdownslachtoffers aller landen, verenigt u! U hebt dezelfde vijanden, namelijk iedereen die wil ontsnappen naar een andere planeet.’

Terugkeren naar het ‘oude normaal’ is terugkeren naar het oude denken, het denken dat ons verstikt. Volgens Latour zijn we uiteindelijk juist opgesloten geraakt door het steeds maar vooruit willen gaan en is het de lockdown die ons weer achteruit dwingt. Als we onze ademruimte willen beschermen is de perspectiefwisseling dus nodig, want:

‘Het hele planetaire ademhalingsstelsel blijkt ontregeld en dat op alle niveaus, of het nu gaat om het mondkapje waarachter we naar adem snakken, of om de rook van bosbranden, het repressieve politieoptreden of de ondraaglijke temperatuurstijging die zich opdringt tot in het Arctisch gebied.’

Duidelijke boodschap in een wollig jasje

Een kort en helder boek schrijven is Latour met Waar ben ik? niet gelukt. Toch blijf je lezen omdat je mee wil in de metafoor die hij schetst en de wollige taal op de een of andere manier wél fascineert. Zijn poging om – wederom – mensen bewust te maken van het feit dat het denken in tegenstellingen slecht uitpakt voor de aarde (en dus alles wat leeft) komt over, al zou het ook weleens leuk zijn een écht korte tekst van deze filosoof te lezen. Ergens blijf je wel achter met het gevoel dat zijn boodschap ook op enkele A4’tjes had gepast.

Boeken / Non-fictie

Heet van de pers

recensie: Damn horny - Samengesteld door Marie Lotte Hagen & Nydia van Voorthuizen

Oef… Wie het boek Damn horny dichtslaat, zweet nog enkele peentjes na. De feministen pur sang Marie Lotte Hagen en Nydia van Voorthuizen – beter bekend als het duo dat in hun tweewekelijkse podcast geen enkel onderwerp schuwt (van de menstruatiecyclus tot cat calling en van validisme tot borsten) en het platform DAMN HONEY oprichtte – hebben nu een boek vol seksverhalen uitgebracht, waarin de male gaze achterwege is gelaten. De hete verhalenbundel zorgt voor méér dan alleen rode koontjes.

Slutty summer verzekerd

De persconferentie van vrijdag 9 juli dreunt nog tot in je oren na: duizenden jongeren wordt nu de kans op een slutty summer ontzegd. De reden? Het te vroeg opengooien van de nachtclubs leidde tot het hoogste aantal besmettingen sinds maart 2020. Laten er nu net onder die vele besmette personen jongeren zitten, die na maandenlange isolatie op hun (studenten)kamer eindelijk wilden gaan dansen (wel of niet volledig gevaccineerd met Janssen). Frustrerend is het zeker. Vooral nu Nederland langzaam rood begint te kleuren. Waar moeten die jonge jongens en meiden nu hun vertier vandaan halen? Het antwoord: lees de verhalenbundel Damn horny.

Dit boek – het valt toch het beste te typeren als een ‘seksboek’ – staat vol erotische verhalen. Die erotische verhalen zijn ontsproten uit het brein van zowel cisvrouwen als niet-cismannen. Ja, je leest het goed: voor cismannen is er in ieder geval geen plaats in deze verhalenbundel. Moedeloos werden de dames achter DAMN HONEY van de – kortweg – oversekste gedachten die mannen hebben over seks tussen vrouwen, die vaak niet eens blijken te kloppen. Hoe het er wél aan toe gaat tussen de lakens, vertellen o.a. Simon(e) van Saarloos, Mojdeh Feili en LIONSTORM. Hagen en Van Voorthuizen lieten hun favoriete feministen aan het woord om een boekje te openen over hun eigen intieme ervaringen, al dan niet verweven met hun stoutste dromen en seksuele fantasieën. Het is moeilijk om te zeggen waar de fictie eindigt en de realiteit begint en vice versa. Smeuïg is het in ieder geval zéker. Je glibbert zo ongeveer van je stoel af – tenminste, ondergeschreven heteroseksuele cisvrouw – als je erachter komt wat voor opwindend seksleven sommige queerstellen erop nahouden, van trio’s tot packers. De (licht) pornografische beelden die in je hoofd schieten, zijn in ieder geval: vrouwvriendelijk, niet-heteronormatief en taboedoorbrekend.

Feest van herkenning?

Damn horny neemt je mee terug naar de tienerjaren, waarin je gniffelend de Girlz indook om te lezen over alle seksgerelateerde hulpvragen van jonge lezeressen. Destijds lag een verhalenbundel als deze niet in de schappen. De generatie van nu kan zich niet alleen te goed doen aan de meest ontluisterende beelden en berichten over het thema seks op social media, maar zij hebben nu – naast één zielige pagina van ‘seksproblemen’ in tijdschriften als Girlz – een verhalenbundel binnen handbereik in hun boekwinkel.

In Damn horny staan de verhalen over seks die jongeren nooit ten gehore zullen krijgen tijdens een les biologie. Het zijn soms liefdevolle, soms rauwe verhalen over seks, liefde en voorkeuren. Deze verhalen samen bieden een veel inclusiever beeld van wat seks voor mensen in het algemeen betekent en in het bijzonder van hen die niet zo snel een podium zouden krijgen op dit gebied: vrouwen met een handicap, dikke vrouwen en transgenders. Daarbij worden de details die misschien tot opgetrokken wenkbrauwen kunnen leiden, zeker niet weggemoffeld: verwacht ook veel onhandigheid en basale dingen zoals ongesteld zijn tijdens de seks.

Inhoud boven vorm?

Tevens kan het een feest van herkenning zijn: er staan niet alleen maar verhalen in de bundel. Er komen ook pagina’s in voor waarop luisteraars en volgers van DAMN HONEY hun ideeën over seks delen. Hagen en Van Voorthuizen kregen vele inzendingen en kozen daaruit de meest opmerkelijke. Dit leidt tot meerstemmigheid: er zijn niet een paar schrijvers die met een verhaal op de proppen komen, maar er zijn vele anderen die hun stemgeluid laten horen.

Nu dient er wel een grote kanttekening gemaakt te worden bij het woord ‘schrijvers’. Waren degenen die de verhalen aanleverden maar allemaal geoefend in het vak. Helaas. Er zit een wel erg groot contrast tussen hen die zich dagelijks met het schrijven bezighouden, zoals Tatjana Almuli en Simon(e) van Saarloos en hen die dat duidelijk nooit doen. Daar had wellicht meer redigeerwerk in gestoken moeten worden, want bij sommige verhalen leidt de vorm (met name het taalgebruik) af van de inhoud (waar het eigenlijk om moet draaien).

Bovendien komen de stukken die geschreven werden door niet-schrijvers vaak wat platter over en af en toe werd het wel erg extreem verwoord. Zodanig extreem dat je je afvraagt of het doel de middelen nog wel heiligt. Bij sommige bijdragen krab je jezelf toch even achter de oren: wat is nu precies de meerwaarde van dit ene (onsmakelijke) detail? Desalniettemin is het moedig dat ieder van hen hun bedroom stories met de wereld wilde delen. Daargelaten of het feit of fictie betreft.

Eat pussy

Enfin, het moge voor zichzelf spreken dat je niet enkel schrijvers naar hun seksuele uitspattingen en fantasieën vraagt, maar het zorgt er wel voor dat het boek uit losse bij elkaar gestopte flodders bestaat. Wellicht was dat ook de structuur die Hagen en Van Voorthuizen voor ogen hadden. In ieder geval zal hun nieuwe boek bijdragen aan een betere dialoog over seks en opent het de ogen van hen die weleens willen weten hoe je nu echt ‘pussy’ moet eten (je krijgt een gratis befcursus) en die wellicht nog struggelen met hun vooroordelen jegens seks die niet in de categorie ‘heteronormatief’ valt. Laat die zweepjes en komkommers (*wink*) voortaan maar liggen en lees je lief lekker voor uit dit steamy boek.

Kunst / Achtergrond
special: Museum Bredius

#1: Museum Bredius: een ‘huislijk’ museum

Museum Bredius bezit een prachtige collectie van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters, Aziatisch porselein, zilver, kristal en meubilair. Deze objecten waren onderdeel van de privécollectie van kunsthistoricus en verzamelaar Abraham Bredius (1855-1946), een man met een goed neusje voor bijzondere kunstwerken

Het Mauritshuis is wereldberoemd, maar wat weinig mensen weten is dat Museum Bredius zich bevindt aan de andere kant van de Haagse Hofvijver. Het museum is gehuisvest in een achttiende-eeuws herenhuis aan de Lange Vijverberg. De collectie bevat veel grote namen, zoals schilderijen van Jan Steen (1626-1679), Rembrandt van Rijn (1606-1669) en Jan van Goyen (1596-1656).

Museum Bredius

Het museum ademt een huiselijke sfeer die je niet snel in verband brengt met zulke bekende namen. Op de negentiende-eeuwse gestoffeerde stoelen mag je als bezoeker gewoon gaan zitten en de tafels en kasten zijn ingericht met Aziatisch servies wat zo in gebruik kan worden genomen.

Al lopend door het museum waan je je daardoor even in een achttiende-eeuws woonhuis bezaaid met zeventiende-eeuwse kunst. Die kunst is niet formeel opgesteld zoals in veel andere musea, maar het voelt eerder alsof het er altijd al zo aanwezig is geweest. Het is alleen niet zomaar decoratie. Van keizerlijke vazen uit de Duitse porseleinstad Meissen tot een zeldzame perspectiefkast; de voormalige privécollectie van Bredius toont een indrukwekkend repertoire. In een serie van drie blogs leer je meer over enkele bijzondere stukken uit het museum. De eerste blogpost staat in het teken van een aantal geschilderde werken die een mooi beeld geven van de sfeer van het museum. De komende twee specials gaan verder in op topstukken uit de collectie schilderkunst, porselein, zilver en kristal.

Omgeving van Samuel van Hoogstraten, Perspectiefkast, ca. 1680

Een theekransje in een kast?

Om maar met de deur in huis te vallen: voor het meest ongebruikelijke werk in het museum word je aangemoedigd het zelf aan te raken. In het museum staat namelijk een perspectiefkast uit circa 1680. Trek de kastdeurtjes open en het lijkt alsof er een ‘nieuwe’ oude woning tevoorschijn komt waar je zo in kan stappen. De binnenkant van de kast bestaat uit twee gekantelde panelen die allebei vanuit net een ander perspectief zijn geschilderd, wat je duidelijk ziet aan de tegelvloer. Zet een paar stappen achteruit en dan vloeien de twee voorstellingen in elkaar over tot één geheel. Alles lijkt te kloppen, waaronder het tafeltje waar de thee al voor je is klaargezet.

Mozaïekvloeren van zwart met witte tegeltjes en doorkijkjes, zoals je ziet in deze perspectiefkast, zijn typisch voor zeventiende-eeuwse Hollandse schilderijen. In die tijd was de werking van het oog en perspectief voor velen een interessant raadsel, omdat wetenschappelijke kennis daarover ontbrak. Om die reden gingen kunstenaars hiermee aan de haal en bedachten ze zulke perspectiefkasten die rijke mensen plaatsten in een rariteitenkabinet, een ruimte waar ze allerlei zeldzame en kostbare spullen tentoonstelden. Je zou het niet denken, maar ook de thee op het tafeltje past goed in dat plaatje. Thee was in de periode waarin deze perspectiefkast is gemaakt erg duur in de Nederlanden. Het leende zich bij uitstek om afgebeeld te worden en kan dus ook gezien worden als een soort rariteit voor die tijd. Een echte aanwinst voor ieder laat zeventiende-eeuws interieur dus.

Simon Verelst, Bloemen in een vaas, 1669

Waterdruppels op een bloem

Met alleen een kast kom je er alleen niet. Er is ook wat kleur nodig voor een goede inrichting. Die kom je vaak tegen in schilderijen van boeketten, zoals het schilderij Bloemen in een vaas (1669) door de Haagse kunstenaar Simon Verelst (1644- ca. 1721). Zulke schilderijen gaven mensen de kans om een geschilderd boeket te kiezen voor een huis zonder dat ze rekening hoefden te houden met de bloeiperiodes van de verschillende bloemen gedurende het jaar. Maar het moest natuurlijk wel zo echt mogelijk lijken, waardoor kunstenaars voor de uitdaging stonden om die bloemen realistisch weer te geven. Dit is iets wat je goed terugziet op het schilderij van Verelst. Je ziet subtiele bruine verkleuringen in de bladeren, die al langzaam aan het verschrompelen zijn. Als je goed kijkt zie je tot in detail de verschillende lagen van bloemblaadjes.

Maar dat is lang niet alles, want Verelst probeert je voor de gek te houden. Zijn dat nou twee echte waterdruppels op het schilderij? Of zijn ze geschilderd? Toen de Britse ambtenaar Samuel Pepys (1633-1703) dit schilderij zag wist hij het niet zeker. In zijn dagboek staat dat hij het schilderij telkens aan moest raken om er zeker van te zijn dat zijn ogen hem niet bedrogen. Hij is er dus duidelijk ingetrapt! Schilderijen aanraken is in de eenentwintigste eeuw is natuurlijk niet de bedoeling, maar in de huiselijke setting van het museum begrijp jij misschien ook waarom Pepys dit stilleven aan wilde raken.

Een familieportret aan de muur

Het doel is uiteindelijk dat je je thuis voelt in je eigen huis. In iedere woning van formaat in die tijd had je daar ook familieportretten voor nodig. Grote portretten voor aan de muur, of als miniatuur ter grootte van een pasfoto, zodat mensen hun geliefden altijd dicht bij zich konden dragen en konden bekijken wanneer ze wilden.

Jan de Baen, Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen, ca. 1674

Voor zulke schilderijen was je bij de Haarlemse schilder Jan de Baen (1633-1702) aan het juiste adres! Je ziet dat mooi in zijn schilderij Zelfportret met zijn vrouw Maria de Kinderen (ca. 1674). Het is niet helemaal zeker of hij daadwerkelijk zijn gezin heeft afgebeeld. Het is daarentegen wel waarschijnlijk dat het schilderij was bedoeld als een soort reclameposter om rijkelui over te halen om zich te laten portretteren door De Baen. Je ziet dat de man op het schilderij zijn hand uitsteekt, dus je bijna uit lijkt te nodigen om de voorstelling te betreden. De vrouw heeft een portretminiatuur in haar rechterhand waarop je het gezicht van een jong meisje ziet. Het lijkt erop alsof ze het miniatuur aan jou wil tonen en daarmee wil zeggen: voor zowel portretten in miniatuur als grotere familieportretten kun je bij deze schilder terecht! Het enige puntje van twijfel aan die interpretatie is dat we niet weten of de kunstenaar überhaupt kinderen had. De meest gangbare aanname is daarom dat het mogelijk zijn familie is, maar dat de voorstelling vooral diende als een reclameposter om mensen een beeld te geven van zijn kwaliteiten. Oftewel: wie wil er nou geen Jan de Baen aan zijn of haar muur hangen om dat interieur af te maken?

Een huis vol verhalen

De veelzijdige collectie van zeventiende-eeuwse schilderijen geven een mooi beeld van wat mensen in die tijd belangrijk en mooi vonden. Door de huiselijke sfeer van het museum kun je dat zelf ervaren en zet je voor je gevoel een stapje terug in de tijd. Neem plaats op een stoel, doe (bijna) alsof je thuis bent en geniet van de verstopte meesterwerken die Bredius ons heeft nagelaten. Die meesterwerken, waaronder schilderijen van Rembrandt en Jan Steen, daar gaat het de volgende blogpost over.

 

 

 

Boeken / Fictie

De wandellust wakkert weer aan

recensie: Roadtrip - Graeme Simsion en Anne Buist

Fervente wandelaars zullen in hun handjes knijpen met de komst van het tweede deel van de Camino-reeks van Graeme Simsion en Anne Buist: Roadtrip. Ongetwijfeld biedt zowel deel 1 als deel 2 van de reeks inspiratie voor hen die graag in hun wandelschoenen stappen. ‘We hopen dat mensen door onze boeken zelf de pelgrimsroutes gaan lopen,’ zegt het schrijverspaar zelf in een interview met Het Parool (10 juni 2021). Dat zal hen zeker lukken.

Oude routes, oude geliefden

De wandellust zijn de Australische bestsellerauteur Graeme Simsion – bekend van de ‘Rosie-trilogie’ – en zijn vrouw Anne Buist nog lang niet verloren. In deel 1 van hun Camino-reeks, Camino, brachten ze hun hoofdpersonages Zoë en Martin bij elkaar op hun wandeltocht op de Camino de Santiago, de pelgrimsroute van Sint-Jakob, naar Santiago de Compostela in het noordwesten van Spanje. Die liefde leek met een sisser af te lopen, maar in dit nieuwe deel treffen de twee oud-geliefden elkaar weer op de oude pelgrimsroute Chemin d’Assise naar Rome. Graeme Simsion nam de mannelijke ‘verhaallijn’ op zich en Anne Buist was degene die Zoë tot leven bracht op papier.

Vastgelopen

In het eerste boek zijn de twee protagonisten eerst vreemden voor elkaar, die elkaar treffen in het Franse Cluny. Ze zijn ‘vastgelopen’ in hun leven. De Amerikaanse kunstenares Zoë rouwt om haar man Keith die naar alle waarschijnlijkheid zelfmoord heeft gepleegd en Martin, de Britse docent vormgeving en design, gaat na een gefaald huwelijk met zijn zelfontworpen bagagekarretje op pad. In dit eerste deel groeiden ze naar elkaar toe, maar op het einde bleek dat de liefde niet bestand was tegen de vele kilometers die hen scheidde en trok Zoë er de stekker uit. Beiden keren terug naar hun thuisland.

In het tweede deel, Roadtrip, borrelt de drang om de wandelschoenen aan te trekken opnieuw. Dit keer besluit Zoë haar vriendin Camille te ondersteunen, die MS heeft en de Chemin d’Assise naar Rome wil lopen ‘om de paus te zien’. Tenminste, dat is wat Camille’s partner Gilbert in zijn bericht aan Zoë schrijft. Het blijkt al snel duidelijk dat de MS ook Camille’s geheugen aantast en haar dingen laat denken en zeggen, die kant noch wal raken. Aangezien het voor Camille een grote uitdaging wordt om zich staande te houden op de route, wil Zoë maar wat graag het karretje van Martin lenen. Tegen de zin van zijn dochter Sarah in, besluit Martin om die hoogstpersoonlijk langs te komen brengen in Cluny, waar Camille en Gilbert wonen…

Blok aan het been

Sarah is een onwelkome toevoeging aan de lijst van bijfiguren. In het begin van het boek gedraagt ze zich als een onuitstaanbare tiener, terwijl ze toch al echt de twintig jaren heeft aangetikt. Gelukkig weet Bernhard, een vlotte en jonge Duitser – die Zoë en Martin drie jaar eerder ontmoeten op hun andere wandeltocht – Sarahs hart te veroveren en lijkt ze gaandeweg een beetje te ontdooien. Ze heeft het niet zo op de vrouw die in haar ogen een bedreiging is voor haar moeder, van wie haar vader inmiddels al gescheiden leeft. Zoë voelt dit ook aan en stopt al haar tijd en energie in het verbeteren van de band met Martins dochter. Tot haar grote ergernis gaat dit maar met héél kleine stapjes.

De liefde tussen Zoë en Martin wakkert weer snel aan. Erg snel. Wat minder snel en soepel verloopt, is de wandeltocht naar Rome. Camille is letterlijk en figuurlijk een blok aan het been: ze dreigt paranoïde te worden en beschuldigt Gilbert ervan dat hij haar bedrogen heeft. Martin en Gilbert proberen de boel te sussen. Dat lukt aardig met de vele flessen rood die ze achterover slaan, maar sommige problemen (groot en klein) vormen een extra last op de weg die al zoveel hindernissen kent.

Blogachtige sferen

Het boek leest weg als een realistisch verhaal. Het heeft iets weg van een blog van een overenthousiaste en bloedeerlijke wandelaar (Martin is – naast Bernhard – verreweg degene met de grootste dosis optimisme), die iets te veel prijsgeeft aan zijn lezers over zijn escapades en over de groteske veranderingen in zijn leven. Je merkt als lezer hoe zwaar de wandeltocht is voor degenen die hem lopen: de drie koppels ondervinden zowel fysieke als psychische tegenstand op hun weg richting de hoofdstad van Italië. Ook blijken de onderlinge verschillen groot: sommigen zijn ervoor gemaakt om continu in beweging te zijn, terwijl anderen te veel luxe dingen in hun tassen meesjouwen.

Van dit boek leer je in ieder geval om je tas zorgvuldig in te pakken alvorens je aan een reis als deze begint. Het is de ultieme wandelgids voor mensen die niet eens van wandelen houden, want je kunt alles vanuit je luie stoel volgen. Het schrijversechtpaar schrijft namelijk alles tot in detail op; al begint pas halverwege de roman het Italiaanse landschap tot leven te komen in het boek. Op een gegeven moment klimt Zoë namelijk in de pen en maakt ze tekeningen van de gastvrouwen- en heren bij wie ze in de B&B logeren. Op die manier ontstaan er allemaal mooie portretten van trotse tot rouwende Italianen: een familie die tegen wil en dank vastzitten aan hun B&B, een gastvrouw die een half altaar inricht voor haar dode man en kookgrage Italiaanse, rondborstige vrouwen die zo de achtergrond van een flyer over Italië zouden kunnen opvullen. Zoë en Martin knopen met haast iedereen een gesprekje aan om de couleur locale te kunnen proeven. Zo krijg je als lezer alle ins & outs te weten over rustieke plaatsjes als Trana en dergelijke.

Reisdoelen en fricties

Het knappe aan dit boek is dat het zoveel dialogen bevat, die zo soepel verlopen. Het boek bestaat meer uit dialogen dan uit beschrijvingen. Het gaat in het boek namelijk vooral om de onderlinge, sociale verhoudingen en de weerslag van zo’n wandeltocht op het reisgezelschap. Het mag dan wel niet zo’n ingrijpende reis zijn als die van Frodo Baggins richting Mordor, die overigens ook nog eens een écht reisdoel had (namelijk: het vernietigen van dé ring), maar toch overschaduwt één conflict vaak de sfeer binnen de groep. Soms ligt er iets te veel nadruk op het negatieve; de zes wandelaars lijken het soms eerder ongezellig dan knus te hebben. Toch blijkt ieder wel een drijfveer te hebben en is het een of andere motiverende reden die hen vooruit duwt: van boetedoening (Zoë) tot vergiffenis (Martin), van plezier (Bernhard) tot verlangen (Gilbert) en van bewijsdrang en een zekere hang naar avontuur (Sarah) tot een persoonlijke overwinning (Camille).

Juist doordat iedereen stiekem zo erg met zichzelf bezig is in het verwezenlijken van zijn of haar eigen dromen, ontstaan er fricties en moet de groepsdynamiek continu weer rechtgetrokken worden. In dit tweede deel zijn er veel meer protagonisten dan in het eerste deel, waardoor er minder woorden overblijven voor het beschrijven van de reis. Het accent ligt nu meer op de karakterontwikkelingen; al maakt niet iedereen deze door. Zo blijft Camille eigenlijk hetzelfde: een vrouw met haar hart op de tong. Ook ontkomt het zestal niet aan rampspoed: één van de wandelaars kan de route helaas niet voltooien…

Wie dit boek tot de laatste pagina uitleest, weet: we nemen nog geen definitief afscheid van Zoë en Martin. De twee verhaallijnen blijven elkaar kruisen en sluiten tevens goed op elkaar aan, omdat er geen verschil op te merken valt tussen de schrijfstijl van Simsion en Buist (de hoofdstukken ‘Martin’ en ‘Zoë’ wisselen elkaar continu af zonder dat het storend is). De twee schrijvers willen voor het derde deel van de reeks een wandeltocht afleggen in Japan, alwaar ze 88 tempels willen bezoeken die langs de route staan. Een tip voor de twee: neem enkele van die ‘extra’ medereizigers alsjeblieft niet meer mee!