Tag Archief van: geschiedenis

Boeken / Fictie

Claudel als de meesterverteller

recensie: Philippe Claudel – Een Duitse fantasie & Els van Swol – Tien boeken, tien deugden

De Franse schrijver Philippe Claudel wordt door veel critici gezien als een meesterlijke verhalenverteller. In deze recensie bespreken we zijn meest recente verhalenboek Een Duitse fantasie. Als vervolg hierop is Tien boeken, tien deugden van Els van Swol – dat gaat over de romans van Claudel – onderwerp van bespreking.

Een schrijver onder de loep nemen op basis van zijn nog steeds groeiende oeuvre is zowel een leuke bezigheid voor een fan als het werk van een criticus. Om dat oeuvre beter op waarde te schatten duiken we eerst in het meest recente werk van de schrijver zelf. In juli verscheen Een Duitse fantasie.

Een Duitse fantasie

De vijf verhalen die Philippe Claudel schreef in een periode van vier jaar tussen 2016 en 2020 worden door de schrijver op een meesterlijke manier met elkaar verbonden. Claudel geeft in zijn naschrift uitleg over het ontstaan van deze verhalenbundel. Met name het eerste verhaal, Ein Mann en het laatste, Die Kleine, zijn stevig aan elkaar verbonden, waardoor de gehele verhalenbundel een natuurlijke eenheid vormt.

Wat Claudel een meesterlijke verteller maakt, wordt duidelijk in de eerste alinea’s van ieder verhaal. De schrijver weet de lezer direct te pakken en de sfeer van het verhaal in een paar regels zo neer te zetten dat je onmiddellijk het verhaal ingetrokken wordt. Hoe verschillend de vijf verhalen ook zijn, Claudel is telkens in staat de sfeer, omstandigheden en de gemoedstoestand van de hoofdpersoon vakkundig te beschrijven. Daarnaast weet hij de wil om door te lezen direct op te roepen.

Toch gaat het in deze kleine bundel een keer mis. Het verhaal Gnadentod is dermate fragmentarisch, doordat het is opgebouwd uit notities, dat het veel minder pakt dan de andere verhalen. Wel nodigt het uit om door te lezen en te beleven wat er in de notities wordt verwoord.

Wat alle verhalen in deze bundel gemeen hebben is het duistere onderwerp van de dood. Deze waart rond in alle vertellingen in al zijn gedaanten. Ook hebben alle verhalen een Duitse titel. De tijd waarin de verhalen spelen kunnen zomaar in of rond de Tweede Wereldoorlog geschetst zijn, al is dat laatste niet helemaal te duiden.

In het slot van de bundel, Die Kleine, herpakt Claudel zich meesterlijk en voert hij je mee in een pakkende vertelling, waarmee hij de cirkel van de bundel op onverwachte wijze sluit. De lezer wordt zo achtergelaten in verwondering, die je nieuwsgierig maakt naar meer werk van deze woordkunstenaar.

Tien boeken, tien deugden

De filosofe, schrijfster en 8WEEKLY-redactrice Els van Swol neemt in haar boek Tien boeken, tien deugden het romanoeuvre van schrijver Philippe Claudel onder de loep. Eén van Claudels boeken (Het verslag van Brodeck) was ooit onderwerp van haar afstudeerwerk aan de Open Universiteit. Deze schrijver is, zoals we al snel kunnen opmerken in dit boek over de boeken van Claudel, bekend terrein voor haar.

Opvallend aan het boek van Van Swol is dat al snel duidelijk is dat Tien boeken, tien deugden een wetenschappelijk karakter heeft. Dat is merkbaar aan de verwijzingen en voetnoten. Deze storen de lezer niet, maar benadrukken en ondersteunen in hoge mate de zorgvuldigheid van de schrijfster.

Van Swol neemt de lezer mee langs de boekenkast met romans van Claudel en laat zien dat hij een aantal aspecten in zijn boeken laat terugkeren. Er zijn onderwerpen die steeds opnieuw aan bod komen of situaties die vergelijkbaar zijn maar steeds anders beschreven worden, die een kenmerkende rol vervullen in de vertellingen van Claudel. Eén van de onderwerpen die in de boeken van Claudel voorkomt is eten. Ook in Een Duitse fantasie maakt eten (of juist het ontbreken van eten) onderdeel uit van veel verhalen.

Er spreekt uit de analyse van Van Swol een grote liefde voor het werk van deze Franse schrijver, die aanstekelijk is voor de lezer. Tien boeken, tien deugden moedigt aan om een of meerdere romans van de schrijver ter hand te nemen en zelf te ontdekken wat Van Swol ons vertelt over het boek. Nergens beschrijft ze zoveel dat het lezen van het boek overbodig wordt. Het plezier in het lezen zal absoluut niet vergaan zijn na het lezen van de bespiegelingen over de tien romans van Philippe Claudel. Wel is de drang voelbaar om naar de romans zelf te grijpen.

Een Duitse fantasie
Philippe Claudel
De Bezige Bij
20,99 euro
144 blz.
ISBN 9789403122519

Tien boeken, tien deugden
Els van Swol
Boekscout
18,50
117 blz.
ISBN 9789464313710

Boeken / Fictie

Claudel als de meesterverteller

recensie: Philippe Claudel – Een Duitse fantasie & Els van Swol – Tien boeken, tien deugden

De Franse schrijver Philippe Claudel wordt door veel critici gezien als een meesterlijke verhalenverteller. In deze recensie bespreken we zijn meest recente verhalenboek Een Duitse fantasie. Als vervolg hierop is Tien boeken, tien deugden van Els van Swol – dat gaat over de romans van Claudel – onderwerp van bespreking.

Een schrijver onder de loep nemen op basis van zijn nog steeds groeiende oeuvre is zowel een leuke bezigheid voor een fan als het werk van een criticus. Om dat oeuvre beter op waarde te schatten duiken we eerst in het meest recente werk van de schrijver zelf. In juli verscheen Een Duitse fantasie.

Een Duitse fantasie

De vijf verhalen die Philippe Claudel schreef in een periode van vier jaar tussen 2016 en 2020 worden door de schrijver op een meesterlijke manier met elkaar verbonden. Claudel geeft in zijn naschrift uitleg over het ontstaan van deze verhalenbundel. Met name het eerste verhaal, Ein Mann en het laatste, Die Kleine, zijn stevig aan elkaar verbonden, waardoor de gehele verhalenbundel een natuurlijke eenheid vormt.

Wat Claudel een meesterlijke verteller maakt, wordt duidelijk in de eerste alinea’s van ieder verhaal. De schrijver weet de lezer direct te pakken en de sfeer van het verhaal in een paar regels zo neer te zetten dat je onmiddellijk het verhaal ingetrokken wordt. Hoe verschillend de vijf verhalen ook zijn, Claudel is telkens in staat de sfeer, omstandigheden en de gemoedstoestand van de hoofdpersoon vakkundig te beschrijven. Daarnaast weet hij de wil om door te lezen direct op te roepen.

Toch gaat het in deze kleine bundel een keer mis. Het verhaal Gnadentod is dermate fragmentarisch, doordat het is opgebouwd uit notities, dat het veel minder pakt dan de andere verhalen. Wel nodigt het uit om door te lezen en te beleven wat er in de notities wordt verwoord.

Wat alle verhalen in deze bundel gemeen hebben is het duistere onderwerp van de dood. Deze waart rond in alle vertellingen in al zijn gedaanten. Ook hebben alle verhalen een Duitse titel. De tijd waarin de verhalen spelen kunnen zomaar in of rond de Tweede Wereldoorlog geschetst zijn, al is dat laatste niet helemaal te duiden.

In het slot van de bundel, Die Kleine, herpakt Claudel zich meesterlijk en voert hij je mee in een pakkende vertelling, waarmee hij de cirkel van de bundel op onverwachte wijze sluit. De lezer wordt zo achtergelaten in verwondering, die je nieuwsgierig maakt naar meer werk van deze woordkunstenaar.

Tien boeken, tien deugden

De filosofe, schrijfster en 8WEEKLY-redactrice Els van Swol neemt in haar boek Tien boeken, tien deugden het romanoeuvre van schrijver Philippe Claudel onder de loep. Eén van Claudels boeken (Het verslag van Brodeck) was ooit onderwerp van haar afstudeerwerk aan de Open Universiteit. Deze schrijver is, zoals we al snel kunnen opmerken in dit boek over de boeken van Claudel, bekend terrein voor haar.

Opvallend aan het boek van Van Swol is dat al snel duidelijk is dat Tien boeken, tien deugden een wetenschappelijk karakter heeft. Dat is merkbaar aan de verwijzingen en voetnoten. Deze storen de lezer niet, maar benadrukken en ondersteunen in hoge mate de zorgvuldigheid van de schrijfster.

Van Swol neemt de lezer mee langs de boekenkast met romans van Claudel en laat zien dat hij een aantal aspecten in zijn boeken laat terugkeren. Er zijn onderwerpen die steeds opnieuw aan bod komen of situaties die vergelijkbaar zijn maar steeds anders beschreven worden, die een kenmerkende rol vervullen in de vertellingen van Claudel. Eén van de onderwerpen die in de boeken van Claudel voorkomt is eten. Ook in Een Duitse fantasie maakt eten (of juist het ontbreken van eten) onderdeel uit van veel verhalen.

Er spreekt uit de analyse van Van Swol een grote liefde voor het werk van deze Franse schrijver, die aanstekelijk is voor de lezer. Tien boeken, tien deugden moedigt aan om een of meerdere romans van de schrijver ter hand te nemen en zelf te ontdekken wat Van Swol ons vertelt over het boek. Nergens beschrijft ze zoveel dat het lezen van het boek overbodig wordt. Het plezier in het lezen zal absoluut niet vergaan zijn na het lezen van de bespiegelingen over de tien romans van Philippe Claudel. Wel is de drang voelbaar om naar de romans zelf te grijpen.

Een Duitse fantasie
Philippe Claudel
De Bezige Bij
20,99 euro
144 blz.
ISBN 9789403122519

Tien boeken, tien deugden
Els van Swol
Boekscout
18,50
117 blz.
ISBN 9789464313710

Boeken / Non-fictie

Nieuw perspectief

recensie: Bruno Latour - Waar ben ik? Lockdownlessen voor aardbewoners

In Waar ben ik? beschrijft de Franse filosoof Bruno Latour op welke manier we onze ervaring met de coronacrisis en de bijbehorende lockdowns kunnen gebruiken voor een perspectiefwisseling op onszelf en de problemen waar wij ons vandaag de dag in bevinden.

Het nieuwe perspectief dat Latour voor ogen heeft is er één waar hij al langer voor predikt: wij mensen zijn onderdeel van de aarde en alles wat ons omringt. Het subject-object denken, zoals dat met name vanaf de Verlichting – dankzij denkers als Descartes – gemeengoed is geworden, moet overboord.

Kafka

Om zijn boodschap in dit kleine boekje te illustreren gebruikt Latour het beroemde verhaal De gedaanteverwisseling (1915) van Franz Kafka. In deze parabel verandert ene Gregor Samsa in een reusachtige kever. Zijn familie, die hem in zijn bed aantreft, walgt van zijn nieuwe verschijning. Latour wil Gregor in dit boek een nieuwe gedaanteverwisseling geven. ‘We moeten ons Gregor Samsa voorstellen als iemand die gelukkig is.’ (Waarmee hij verwijst naar Camus, die dezelfde uitspraak deed over Sisyphus, de Griek die als straf van de goden voor eeuwig een steen tegen een berg moest oprollen, waarna deze aan de andere kant weer naar beneden zou rollen – een zinloze exercitie). Waarom moeten we ons Gregor voorstellen als iemand die gelukkig is? Omdat hij van perspectief verandert!

Taaie kost

Het was de bedoeling dat Waar ben ik? toegankelijker zou worden dan Latours andere werk. Qua omvang is dat redelijk gelukt, al verkijk je je snel op het geringe aantal bladzijden; het lettertype is namelijk zo klein dat je je kunt afvragen hoeveel woorden Latour in werkelijkheid heeft bespaard. Ook zijn manier van schrijven blijft die van een echte continentale filosoof: uitgebreid, bloemig, met tal van verwijzingen naar andere denkers of schrijvers en vaak om het punt dat hij wil maken heen draaiend. Alsnog redelijk taaie kost voor de niet-geoefende lezer dus, maar wie zijn best doet kan er wel het een en ander uithalen. Zeker omdat dit boekje het vervolg is op Waar kunnen we landen? (2018), een eveneens kleiner boek dan gebruikelijk waarin Latour betoogt dat we politiek vandaag de dag niet kunnen begrijpen wanneer we het probleem van de klimaatverandering niet serieus nemen. Ook in Waar ben ik? gaat het om die klimaatverandering, maar dan vanuit het oogpunt van onze ervaring van onszelf en de wereld. Hoe wij die verhouding zien bepaalt hoe wij handelen. En handelen moeten we, wanneer we iets aan dit probleem willen doen. Dat vereist dus een perspectiefwisseling die, zo hoopt Latour, mede door de coronacrisis en onze lockdownervaring verwerkelijkt kan worden.

Omgeving

Het subject-object denken waar Latour de vloer mee aanveegt is een denken dat stelt dat je aan de ene kant ‘de mens’ heb en aan de andere kant diens ‘omgeving’. Zo wordt er vaak gezegd dat we goed voor onze ‘omgeving’ moeten zorgen, dat we zorg moeten dragen voor ‘de natuur’. Maar het begrip omgeving suggereert een grens die er helemaal niet is volgens Latour. Omgeving bestaat niet, want die scheidslijn tussen een organisme en wat eromheen zit bestaat niet. ‘Stricto sensu is er zelfs helemaal niets wat ons omgeeft, alles zweert samen om ons te helpen ademen.’ Alles in de werkelijkheid omringt elkaar niet alleen, maar werkt in elkaar door en is afhankelijk van elkaar. De werkelijkheid bestaat dus niet uit losse objecten. Zo is ook de term ‘de natuur’ en onjuiste. Daarmee suggereren we dat de natuur een losse entiteit is naast andere entiteiten. Nee zegt Latour, alles is de natuur, wij ook, en de huizen die wij, als natuurlijke organismen bouwen, ook. Niet alleen een stad noemt Latour een metropool, ook een wandelaar in de zogenaamde ‘natuur’ bevindt zich in een metropool; een omgeving waar tal van organismen, bacteriën, planten en schimmels bezig zijn met voortbestaan. De enige grens die we wél kunnen trekken is die tussen dat grote netwerk van leven waar wij onderdeel van zijn, Aarde, en datgene wat daarbuiten ligt en waar wij geen directe ervaring van hebben, Universum.

Aarde

Aarde is dus: leven. Ook de zogenaamde levenloze dingen, zoals bergen of de zeebodem, zijn onderdeel van Aarde en dus levend. Zo zijn witte krijtrotsen op elkaar geperste schelpen uit vervlogen tijden: leven dus. Alles leeft op aarde, ‘zowel de menigte die zich over de Karelsbrug haast als de Karelsbrug zelf, zowel de vos als zijn vacht, zowel de bever als zijn burcht, zowel de bacteriën en de planten als de zuurstof die ze afgeven.’

Pas wanneer we van perspectief zijn veranderd zullen we inzien dat alles op aarde leeft en het gevolg is van wat Latour ‘handelingsvermogens’ noemt. Dat is de grote gedaanteverwisseling die wij, zo hoopt Latour, net als Gregor Samsa, zullen doormaken.

‘[..] alles wat we tegenkomen – bergen, mineralen, de lucht die we inademen, de rivier waarin we zwemmen, de poederige humus waarin we onze sla planten, het virus dat we onder controle proberen te krijgen, het bos waarin we op paddenstoelenjacht gaan, alles, zelfs de blauwe lucht – is het resultaat van handelingsvermogens [..].’

Lockdown

Tijdens de coronacrisis moesten wij schuilen in onze huizen, binnen, en áls we naar buiten gingen ademden we benauwd vanachter onze mondkapjes. We waren in lockdown. Echter, wanneer we de gedaanteverwisseling hebben doorgemaakt zullen we zien dat we altijd al in lockdown wáren. Aardbewoners leven altijd al in wat ook wel de kritieke zone genoemd wordt. Onze leefbare (en levende) omgeving reikt niet verder dan ongeveer drie kilometer boven en net zo ver onder ons. Wij moeten altijd al ‘beschutting zoeken binnen een laag die flinterdun is’. Gregor gaat op de grond liggen om zich te verstoppen en dán dringt dit besef door. Ook voor ons, juist wanneer wij in lockdown zijn en schuilen in onze huizen en achter onze mondkapjes, kan deze perspectiefwisseling komen. Tijdens de lockdown wordt duidelijk dat wij voor ons voortleven afhankelijk zijn van allerlei zaken waar we nooit aandacht aan hebben geschonken, zelfs van mensen met beroepen die we voorheen laag waardeerden, zoals zorgberoepen en vervoerders.

Zoals het virus ons een lockdown oplegt, zo legt de ecologische crisis ons óók een lockdown op. Die flinterdunne laag waarin wij bestaan en waarin alles elkaar in evenwicht houdt, wordt aangetast. Vóór de perspectiefwisseling waren er stemmen die zeiden: we zoeken een andere planeet waarop de mens verder kan leven. Maar ná de perspectiefwisseling zien wij in dat ‘de mens’ niet bestaat en dat alle aardbewoners één levend netwerk zijn dat elkaar in stand houdt. Latour waarschuwt ons (à la Marx) en roept:

‘Lockdownslachtoffers aller landen, verenigt u! U hebt dezelfde vijanden, namelijk iedereen die wil ontsnappen naar een andere planeet.’

Terugkeren naar het ‘oude normaal’ is terugkeren naar het oude denken, het denken dat ons verstikt. Volgens Latour zijn we uiteindelijk juist opgesloten geraakt door het steeds maar vooruit willen gaan en is het de lockdown die ons weer achteruit dwingt. Als we onze ademruimte willen beschermen is de perspectiefwisseling dus nodig, want:

‘Het hele planetaire ademhalingsstelsel blijkt ontregeld en dat op alle niveaus, of het nu gaat om het mondkapje waarachter we naar adem snakken, of om de rook van bosbranden, het repressieve politieoptreden of de ondraaglijke temperatuurstijging die zich opdringt tot in het Arctisch gebied.’

Duidelijke boodschap in een wollig jasje

Een kort en helder boek schrijven is Latour met Waar ben ik? niet gelukt. Toch blijf je lezen omdat je mee wil in de metafoor die hij schetst en de wollige taal op de een of andere manier wél fascineert. Zijn poging om – wederom – mensen bewust te maken van het feit dat het denken in tegenstellingen slecht uitpakt voor de aarde (en dus alles wat leeft) komt over, al zou het ook weleens leuk zijn een écht korte tekst van deze filosoof te lezen. Ergens blijf je wel achter met het gevoel dat zijn boodschap ook op enkele A4’tjes had gepast.

Boeken / Non-fictie

Over politiek en literatuur

recensie: George Orwell – Tegen totalitarisme (vert. Thomas Heij)

Tegen totalitarisme is een bundeling van (sommige voor het eerst vertaalde) essays van de Engelse schrijver George Orwell. Orwell schrijft bevlogen over politiek, nationalisme, fascisme, maar ook over literatuur, het leven van een boekenrecensent en sigaretten. Zo tekent hij scherp en minutieus de staat op van het naoorlogse Engeland en Europa.

George Orwell (pseudoniem van Eric Arthur Blair) is bij het grote publiek voornamelijk bekend door zijn romans 1984 en Animal Farm. Mening middelbare scholier leest één van deze boeken (waarschijnlijk vooral het laatste, door zijn geringe omvang) nog altijd voor het vak Engels. Dat Orwell meer romans schreef is minder bekend. Dat hij daarnaast ook essays schreef voor kranten en tijdschriften weet alleen de echte Orwell-liefhebber (waaronder ondergetekende). Vertaler Thomas Heij is óók fan en schreef een sprankelende, ver van stoffige, vertaling.

Politiek

Tegen totalitarisme is niet zomaar gekozen als titel voor deze verzameling artikelen. Orwell typeerde zijn eigen werk als ‘tegen totalitarisme en voor democratisch socialisme’. Zijn fictieboeken zijn doorspekt van politiek en draaien rond concepten als macht, vrijheid, burgerschap, gelijkheid, waarheid, propaganda. Vanzelfsprekend komen deze onderwerpen terug in Orwells werk als journalist. Tegen totalitarisme begint met een bespreking uit 1940 van Mijn Kampf van Adolf Hitler. Orwell heeft kritiek op de nieuwe uitgave van het boek dat ‘vanuit een Hitler-gezinde kijk’ zou zijn uitgegeven. Een jaar later schrijft hij over hoe de Europese intellectuelen – geheel in lijn met het verlichtingsideaal –  denken dat mensen redelijk zijn en zich in hun handelen daardoor laten drijven. Niks is minder waar. ‘De kracht die de wereld daadwerkelijk vormgeeft komt voort uit emoties – raciale trots, leiderschapsaanbidding, religieuze overtuigingen, oorlogslust [ ..].’ (Uit: Wells, Hitler en de Wereldregering, 1941) Orwell fileert moeiteloos zijn eigen tijd, legt vooronderstellingen en drogredenen bloot. Hij ergert zich aan intellectuelen die hun ogen lijken te sluiten voor de werkelijkheid en liever moeilijke woorden gebruiken dan werkelijk te duiden wat er gaande is.

1984

De oplettende lezer die bekend is met Orwells beroemde dystopische roman 1984 (aanrader!) zal veel daarvan terugzien in de essays uit Tegen totalitarisme. Zo schrijft Orwell over hoe totalitaire staten een poging doen ‘de gedachten en gevoelens van zijn onderdanen net zozeer te beheersen als hun handelingen’. (Uit: Literatuur en Totalitarisme, 1941) Hij was dus al langere tijd bezig met de zogenaamde thought police die in 1984 burgers oppakt die verkeerde gedachten (zoals een negatieve gedachte over de staat) hebben. Let wel, niet alleen handelingen, maar dus ook gedachten komen onder invloed van de staat te staan. Ook de waarheidsparadox uit 1984 zien we in Orwells essays al terug. In hetzelfde essay schrijft hij: ‘De totalitaire staat stelt dogma’s waaraan niet mag worden getwijfeld, maar verandert ze van dag tot dag.’ Dit is precies wat The Ministry of Truth, waar de hoofdpersoon uit 1984 werkt, doet: propaganda produceren en elke dag nieuwe waarheden scheppen en de oude vernietigen, alsof ‘de waarheid’ nooit anders was. Zo kan een verhoging van de kosten voor zeg, benzine, verkocht worden als een daling van de prijs! De geschiedenis herschrijven is een belangrijk onderdeel van de propaganda in totalitaire regimes, om zo niet alleen het handelen maar ook de gedachten van burgers te beïnvloeden, ziet Orwell.

Dat degenen die zeggen dat zij de waarheid in pacht hebben in werkelijkheid soms leugenaars zijn is kennelijk iets dat Orwell in echte totalitaire staten uit zijn eigen tijd heeft opgemerkt. Dat blijkt ook uit het volgende citaat uit een ander essay: ‘Gebeurtenissen waarvan men het gevoel heeft dat ze niet hadden moeten gebeuren worden onvermeld gelaten en uiteindelijk ontkend.’ (Uit: Noties over nationalisme uit 1945) Dit is volgens Orwell een van dé kenmerken van totalitair nationalisme.

Schrijverschap

Orwell heeft geen hoge pet op van zijn collega-schrijvers uit het Engeland van de jaren ’40. Veel van hen laten zich verleiden om propaganda te schrijven en geven daarmee in feite hun ware schrijverschap op, zo stelt hij. De politiek neemt in zijn tijd, die leidt onder een groot oorlogstrauma, het hele journalistieke veld over; iets waar Orwell fel tegen ageert. Als schrijver kun je je politiek engageren, maar niet als schrijver, alleen vanuit jezelf als burger. ‘Je eigen mening opgeven, niet alleen ten gunste van een partijmachine, maar zelfs van een groepsideologie, komt neer op zelfvernietiging als schrijver.’

De Engelse taal wordt door deze inmenging van politiek langzaam uitgehold. Orwell verwijst naar de ‘gezwollen stijl’, waarin schrijvers terugvallen op Latijnse termen en onnodig lange woorden, om de inhoud van hun boodschap te verdoezelen. ‘Als de algehele toestand slecht is, dan heeft de taal daaronder te lijden,’ schrijft hij. Zo duidt Orwell de staat van het Engels in zijn tijd en de slechte, onzekere politieke omstandigheden, zo net na twee wereldoorlogen halverwege de twintigste eeuw.

Vrijheid van andersdenken

Uiteraard weet Orwell, zelf schrijver en journalist, waar hij over spreekt. In Tegen totalitarisme is ook de inleiding voor zijn boek Animal Farm opgenomen (dat niet gepubliceerd werd in de uitgave). In dit stuk, genaamd Vrijheid van drukpers (1945), schrijft Orwell over de totstandkoming van het boek. Vier uitgevers wezen het af (ondanks de grote boekenschaarste destijds). Eén van deze uitgeverijen accepteerde het boek in eerste instantie wel, maar keurde het later alsnog af. Het pro-Russische Engeland van die tijd was niet klaar voor een boek dat kritisch was op de heersende klasse. De uitgeverij schrijft in de afwijzingsbrief aan Orwell: ‘Ik ben van mening dat de keuze voor varkens als de heersende klasse ongetwijfeld aanstootgevend zal zijn voor veel mensen, en vooral voor iedereen die een beetje lichtgeraakt is, wat de Russen ongetwijfeld zijn.’ Hieruit blijkt de angst waarin men destijds leefde om iets verkeerds te zeggen.

Met zijn verhaal over boerderijdieren die een nieuw staatsbestel invoeren, waarin ‘alle dieren gelijk zijn, maar sommige dieren méér gelijk dan anderen’, legt Orwell dus de vinger op de zere plek. Hij is duidelijk geïrriteerd, boos zelfs, en dat maakt zijn essays bijzonder fijn om te lezen. Orwell komt op voor vrijheid van meningsuiting en walgt van het heersende dogma dat ‘een kritiekloze bewondering van de Sovjet-Unie verwacht’. Iemand die daar vraagtekens bij zet wordt het zwijgen toegebracht. Orwell citeert in Vrijheid van drukpers (1945) Rosa Luxemburg: ‘Vrijheid is altijd vrijheid van andersdenken.’

De recensent

Orwell recenseerde ook boeken. In Bekentenissen van een boekrecensent (1946) beschrijft hij hoeveel boeken de meeste recensenten maar half kunnen lezen voordat ze er slechts een korte recensie aan kunnen wijden, bij gebrek aan tijd. Ook hier heeft hij kritiek op de media van zijn tijd en pleit voor verandering. ‘De beste aanpak is om de grote meerderheid van de boeken te negeren en zeer lange recensies te wijden – duizend woorden is het absolute minimum – aan de weinige boeken die er wél toe lijken te doen.’ Dat zijn uiteraard níet de boeken waarin de schrijver zijn ziel heeft verkocht aan een partij- of propagandamachine. Meer inhoud en minder gezwets dus. ‘De gebruikelijke middellange recensie van een woord of zeshonderd is gedoemd om waardeloos te zijn, zelfs als de recensent echt de wil heeft haar te schrijven.’

Toekomstbeeld

Dat Orwell zijn tijd – en wat die nodig had om uit de misère te komen – goed kon doorvoelen blijkt ook uit het essay Naar Europese eenheid (1947). Hierin schetst Orwell drie mogelijke (en sombere) toekomstvisies die volgens hem alleen voorkomen kunnen worden door het op een groot gebied op gang krijgen van democratisch socialisme. Op de korte termijn die ervoor was kon dit volgens hem alleen in West-Europa, omdat deze landen een democratische en socialistische traditie kennen. Orwell durft stiekem, zonder al te veel optimisme, te hopen op ‘een federatie van West-Europese staten die zijn veranderd in socialistische republieken zonder afhankelijkheid van koloniën.’ Daaruit blijkt dat hij een goed beeld had van wat Europa zou kunnen redden van de zo gevreesde Derde Wereldoorlog, niet wetende dat deze Europese eenheid (pas!) elf jaar later, in 1958, zou aanvangen. Orwell schrijft dit op het moment dat India zich losmaakt van Engelse overheersing. De meeste Europese landen hebben in die tijd nog koloniën. Orwell noemt deze Europese eenheid ‘het enige politieke doel dat de moeite waard is.’

Hoop op een vrije toekomst

Als deze hoop geen waarheid zou worden, is de kans volgens Orwell groot dat we in een situatie terechtkomen zoals hij die heeft beschreven in 1984. Een waarin de angst voor de atoombom zo groot is, dat wereldwijd wordt besloten tot handhaving van de status quo. Een waarin de rijkdom verdeeld zou worden onder de rijkste mogendheden, ‘die elkaar niet kunnen verslaan en evenmin door een opstand van binnenuit omver geworpen kunnen worden.’ Dit was zijn grootste angst. Het zou stilstand betekenen, de mensen zouden in onvrijheid blijven leven en slechts enkelen zouden zich de belangrijkste rijkdommen toe-eigenen ten koste van de overgrote meerderheid. Gelukkig is het niet zo gelopen en is Orwells hoop op een nieuwe, welvarendere en vooral vrijere tijd voor Europa werkelijkheid geworden. Wellicht dat Orwells schrijven en zijn strijd voor de vrijheid van meningsuiting en andersdenken daaraan hebben bijgedragen.

Het feit dat zijn boeken nu nog gelezen worden stemt hoopvol. Nog mooier zou het zijn als ook zijn essays over politiek en samenleven herlezen worden door ons, in deze tijd waarin de Europese eenheid niet langer vanzelfsprekend is. Tegen totalitarisme is een absolute aanrader.

Boeken / Fictie

Tekeningen om eindeloos naar te kijken

recensie: Aimée de Jongh - Dagen van zand

In de jaren 1930 werd het midden van de VS geteisterd door enorme stofstormen, wat het gebied veranderde in een ‘Dust Bowl’. De vele foto’s die hiervan zijn gemaakt, vormde voor Aimée de Jongh de inspiratie voor haar graphic novel Dagen van zand. Het resultaat is een prachtig vormgegeven boek, met een verhaal dat, net als een fotograaf, op gepaste afstand blijft.

Striptekenaar Aimée de Jongh (bekend van o.a. de strip Snippers die vijf jaar lang in de Metro stond) schrijft met Dagen van zand haar vierde graphic novel. Hierin beschrijft ze het verhaal van fotograaf John Clark, die in de jaren 30 van de vorige eeuw door de FSA (Farm Security Administration) naar Oklahoma wordt gestuurd om het leven daar te fotograferen.

Het gebied wordt aangeduid als de ‘Dust Bowl’, het wordt namelijk geteisterd door hevige stofstormen waardoor alles is bedolven onder zand. Het zand is zo fijn, dat het zelfs door de kieren van het huis naar binnen dringt. Je moet er zowel voor als na het eten het servies afwassen, als je ’s ochtends opstaat vormt het zand een silhouet op het bed. Het meest schrijnende is dat kinderen er stikken door het zand dat ze ongemerkt inademen.

Hoewel het land door de stofstormen praktisch onleefbaar geworden is, blijven sommige families er wonen omdat ze door armoede nergens anders heen kunnen. Aan John de taak om “te laten zien hoe het leven in de Dust Bowl eruit ziet.”

In scène gezet

Vanuit New York onderneemt John de lange reis naar het midden van de VS. Hij heeft een lijst onderwerpen meegekregen om te fotograferen, zoals: een stofstorm, hongerige kinderen en begraven huizen.

De foto’s van het landschap gaan hem gemakkelijk af, maar de foto’s van de lokale bewoners zijn wat lastiger te realiseren. Ze wantrouwen de vreemdeling met de camera, voor velen een vreemd object.

Zijn opdrachtgever zei voor vertrek tegen hem: “Je zou kunnen gaan zitten wachten tot het perfecte beeld voor je camera verschijnt of … je kunt de waarheid een beetje helpen.” Helaas leidt dit tot een grote fout. Wanneer hij een familie vraagt of hij een foto van de kinderen mag maken zodat het lijkt of zij weeskinderen zijn, wijzen ze hem woedend de deur. “Wat zullen de mensen van ons denken? Dat we ze hebben verlaten?”

Kunstwerkje

Dagen van zand is niet alleen een interessant stukje Amerikaanse geschiedenis, het boek gaat voornamelijk over de echtheid en het nut van documentairefotografie. John vraagt zich af of hij met de foto’s wel het hele verhaal kan vertellen. De foto’s zijn maar een fragment, een momentopname. Hij voelt zich machteloos omdat hij de mensen daar niet kan helpen.

De keus voor dit thema maakt wel dat het verhaal wat aan de oppervlakte blijft. Het geeft een mooi overzicht van het gebied, het leed dat er speelt, maar het zoomt nergens diep genoeg op in om de lezer echt te raken. Net als de fotograaf ben je als lezer slechts een passant. Je gluurt even naar binnen, schrikt van wat je ziet, maar gaat snel verder naar het volgende huis.

Wat vooral te prijzen is, is de prachtige vormgeving van het boek. De tekeningen zijn zo mooi dat je ze aan de muur zou willen hangen, om er eindeloos naar te blijven kijken. De afwisseling met foto’s uit het FSA-archief is goed gekozen. Je ziet hierop niet alleen de oorspronkelijke beelden van de Dust Bowl, maar tevens de inspiratiebronnen voor De Jongh.

Een boek kortom, om te lezen en in te blijven bladeren.

Boeken / Non-fictie

Denken over het ongrijpbare

recensie: Meteosofie – René ten Bos

In zijn nieuwste boek Meteosofie denkt oud-Denker des Vaderlands René ten Bos over iets wat tegelijkertijd banaal en ongrijpbaar is: het weer.

Het boek sluit aan bij drie van zijn vorige boeken, namelijk Dwalen in het antropoceen (2017), Het volk in de grot (2018) en Extinctie (2020). Ook in 2020 bracht Ten Bos een boek uit, De Coronastorm, een heel ander soort boek dan eerdergenoemde. Gelukkig schrijft Ten Bos weer zoals we van hem gewend zijn: onderzoekend, meanderend, met veel aandacht voor andere denkers en etymologie.

Filosofie van het weer

Meteosofie is een term die Ten Bos zelf heeft bedacht. Het is een samenvoeging van metéoros (het weer) en sophia (wijsheid). Het boek gaat dan ook over hoe filosofen hebben gedacht over het weer en over hun pogingen wijs te worden van het weer (en kennis te vergaren óver het weer). Wat is dan het weer? De term metéoros vertelt ons: alles wat zich in of achter (meta) de lucht (aer) bevindt. En waar bevindt zich die lucht? Overal tussen hemel en aarde.

Het is dus zeker geen gering onderzoeksgebied, maar wél een waar men altijd behoorlijk vreemd over heeft gedaan. Ten Bos neemt de lezer in Meteosofie mee op reis langs de geschiedenis van het denken over het weer. Hij voert je langs de oude Grieken, Descartes, Pascal, Herder en zelfs Montesquieu – die toch vooral bekend is geworden door zijn politieke filosofie – komt voorbij. Ten Bos is de eerste die op deze manier de filosofie van het weer samenbrengt, in een zeer geslaagde poging.

Tussen hemel en aarde

Meteosofie begint als een geschiedenisboek: hoe dachten de oude Grieken over het weer en waar kwam die houding vandaan? Volgens de oude Grieken was het onmogelijk zekerheid te verkrijgen over dat wat zich tussen hemel en aarde bevindt (de metéoros). Elke persoon die claimt wel zo’n zekerheid te hebben, moet men wantrouwen. Zo iemand is een sofist, iemand die zich boven de medemens verheft in zijn poging het beter te weten, een praatjesmaker. De beschuldiging ‘sofist’ te zijn leverde Socrates de gifbeker op, dus je paste wel op.

In dit wantrouwen ten opzichte van het weer – of breder, het klimaat – herkennen we het huidige wantrouwen in ‘klimaatzaken’. Hier trekt Ten Bos een interessante parallel. Het weer kennen we nu veel beter dan de oude Grieken deden, maar het klimaat blijft zo’n ongrijpbaar geheel. Over het klimaat kunnen we alleen maar aannames doen, voorspellingen, scenario’s. In zekere zin heeft het klimaat bij ons eenzelfde ongrijpbaarheid in zich als het weer bij de oude Grieken had. En onze reactie op ongrijpbaarheid is scepsis.

Tegelijkertijd hadden de oude Grieken wel degelijk interesse in het weer, zij het op sociaal vlak. Ze wisten dat het weer bedreigend kon zijn voor de sociale orde. Op die manier wordt het weer wél onderzocht bij de oude Grieken, in de sociale context. Ze beseften dat het weer zó alomvattend was dat het ook allesverwoestend kon zijn (denk aan hongersnoden, overstromingen etc.). De centrale vraag werd daar: hoe gaan we daarmee om? Hoe zorgen we ervoor dat we niet van slag raken van dat ongrijpbare en potentieel levensgevaarlijke dat ons omringt? De epicuristen vonden het antwoord in hun streven naar onverstoorbaarheid (ataraxia). Ook ten opzichte van het weer was dat een houding die je kon aannemen.

Aristoteles als eerste meteoroloog

Aristoteles, leerling van Plato en een echte empirist (= kennis komt uit de ervaring, niet uit het verstand) deed een aantal rake uitspraken over het weer. In zijn Meteorologika trekt hij conclusies op basis van tal van waarnemingen, van hemzelf maar ook van anderen. Zo had hij horen zeggen van ‘een meer in Palestina’ waar objecten op blijven drijven. Daarmee bedoelt hij natuurlijk de Dode Zee, waar hij zelf nooit is geweest.

Ten Bos laat zien dat je zelfs zou kunnen betogen dat Aristoteles de eerste is geweest met een beeld van wat we tegenwoordig de waterkringloop noemen. Centraal bij Aristoteles stond het opstijgen en neerdalen van ‘lichamen’ zoals water. “Waar de zon waterdeeltjes doet stijgen, zorgt haar afwezigheid ervoor dat ze naar beneden gaan, doorgaans in de vorm van neerslag.”

Moderne meteorologie

Descartes wordt gezien als de peetvader van de moderne meteorologie. Hij was op zoek naar heldere, welonderscheiden en onbetwijfelbare kennis. Hij was een echte rationalist (= kennis komt uit het verstand, niet uit de ervaring) en geloofde dat alleen de wiskunde die zekerheid kon bieden. Ook de meteorologie zou dus gebaseerd moeten zijn op de wiskunde, om voor ware kennis door te kunnen gaan. Op die manier koppelt Descartes voor het eerst de meteorologie echt los van de filosofie, al blijft de meteosofie (het nadenken over de verhouding tussen de mens en de wereld) wel bestaan.

Ten Bos laat het verschil tussen Descartes en zijn tijdgenoot Blaise Pascal mooi zien. Waar Descartes zich richtte op de wiskunde, bleef Pascal (ook een wiskundige) filosoferen. Pascal vroeg zich af wat het voor de mens betekende dat hij datgene wat hem omringt nooit volledig zou kunnen begrijpen. “Hoe zou het mogelijk zijn dat een deel het geheel begrijpt?” Hoe gaat de mens om met die complexiteit?

Klimaatdeterminisme

Meteosofie leest als een schoolboek, een eerste geschiedschrijving over het denken over het weer. In chronologische volgorde gaat Ten Bos verder. Ditmaal wéér een bekende filosoof: Montesquieu (de bedenker van de trias politica). Montesquieu blijkt in zijn politieke filosofie ook een belangrijke plek te zien voor het weer. Het klimaat van een land bepaalt het karakter van de mensen die daar wonen. Daar moeten we de wetten van dat land dus op aanpassen, aldus Montesquieu.

Ook de beroemde denker Herder blijkt over het weer te hebben nagedacht. Sterker nog, je zou hem zelfs de éérste kunnen noemen die een ecologisch bewustzijn ontwikkelt. Hij verzet zich tegen het klimaatdeterminisme van Montesquieu en vraagt zich af hoe wij ons moeten verhouden tot het klimaat dat ons omringt. Een vraag die vanzelfsprekend nog altijd actueel is.

Meteosofie

In de laatste drie hoofdstukken toont Ten Bos zich meer en meer ook zelf meteosoof. Na een hoofdstuk over drie hedendaagse filosofen die denken over het klimaat (Serres, Sloterdijk, Morton) gaat hij dieper in op wat het weer, maar vooral het klimaat, nu voor ons betekent. Daarbij zijn complexiteit en waarschijnlijkheid belangrijke factoren. Over het klimaat hebben we nog altijd geen zekere kennis. De kennis die we hebben kunnen we slechts uitdrukken in waarschijnlijkheden en dus niet in zekerheden. Dat maakt dat ook vandaag de dag klimaatonderzoekers niet altijd serieus genomen worden, net zoals de oude Grieken mensen die iets pretendeerden over het weer wantrouwden. Ook al weten we ongelofelijk veel méér over het weer dan ooit tevoren, we blijven omringd door iets ongrijpbaars, iets dat nooit helemaal te vatten, voorspellen en beheersen is.

Ten Bos laat in Meteosofie zien hoe de verhouding tussen de mens en het weer altijd ambigu is geweest. Het boek is leerzaam, prettig geschreven en is weer een ‘echte Ten Bos’, zoals we hem kennen.

Boeken / Fictie

Afscheid nemen van een eeuw

recensie: De tijden veranderen - Carmen Korn

Het einde is daar: in het derde deel van Carmen Korns trilogie, De tijden veranderen geheten, volgt dan eindelijk het onvermijdelijke afscheid van de vier vrouwen die je na aan het hart zijn gaan liggen: Henny, Käthe, Ida en Lina en hun levenspartners en kinderen. Wie aan dit laatste deel begint, wil niet dat het stopt. Het is wederom een ontzettend knap geschreven roman, die de tijdsgeest (of beter gezegd: tijdsgeesten) secuur weet te vangen.

Veranderingen alom

Het is maart 1970 en de vier Hamburgers in hart en nieren (te weten Henny, Käthe, Ida en Lina) zijn ondertussen bejaarde vrouwen. Nu zijn het hun kinderen én zelfs kleinkinderen die in de bloei van hun leven staan. De families worden steeds groter, maar de verhaallijnen zijn nog steeds te overzien. In hun geliefde winkelstraten verschijnen steeds meer blokken beton. Alom veranderingen, veranderingen, veranderingen – wat de titel al deed bevroeden. De ene verandering pakt slecht uit (zoals te verwachten zijn er in deze roman meer sterfgevallen dan in deel 1 en 2 bij elkaar) en andere veranderingen pakken positief uit (geluk blijkt toch voor meer mensen weggelegd dan verwacht). Gelukkig blijft Korn vernieuwend uitpakken en laat ze allerlei frisse gezichten de revue passeren, van wie de gebroeders Jon en Stefan toch verreweg de meest opbeurende karakters zijn. Marike’s dochter Katja – inmiddels een fotografe die naar allerlei conflictgebieden wordt gestuurd – heeft haar knipperlichtrelatie met Karsten eindelijk beëindigd en wordt verliefd op iemand aan de andere kant van de muur: Jon. Kan hun liefde alle grenzen overwinnen? Zelfs het IJzeren Gordijn?

Intussen breidt ook het gezin van Florentine uit. Samen met haar ‘husky’, haar koosnaampje voor haar man Robert die een groen en blauw (nep)oog heeft, krijgt ze een eveneens erg knappe spruit. Met de komst van de kleine Loretta – het jongere zusje van Lorenz – lijkt het allemaal pais en vree, maar Florentine lijkt de modellenwereld nog geen gedag te kunnen zeggen. Ruth heeft het minder getroffen nu ze wederom is gezwicht voor de politiek activist András. Hun beider gezichten prijken op allerlei opsporingsposters, tot in de verste uithoeken van Duitsland. Rudi blijft het verlaten en uitgestorven appartement van Ruth in Berlijn bezoeken en schoonmaken, tevergeefs wachtend op haar terugkeer…

Konstantin zet de familietraditie voort en wil net als zijn moeder en grootmoeder het liefst zijn dagen gaan slijten in de Finkenau, de plek waar de jonge vrouwen elkaar ooit ontmoetten en waar hun carrière als vroedvrouw begon. Zijn geliefde Vivi wil maar al te graag een gezin beginnen, maar dat vergt iets te veel van de ambitieuze Konstantin. Langzaamaan veranderen kleine kinderen in volwassenen en zijn het de kinderen die de zorg voor hun ouders op zich beginnen te nemen. Het lot treft voornamelijk Ida, die als ijdeltuit de hardste klap te verduren krijgt.

Korn, de perfecte geschiedenisdocent

Ook dit keer vliegen de historische gebeurtenissen je om de oren. De DDR, de Vietnamoorlog en de RAF, met als ultieme hoogtepunt de val van de Berlijnse Muur. Geen enkele gebeurtenis laat Korn voorbijgaan zonder dat het betrekking heeft op één van haar vele personages. Ook het onderwerp ‘aids’ vormt in dit boek een heikel punt en zet de relatie van Alex en Klaus kortstondig op losse schroeven. Gelukkig maar dat de vier dames zo’n lang leven is beschoren (toevalligerwijs halen ze minstens allemaal de 90), want daardoor zien we hoe de oude besjes zich letterlijk door het ene na het andere decennium ploegen. Je krijgt soms bijna het idee dat de schrijfster de honderd aantikt, zoveel details maken de geschiedenis bijna tastbaar.

Ook in dit derde deel gaat Korn onvermoeid door met haar geschiedenisles. Ze is precies die docent aan wiens lippen je gekluisterd zit; je wilt maar niet dat ze stopt met vertellen. En dat vertellen, dat doet ze op haar eigen magnifieke wijze. Wat een vaart zit er in het verhaal en dat met zo uitzonderlijk veel verhaallijnen. De verhalen van de vier vrouwen en hun steeds meer uitbreidende families verveelt – tot verbazing – nooit. Zelfs beschrijvingen van het alledaagse leven weet Korn op te fleuren. Het is gewoonweg weer een feest voor de ogen om dit te mogen lezen. Je doorvoelt ook alles wat de hoofdpersonages meemaken en je pinkt zo een traantje mee met de personages.

Op het cynische af

Opvallend is dat de humor in dit deel nog nadrukkelijker aanwezig is. Meerdere malen worden er spottende opmerkingen gemaakt die inspelen op de lachspieren. Voornamelijk de klagende opmerkingen van Käthe – soms op het cynische af – maken dat je dit boek al glimlachend doorbladert. Zij is echter niet het enige hartverwarmende karakter. Je merkt dat de familie en vrienden een ongekend hechte band met elkaar hebben. Het is bijna om jaloers van te worden. De hele kliek wordt gekenmerkt door een grote vrijgevigheid én het is opmerkelijk hoe makkelijk ze alles en iedereen zomaar accepteren (zeker gezien de tijdsgeest).

Wederom verdient Korn een groot applaus en een diepe buiging voor het scala aan personages dat ze heeft geschapen en daarmee ook een stem geeft aan minderheden in de samenleving. Aan hen die dat niet zonder slag of stoot krijgen. Dit laatste deel is de kroon op het eerdere werk van Korn, van wiens hand er hopelijk nog veel boeken zullen komen. Hoe het ook zij met deze trilogie, ‘haar tijd’ als schrijver is nog lang niet ten einde. Jammer blijft wel dat een trilogie vaak ook echt maar uit drie boeken bestaat…

Boeken / Fictie

Carmen Korn schafft das

recensie: Tijd om opnieuw te beginnen - Carmen Korn

De gevierde auteur Carmen Korn, een Duitse dame op leeftijd, knalde er in de afgelopen jaren een prachtige trilogie uit die verhaalt over vier vrouwen en hun levensgeschiedenissen van 1919 tot 1999. In het tweede deel, Tijd om opnieuw te beginnen, is de Tweede Wereldoorlog net op zijn einde en ligt de metropool Hamburg (een stad ten noorden van Berlijn) in puin en as. De levens van Henny, Käthe, Lina en Ida zijn net zo overhoop gehaald als de gebouwen om hen heen, maar ze weten de brokstukken in hun leven bijeen te rapen en er iets moois van te maken. Korn weet wederom een fantastische vertelling neer te zetten die gaat over de beweeglijke jaren na de Tweede Wereldoorlog.

Geschiedenisles

In de jaren 50, 60 en 70 was het naar alle waarschijnlijkheid geen pretje om in Duitsland te wonen. Al helemaal niet in het oostelijke deel van Berlijn. De muur die in 1961 werd opgetrokken verdeelde het land en vele gezinnen werden ruw uit elkaar getrokken. In dit boek komt de Berlijnse Muur zeker ter sprake, maar met de muur nog zoveel meer. Korn heeft zich haast een hele bibliotheek moeten aanleggen om al haar bronnen te kunnen verzamelen. Wie haar boeken leest, pikt meteen een les mee over de Duitse geschiedenis. Misschien ligt het wel aan het feit dat ze feit en fictie zo goed met elkaar weet te verweven, dat je almaar wilt doorlezen.

Toch is niet alleen de inhoud van het boek prijzenswaardig. Korn houdt een prettige verteltrant aan en weet boeiende dialogen op papier te zetten. Wat haar schrijfstijl zo typeert, is dat ze geen woord te veel op papier plaatst. Ze wisselt in haar boeken bovendien continu van perspectief: in het eerste deel, Dochters van een nieuwe tijd, schrijft ze voornamelijk over de vier vrouwen Henny, Ida, Käthe en Lina en hun partners (achtereenvolgens): Lud Peters en Ernst Lür (de eerste en tweede man van Henny), Theo Unger (de dokter die al jaren zijn oog heeft laten vallen op Henny), Friedrich Campmann (de eerste man van Ida) en Tian Yan (Ida’s tweede man en grote liefde), Rudi Odefey (Käthes echtgenoot) en Louise Stein, ‘Lina’s levensgezellin’. Een handvol personages. Toch gaat het je niet duizelen als Korn weer eens van perspectief wisselt. Het verhaal blijft hoe dan ook overzichtelijk. Zelfs als Korn in dit tweede deel nóg meer personages opvoert.

Nieuwe geliefden, oude geliefden

In het tweede boek moeten de vier dames (die je in het eerste deel leert kennen als twintigers) hun ‘bühne’ delen met hun kinderen, die een steeds groter aandeel krijgen in het verhaal én één stel in het bijzonder: Klaus Lühr (Henny’s zoon) en Alex Kortenbach. Alex Kortenbach nam in de Tweede Wereldoorlog zijn toevlucht naar Argentinië om te ontkomen aan de dienstplicht en alle gruwelijkheden van de nazi’s. Aldaar hoort hij dat zijn hele familie is omgekomen in de vlammenzee die Hamburg tijdens de oorlog teisterde. Hij besluit om terug te keren naar Hamburg met één enkel doel: om er te sterven.

Hoe anders verloopt het als hij terechtkomt bij Guste Kimrath, de laatste levenspartner van Ida’s vader Carl Christian Bunge. Guste biedt dag in, dag uit een warm nest aan alle vogeltjes die die van henzelf ontvlucht zijn. Alex blijkt al snel een wonder op de piano te zijn en tijdens een van zijn repetities merkt hij de aanwezigheid van Klaus op: hij zal de eerste en laatste man in zijn leven zijn aan wie hij zijn hart verpand. Intussen is ook Klaus’ zus Marike enkele jaartjes ouder geworden en werkt ze hard aan haar toekomst: ze wil zo snel mogelijk aan de bak als vroedvrouw om kinderen op de wereld te helpen, terwijl ze zelf tracht om met haar man, Thies Utesch (die ze al vanaf haar zesde kent), kinderen te krijgen. Na vijf jaren vruchteloze pogingen, kan ze dan eindelijk op achtentwintigjarige leeftijd een eerste kleinkind schenken aan haar moeder Henny: Katja. Enkele jaren later volgt Konstantin, het petekind van van Klaus en Alex.

Intussen bloeit de dochter van Ida en Tian op tot een ware schoonheid: met haar lange, zwarte haren en lange benen is ze een gewild model voor de covers van tijdschriften als de Vogue en Elle. Dit tot grote jaloezie van Ruth, het kleine, verweesde meisje, dat Rudi en Käthe adopteren als Ruths grootvader en voogd, meneer Everling, na een val van de trap overlijdt. Rudi en Käthe zijn de meest geteisterde personages van de roman: beiden hebben een concentratiekamp weten te overleven (Rudi een Russisch krijgsgevangenkamp en Käthe het concentratiekamp Auschwitz, waar Käthe’s moeder Anna het leven heeft gelaten) en dit laat diepe sporen na in hun dagelijkse leven. De aanwezigheid van Ruth in zijn leven, zorgt ervoor dat Rudi snel opkrabbelt. Daar dreigt helaas een einde aan te komen als Ruth zich in de ene ongelukkige relatie na de andere stort, met alle gevolgen van dien.

Roddels hier, roddels daar

Na jaren van oorlogen en angst, zie je dat de personages zich nu om de meer kleine zaken in het leven druk maken. Ida’s huwelijk begint kleine scheurtjes te vertonen, aangezien Tian Ida meer en meer lijkt te vervelen. Tian merkt dit op en lucht zijn hart bij Alex, met wie hij een innige vriendschap aangaat. Op deze wijze worden ook continu alle roddels doorgespeeld in hun tamelijk grote vriendenkring in Hamburg. Intussen hebben Lina en Louise een derde eigenaar weten te strikken voor hun boekhandel Landmann: Momme Siemsen, een romanticus die maar al te graag een groot gezin wil stichten. De tijd lijkt de dames ook in te halen: Louise maakt zich steeds meer zorgen over haar verouderende uiterlijk en grijpt steeds vaker naar de fles. Nee, de meest stabiele figuren in het tweede deel zijn toch echt Henny en Theo, wier liefdesgeschiedenis eindelijk tot bloeit komt. Zij zijn de pilaren waarop alle andere vrienden en familieleden kunnen leunen en voortbouwen.

Diversiteit ten top

Zoveel levens, zoveel familiegeschiedenissen: Carmen Korn laat veel diversiteit doorschemeren in haar roman. De familieleden en vrienden hebben allemaal een geheel eigen leven, geaardheid en zeer uiteenlopende interesses en ambities. Korn weet keer op keer weer te verrassen met de komst van een personage. Iedereen en alles is met elkaar verweven en het klopt gewoon. Altijd. Laat het maar aan Korn over om een trilogie te schrijven, die zo verfilmd kan worden. Het zal haar geen moeite kosten om er nog paar extra bijfiguren bij te bedenken. Een groots schrijver worden op je 65ste: doe het maar eens na.

Muziek / Album

Als een ijzig takje in de sneeuw

recensie: Winterreise, Franz Schubert
Creative Commons

Het gaat goed met Franz Schubert. Altijd eigenlijk wel, maar nu verschijnen opnames die een actuele laag aan zijn werk toevoegen. Bijvoorbeeld aan zijn liedcyclus Winterreise. De een nog spectaculairder dan de ander. Om nog maar te zwijgen over de nieuwe biografie over hem van de hand van Robert Joost Willink, die de componist in Beethovens schaduw belicht.

Om te beginnen eerst iets over de vroeg-romantische Winterreise zelf. Het is een cyclus van maar liefst 24 liederen op tekst van Wilhelm Müller, die Schubert in 1827 schreef voor een niet nader aangeduide, naar eigen keuze in te vullen zangstem en piano. De cyclus vormt achter elkaar gezongen het verhaal van een man die door zijn geliefde is verstoten en vol liefdesverdriet de winter instapt. Hij zoekt zielenrust en vindt die op het eind, wanneer hij op een bevroren meer een man met een draailier (de dood) tegenkomt.

Martijn Cornet

Het begon met een opname door de bariton Martijn Cornet met het Ragazze Quartet. Een strijkkwartet, terwijl het origineel voor piano is gecomponeerd? Ja, maar niet in de zin van pianobegeleiding; de piano heeft een verre van ondergeschikte rol, en als je het goed doet, biedt de klank van het strijkkwartet soms zelfs een meerwaarde. Die strijkers kunnen door de mogelijkheid om aan de kam te spelen (sul ponticello) bijvoorbeeld méér geven dan een piano kan doen, namelijk een ijzige, winterse sfeer oproepen. Ook de draailier mag er zijn, met de doorgaande toon in de cellopartij. De bewerker van de pianopartij, de inmiddels 92-jarige Wim ten Have – zelf strijker –, heeft dit begrepen en ten volle uitgebuit, zonder ook maar ergens over de schreef te zijn gegaan met klankschilderingen.

Joyce DiDonato

Toen kwam er een opname van de Amerikaanse mezzosopraan Joyce DiDonato met Yannick Nézet-Seguin aan de piano, de man die wij kennen als de chef-dirigent die onlangs afscheid nam van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Nu is de vraag: mezzosopraan in plaats van bariton? Is het niet lang traditie geweest dat een lage mannenstem deze liederen over een verlaten man zingt, zoals vrouwen traditiegetrouw Frauenliebe und -leben van Robert Schumann uit dezelfde tijd op hun repertoire hebben? Ja, en dat is nu het spannende, hoewel het niet opeens iets van deze tijd is, want de Duitse, inmiddels 81-jarige mezzo-sopraan Brigitte Fassbaender ging haar bijvoorbeeld al in 2004 voor.

DiDonato ziet de Winterreise als het dagboek van een verlaten geliefde. Na zijn dood blikt de vrouw die hem de laan uit had gestuurd terug op zijn tocht door het winterse landschap. Zij is nu degene die deze reis als het ware beleeft, doorleeft. Soms neemt ze een iets rustiger tempo; ‘Der Lindenbaum’ duurt bij haar vijf minuten, bij Cornet ruim vier. Een opvallend verschil zit bijvoorbeeld in ‘Der Leiermann’, waar het kwartet hun partijen meer dóórzingt en accenten geeft op toonafstanden die Nézet-Seguin niet aaneengebonden, maar los neemt.

Verder zingt DiDonato soms al bijna net zo ijl als de strijkers van het Ragazze Quartet. Neem bijvoorbeeld het lied ‘Auf dem Flusse’, waarin ze op een gegeven moment zó zacht zingt, dat haar stem lijkt te breken. Als een ijzig takje in de sneeuw.

Twee verschillende opnames van een prachtige liedcyclus. Twee verschillende opvattingen, allebei afwijkend van wat we kennen en meer dan de moeite waard.

Boeken / Non-fictie

Nederlands perspectief op Frans-Duitse conflict flinterdun

recensie: Paul Moeyes - Vuistrecht en wisselgeld. Nederland en de Frans-Duitse oorlog 1870-1871.

In de aanloop naar de Frans-Duitse oorlog van 1870 hield Nederland zich strikt afzijdig. In het ‘spel der tronen’ van de Europese grootmachten konden kleine staten als Nederland gemakkelijk worden gebruikt als wisselgeld, vreesde de Nederlandse regering.

Moeyes (1957) is een specialist op het gebied van de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog. In zijn nieuwste boek Vuistrecht en wisselgeld belicht hij aan de hand van krantenartikelen het Nederlandse perspectief op de Frans-Duitse oorlog. Die oorlog resulteerde honderdvijftig jaar geleden in de Duitse eenwording. Tijdgenoten wisten al dat de kroning van koning Wilhelm I van Pruisen in de Spiegelzaal wel tot Franse wraakgevoelens én een nieuwe oorlog moest leidden.

Luxemburg

Fraai beschrijft Moeyes hoe Nederland in de jaren 1860 door de ‘kwestie Luxemburg’ al eens ongewild in de spotlights van de Europese politiek kwam te staan. Luxemburg was persoonlijk bezit van koning Willem III, maar maakte ook onderdeel uit van de Duitse Bond. Sinds zijn aantreden als Pruisische kanselier zinspeelde Otto von Bismarck (1815-1898) al op het aaneensmeden van de Duitse lappendeken van koninkrijken, groothertogdommen, vorstendommen en vrije steden. Pruisen moest de leiding krijgen.

In de jaren die volgden bleek dat oorlog voor Bismarck enkel een voortzetting van de politiek met andere middelen was. Toen Willem III zijn groothertogdom Luxemburg aan keizer Napoleon III (1808-1873) van Frankrijk wilde verkopen, dreigde Bismarck met oorlog. Uiteindelijk werd Luxemburg een neutrale staat, maar de oorlogsdreiging van Pruisische zijde was voor het kabinet Van Zuylen-van Nijevelt voldoende reden om zich voortaan angstvallig afzijdig te houden.

Slecht voorbereid

Moeyes komt het best uit de verf wanneer hij de aanloop en het verloop van de oorlog uiteenzet. Het Franse leger had door recente successen in koloniale oorlogen internationaal een goede reputatie. Onterecht, wist de leider van Frankrijk, keizer Napoleon III. De Franse krijgsmacht was hopeloos verouderd en werd geleid door oude, verwaande conservatieve generaals die niet met hun tijd waren meegegaan. Napoleon pleitte voor hervormingen, maar daar wilde de oppositie niets van weten. Met lede ogen keek Napoleon toe hoe Pruisen in 1864 eerst Sleeswijk Holstein annexeerde en in 1866 de Oostenrijkse ‘broeder’ na een razendsnelle mobilisatie versloeg.

Toen in juli 1870 bekend werd dat in Spanje een neef van de Pruisische koning op de troon zou komen, voelde Frankrijk zich van alle kanten bedreigd en was voor Napoleon de maat vol. Zonder goed aanvalsplan en zonder goede tactiek stortte opperbevelhebber Napoleon Frankrijk in een bij voorbaat kansloze missie. De Franse mobilisatie mondde uit in pure chaos. Het door generaal Helmuth von Moltke (1800-1891) geleidde Pruisische leger mobiliseerde juist razendsnel en kreeg daardoor het initiatief.

Embedded

De Frans-Duitse oorlog werd in heel Europa met argusogen gevolgd. Welke gevolgen zou de oorlog hebben voor het precaire machtsevenwicht? En hoe zou het aflopen met de kleine staten? Pruisen wist de publieke opinie beter te bespelen. Terwijl de Fransen geen oorlogscorrespondenten toelieten, mochten alle neutrale verslaggevers met de Pruisen meereizen. Tot afgrijzen van de Britse waarnemer Charles Beauchamp Walker konden de Pruisen op Frans grondgebied blijven communiceren met Berlijn via Franse telegraafpalen. Geen enkele Franse generaal kwam op het idee om de lijnen te verbreken.

De Nederlandse kranten konden zich geen verslaggevers ter plaatse veroorloven. Door dit euvel blijft het Nederlandse perspectief op de oorlog – toch een belangrijke doelstelling van de auteur –  onderbelicht. Nederlandse kranten moesten afgaan op Franse en Duitse berichtgeving.

Vol verbazing beschreven ze hoe de Franse legers in de maanden augustus en september achtereenvolgens in Metz, Straatsburg en Parijs werden opgesloten. Napoleon werd gevangengezet. De nieuwe regering van Léon Gambetta (1838-1882) wist na het uitroepen van de Derde Republiek in Orléans het Franse elan kortstondig aan te wakkeren. Hij vormde razendsnel drie nieuwe volkslegers, maar ook deze ongetrainde revolutionairen waren geen partij voor de goed geoliede Pruisische machine.

Afgedreven

In januari 1871 begonnen de Pruisen met het langverwachte bombardement op Parijs. Het Franse leger ondernam nog een laatste halfslachtige uitbraakpoging, maar de inwoners van Parijs zagen het leger nog dezelfde dag terugkeren. In arren moede werden luchtballonen opgelaten om de naar Bordeaux uitgeweken regering op de hoogte te brengen van de onhoudbare situatie. Door de wind dreven de ballonnen echter naar Nederland.

Ballonvaarder Vibert en artillerieofficier Goleron landden op 18 januari 1871 buiten het dorpje Hierden. De burgemeester van Harderwijk zorgde er na een korte maaltijd voor dat het tweetal via Amsterdam naar Bordeaux kon reizen. Enkele dagen later kreeg de burgemeester een bedankbrief van de Franse consul-generaal in Amsterdam voor de gulle ontvangst. ‘Die ontvangst is het Nederlandse begrip van neutraliteit en van menslievendheid en zal ook in Frankrijk op rechte prijs worden geschat.’ De andere ballon had 150 kilo aan brieven en pakketten aan boord. Terwijl in Versailles al de kiem voor de volgende oorlog werd gelegd, kregen Nederlandse journalisten pas voor het eerst een indruk hoe het er in het belegerde Parijs werkelijk aan toe ging.

Met de ondertekening van het vredesverdrag in Hotel zu Schwan in Frankfurt kwam op 10 mei 1871 officieel einde aan de Frans-Duitse oorlog. De Nederlandse regering bleef dezelfde koers varen. In april 1874 werd de Vestingwet aangenomen. Niet het opvangen van de vijand aan de landsgrenzen, maar de verdediging in het hart van het land werd de norm. Het onderstreept de voortzetting van de Nederlandse neutraliteitspolitiek, die in 1914 nog één keer goed uitpakte, maar in mei 1940 hopeloos achterhaald bleek te zijn.

Afbeelding: Franse krijgsgevangenen in Wesel (1870)

Boeken / Non-fictie

(Om)keerpunt

recensie: De fundamenten – Ramsey Nasr

Ramsey Nasr schrijft met De fundamenten een indringend verslag van Nederland in de coronapandemie. Nasr schrijft niet alleen mooi, hij durft ook kritisch, open en creatief te denken en ontpopt zich in het bijna 150 pagina’s tellende boekje als een maatschappijcriticus en filosoof.

De fundamenten bestaat uit drie essays, gedateerd in maart 2020, september 2020 en februari 2021. Daarmee voelt het boek direct als een dagboek, wat Nasr in de inleiding bevestigt. “Drie ellenlange dagen in een stilstaand jaar.”

Maart 2020 – Vermaak

In het eerste essay vergelijkt Nasr onze huidige tijd met het door de pest geteisterde Florence van 1348. Boccaccio schreef er een boek over: Decamerone. Nadat de pest is uitgewoed trekt een groep vrienden zich terug in de Toscaanse heuvels, waar ze elkaar tien dagen lang vermaken door verhalen te vertellen. Dat deden zij niet zomaar. Ook wij moesten ons zien te vermaken gedurende de lockdown. Blijf thuis was het devies. We sloegen massaal aan het netflixen. Hoe banaal het ook mag klinken, vermaak is niet zomaar iets, niet slechts een tijdsopvulling. Hier komt de etymologie om de hoek kijken. Ver-maken betekent hetzelfde als re-creëren, oftwel: her-scheppen. Door ons te vermaken scheppen wij onszelf opnieuw. Doordat we in de lockdown op onszelf waren aangewezen, kregen we de mogelijkheid onszelf te ver-maken.

September 2020 – Hysterie

Nasr schrijft over de schoonheid van de lege straten van Amsterdam, waar hij zich direct ook weer schuldig over voelt. Een stad in lockdown mag je niet mooi vinden. Gesprekken vonden ineens plaats in de toekomende tijd, bij gebrek aan een heden, want het heden lag stil. Mensen waren beschaafder, vriendelijker. De lucht was schoon en de Dodenherdenking nog stiller dan andere jaren.

Toen sloeg de stemming om, kwam het verzet, de spandoeken met “DICTATUUR” erop. Volgens Nasr wordt deze hysterie voortgestuwd door gevoel, niet door reflectie. Daarom is een gesprek niet mogelijk, omdat de “hysterie per definitie waar is”. Wie zijn het slachtoffer van corona? De duizenden coronadoden en ic-patiënten of de leden van Viruswaarheid? En in het geval van zwarte Piet: de zwarte Nederlanders of de witte Nederlanders die hun traditie wordt afgenomen? Deze hysterie van “zelfverklaarde oorlogsslachtoffers” sluimerde al langer onder de oppervlakte (denk aan de boerenprotesten waarbij snelwegen werden geblokkeerd) maar komt in deze crisis tot uitbarsting.

Wat al deze boze burgers volgens Nasr gemeen hebben is dat zij niet reflecteren en naar de toekomst kijken, maar dat ze gericht zijn op de ander, de schuldige die alle blaam treft. Deze mensen hebben geen idee meer wat vrijheid inhoudt, zo zijn we door de vrijheid opgeslorpt. “Vrijheid – zo heet het virus dat ons aantast. We zijn er zo van doordrongen geraakt dat we in het dagelijks leven geen idee meer hebben van haar oorsprong, haar waarde. Dáárom wanen wij ons nu zo graag in oorlog: we hebben geen benul wat het is.”

Februari 2021 – Opstand

Het laatste essay, De fundamenten, kijkt naar de middenmoot. Wat willen zij? Uit onderzoeken die Nasr noemt blijkt dat zij meer voor het klimaat willen doen sinds ze door de coronacrisis weten dat onze omgang met de planeet negatieve gevolgen heeft. Deze meerderheid van de Nederlanders wil ook meer belasting betalen voor vlees, vaker de fiets pakken en minder vaak vliegen. Ze willen dus niet doorgroeien maar afremmen. En dat terwijl ons systeem juist gericht is op groei, winst en welvaart. Zelfs in de coronacrisis zijn het de grote bedrijven (zoals KLM en Booking.com) die het grote geld krijgen van de overheid. Toch wil de meerderheid van de Nederlanders het dus anders. Deze wens zou blootgelegd worden bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart. Maar niks bleek minder waar. De meerderheid stemde juist op partijen die door willen met groeien, het spekken van de multinationals en het uithollen van het onderwijs en de zorg – om over de kunstsector nog maar niet te spreken. Nasr legt deze januskop die Nederland klaarblijkelijk is bloot.

Ook stelt hij dat je van een volwassen en rationeel mens zou mogen verwachten dat die geweten en handelen op één lijn stelt. ‘De daad bij het woord voegen’, zoals we dan zeggen. Maar uit die verkiezingsuitslag blijkt precies het tegenovergestelde. “Van alle diersoorten blijkt alleen de volwassen mens in staat tot groteske ontkenning.” Er gebeuren meer verschrikkelijke dingen binnen ons huidige systeem, maar we komen niet in opstand. Dat is wat Nasr lijkt te zeggen, eerst als een diagnose, later als onbegrip en woede. “Uitbuiting, onderbetaling, dierenmishandeling, vervuiling, ontbossing, plundering en vernietiging van de aarde vormen de motor van het vrijemarktprincipe.” En we komen niet in opstand.

Vanaf dit laatste essay kun je De fundamenten lezen als een pamflet, een oproep tot opstand, anders denken, revolutie. In zijn mooi gestileerde schrijven geeft Nasr een indruk van de coronapandemie in Nederland, die verwordt tot een scherpe, heldere en bondige maatschappijkritiek. Nasr laat in De fundamenten zien dat hij naast dichten en schrijven ook in staat is filosofisch te denken. De gebeurtenissen van het afgelopen jaar behoeven reflectie en kunnen, hopelijk, tot een keerpunt leiden. We kunnen omdraaien, een andere weg inslaan. Maar dat kan wel pas als mensen geweten en handelen weer op één lijn durven stellen. Als wij in staat zijn de crisis te gebruiken om ons daadwerkelijk te ver-maken.