Tag Archief van: landscape

Kunst / Expo binnenland

Desolate gedichten

recensie: Expositie Chris Ten Bruggen Kate

Kunsthistoricus Ed Wingen noemde Chris ten Bruggen Kate (1920-2003) eens ‘de vader van het gestileerd realisme.’ De schilder was er content mee. Maar dat er een hele weg voor moest worden afgelegd voor het zover was, toont het Noord-Veluws Museum in Nunspeet.

Compleet beeld

Ten Bruggen Kate - Zelfportret

Chris Ten Bruggen Kate, Zelfportret, 1978 Coll. Bram ten Hove, Kunsthandel Nunspeet

In 2015 ontving het toen pas een jaar bestaande museum een omvangrijke schenking van de Stichting Chris ten Bruggen Kate. Inclusief documentatiemateriaal. Dit maakte het beeld van zijn werk compleet.. De schilderkunst van de in Utrecht geboren en in Nunspeet overleden Ten Bruggen Kate wortelt in die van de Nunspeetse Schilderskring, waar hij de laatste vertegenwoordiger van kan worden genoemd.
De leermeester van Ten Bruggen Kate was de neo-impressionist Hendrik Willem de Jong (1937-1942), van wie een werk getiteld Boslandschap op de tentoonstelling hangt.

Schreden voorwaarts

H. Als schrijft in 1955 in de Zwolse Courant dat de schilder ‘de laatste jaren vele schreden voorwaarts heeft gemaakt.’ Als prijst de warmte van diens kleuren, goede smaak en eerlijkheid. Er zijn een paar mooie voorbeelden van te zien, zoals het Gezicht op Grevenmacher (1952) en een Stilleven met fruit (1960-1964).
In de jaren zestig van de vorige eeuw leerde de kunstenaar Carel Willink kennen. Door de getrouwe imitaties van diens stijl kreeg Ten Bruggen Kate niet ten onrechte de bijnaam ‘Chris Willink.’ Hij kon er later, getuige een documentaire van RTV Nunspeet uit 2002 die het museum toont, hartelijk om lachen.

Sterkste troeven

Stilte

Chris Ten Bruggen Kate, Stilte, 1978 Coll. Bram ten Hove Kunsthandel Nunspeet

Het roer moest om, en dat ging het ook. En hoe. Twee schilderijen op de expositie markeren de overgang: één van Willink (1928) en één van Pyke Koch (1963). Vanaf nu speelt de schilder zijn sterkste troeven van het ‘gestileerd realisme’ uit. Twee wanden in de benedenzaal worden ermee gevuld. Met spaarzame maar adequate toelichtingen.
Het zijn doeken die een desolate sfeer ademen. Geschilderd in een gladde, transparant opgebrachte verfstreek. Een paar bomen, enkele huizen zonder ramen. Veel sneeuw, die alle dood en verderf moest bedekken. Het is werk dat qua sfeer soms doet denken aan dat van Metten Koornstra (1912-1978), al ontbreken diens figuren.

Dichterlijk

Dichterlijk gestemd is zijn werk ook, maar dat is niet vreemd voor een schilder die tevens dichtte en van wie gedichten zijn gepubliceerd in bundels als De stijgbeugel en De maan en de spiegel. Op de tentoonstelling hangen ook enkele van zijn gedichten.
Aan het eind van de grotendeels chronologische rondgang lijkt het opeens of Ten Bruggen Kate nog een stijlbreuk heeft gekend: wat naïeve en karikaturale kunst vormt het eindpunt. Maar dat is schijn; deze werken dateren uit een eerdere periode en doen zo, als slottonen, bijna afbreuk aan het geheel. Je moet er wat glimlachend aan voorbij gaan. Want wat blijft hangen, is het beeld van een mooie expositie.

Kunst / Expo binnenland

Desolate gedichten

recensie: Expositie Chris Ten Bruggen Kate

Kunsthistoricus Ed Wingen noemde Chris ten Bruggen Kate (1920-2003) eens ‘de vader van het gestileerd realisme.’ De schilder was er content mee. Maar dat er een hele weg voor moest worden afgelegd voor het zover was, toont het Noord-Veluws Museum in Nunspeet.

Compleet beeld

Ten Bruggen Kate - Zelfportret

Chris Ten Bruggen Kate, Zelfportret, 1978 Coll. Bram ten Hove, Kunsthandel Nunspeet

In 2015 ontving het toen pas een jaar bestaande museum een omvangrijke schenking van de Stichting Chris ten Bruggen Kate. Inclusief documentatiemateriaal. Dit maakte het beeld van zijn werk compleet.. De schilderkunst van de in Utrecht geboren en in Nunspeet overleden Ten Bruggen Kate wortelt in die van de Nunspeetse Schilderskring, waar hij de laatste vertegenwoordiger van kan worden genoemd.
De leermeester van Ten Bruggen Kate was de neo-impressionist Hendrik Willem de Jong (1937-1942), van wie een werk getiteld Boslandschap op de tentoonstelling hangt.

Schreden voorwaarts

H. Als schrijft in 1955 in de Zwolse Courant dat de schilder ‘de laatste jaren vele schreden voorwaarts heeft gemaakt.’ Als prijst de warmte van diens kleuren, goede smaak en eerlijkheid. Er zijn een paar mooie voorbeelden van te zien, zoals het Gezicht op Grevenmacher (1952) en een Stilleven met fruit (1960-1964).
In de jaren zestig van de vorige eeuw leerde de kunstenaar Carel Willink kennen. Door de getrouwe imitaties van diens stijl kreeg Ten Bruggen Kate niet ten onrechte de bijnaam ‘Chris Willink.’ Hij kon er later, getuige een documentaire van RTV Nunspeet uit 2002 die het museum toont, hartelijk om lachen.

Sterkste troeven

Stilte

Chris Ten Bruggen Kate, Stilte, 1978 Coll. Bram ten Hove Kunsthandel Nunspeet

Het roer moest om, en dat ging het ook. En hoe. Twee schilderijen op de expositie markeren de overgang: één van Willink (1928) en één van Pyke Koch (1963). Vanaf nu speelt de schilder zijn sterkste troeven van het ‘gestileerd realisme’ uit. Twee wanden in de benedenzaal worden ermee gevuld. Met spaarzame maar adequate toelichtingen.
Het zijn doeken die een desolate sfeer ademen. Geschilderd in een gladde, transparant opgebrachte verfstreek. Een paar bomen, enkele huizen zonder ramen. Veel sneeuw, die alle dood en verderf moest bedekken. Het is werk dat qua sfeer soms doet denken aan dat van Metten Koornstra (1912-1978), al ontbreken diens figuren.

Dichterlijk

Dichterlijk gestemd is zijn werk ook, maar dat is niet vreemd voor een schilder die tevens dichtte en van wie gedichten zijn gepubliceerd in bundels als De stijgbeugel en De maan en de spiegel. Op de tentoonstelling hangen ook enkele van zijn gedichten.
Aan het eind van de grotendeels chronologische rondgang lijkt het opeens of Ten Bruggen Kate nog een stijlbreuk heeft gekend: wat naïeve en karikaturale kunst vormt het eindpunt. Maar dat is schijn; deze werken dateren uit een eerdere periode en doen zo, als slottonen, bijna afbreuk aan het geheel. Je moet er wat glimlachend aan voorbij gaan. Want wat blijft hangen, is het beeld van een mooie expositie.

Muziek / Concert

De party animals van Kakkmaddafakka

recensie: Recensie Kakkmaddafakka @ Patronaat, 24 maart 2016

Misschien dat je wat vreemde blikken krijgt van mensen als je zegt dat je naar een concert van Kakkmaddafakka gaat, maar de bandnaam betekent gewoon party animals. Vanavond doet de band haar naam eer aan in een bijna uitverkocht Patronaat.

De muziek van het Noorse Kakkmaddafakka is geïnspireerd op veel verschillende genres en is niet echt in een hokje te plaatsen. Waar in sommige nummers duidelijk een reggae-invloed te horen is, hebben andere liedjes meer een hiphop-feeling. In de tien jaar dat ze wereldwijd touren hebben ze flink naam gemaakt als live-act met hun interessante en energieke shows.

De zaal uit gedrildSay Yes Dog

Terwijl het publiek langzaam binnendruppelt, mag het Luxemburgse Say Yes Dog de zaal vast opwarmen. Hun dansbare electropop wordt goed ontvangen door de zaal en de aanwezigen zijn al volop aan het dansen. Het is jammer dat in de instrumentele stukken de bas extreem overheerst en mensen bijna de zaal uit gedrild worden. Na ruim veertig minuten spelen beginnen er ongeduldige geluiden uit het publiek te komen en ze lijken het niet erg te vinden als de band na een laatste applaus de aftocht blaast.

Als het doek na een korte pauze weer open gaat is het podium nog leeg. Een bandje met een opera-achtig muziekje gaat aan. Na een net iets te overdreven lange tijd komen de bandleden één voor één op en beginnen te spelen, allemaal ontvangen met luid applaus. Het kleine podium staat met zes muzikanten gezellig vol. Het feestje begint eigenlijk meteen al zodra de band de eerste noten van oude hit ‘Touching’ in zet.

Muziek van en voor jonge mensen

Na het tweede nummer van de set komen alle bandleden even achter hun instrument vandaan om een vreugdedansje te doen en het applaus in ontvangst te nemen. Iets wat de rest van de avond nog een paar keer gebeurt. De zes jongemannen zijn duidelijk blij om hier te zijn, geven elkaar boksen en werpen ontelbaar veel kushandjes het publiek in. Ook hebben ze veel te vertellen tussen de nummers door, zo blijkt dat bassist vandaag 27 is geworden. Dat de muzikanten richting de 30 gaan is op hun nieuwe album KMF enigszins te horen. Waar de ongecompliceerd vrolijke liedjes uit hun beginperiode vooral gaan over meisjes, drank en feesten, hebben de teksten nu meer diepgang en zijn de nummers wat rustiger.Kakkmaddafakka 3

Het optreden is een dynamisch geheel. Elk van de bandleden heeft zijn eigen rol. De drie mannen die vooraan staan wisselen elkaar af met de eerste stem, en de achterste rij verzorgt de achtergrondzang. Zelfs de achterin weggestopte percussionist krijgt zijn minutes of fame door een cover van Haddaways ‘What is Love’ te zingen en ook de toetsenist mag even naar voren komen om met een enorme vlag met de bandnaam door de zaal te zwaaien, waarvan het nut overigens niet helemaal duidelijk werd.

Geen technisch hoogstandje

Voor geraffineerde gitaarsolo’s en zinderende uithalen moet je niet naar een show van Kakkmaddafakka komen. Erg ingewikkeld zit hun muziek niet in elkaar, en ook geluidstechnisch gaat er soms wat mis. Zo valt de zang af en toe bijna weg of klinkt deze juist veel te hard, en tijdens een van de rustige nummers klinkt er een lange irritante piep door de boxen. Ook is de band niet optimaal voorbereid; halverwege de set is een capo nodig maar kunnen ze deze nergens vinden. Na aan uitbreide zoektocht wordt er eentje onder het keyboard gevonden. Gelukkig maar, want het komt ook wel eens voor dat ze attributen helemaal vergeten.

Maar wat maakt het uit. Kakkmaddafakka doet waarvoor ze gekomen zijn: een feestje bouwen! Al na een paar nummers is de zaal één grote deinende massa geworden. Tijdens de toegift is er zelf een dappere jongen die het aandurft om te crowdsurfen. Kakkmaddafakka is een bonk Noorse energie op het podium en ze weten hoe ze een verrassende, energieke show moeten neerzetten.

Kakkmaddafakka 1

 

Boeken / Fictie

Ongepast gedrag anno 1800

recensie: Henry James - Daisy Miller

Ongeveer tot en met de jaren vijftig van de vorige eeuw was het doodnormaal dat je je behoorde te gedragen zoals de algemene moraal dat ongeschreven voorschreef. Natuurlijk waren er altijd eenlingen die dat niet konden of wilden opbrengen. Henry James (1843-1916) voert de jonge juffrouw Daisy Miller als zo’n eenling ten tonele.

Hoewel het verhaal zo rond 1800 speelt en in 1879 werd gepubliceerd, kun je waarschijnlijk niet van een historische roman spreken: in die driekwart eeuw veranderden de zeden en gewoonten niet zo snel als in onze onrustige tijd. De maatschappelijke bovenlaag had lang het heft stevig in handen. En juist in die bovenlaag, waartoe Daisy Miller behoorde, was het geheel en al not done van de rotsvaste gedragsregels af te wijken. Het liep dan ook slecht met haar af.

Losbol

De gang van zaken wordt de lezer voorgeschoteld zoals die wordt gezien door Winterbourne, student uit de Amerikaanse upper class, verblijvend in Genève. Achtereenvolgens in Vevey en Rome, waar rijke Amerikanen neerstreken voor hun grande tour, heeft hij contact met de verblindend mooie Daisy. Voor haar wil hij graag vallen, ware het niet dat zij meer oog lijkt te ontwikkelen voor een ook al verblindend knappe Italiaan, in haar ogen niet zo stijf als Winterbourne. Daisy is immers zelf een losbol, althans zo wordt ze van hoog tot laag bijna door iedereen gezien. De student vraagt zich dan ook af of zij überhaupt wel een geschikte partij voor hem kan zijn.

In feite draait de roman alleen maar om de tegenstelling aangepast versus onaangepast, waarbij het gedrag van Daisy eerder voortkomt uit een spontaan karakter dan uit protest tegen lege beschaafdheid. Al laat ze het niet blijken, waarschijnlijk is zij een tragische figuur: je kunt je voorstellen dat ze eronder lijdt dat haar zo veel om zo weinig reden in de weg wordt gelegd. Winterbourne probeert tot op zekere hoogte begrip voor haar te tonen, maar kan niet zover met haar meegaan als zij wel zou willen. Want eigenlijk, zo blijkt te laat, zou ze meer voelen voor hem dan voor de opera-achtige Italiaan.

Schande

Voor de lezer anno nu is de thematiek niet echt iets om zich over op te winden. Hoewel onaangepastheid iets van alle tijden is, moet je tegenwoordig vindingrijk zijn om de zogenaamd keurige goegemeente op stang te jagen. In Daisy Miller spreken dan wel roddelen zo’n beetje alle omstanders schande van de wijze waarop zij zich pleziertjes in het leven permitteert – van uitspattingen is niet eens sprake. Een drietal dames wordt opgevoerd als spreekbuis van het fatsoen: Daisy’s moeder (eerder ongerust dan boos), Winterbournes tante (een diehard) en socialite Mrs. Walker (vergeefs daadkrachtig om Daisy te redden).

Gelukkig heeft het verhaal vorm en inhoud gekregen door een bovengemiddelde schrijver. De dialogen zijn pittig, dat om te beginnen. Ook krijgt James het voor elkaar dat de lezer van meet af aan nieuwsgierig is naar de afloop, en er ook een beetje ongerust over is. Verder is het psychologisch sterk dat optreden en karakter van Daisy niet eenduidig beschreven zijn. Een menselijk portret dus. De beide aanbidders ontpoppen zich binnen hun korte bestek eveneens als echte mensen met hun oogmerken en twijfels. Knap werk.

In 1974 kwam de verfilming door Peter Bogdanovich uit, met Cybill Shepherd in de hoofdrol. Alleen al door die miscast is het boek stukken beter.

Sara de Swart
Kunst / Expo binnenland

Mecenas of muze? Wie was Sara de Swart?

recensie: Fatale kunst – Sara de Swart
Sara de Swart

Wie deze tentoonstelling alleen op de titel: ‘Fatale kunst – Sara de Swart’ bezoekt, kan wel eens op het verkeerde been worden gezet. Het gaat hier niet om schilderijen rondom het thema ‘femme fatale, zo populair rond 1900, maar om de financiële situatie van Sara de Swart die haar kunstverzameling noodlottig werd.

Sara wordt in 1861 in Arnhem geboren en groeit daar op als enig kind in een welgesteld gezin. Haar vader Corstiaan de Swart is kunstschilder. In 1887 kan zij zich, door geld dat zij van haar moeder krijgt, in Amsterdam vestigen en beeldhouwlessen volgen. Daar komt ze in aanraking met de ‘Beweging van Tachtig’, een groep jonge dichters en schrijvers die zich afzetten tegen de moralistische literatuuropvattingen van hun voorgangers. In hun werken voeren impressionisme en naturalisme de boventoon. In de beeldende kunst zijn het onder anderen Isaac Israëls en George Hendrik Breitner die tot deze stroming behoren.

Sara de Swart

Sara de Swart in haar atelier in villa De Hoeve te Laren

Muze der Tachtigers

Sara is verzot op kunst. Ze houdt van schilder- en beeldhouwkunst, poëzie, literatuur en muziek. Ze ondersteunt jonge kunstenaars financieel door werk van hen aan te kopen, waardoor zij wel de ‘Muze der Tachtigers’ wordt genoemd. Ze koopt werk van onder anderen Breitner, Israëls, Jan Toorop, Jan Veth en Eduard Karsen. De laatste wordt zelfs verliefd op haar, maar vanwege haar lesbische geaardheid kan zij zijn liefde niet beantwoorden. Maar is Sara echt een inspiratiebron voor kunstenaars of alleen maar een geldschieter? In haar vriendenkring zijn er in die tijd ongetwijfeld personen die moeite hebben met haar levenswijze van onafhankelijke lesbienne.

Sara de Swart

Sara de Swart, Indische buffel, Collectie Kunsthandel Pygmalion

Haar interesse in kunst reikt verder dan Nederland alleen. In 1889 verhuist ze naar Parijs, waar ze kennis maakt met het werk van de Franse kunstenaars Emile Bernard, Auguste Rodin en de symbolist Odilon Redon. De laatste is met een indrukwekkend aantal prenten op de tentoonstelling vertegenwoordigd.

Haar eigen kunst, achter in een hoek van de zaal, is jammer genoeg niet echt prominent aanwezig. Sara en haar partner Emilie van Kerckhoff gingen veel op reis, onder anderen naar Nederlands-Indië, Japan, India en Egypte. De invloed van deze reizen is duidelijk te zien in de prachtige exotische bronzen beeldjes van Sara.

Sara de Swart

Sara de Swart, Naakte jongensfiguur met schildpad, circa 1900, Brons, Collectie Singer Museum Laren

De ondergang van de kunstverzameling

Vanaf 1909 raakt Sara in de financiële problemen en is ze genoodzaakt al haar kunst stukje bij beetje te verkopen. Vanaf 1918 vestigen zij zich op Capri in een huis dat Emilie laat bouwen. Sara is ondertussen door haar geld heen en verdient wat geld bij met het geven van boetseerlessen en de verkoop van haar beelden. Sara overlijdt in 1951.

De tentoonstelling legt de nadruk op Sara als kunstverzamelaar en niet als beeldhouwster. De titel slaat de plank enigszins mis. De verzameling is voor Sara verloren gegaan, maar de werken zijn nog steeds te zien. Het feit dat zij een ‘Muze’ wordt genoemd lijkt niet helemaal op zijn plaats. Meer aandacht voor haar eigen werk had haar de erkenning gegeven die ze verdient.

lama in wei
Boeken / Fictie

Hoe lang doet Drs. P nog mee?

recensie: Drs. P - Troika hier, troika daar
lama in wei

Niet lang nadat schrijvers zijn overleden, verliezen we ze ongeveer per definitie uit het oog. Ze zijn alleen interessant zolang ze in de media hun pr kunnen plegen. Drs. P treedt postuum op in een dik pak papier, Troika hier, troika daar, met daarin volgens bloemlezers Renske de Greef (1984) en Ringo Maurer (1998) het allermooiste.

Drs. P stierf in 2015 op hoge leeftijd. Hij is vooral bekend geworden door een eigenlijk beperkt aantal heel grappige liedjes. Die zong hij met een stem die krakerig uit de bocht leek te vliegen. Zoals daar zijn de onverwoestbare ‘De commensaal’, ‘Dodenrit’, ‘Veerpont’ en ‘Zusters Karamazov’. De titels zeggen waarschijnlijk minder dan ‘Er ligt alweer een juffrouw in het trapportaal,’ ‘Troika hier, troika daar’, ‘Heen en weer, heen en weer’ en ‘Tante Constance en tante Mathilde’. Dat hij meer grappigs heeft geschreven is goed bekend, want in twee maanden rolden er van Troika hier, Troika daar vier drukken van de persen.

Ollekebolleke

In het genre van het light verse (‘plezierdicht, zeggen wij’) is Drs. P de bedenker van het ollekebolleke, door hemzelf in een ollekebolleke uitgelegd. Dat gaat in twee kwatrijntjes aldus:

Dactylus! Dactylus!
Ollekebolleke
Tweemaal vier regels
Die rijmen aan ’t slot

Kreet, thema, één woord met
Zeslettergrepigheid
Moeilijk te maken
Maar wat een genot!

Daar komt veel vernuftigheid aan te pas, om niet te zeggen ouderwetse rederijkerij, wat hijzelf ‘onvermoeibaar vakmanschap’ noemt (‘…ik doe zelfbevredigend mijn best’). Dat is niet ieders smaak, maar past wel bij het formele dat aan Drs. P hing. Liedteksten en gedichten kunnen aan de te lange kant of ietwat melig zijn uitgevallen, maar er zijn ook tal van schoten in of om en nabij de roos, dankzij diezelfde creatieve vernuftigheid. Alles is doordesemd van ironie. Voor de meer directe humor moet in ieder geval de slotregel een voltreffer zijn, niet in het minst door het effect van het rijm. Niet onbelangrijk is de charme van zijn stemgeluid, gelukkig beschikbaar op cd’s en YouTube.

Archaïsch

In interviews was Drs. P nooit op ernst te betrappen, ook niet als hij welbespraakt en hoffelijk in archaïsch ambtelijke taal uitpakte tegen de uitwassen die hij her of der waarnam. Het lijkt onmogelijk dat hij privé ook zo sprak, maar uit te sluiten is het niet. En nam hij altijd zijn toevlucht tot ironie? Veel fiducie in de mensheid had hij niet: ‘Onsterfelijke woorden, heldendaden – / En dan? De goede zaak wordt wéér verraden.’

Was Drs. P weleens oprecht geëmotioneerd? Waarschijnlijk toch wel, getuige het ronduit gevoelige prachtlied ‘Troostvogel’. Was hij wel eens geroerd door een gedicht of roman? Opgeblazen dichtregels van Willem Kloos ridiculiseert hij graag: ‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten/ En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon/ Maar verder ben ik helemaal gewoon/ Met haaruitval en spijsverteringsklachten.’

Proza

Het zal niet bij iedereen bekend zijn dat Drs. P ook het proza beoefende: ‘Reisavonturen’ en ‘Beleefsels, vertelsels en overdenksels’. Voor zijn lol en als bedenker van reclameteksten reisde hij heel wat af, beleefde hij af en toe wel wat, vertelde graag en overdacht soms het een en ander. Sommige reisverhalen zijn boeiend, andere wat toeristisch. Opmerkelijk vrijmoedig, maar allesbehalve ordinair schrijft hij over zijn bezoekjes aan dames van plezier; onvermeld blijft wat zijn echtgenote daarvan vond. Enkele vertelsels zijn flauw, oeverloos of anderszins over the top.

Maar lees hier hoe mooi Drs. P lama’s beschrijft: ‘Ze waren groepsgewijs door het veld getrokken, met de zwaarteloze sierlijkheid die aan balletdanseressen wordt toegeschreven. Hun gezichten hoorden echter niet op de planken thuis, maar in de loge. Hun blik – door een onzichtbaar lorgnet – verried misprijzen over het gebodene. Wie door een lama werd bekeken, voelt zich zweterig, ongeschoren en verre van interessant.’

In hun voorwoord geven de samenstellers van de bundel een uitstekende kenschets van Drs. P. De Greef en Maurer bevelen hem van harte aan bij met name de jongste generatie, waartoe ook zij zelf behoren. Welverdiend gaat Drs. P nog heel lang mee.

Anneke van Giersbergen en Arstidir
Muziek / Concert

Klassieke samenwerking

recensie: Anneke van Giersbergen & Árstídir – Verborgen Verleden
Anneke van Giersbergen en Arstidir

De muzikale samenwerking tussen Anneke van Giersbergen uit ons eigen land en de IJslandse formatie Árstídir dateert al vanaf 2013. Onlangs heeft deze samenwerking geresulteerd in het album Verborgen verleden.

Samen met Tijl Beckand verzamelde Van Giersbergen – na haar succesvolle vertolking van de aria ‘When I Am Laid In Earth’ door Henry Purcell in het programma De Tiende van Tijl – nog meer aria’s en voorzag die van een modern jasje. Deze eigentijdse bewerkingen werden vastgelegd op dit nieuwe album. De theatertour van maart dit jaar brengt deze bijzondere groep muzikanten door heel ons land.

Klassieke aria’s en meer

Tijdens de tour is Árstídir aangevuld met cellist en zanger Guillaume Lagravière. Van Giersbergen neemt ruim de tijd om de meeste composities aan te kondigen en te voorzien van een achtergrondverhaal of in sommige gevallen zelfs een anekdote. Het album herbergt composities van Gottfried Stötzel, Edvard Grieg, Irving Berlin, Leonard Bernstein, Henry Purcell en Gabriel Fauré Het onderwerp van het nummer ‘Het Dorp’, wat bij ons vooral bekend werd als een hit van Wim Sonneveld, speelt zich af in het dorp van de oma van de echtgenoot van Anneke van Giersbergen. Daarnaast bevat het album ook een eigen nummer van Árstídir zelf, een traditional in de vorm van ‘Londonderry Air (Danny Boy)’.

Verborgen VerledenNatuurlijk zou een tiental composities onvoldoende zijn om een hele avond te vullen. Gelukkig is er voldoende materiaal voor handen van de verschillende projecten en albums van beiden artiesten voor deze samenwerking. Beiden spelen composities uit eigen oeuvre met een akoestisch randje dat als een warme aanvulling voelt op het materiaal van Verborgen verleden. Aangevuld met de vertelde verhalen achter en rond de liedjes heeft de ruim anderhalf uur durende show een boeiend karakter waarbij het publiek op het puntje van de stoel blijft zitten.

Verhalen vertellenAnneke van Giersbergen

Bij de opening vanavond kan Anneke van Giersbergen, op dag van de bloederige aanslagen in Brussel, niet anders dan er even bij stil staan. Mooie parallel is dat zowel op het podium als in de zaal vele nationaliteiten vertegenwoordigd zijn, net als in ons verenigd Europa. Van Giersbergen weet dit en spreekt het publiek daarom in het Engels toe. Ze moet zich daarna even herpakken om de voorstelling te vervolgen. De verhalen die Van Giersbergen vertelt om de liederen aan te kondigen, gaan vaak over de historie van de composities of wat deze bekende liedjes in haar leven betekend hebben. Ook wordt er een uitgebreid lesjes IJslandse taal ingelast voor het publiek, waarbij de bandleden om de beurt een woord laten zeggen door de zaal wat natuurlijk hilarische momenten oplevert.

Als het slotlied ‘Bist Du Bei Mir’ heeft geklonken is een staande ovatie terecht de waardering die Van Giersbergen en haar mannen mogen ontvangen. Een aantal toegiften krijgt het bijna driehonderd koppige publiek als dank. Tot slot staan ze stil bij de bijzondere uitvoering die de band spontaan zong in een treinstation van het IJslandse volksnummer ‘Heyr Himna Smidur’ dat vervolgens miljoenen hits opleverde op YouTube. Een a capella uitvoering van dit lied sluit een fraai, bijzonder en onderhoudende avond waardig af.

 

Boeken / Fictie

‘Talent is een vorm van kanker…’

recensie: Nanne Tepper - De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001

‘…en geen griepje!’ Waarmee Nanne Tepper vooral op zijn eigen literaire kwaliteiten doelt. Met De kunst is mijn slagveld zijn de verzamelde brieven van deze ambitieuze Groningse schrijver bijeengebracht in een indrukwekkende, zij het iets te omvangrijke, prachtuitgave.

Vanuit zijn noordelijke, gesloten bastion heerste Nanne Tepper (1962-2012) als een zelfverkozen kluizenaar over dat wat hij ‘Luiletterland’ noemde. De correspondentie, die intensief bedreven werd om zijn boodschap te verspreiden, getuigt van een grote passie en een grenzeloos schrijftalent. Maar ook van zijn worsteling met de heersende literaire mores en zijn onbeheerste kritiek op alles wat hem niet aanstond.

Katalysator

De brieven, die zijn bezorgd door redacteur Nick ter Wal, beslaan de periode van 1993 tot 2001. Vóór die tijd is Nanne Tepper nog een beginneling in het literaire circuit en na 2001 publiceert hij steeds minder en marginaler. In 2012 maakt Tepper een einde aan zijn leven.

Alle zorgvuldig gecomponeerde, gekopieerde en opgeslagen brieven werden verstuurd naar mensen die voor Tepper een katalysator vormden om te blijven schrijven. Een tweetal literatuurwetenschappers uit Nijmegen, de uitgever van het piepkleine periodiek De Biels, de mentor/collega-schrijver Atte Jongstra en later de zielsverwant Geerten Meijsing. Zijn geest moest geprikkeld en zijn intellectuele vermogen op de proef gesteld worden, maar bovenal was hij gevoelig voor een soort vertrouwelijkheid die het schrijven tot een open en tegelijkertijd intieme uitwisseling maakte.

‘Ik schuw de mens, maar hem die ik leer kennen kan ik tegenwoordig veel oprechter tegemoet treden dan voorheen, daar ik mijn eigen interieur meer op orde heb en dus beter weet welke stoel ik aan moet bieden.’

Hamsterdam

Veel brieven verwijzen naar de grootste passie van Tepper: het werk van zijn literaire held Vladimir Nabokov. De nogal pathetisch vanuit ‘Ardis Hall’ – het landgoed uit Nabokovs roman Ada – verstuurde brieven zijn een lust voor de doorgewinterde Nabokov-kenner. Daarbij geven ze inzicht in Teppers bovenmatige interesse in incestueuze relaties. Onnavolgbare uiteenzettingen die worden afgewisseld met het dagelijkse leven van de schrijver, dat vooral bestaat uit het ophemelen van zijn spaarzame hoogtepunten en het neersabelen van alles wat zijn woede opwekt.

Die afkraakmethode wordt toegepast op vrijwel iedereen die de pen hanteert én uit het ‘Hamsterdamse’ komt. De hoofdstedelijke grachtengordel is Tepper een gruwel en het symbool voor alles wat de literatuur ‘zum kotzen’ maakt. Hij geeft doorlopend af op een vaste groep schrijvers als ‘Japie Zwelgerman’, ‘ABCDEFGH van der Heijden’, ‘Leon Carbon’, ‘Ronald Gifhoofd’ en ‘Harry-met-de-pijp’. Zo nu en dan sijpelt er enige waardering door in de regels, met name voor de romans van Marcel Möring en Thomas Rosenboom.

De meeste woorden worden uiteraard aan zijn eigen schrijversbestaan gewijd. Het is een continu gevecht met het schrijven an sich, naast de moeizame pogingen om iets gepubliceerd te krijgen (‘Schrijven is de kunst, publiceren blijft weerzinwekkend’). De twijfel van Tepper laat zich lezen als een doorlopende tegenstrijdigheid: verlangen naar aandacht van een publiek en tegelijkertijd afgeven op het vuige uitgeverswereldje. Op dit punt had deze bundel gerust met wat minder brieven kunnen volstaan, zodat Tepper niet slechts als drammerige zeurpiet wordt weggezet. Met zijn bijtende sarcasme en onbedoeld humoristische uitvallen vormt hij zijn veelzijdige persoonlijkheid.

Afscheidsbrief

Als het dan eindelijk zover is en in 1995 zijn roman De eeuwige jachtvelden gepubliceerd wordt, begint weer een nieuwe episode van vraagtekens en ergernissen. Eerst is er de vorm van het boek, vervolgens de inzet van de uitgever om de roman te promoten en dan nog het hele circus rondom de literaire prijzen en mogelijke vertalingen. Genoeg aanleiding voor de schrijver om vanuit het hoge noorden weer eens opgewonden met ‘Hamsterdam’ te telefoneren. Zoals hij met veel zelfspot memoreert: ‘Spreuk op de plee van Uitgeverij Contact: Tepper aan de lijn; gekanker en venijn’.

De brieven van Nanne Tepper vormen een prachtige inkijk in de wereld van een eerzuchtig maar uiterst getormenteerd talent. De zindering van verontwaardiging, bravoure en prangende onzekerheid is samengebald in een explosie van virtuositeit. Terwijl de boekenwereld ongeduldig wachtte op de doorbraak van deze ruwe diamant, werd bij Tepper de opgevoerde druk zo groot dat hij langzamerhand geen pen meer op papier kreeg. Zijn zelfverkozen einde heeft ervoor gezorgd dat hij in de literaire geschiedenis staat bijgeschreven als belofte die nooit volledig ingelast zal worden. Misschien is dat wel Teppers meest ironische afscheidsbrief, gedestilleerd uit deze prachtige bundel: veelbelovend te blijven tot in lengte van dagen.

‘Zo zit dat. Een nietig schrijver te zijn in een immense wereld vol meesters, dat is huiveringwekkend van wreedheid en schoonheid tegelijk.’

Pepijn Lanen
Boeken / Fictie

Rappende roman

recensie: Pepijn Lanen - Naamloos
Pepijn Lanen

Velen kennen Pepijn Lanen beter als Faberyayo, de rapper en tekstschrijver van De Jeugd van Tegenwoordig. Zijn achtergrond in de Nederhiphop schijnt door in zijn debuutroman, die als rauw, eerlijk en humoristisch wordt gepresenteerd.

Lanen debuteerde als romancier met de bundel Sjeumig, die in 2013 door Ambo Anthos werd uitgegeven. De verhalen in Sjeumig hadden surrealistische, absurdistische en sprookjesachtige elementen in combinatie met beschrijvingen van de banale realiteit. In zijn debuutroman Naamloos gaat Lanen op diezelfde voet verder.

Taalvernieuwing

Naamloos gaat over een maand uit het leven van een jonge dertiger, die zijn eigen naam vergeet en worstelt met alledaagse taferelen. De hoofdstukken zijn bijzonder kort en bevatten de inhoud van de dagen van de desbetreffende maand. De lezer volgt zodoende continu de verloren hoofdpersoon, al zijn de hoofdstukken niet telkens op chronologische wijze geordend.

Het vermogen tot taalvernieuwing en de creativiteit en handigheid met woorden spatten van de pagina’s af. De vaardigheden die Lanen als tekstschrijver van songteksten heeft opgebouwd, zullen door niemand onopgemerkt blijven. Daarbij komt dat de beelden die opgeroepen worden in de meeste gevallen origineel en geestig zijn.

Mager als verhaal

De keuze om met korte hoofdstukken te werken lijkt een goede te zijn, want de kwaliteit van deze debuutroman ligt vooral op zinsniveau. Naamloos is een opeenstapeling van literair interessante passages en vernieuwende metaforen. De keerzijde hiervan is echter dat de roman als geheel weinig inhoud heeft en dat het plot flinterdun is.

Potentie als romanschrijver heeft Lanen wel. Om zijn talent volledig tot wasdom te laten komen, zal hij in de toekomst toch iets minder moeten leunen op de ironische en melancholische stijl. Wat betreft de ontwikkeling van de karakters en de constructie van het plot is er nog ruimte voor verbetering.

Jong en zoekende

De roman van Lanen is vergelijkbaar met het klassieke Less than Zero van Bret Easton Ellis als het om de leefwereld en het wereldbeeld van het hoofdpersonage gaat. De naamloze held van Naamloos doet aan drank, drugs en seks terwijl hij zoekt naar verheffing in een teleurstellende en grijze wereld. Op stilistisch niveau is Naamloos net zo boeiend als Less than Zero, maar als verhaal weet het minder te overtuigen.

Wie Naamloos leest zal een aantal malen hardop lachen, een paar keer versteld staan van de interessante vergelijkingen en geconfronteerd worden met een intrigerende mengeling van het absurde en het alledaagse. Het stilistische vertoon hoeft een sterke verhaallijn niet in de weg te staan, maar als geheel is de roman toch vlak en vluchtig te noemen.

Judith versus Edith
Kunst / Expo binnenland

Judith versus Edith; Twee vrouwen rond het fin de siècle

recensie: Klimt-Schiele
Judith versus Edith

De tentoonstelling over Gustav Klimt (1862-1918) en Egon Schiele (1890-1918), nu te zien in het Gemeentemuseum Den Haag, beslaat slechts vier zalen. In twee zalen bevinden zich de eyecatchers. In de ene zaal wordt het decadente portret van Judith I (1901) getoond, geschilderd door Klimt; in de andere het eenvoudige portret van Edith (1915) gemaakt door Schiele. Waarom is aan deze twee werken een speciale tentoonstelling gewijd?

Fin de siècle

In het Wenen van het fin de siècle draait het allemaal om het verschil tussen openbaar gedrag, dat onberispelijk moet zijn, en de wereld achter gesloten deuren, waar van alles mag. Van mannen wordt verwacht dat zij eerst in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, alvorens in het huwelijksbootje te stappen. Dat gebeurt zo rond vijfentwintig jarige leeftijd. Voor die tijd zoekt hij zijn genot en vertier in andere regionen, maar vooral bij prostituees. Er wordt geschat dat negentig procent van de mannelijke bevolking in die tijd gebruik maakte van deze diensten. Klimt en Schiele vormen hier geen uitzondering op. De gemeenschappelijke obsessie van Klimt en van Schiele is de vrouwelijke seksualiteit.

Judith versus Edith

Gustav Klimt: Judith I, 1901, Olieverf en verguldsel op doek. Österreichische Galerie Belvedere © Belvedere, Vienna

Judith

De eerste twee zalen zijn gedecoreerd met geometrische patronen in zwart en wit. Aan de wanden hangen tekeningen van met name vrouwen van de kunstenaars Kokoschka, Klimt en Schiele. Er bevindt zich maar één tekening in kleur. Vanuit zaal twee is er een opening naar de derde zaal. Een overgang van strakke geometrie naar een schemerige boudoirachtige sfeer. De wanden zijn gedecoreerd met verlichte parfumflesjes met als decoratie een fragment van ‘het schilderij’. Want daar hangt ze dan, de beroemde Judith, die zojuist een moord heeft gepleegd. Groot is het schilderij niet, het heeft maar een afmeting 84 bij 42 centimeter en is geschilderd met olieverf en bladgoud. Het beeld wordt omkaderd door een goudkleurige lijst met bovenin de namen Judith and Holofernes. De verwachting is iets veel groters naar aanleiding van het Bijbelse verhaal van de Joodse Judith uit het Oude testament. Er is geen zwaard en geen tent te zien in het schilderij. Ook het hoofd van Holofernes is maar vaag rechts onderin te zien. Het gaat hier ook niet om het Bijbelse verhaal, het is de bedoeling dat alleen Judith de aandacht op zich vestigt. De vrouw die Klimt inspireerde tot het schilderij Judith was de Joodse vrouw Adèle Bloch-Bauer. Wat je hier ziet is een moderne vrouw, weergegeven als een femme fatale, halfnaakt, een extatische blik in haar ogen, een Weens kapsel en met een gouden collier de chien rond haar nek.

Judith versus Edith

Egon Schiele: Portret van Edith (vrouw van de kunstenaar), 1915 Olieverf op doek Gemeentemuseum Den Haag

Edith

De vrouw die Schiele inspireert is Edith Harm, dochter van een spoorwegmedewerker, waar hij in 1915 mee trouwt.  Hoewel hij juist bekend staat om zijn expliciet erotische naakten, schildert hij zijn vrouw in haar hoog gesloten huwelijksjurk. Die jurk maakte Edith zelf van de gestreepte gordijnen uit Schieles atelier. De wanden van de zaal zijn ook gedecoreerd met een zelfde soort gestreepte gordijnen, waardoor je een besloten gevoel ervaart. Edith staat er nogal houterig bij met haar armen slap langs haar lichaam. Een portret van een femme fragile, een brave echtgenote. Want hoe mooi een femme fatale ook is, je trouwt er niet mee.

Het gaat in deze tentoonstelling niet alleen om twee schilderijen, maar ook om de hele wereld erachter, het gedachtegoed van het fin de siècle en dan met name hoe de vrouw wordt gezien door de ogen van mannen. Ondanks dat blijft de vraag: ‘Had men hier niet iets meer van kunnen maken?’ Qua inrichting heel bijzonder, maar qua inhoud te summier.

Only the Sound Remains
Muziek / Concert

Alleen het geluid blijft

recensie: Only the Sound Remains – opera van Kaija Saariaho
Only the Sound Remains

De Finse componiste Kaija Saariaho creëert in haar vierde en nieuwste opera Only the Sound Remains een intieme klankwereld. De muziek wordt door zeven musici plus vier zangers in de bak en twee solisten op het toneel uitgevoerd. Toch is er geen sprake van kamermuziek. Door de minimalistische aanpak komen details zoals fluisteren, ritselen, ruisen en elektronica in de grote zaal van het Muziektheater goed uit de verf en de sound verrast met een sonore complexiteit.

Verder dan de dood

De twee Japanse stukken uit het Nôh-theater handelen op het eerste gezicht over twee verschillende gebeurtenissen. Toch legt de befaamde Peter Sellars een link tussen de twee vertellingen. In het eerste verhaal ‘Always strong’ beklaagt een jonge luitspeler, die een gewelddadige dood gestorven is, zich dat hij zijn lichamelijke geluk kwijt is. Zijn geest bespeelt de luit nog wel maar ook die verdwijnt. De klank blijft als enige herinnering in leven.

In het tweede verhaal ‘Feather Mantle’ vindt een visser een verenmantel. De engel die de mantel kwijtraakte verschijnt maar de visser weigert zijn vondst terug te geven. Uiteindelijk laat de oude man zich overhalen als de engel belooft onder hemelse muziek voor hem te dansen. De engel krijgt de mantel en betovert de man met zijn bewegingen totdat hij helemaal verdwijnt. De muziek is alles wat de visser nog aan de engel herinnert. De titel Only the Sound Remains krijgt ook hier zijn invulling. Sellars verbeeldt de twee verhalen aan de hand van twee immense doeken, die de beroemdheid Julie Mehretu voor hem, zonder enige kennis van scenografie, ontworpen heeft. Met lichtspel dat aan 3D effecten doet denken komt hij dicht bij de zen filosofie. De boeddhistische gedachte over wat er in het leven echt toe doet rijst als een wijsvinger van de regisseur omhoog : niet het materialisme maar de spirituele muziek bezit de kracht verder dan het leven te gaan, zelfs over de dood heen.

 

Opera Forward Festival

Met dit stuk begon het tiendaagse Opera Forward Festival waarmee oprichter Pierre Audi de grenzen van een klassieke opvatting van het vierhonderd jaar oude genre wil openbreken. Helaas lijkt het concept van Only the Sound Remains nog te ver van onze perceptie te staan. Ondanks goede bedoelingen is de esthetische bewieroking te weinig om onze Westerse verbeelding te activeren. De ster van de avond: Philippe Jaroussky, countertenor, schittert samen met de jonge basbariton Davone Tines in wisselende rollen. Zelfs de geliefde stem van Jaroussky is echter machteloos tegenover de overkill aan mooie klanken zonder dramatiek. De grens tussen aards en hemels lijkt tijdens de twee uur lange voorstelling daardoor onbereikbaar, alsof we juist door het opkomende besef afgewezen worden in plaats van betrokken. Gebrek aan spanning, toch een basiselement van een opera, en het wegblijven van emotioneel hoogtepunt, nemen de kracht van de – weliswaar – bijzondere productie weg. Minimalisme mag de toekomsttendens zijn en op vernieuwing is ook niets aan te merken, maar toch pleit ik tenminste voor handhaven van de speelregels. Hoera voor de edele gedachte aan een frisse wind in de De Nederlandse Opera maar alstublieft zonder verlies van vorm en onze Westerse tradities!

 

Productie:

Peter Sellars – regie
André de Ridder – dirigent
Dudok Kwartet
Eija Kankaanranta (kantele)
Camilla Hoitenga (fluit)
Niek KleinJan (slagwerk)
Vocaal kwartet van het Nederlands Kamerkoor